1. KENNISMAKING MET MARA

 

 

Haar volle naam luidde Marina Dorothee Josefine Margarethe Dennink en zodra ze oud genoeg was om daarachter te komen en dat was, toen de juffrouw op school goedig zei: „Kind, wat heb jij een mooie namen,” de klas gniffelde en haar later ongenadig plaagde, kapte Marina kort besloten zelf haar voornaam af tot het kort en krachtige: ’Mara’ en als iemand haar anders durfde noemen, luisterde ze eenvoudig niet.

„Nou, bedankt, hoor,” had Mara kwaad gezegd, nadat ze haar eerste schooldag achter de rug had. „Heeft dat kind ook zo’n stapel stomme namen?”

Ze wees naar het babybroertje, waar ze dol op was en dat zijn speelgenootje van andere dagen bitter gemist had en nu moeite deed om haar zo vlug mogelijk kruipend te bereiken.

Mara was geen moeilijk kind, maar de deining in huis kwam toch vaak door haar. Ze liet zich namelijk niet door de twee oudere zussen bedillen en ze had haar eigen manieren om dat duidelijk te maken. Voor de kleine Joost had ze eindeloos geduld en zelfs toen hij haar liefste boek in zijn grijpgrage handjes kreeg en er een fikse scheur in maakte, werd ze niet boos op hem. Ze keek alleen een beetje treurig naar het boek.

„Hij is nog zo klein, hij wéét het immers niet,” zei ze.

„Ik dacht...” merkte mevrouw Dennink op, „dat ik van je zou horen, hoe je het op school hebt gemaakt. Vond je die namen het belangrijkste?”

„Nou, dat zég ik toch?” Mara duwde haar steile blonde haar achteruit. ,,’t Is nogal leuk als je om al je gekke namen wordt uitgelachen. De juffrouw vond ze mooi en alle kinderen lachten me uit. Noem me maar Mara, hoor. Zeg, waarom geven ze kinderen zo’n hoop namen? Je hebt er toch niks aan, want je kunt toch maar bij één naam genoemd worden, hè?”

„Ja... och, je hebt wel gelijk, maar ouders willen graag familieleden eren door hun kinderen naar hen te noemen,” legde mevrouw Dennink uit en ze voegde er droog aan toe: „Joost heet alleen maar Josephus, naar jullie grootvader.”

„Blij voor hèm!” zei de opstandige Mara. Ze wilde precies weten wat de zussen Nora en Denise aan namenbagage hadden meegekregen en vond, wat ze dan ook ronduit zei, dat het nergens op leek en alleen Joost er goed was afgekomen. Vader en moeder wisten toen zeker niet veel namen meer.

,,'t Zal Manna weer niet zijn!” verzuchtte haar vader toen hij het verhaal van Mara’s jammer en ellende had gehoord. ,,lk vind inspraak best, maar je kunt aan een baby moeilijk vragen hoe hij of zij genoemd wil worden. We schijnen het verkeerd te hebben gedaan, althans in Marina’s ogen.”

Natuurlijk noemde heel de familie en kennissenkring haar toch Marina, maar ze dramde net zo lang door tot iedereen bekeerd was tot kort en goed: ’Mara’, en daarbij bleef het in de loop der jaren.

Ze was het nooit van plan, maar de opwinding in huize Dennink kwam meestal via Mara de deur binnen. Mara begon met tekenen toen ze nog een kleuter was en de beeltenissen van huisje-boompje-beestje en de diverse familieleden waren echt niet te onderscheiden van de doorsnee kleutertekeningen, maar toen Joost twee jaar telde en Mara acht vond de kleine jongen de tekeningen van zijn oudere zusje de grootste vermakelijkheid die hij zich denken kon. Er begon toen al wat lijn in haar tekeningen te komen en ze bewogen zich steeds meer in de richting van de karikaturen. Ze tekende haar hele familie, die erom lachte, behalve de opgroeiende zussen die razend werden, waar Mara zich niets van aantrok. Als de zussen een grotere mond hadden dan Mara, dan nam Mara wel wraak met een gek krabbeltje dat altijd op de omstreden situatie sloeg. Nora en Denise stonden niet vijandig tegenover de jongere Mara, maar ze trokken toch het meest samen op. Mara viel er een beetje buiten en Joost trok het meest naar Mara, die beslist zijn lievelingszus was en bleef, een leven lang. Hij was dan ook toen hij opgroeide de enige, die zich nooit ergerde aan Mara’s tekeningen, al nam ze hem net zo goed op de hak.

