2. LEERLINGEN EN HUN LERAAR
Joost vond twee bruiloften in één jaar niet zo geslaagd. Hij had de festiviteiten liever gespreid gezien, maar Denise en Nora dachten er anders over. De een ging in Amerika wonen, de andere in Groningen.
„Het ruimt wél op,” zei Joost eerlijk maar onbarmhartig.
Mara had niet veel contact met de oudere zussen gehad en hij nog minder. Daarbij kwam dat hij de veel grotere kamer van Denise zou krijgen, wat wel nodig bleek, gezien de rommel die hij in zijn kamertje onderbracht. Mara wilde Nora’s grotere kamer niet, ze hield van haar eigen kleine kamer en ze zag niets in de verhuizing.
„Dat is nogal eenvoudig,” meende Joost. „Denise komt niet zo vlug uit Amerika over, we kunnen beter eens bij haar gaan kijken...” Alsof het een retourtje Den Haag-Rotterdam was! „Nou, en Nora zal wel eens komen logeren, dan is er tenminste een behoorlijke kamer over. Als ze soms kinderen krijgt, kan ze die daar ook kwijt, maar niet in die kleine kamer van Mara... als ze die kinderen dan maar nooit in mijn kamer stallen!”
„Het lijkt me rijkelijk vroeg om je daar nou al bezorgd over te maken!” zei zijn moeder, lichtelijk beledigd door Joosts onverbloemde woorden over de opruiming. Mara dacht misschien hetzelfde, maar was zo wijs .erover te zwijgen. Ze waakte er wel voor de rol van de zussen over te nemen en Joost te gaan betuttelen, hoewel hij af en toe zenuwslopend energiek en luidruchtig kon zijn. Sportief, goedgehumeurd en eerlijk, zo eerlijk dat je vaak met hem voor gek stond, kon het niet uitblijven, dat Joost populair was en er hing tot vervelens toe altijd wel een of andere vriend aan de bel, meestal als de familie aan tafel zat, om te vragen of Joost thuis was. Joost hielp met werk, Joost was loyaal, goedlachs en technisch begaafd. Tot de beperkte vreugde van zijn ouders, die de begaafdheid mooi vonden maar de gevolgen niet, wist iedereen met een kapotte brommer Joost te vinden. De schuur leek op een werkplaats en Pa’s gekoesterde gereedschappen werden vlot gebruikt en wat erger was, door hun goedgeefse zoon uitgeleend. Pa kon zijn eigen brommer niet kwijt, je struikelde soms over de fietsen, brommers en vrienden, benevens Joost met handen die zo zwart waren als kolenschoppen. Tussen deze bedrijven door maakte Joost spelenderwijs zijn huiswerk en hij deed het nog goed ook. De enige waarvan hij wist dat hij hem haatte was Henri Verwoerd, een klasgenoot waarmee hij op een kwade dag zo verwoed had gevochten, dat het niet goed te praten viel. Henri had na afloop van het gevecht een blauw oog, een bloedneus en nog enkele minder ernstige beschadigingen. Joost kwam eraf met een paar ontvelde knokkels. Het gebeurde juist op de dag, dat vader en moeder samen een dagje uit waren. Zoiets kon immers gemakkelijk met twee grote kinderen!
„Heb je gevochten?” vroeg Mara toen Joost thuiskwam en ze vond, achteraf bezien, dat het een overbodige vraag was.
Zijn broek en jasje zagen er onbeschrijflijk uit, rijp voor de lorrenmand. Joost had alleen bezeerde handen maar die zagen er dan ook goed gehavend uit en hij veegde het bloed weg met een smerige zakdoek waarmee hij waarschijnlijk alles had gepoetst behalve de neus waarvoor de zakdoek in feite bestemd was. Zijn nieuwe schoenen, extra stevige en dure, omdat hij er anders binnen een paar weken doorheen lag waren door het gevecht langdurig over ruwe keien geraspt, zodat de vellen erbij hingen.
„Zo te zien heb je wel stevig gevochten!” Mara duwde hem met een beslist gebaar op een stoel neer. „Schei in vredesnaam uit met die vieze zakdoek. Ik zal je dierbare knokkels ontsmetten en bepleisteren ... dan gil je maar even omdat het bijt... kan ik ook niets aan doen! Vertel me intussen maar watje hebt uitgevoerd.”