Toen Mara op tienjarige leeftijd een levensgrote rel uitlokte was Joost overigens nog te klein om partij te trekken en Mara had het allemaal niet zo kwaad bedoeld. Haar moeder had een heel goede werkster, die van aanpakken wist, klein, tenger en erg lelijk, met de kracht en de snelheid van een bulldozer en net zo geduldig als een sergeant die nieuwe recruten moet drillen. Ze kon niets van de kinderen verdragen en alles in huis moest precies op de juiste plaats liggen en staan wat dan net zolang duurde, tot mevrouw De Vaal het huis verlaten had. Dan was het huis schoon en binnen een half uur weer een thuis in plaats van een meubelshowroom. Mara ergerde zich er steeds weer enorm aan, dat haar kamer aan die schoonmaakwoede ten offer viel. Ze zou het zelf wel bijhouden had ze gezegd, en dat deed ze dan ook. Eens in de maand werd ook Mara’s kamer ’uitgemest’. Dan gingen de vele kussens, 'stofnesten’ volgens mevrouw De Vaal, op de grote hoop, dan kreeg een of andere sticker aan de muur wel eens zo’n veeg, dat hij een scheur opliep en de rommel op het bureautje werd compleet ’bijeengeveegd’. Mevrouw Dennink, die blij was met haar goede hulp, suste zoveel mogelijk en trachtte te bemiddelen.

,,Denise en Nora maken toch ook niet zo’n trammelant,” verweet ze Mara, na de zoveelste stormachtige scène.

„Dat moeten ze zélf weten. Zij hebben niet zo’n troep als ik,” stormde Mara spinnijdig, met de nodige zelfkennis. „Ik ben die kleine blocnote kwijt en die heeft zij natuurlijk weer weggegooid. Het lag op m’n kastje en wat dóét ze eraan?... Dat konijn!”

Het scheelde deze keer niet veel of ze had een draai om haar oren gekregen, maar ze dook onder de vaderlijke straffende hand door. „Je hoeft me niet te slaan!” Aldus de opstandige jongste dochter. „Ik wilde je niet slaan omdat je kwaad bent, maar omdat je scheldt en spot met iemands uiterlijke hoedanigheden!” Pa Dennink, die computerdeskundige was, maakte nooit de fout zijn dochters als een verlengstuk van zijn werk te zien. „En je bent af en toe honds brutaal.”

„Alleen als ze met hun vingers aan mijn spullen komen,” bitste Mara. „En ik wou helemaal niet schelden, maar een konijn is ze tóch ... en niet eens een liéf konijn!”

Het bleef even stil na de nogal wilde aftocht van dochter Mara naar haar eigen domein.

„Kun jij ...” begon vader Dennink zachtzinnig. „Kun jij mevrouw De Vaal niet vragen of ze voortaan Mara’s kamer alleen wil doen als Mara erbij is?”

„Ik wou je wijzer hebben,” gaf zijn vrouw ten antwoord. „Dat wordt een complete veldslag, maar zo kan het ook niet meer.”

Na enig overleg werd besloten, dat Mara haar eigen kamer zou doen, maar dan ook góéd, waarbij mevrouw De Vaal zich met een minachtend schoudergebaar en boos gemompel over 'tot in de grond verwend kind’ neerlegde. De zaak zou hiermee uit de wereld zijn geweest, wanneer Mara niet een prachtige paashaas voor Joost had getekend... overigens een haas met de trekken van mevrouw De Vaal, het kon ontkend noch verduisterd worden. Joost vond de op karton getekende paashaas met een ’echt’ paasei in zijn pootjes zo prachtig, dat hij moord en brand schreeuwde toen zijn moeder het ding verduisteren wilde.

„Nou ja, mevrouw De Vaal komt overmorgen pas,” troostte mevrouw Dennink zichzelf en de familie, die zich slap had gelachen om de grappige tekening. „Ze heeft geen gevoel voor humor, Mara. Waarom heb je dat nou eigenlijk gedaan? Je had die haas net zo goed een van onze gezichten kunnen geven.”

„Nee, want jullie lijken geen van allen op een haas of een konijn en wat hindert het nou eigenlijk? Het is toch niet beledigend om een konijn te zijn... éven.” Mara bekeek haar schepping met scheefgehouden hoofd en haar ogen twinkelden ondeugend. „Voor mijn part tekent iemand mij. als een ... eh ... lammetje.”

„Ja, je bent nogal een lief lam!” Vader Dennink wist dat het een van zijn zwakheden was, dat hij tenslotte altijd om Mara moest lachen en moeilijk boos kon blijven. „Als jij niet iets bijzonders hebt, ben je Mara ook niet!”

De volgende dag zette mevrouw Dennink het bordpapieren beest in de speelgoedkast en niemand dacht er meer aan, behalve Joost, die er bar trots op was en er de volgende dag fier mee kwam aandragen om het aan mevrouw De Vaal te laten zien.

Zij was niet boos, ze was razend en tot in het diepst van haar ziel beledigd. Ze dacht er niet aan te blijven in een familie met zulke slecht opgevoede kinderen, die ongestraft een ander mens belachelijk mochten maken. Niet alleen dat Mara dat afschuwelijke ding had getekend - met opzet natuurlijk - maar Joost wist niet hoe gauw hij ermee moest komen aandragen, dat was precies eender. Dat werd mevrouw Dennink toch wel iets teveel.

„Joost is pas viér... hij is gewoon trots op dat ding en iedereen moet het bewonderen... er is ook eigenlijk weinig kwetsends aan!” zei ze sussend. „Ik weet best dat Mara en u elkaar niet mogen, maar...”

„Maar u had dit nooit goed mogen vinden!” Mevrouw De Vaal gilde zo hard, dat Joost bang werd en zijn paashaas teder aan zijn hart drukte.

„Dat wisten we niet. Het is een verrassing voor Joost geweest en als u denkt, dat u uit de tekening van een tienjarige beslist uw eigen trekken moet herkennen, dan...” Ze hield haastig de rest van de zin binnen: „Dan is dat een compliment voor Mara’s prille talent.” „Ze zal ongetwijfeld nog wel eens méér een grap uithalen. Misschien tekent ze vandaag of morgen haar vader als hond en zichzelf als een ondeugende aap. Kom, ik zou er maar om lachen. Mara is niet boosaardig.” Ze schonk koffie in en maakte een uitnodigend gebaar. „Komt u nu eerst even een kopje koffie drinken. Ik weet zeker, dat u het dan anders zult bekijken.”

„Nee, dank u... en als Mara dan zichzelf eens tekende als een lelijke haai met een grote bek?” Het klonk zo intens venijnig, dat Mara’s moeder haar ongelovig aankeek, terwijl ze langzaam vuurrood werd. Ze kon alles plaatsen, ook woede en drift, maar alles had zijn grenzen. Als dit dan geen boosaardigheid was om een aardig, fris en gaaf meisjesgezicht met zonnig blond haar te vergelijken met een afschuwelijke, verscheurende haai, dan wist ze het niet meer.

„Mevrouw De Vaal, dit gaat te ver,” zei ze onverbiddelijk. „Mijn dochter lijkt niet op een haai.”

„En ik niet op een haas!" Mevrouw De Vaal stoof naar de gang en rukte haar mantel van de haak. „Waarom zou u beledigd zijn en ik niet?”

„Nee, u mag rustig beledigd zijn!” Mara’s moeder zuchtte vermoeid. „Maar een haas en een haai... het is maar één letter verschil en toch liggen er werelden tussen, een onschuldig beestje en een verscheurend dier. Moéten we er heus zo’n drama van maken en zouden we niet liever alle verontwaardiging begraven?”

„Nee, voor mij hóéft het niet. Ik kon dat snertkind toch al nooit uitstaan!” Met deze woorden rukte mevrouw De Vaal de voordeur open, kwakte die achter zich dicht en stormde het tuinpad af. Een paar minuten later scheurde ze met haar Fiatje rakelings langs het tuinhek, de laan uit, om er niet meer terug te keren.

„Boos... wég!” constateerde vierjarige Joost voldaan.

Mara’s vader vond zeer terecht, dat het geen zin had Mara er hard om te vallen. Zij allen hadden om de haas gelachen en hem geaccepteerd. Dat Joost er heel trots mee Was komen aandragen, was noch Mara’s schuld noch die van de jongen.

„Ik heb zélf schuld, ik had ’m moeten wegsluiten maar wie wéét alles...” verzuchtte mevrouw Dennink en voegde er met grappige zelfspot aan toe: „Moet je weten dat ik vroeger eigenwijs dacht als er bij andere mensen iets scheef draaide: Zoiets zou mij vast niet overkomen... Nou, vergeet het maar! Alles wat buitenissig is gebeurt hiér.”

„Meestal door Mara... Hét is eigenlijk een gek kind, hè?” Nora gierde toen ze het verhaal hoorde. „Denise, kijk alsjeblieft niet alsof je het zo erg vindt. Goed of niet goed... het is een lachertje... en dat allemaal door een papieren paashaas! ’t Zal me benieuwen wat de schuldige zegt... daar kómt ze!”

Mara kwakte haar fiets tegen de zijkant van het huis, haar tas in de gang en haar jas in het mouwgat aan de haak, waarna ze binnenkwam en constateerde:

„Wat zitten jullie daar eensgezind... de héle familie, tot de kruimel toe... ha... Josie!” Ze aaide hem over zijn bol en keek vragend rond.

,,Boos ... wég..herhaalde Joost stralend.