Joost doorstond de wondbehandeling stoïcijns.
„Ik heb met die knul van Verwoerd gevochten,” deelde hij mee. „Dat moest er toch ééns van komen. We zitten sinds drie maanden met ’m opgescheept en er is nog nooit zoveel onenigheid geweest... vroeger eigenlijk nooit. Die knul liegt of het gedrukt staat... maar...”
„Nou ja, daarom hoef je toch niet te véchten!” zei Mara tam, want voorlopig had ze meer medelijden met haar ouders vanwege de dure, vernielde kledij van hun zoon, dan met het slachtoffer.
„Hèhè...” Het klonk smalend en ongeduldig. „Doe niet zo stom. Je komt tenslotte, na maanden pesterij, tot het kookpunt en hij vroég gewoonweg om een pak rammel. Ik weet heus wel dat ik geen lieve jongen ben, maar ik hou niet van geniepige streken en de andere jongens evenmin. Een van zijn gewoonten bestaat uit steeds zijn poot uitsteken als er iemand langs komt, zodat je een smak maakt... kan niet schelen wié ..
„Voet..." corrigeerde Mara braaf, met een ondeugende grijns.
„Doe niet zo maf!” verzocht Joost giftig. „Trouwens, als je je voeten zo gebruikt dan zijn het poten en daarmee uit. Het gaat daar trouwens niet alleen om, maar als je een ander altijd voor jouw fouten op laat draaien, je zet iedereen tegen iedereen op... nou, dat hoefde allang niet meer van ons. We hebben het nog lang genomen.” „Waarom? Waren jullie ergens toch bang voor hem?” vroeg Mara, die aanvoelde waar de moeilijkheid lag.
„Ja, dat geloof ik wel,” gaf Joost na een korte aarzeling toe. „Hij is zo... zo superieur... zo sarcastisch... hij kan je zo gemeen voor gek zetten, zie je. De enige waar hij niet tegenop kan is Tenhaaf... je weet wel, die nieuwe leraar Engels.”
Dat ’je weet wel’ sloeg natuurlijk nergens op, want Mara wist alleen maar, dat er inderdaad sinds kort een nieuwe leraar Engels bij Joost op school was, die het goed met de jongens kon vinden.
„Nou, nee, ik weet niets van je leraar Engels.” Het klonk ongeduldig. „Zit even stil, tot ik die pleister vast heb gemaakt, hij kleeft zo slecht! Ja, ga verder met je verhaal.”
„Nou, Verwoerd moet Tenhaaf helemaal niet, want die gaat voor zijn sarcasme niet uit de weg en hij zegt en ziet de dingen altijd op zo’n gekke, laconieke manier dat de klas het uitbrult van de lach. Hij is niet geestig ten koste van een ander, zoals Verwoerd, maar hij heeft ’m wel een paar maal op zijn plaats gezet. Nou, en hij...” stormde Joost verder.
„Rustig even... welke ’hij’... Verwoerd of Tenhaaf?” informeerde Mara.
„Verwoerd... en val me niet telkens in de rede!” brieste Joost. „Er zal best een hoop geduvel van komen, omdat ik zoontje Verwoerd heb afgetuigd, want hij wordt stinkend verwend door zijn mammie en pappie.”
„Ja, hoor eens... dat hoef je nou weer niet zo te zeggen!” Mara duwde met een strak gezicht de verbonden handen van zich af. „Dat vind ik een snertopmerking. Je hoeft het niet over zijn mammie en pappie te hebben, hè? Trouwens, we hebben het nou niet over het verwennen door die ouders maar over de aanleiding tot de vechtpartij, waar ik nog steeds niet achter ben.”
„Dat is je eigen schuld, je valt me steeds in de rede!” Joost werd er wanhopig van. „Ik dacht dat jij het wel begrijpen zou."
Mara ruimde de verbanddoos heel precies weer in en glimlachte bemoedigend naar Joost.
„Je hebt gelijk. Ik viel je steeds in de rede, maar ik moet de voorgeschiedenis ook weten als ik begrijpen wil, waarom je zo tekeer bent gegaan. Ik deed het niet om je te plagen, dat weet je best.”
Ze legde de verbanddoos weg en schonk een kop koffie voor Joost in.