„Wie is boos en wie is weg?” Mara keek nog eens rond, iets minder zeker van zichzelf. „Wat bedoelt dat kind in vredesnaam?” „Mevrouw de Vaal!” zei haar moeder in mineur. „Joost kwam met zijn paashaas aansjouwen en ze vond dat ie op haar leek!”

„Oooh...” Mara sloeg haar hand voor haar mond, haar ogen werden kogelrond, toen kon ze het niet meer uithouden en ze gierde het uit. Iedereen deed mee en Joostje sprong als een kobold rond, alsmaar blij roepend: „Boos ... wég...”

’s Avonds, toen Joost sliep, de zussen op hun kamer waren en haar ouders, die geen TV-fans waren, gezellig zaten te lezen, kwam Mara binnen. Ze zag er hartveroverend lief uit in haar lange blauwe nachtjapon met witte muiltjes, het lange blonde haar los om haar hoofd. „Ik kwam... eh...” Mara aarzelde even. „Het zat me toch niet zo best, weetje.”

„Dat mama nou zonder hulp zit?” trachtte haar vader haar te helpen en hij maakte een uitnodigend gebaar naar een diepe stoel. „Ga er bij zitten, kind, en vertel het ons maar.”

„O dat?” Mara was er niet van onder de indruk. „Welneen, ze krijgt wel weer een andere hulp... nee, dat is het niet. Ik geef niks om mevrouw De Vaal, maar... eh... ik dééd het niet om te plagen, het ging vanzelf en ergens vind ik het toch wel akelig, dat ze het ding heeft gezien... maar dat is het ook niet. Laat me even denken ...”

Dat was dan ook wel nodig als je pas tien jaar bent en iets onder woorden wilt brengen dat je voelt.

„Kijk .. .zie je ...” Mara trok haar voeten omhoog en rolde zich op in de grote stoel. „Als ik jullie nou zo getekend had, zou je dan écht boos zijn geworden?”

„Ja, dat weet ik eigenlijk niet,” zei haar vader. „Nee, bij nader inzien geloof ik niet, dat ik boos zou zijn, maar het ligt wel aan de omstandigheden.”

„Juist... dat is het!” Mara ging rechtop zitten. „Als je er leuk uitziet, zoals mammie, dan is het niet zo erg als iemand een paashaas van je maakt... maar als je eruit ziet als mevrouw De Vaal, dan ... eh...”

„Dan ben je kwetsbaarder,” hielp haar vader en het blonde hoofd tegenover hem knikte heftig. „Als je er niét leuk uitziet en er gebeurt zoiets als nu is gebeurd, dan denk je meteen dat de mensen je zó lelijk vinden dat ze daarom de spot met je gaan drijven. Is het dat, watje bedoelt?”

„Ja, daarom vind ik het eigenlijk niet meer zo leuk en wat moet ik daar nou mee?” vroeg Mara bedrukt.

„Schrijf haar een briefje, lieverd,” ried haar moeder. „Ga dan nu maar slapen en doe het morgen maar. We zijn erg blij, dat je dit zelf hebt ingezien.”

Mara werd bijzonder hartelijk goedenacht gekust door haar ouders en verdween naar boven, peinzend over een mogelijke oplossing. „Ze zal het nog vaak moeilijk krijgen,” meende haar moeder. „Ieder mens krijgt moeilijkheden, dat is onvermijdelijk, maar ik bedoel dat mensen met een of ander talent altijd weer speciale moeilijkheden hebben. Mara zal héél vaak op een andermans tenen gaan staan... tenminste... dat voorzie ik.”

Een half uur later stond Mara wéér beneden, haar entree was een reprise van de eerste keer.

„Wat is er nu nog?” informeerde haar vader.

„Ik kon niet slapen, dus heb ik de brief maar geschreven. Ik weet niet of het goed is... lees je het even na?” Ze stak hem een keurig velletje blauw postpapier toe.

Mara’s vader las en herlas, zijn vrouw zag zijn schouders schokken en toen hief hij een vuurrood hoofd op.

„Het is niét goed, hè?” vroeg Mara teleurgesteld. „Je lacht!”

„Ik lach je niet uit, schat van me, maar...” Hij trok Mara op de leuning van zijn stoel en ze had haar vader nog nooit zo jongensachtig horen schateren. Het hinderde niet, zolang hij zijn arm zo vast om haar heen hield.

Ook Mara’s moeder schoot onbedaarlijk in de lach en het briefje werd als familiedocument bewaard, maar in deze vorm nooit verstuurd. Mara had in haar ijver om het goed te maken geschreven: Beste mevrouw De Vaal, U kunt er ook niks aan doen, dat u op een konijn lijkt, maar het was niet eens een konijntje, het was een haas en Joost is er erg blij mee. Ik geloof, dat ik best op een konijn zou willen lijken, ze snuffelen zo leuk met hun neusje. Ik zeg echt niet, dat u met uw neus snuffelt... écht niet en ik heb niet eens aan u gedacht toen ik die haas tekende, het is vanzelf gegaan. Dat is niet zo leuk voor u, dat begrijp ik wel. Misschien kwam het omdat u altijd mijn kamer op (room) ruimde. Ik weet niet wat ik verder schrijven moet. We hebben er eerst allemaal erg om gelachen maar dat moet ik natuurlijk weer niet zeggen, ik zeg altijd verkeerde dingen. Het spijt me erg, mevrouw (Konij) De Vaal. Sorry voor de fouten, die heb ik maar tussen haakjes gezet, want doorhalen staat zo slordig. Groet van Mara.

Mara schreef inplaats van deze verrukkelijke brief een keurig excuusbriefje maar kreeg er nooit antwoord op. Mevrouw De Vaal kreeg als opvolgster een goedlachse, gezellige dame, die het koud had gelaten als Mara haar als olifant had getekend.

Als een kind zo bezeten is van tekenen dat ze ieder stukje papier volkladdert, dacht Mara’s vader, dan moest je daar iets aan doen.. Zelf wist hij geen raad met het vooralsnog twijfelachtige talent van zijn dochter, maar hij wist dat Mr. Palmer, een jonge advocaat, die enkele zaken voor de computercentrale had geregeld, met een bekende tekenares was getrouwd. Hij had al verschillende malen heel prettig met Palmer gepraat en de eerstvolgende keer dat hij hem zag, begon hij over Mara. Palmer lachte wel om het verhaal met de paashaas, maar merkte toch nadenkend op: „De geschiedenis herhaalt zich altijd weer, zij het dan nu in onschuldige zin. Ik wens jouw Mara niet toe, dat ze zich met haar karikaturen zoveel ellende op de hals haalt als mijn vrouw destijds heeft gedaan, hoewel het grootste deel van de schuld niet bij haar lag. Ik zou zeggen, stuur Mara eens naar ons toe, maar ik ben bang, dat ze zo’n opgelegd contact niet prettig zal vinden.”

„Komen jullie dan eens een avond bij ons,” nodigde Mara’s vader uit. Zo kwam het, dat Mara op een avond het jonge echtpaar Palmer als gasten van haar ouders ontmoette en ze voelde zich meteen tot Vanessa Palmer aangetrokken. Dat ze een bekend tekenares was, met vele opdrachten en freelance werk in belangrijke bladen, vond Mara prachtig, maar ze was nog teveel kind om daar een kans en een aanknopingspunt in te zien, ofschoon ze wel, op de dringende vraag van Vanessa, met schriften en krabbels kwam aandragen.

„Het is als een beeld van m’n eigen jeugd!” Vanessa glimlachte over Mara’s hoofd tegen haar man met een tikje weemoed in haar ogen. „Mijn hemel, wat heb ik geleden onder mijn talent. Het is een soort talent dat vaak weerstanden opwekt. Ik rolde letterlijk van de ene ellende in de andere. Dat klinkt niet hoopgevend, maar het hoeft natuurlijk niet altijd zo te zijn. Het werkelijke verdriet kwam wel via een tekening van mij, maar niet dóór de tekening op zich... neen, dat niet. Enfin, ik ben toch wel blij met m’n talent. Ik teken vrij veel, voor zover man, kind en diverse verplichtingen me dat veroorloven.”

„Vanessa is altijd gewapend met papier en tekenschrift. ’ ’ Norbert keek peinzend naar zijn vrouw. „Als je ziet wat ze voor tekeningen van onze spruit heeft gemaakt... drie krabbels en drie haren... dat is ie ... en je herkent hem er nog uit ook, dat is het mooiste.”

„Ik zou maar doorgaan met tekenen, je zult het waarschijnlijk niet kunnen laten,” meende Vanessa. „Als je meent dat ik je kan helpen doe ik dat graag, maar ik wil met die lessen aan jou wel behoedzaam omspringen. Ik kan je wel veel leren maar je zult je eigen richting moeten zoeken ... later.”

Vanessa was bang voor een 'doodgedrukt talent en daarom vond ze het ronduit prettig Mara’s eerste schreden voorzichtig te mogen leiden. Vanessa liet haar de dingen op haar eigen wijze zien, ze leerde haar wel de techniek maar drong haar verder niets op en Mara had het niet beter kunnen treffen. Geen mens moet proberen in woorden of daden de kopie van een ander mens te worden. Vanessa’s stijl was scherp, die van Mara luchtiger en over het algemeen minder fel.

Mara genoot van de tekenlessen, deels omdat ze heel veel leerde en deels omdat ze graag in het gezellige jonge huishouden van de Palmers kwam. Aan Joost, waar Mara overigens dolveel van bleef houden, viel intussen niets meer te sjouwen of te knuffelen, want daar werd hij te groot voor en Vanessa’s zoontje was zoals Mara zei ’nog zo lekker knuffelklein’. Toen Age Palmer weer wat groter werd sjouwde Mara, die toen al enkele jaren les had, weer gelukkig rond met dochter Marthe van Vanessa en Norbert. De uitgebreide lesuren waren en bleven op die manier een feest voor Mara, waar ze wekelijks verlangend naar uitzag. Toen ze ouder werd, vertelde Vanessa eens, wat zij zelf allemaal aan haar tekeningen te wijten en te danken had, waarop Mara welgemeend opmerkte, dat ze hoopte niet in dergelijke verwikkelingen te raken. Ze voegde er filosofisch aan toe:

„Maar ach, dan zal het wel iets anders zijn dat me niet zint. Er is altijd wel iéts, hè? Bij mij thuis is de ellende, dat Joost te klein voor me is, al voelt hij zich een kerel, en de zussen enorm samenklitten en mij niet moeten, omdat ik te jong voor ze ben. Dat is geen ramp maar het is gewoon niet leuk, ook al mag ik alle vriendinnen binnenhalen op iedere tijd van de dag. Ik geloof, dat één oudere zus minder vervelend is dan twéé van ongeveer dezelfde leeftijd, die samenklitten.”

Vanessa wist het, want een tekening van Mara van ’De Zusters’, de hoofden samenzweerderig naar elkaar toegebogen, de handen, met te lange vingers naar achteren gestrekt, op de wijze waarop de armen en handen van etalagepoppen gedraaid worden, had het bij de zussen niet zo gunstig gedaan. De zaak kwam aan het rollen, omdat Joost, toen acht jaar oud, de tekening vond en er brullend van het lachen mee aan de haal ging. De zussen mochten van hem de tekening best zien. Waarom ook niet? Joost was gezegend met een groot gevoel voor humor... de zussen niet. Zo werd die tekening de aanleiding tot de tweede rel, alleen had juffrouw Konijn alleen geraasd en sloeg Denise erop los. Een en ander speelde zich af op een doorgaans vredige zaterdagmorgen, zodat papa niet naar zijn kantoor was en de ruzie kon gaan beslechten. Hij hoefde er niet eens voor naar boven te gaan, het lawaai was overtuigend en Mara kwam de trap afstormen alsof ze door demonen achterna gezeten werd. „En wat dénkt u wel? Dat ik me laat slaan door dié daar!” Ze wees, met een zwaar dramatisch gebaar en vuursproeiende ogen naar zus Denise, die gevolgd door schaduw Nora achter haar aankwam.

Joost bemoeide er zich ook mee en zo schreeuwden ze allevier tegelijk.

Mevrouw Dennink stond met de koffiepot in haar hand want ze wilde juist koffieschenken en haar echtgenoot stond rustig op, waarbij hij zijn handen hief als een dirigent, die een groot orkest zal gaan dirigeren.

„Rustig aan... rustig aan... één voor één graag!” Zijn stem schalde boven het geluid van vier ruziënde spruiten uit. „Monden dicht...” Het werd opeens stil en toen Pa verzocht: „Vertel nou maar...” begon het vierstemmig gekrakeel opnieuw, waarop Pa opnieuw zei: „Monden dicht... ik heb verzocht één voor één. Jullie staan hier niet op de markt om je waren aan te prijzen. Mara... begin.” „Joost vond een tekening, die ik van de zussen maakte, hij liet hem zien. Denise gaf me een draai om m’n oren. Nora bemoeide zich ermee en ik heb ze een boek naar hun hoofd gegooid... dat boek ligt nou uit de band!” Mara’s mondhoeken trilden, ze begon de humor van het geval al in te zien.

„Is dat nou alles?” vroeg mevrouw Dennink gortdroog.

Denise en Nora hadden de leeftijd bereikt, waarop ze hun uiterlijk geweldig belangrijk vonden en als je dan door je zus van veertien ongenadig geportretteerd wordt, terwijl je juist zo graag beeldschoon wilt zijn, valt dat natuurlijk niet mee.

De zaak werd uitgepraat bij de koffie met cake en iedereen vond het achteraf bezien nogal een belachelijke scène, een hoop lawaai om niets, zoals dat vaak gaat in het leven. Denise gaf later toe, dat ze niet had mogen slaan en Mara gaf ruiterlijk toe, dat het jammer was van het uit z’n band gegooide boek. Joost en Nora kregen het vriendelijk en dringend verzoek zich niet onmiddellijk als hulptroepen tussen de strijdende” te gooien, welk verzoek natuurlijk geen enkele zin had. Intussen was de hele opvoering van ’Hoe breng ik m’n vrije zaterdagmorgen door’ te wijten geweest aan een vinnig krabbeltje van Mara, dat besefte ze heel goed.

Vanessa kreeg het verhaal later in bonte kleuren en geuren voorgeschoteld en ze moest er wel om lachen, maar ze maakte de gedenkwaardige opmerking:

De narigheid met jou en mij is, dat we éérst tekenen en dan pas gaan denken, gewoon omdat je opeens de kriebel in je vingers krijgt. Er schuilt bij ons allebei een stukje venijn in... een angeltje, want een mens moét zich eigenlijk niet beledigd voelen door zijn karikatuur. Ik geloof, dat het komt, omdat we niet alleen gezichten maar situaties in de sfeer betrekken.

„Nu zal dat bijvoorbeeld politici geen zorg zijn, die hebben wel een olifantshuid gekweekt en zolang het hun particuliere leven niet raakt, zullen ze er zich weinig van aantrekken... althans ze laten het niet merken. Ik maakte destijds de fout iemands particuliere leven te raken ... jij deed eigenlijk hetzelfde met de zussen, al was dat nou echt niet zo ernstig.”

„Het is een talent datje geen vrienden bezorgt,” merkte Mara somber op. „Ik geloof dat ik me ga specialiseren in reclametekenen... of zo.”

Ze tekende met brede halen een beeldschone poppesnoet op het blanke papier, zei toen hartgrondig ’Bah!’ en verscheurde het ding met een paar felle, boze halen. „Wat een lor van een tekening. Niet te geloven!”

Vanessa keek even op van haar tekening, maar reageerde verder niet op de uitval van haar leerlinge.

„Sorry, hoor!” mompelde Mara. „Ik werd kwaad.”

„Waarom? Als je het niet goed vindt, verscheur je het toch ... doe ik ook,” zei Vanessa. „Norbert is daar al helemaal aan gewend. In het begin keek hij nog wel eens verschrikt of verontwaardigd. Je moet het alleen verscheuren als je het niet goed vindt... liever niet uit kwaadaardigheid!”

„Nou, die bloemzoete joffer die ik tekende...” begon Mara aarzelend. „Dat hoéft van mij niet.”

„Neen, dan is het goed!” Vanessa schoof een vel tekenpapier naar haar toe.

Maar Mara had op dat ogenblik meer te denken dan te tekenen. Het is heerlijk om een talent te hebben maar ieder talent brengt zijn moeilijkheden mee, buiten de vele mogelijkheden, dat begon Mara steeds beter te begrijpen.

„Je bent er eigenlijk nooit,” zei ze triest. „Je denkt altijd, dat het beter kan of datje iets niét had moeten doen watje wél hebt gedaan. Het klinkt natuurlijk tamelijk verward.”

„Of je nu talenten hebt of niet... elk mens streeft altijd naar iéts!” Vanessa keek op van de tekening waaraan ze bezig was. „Ik denk, dat het ook goed is zo. Een mens is van nature rusteloos. Je kunt ook teveel tegelijk willen. Ik heb dat gehad na al de moeilijkheden waarvan ik je heb verteld. Ik dacht toen, dat ik er was... ik had Norbert, mijn broer was van alle blaam gezuiverd ... mijn talent ontwikkelde zich in de goede richting. Mijn ouders waren weer blij, zonder de enorme druk van een zoon die onschuldig in de gevangenis zat... toen had het dus moeten zijn: En ze leefden lang en gelukkig. Ik kreeg een pracht van een terugslag en ik geloof, dat Norbert het de eerste jaren niet gemakkelijk met me heeft gehad. Tussen ons bleef alles goed gaan, maar meer omdat hij zo enorm goed en geduldig is... ook gewend is, door zijn werk als advocaat geduldig te zijn. Ik kwam plotseling tegen alles en iedereen in opstand, ik barstte om niets in tranen uit... wilde mezelf voorbij leven. Ik was nooit alleen bezig met dit ogenblik maar altijd uren, dagen, weken vooruit en als dat dan niet allemaal volgens programma verliep, raakte ik in paniek. Het was geen kwestie van gezondheid... ik ben gezond en ik wilde ook niet op kalmeringstabletjes gaan leven. Het moest uit mezelf komen, de rust om verder te gaan en ik zag ook wel in, dat ik bezig was om Norberts leven erbij te verknoeien. In de eerste jaren had ik ook geen kinderen kunnen hebben, het zouden stumpertjes zijn geweest met zo’n onevenwichtige moeder. Nee, het leven was toen echt niet de rozegeur en maneschijn, die ik verwacht had, maar ja... ik hield van Norbert en hij van mij. Het belangrijkste is, dat je iemand naast je hebt, die niet alleen maar om je geeft als je alleen maar zijn droommeisje of droomvrouwtje bent, want dat ben je heel vaak niét... ik althans niet. We zijn samen de eerste moeilijke jaren teboven gekomen. Ik heb ervoor moeten vechten, maar ik had enorm veel steun aan mijn man en dat is belangrijk, zie je. Wat heb je aan mooi-weer liefde en glamour naar de buitenkant?”

„Je lijkt nu de rust zelf!” zei Mara. „Ben je dat of speel je het goed?”

„Ik geloof, dat ik het bén!” Vanessa dacht bewust terug aan de moeilijke tijd, dat zag Mara aan haar ogen. „Ik moet toegeven, dat ik niet zo’n slap karakter had van nature, maar dat het bij mij meer de terugslag was van alles wat ik had meegemaakt en dat is dus echt niet zo weinig. Ik heb het getroffen met Norbert, dat moet ik toegeven en dat doe ik graag. Wie weet, wat een hoopje narigheid ik zou zijn gebleven als Norbert het bij al mijn nukken en kuren en depressies had opgegeven? Daar denk ik nu liever niet meer aan. Het was afschuwelijk, maar ik zat altijd ergens over in angst en in de put. Als Norbert een half uur te laat thuiskwam, dan zag ik in gedachten alle mogelijke ongelukken, die hem overkomen waren... enfin, zo ging het maar door! Dat is, dacht ik 'houden van’, als je ook doet wat je netjes in de kerk hebt staan beloven... elkaar door dik en dun bij te staan.”

„Ja, maar...” Mara trok driftig lijntjes op papier, zonder dat het enige bedoeling had. „Heb je die paniektoestanden om alles wat je lief is nooit meer? Het beroerde is, dat er, als je van iemand houdt... of het nou je ouders, je broertje, of je man is... altijd in je onderbewustzijn iets leeft van paniek: Als er nou eens iets met haar of met hem gebeurt... wat moét ik dan?”

„Ja, wat moetje dan?” Vanessa glimlachte, lief en begrijpend, ook een tikje weemoedig. „Er is geen kruid voor gewassen, je moet er mee leren leven, dat is alles. Angst is de metgezel van Liefde. Je bent altijd bang om te verliezen maar als je eraan toegeeft, verknoei je ook de veie mooie ogenblikken... het nu. Je moet leren blij te zijn, en dankbaar, met de gouden uren. Je kunt het leven van je liefsten niet verknoeien door ze in watten te leggen en ze zodoende geen blik op de wereld te gunnen. Liefde die voor driekwart egoïsme is en zelfbehoud... neen Mara! Ik heb dat altijd heel bewust gezien, er alleen een tijdlang niet naar kunnen handelen omdat ik de kracht miste.”

„Heeft dat er iets mee te maken?” Mara knikte in de richting van een in donker hout ingelijst, vergeeld papiertje. Drie notenbalkjes en daaronder vier coupletten. ’ Mensenlied’ stond er boven en niet, wie de muziek en de woorden had gemaakt.

„Dat ook... ja!” Vanessa’s ogen gleden naar het muurversiersel, dat je eigenlijk niet als zodanig kon bestempelen en alleen waarde had doordat Vanessa eraan hechtte. Het was gewoon een uit een voddig zondagsmissaaltje gescheurd half blaadje.

„Wie het dan ook gemaakt heeft, het is wél mooi!” constateerde Mara. „Het hele gedicht is mooi, maar mij spreekt dit het meest aan: 'Zoals het water stroomt zo doen de mensen niet, het water stroomt maar verder en dorsten doet het niet, zo vluchtig en zo wijd als water zijn de mensen niet.’ Waarom zou mij dat juist iets te zeggen hebben, denk je?”

„Ik weet het niet,” zei Vanessa rustig. Het was een van haar prettige hoedanigheden dat ze nooit de wijste wilde zijn. „Ik vind het in zijn totaliteit een heel fijn ding, waar voor mij veel waarheid in schuilt. Een ander mens spreekt het misschien minder aan en jij bent weer gegrepen door die ene strofe... zo verschillend zijn wij, mensen ... gelukkig maar.”

Ze keek naar Mara’s papier. Ze had in gedachten een boom met stevige wortels zitten tekenen.

Op Vanessa’s vraag waarom ze een boom had getekend bekende ze, dat ze het niet wist maar dat een psycholoog het waarschijnlijk haarfijn zou kunnen uitleggen.