„Vooruit, jong. Je weet wel, dat ik het goed met je meen en ik hoef echt niet te zeggen: De waarheid en niets dan de waarheid. Ik weet, dat je niet liegt. Trouwens, als je jouw rol mooier zou maken dan hij was, zou ik het onmiddellijk door hebben.”
„Dat weet ik," zei Joost simpel. „Ik weet niet waarom ik met jou altijd het beste kan praten. Ik bedoel... nou ja... dat kan je met vader en moeder óók wel, maar die gaan eerst uitgebreid jammeren over je verknoeide kleren, maar ik kon ze toch moeilijk eerst uittrekken. Je wordt opeens driftig en slaat erop... ik kan het me van vader en moeder wel indenken. Tenslotte moeten ze die kleren betalen en niet zo zuinig ook... dat vind ik... enfin, ik kon er niks aan doen, zie je.”
Mara slikte de woorden dat ze vooralsnog helemaal niets begreep of zag maar in.
„Zeg het nou maar!” fluisterde ze zo zachtzinnig, dat Joost haar verbluft aankeek en zei: „Nou doe je precies als Tenhaaf! Je weet meteen wat er bedoeld wordt!”
Het wonder Tenhaaf bleek toch wel een grote indruk op Joost te hebben gemaakt maar daar ging het nu niet om. Ze besloot te zwijgen en geduld te oefenen, want door interrupties kwam Joost voortdurend op dwaalwegen en vóór er boze ouders van de verslagene aan de telefoon of deur hingen, wilde ze toch wel weten, hoe de zaak zich had toegedragen. Vader en moeder zouden laat terugkomen na theaterbezoek in Amsterdam, dus het kon wel half één worden.
„Je kent Peter Daalhof toch wel?” vroeg Joost.
De vrienden van Joost kwamen zo veelvuldig op bezoek, meestal met een kapotte brommer, dat Mara ze allemaal diende te kennen. Ze ging in gedachten de rij haastig na.
„Een kleine jongen met lang blond krulhaar en een heel dikke bril op. Is hij het?” vroeg ze. „Ik heb het gevoel, dat hij zonder die bril niet veel ziet.”
„Dan is hij zo blind als een mol!” zei Joost met een directheid die hard leek maar alleen tekenend was voor Joosts karakter. Hij zei ronduit wat hij dacht en vond dat zijn goed recht. Een moeilijke situatie behoedzaam omzeilen lag niet in zijn karakter. Rechtlijnigheid kan natuurlijk aanleiding geven tot enorme problemen. Hij zou ook nooit voorzichtig komen vertellen, dat hij een of ander onheil had aangericht. Tot nu toe wist iedereen waar hij met Joost aan toe was.
„Ja, dat is Peter Daalhof... Een verdraaid aardige knaap, maar al was hij dat niét... geen mens heeft het recht om ’m zoiets aan te doen! Peter stond zijn brilletje op te poetsen. Eerlijk, Mara, dan ziet hij er zo zielig uit. Nou, die lammeling... ik bedoel Verwoerd ziet dat, loopt met opzet vlak langs hem en geeft hem met z’n elleboog zo’n duw, dat het brilletje op de grond vloog. Voor ik het ding kon oprapen had Verwoerd er zijn poot op gezet. Snap je nou, waarom ik het over poten heb? Ik ben nog nooit in m’n leven zo woést geweest, ik vroeg niet verder, ben ’m op zijn nek gesprongen en heb op ’m los gerammeid... ik heb er geen spijt van ook en ik zég niet, dat ik er spijt van heb, al gooien ze me van school. Als Tenhaaf er niet tussen was gekomen was die knul er niet zo best aan toe geweest...”
Het bleef even stil, toen voegde hij er verbaasd en zachtjes aan toe: „Ik heb er nooit zo bij stilgestaan, dat je soms dingen doet in je woede, die je niet van plan bent te doen. Het was echt een geluk, dat ik tegengehouden werd.”
„Ja,” zei Mara, diep onder de indruk van het gebeurde. „Drift is een duivelse vriend. Ik kan me je reactie wel voorstellen maar waar is het eind? Je had hem ook een ongeluk kunnen slaan. Weet je zeker, dat hij het met opzet deed?”
„Ik zag het toch!” zei Joost eenvoudig. „Ik weet ook niet of er meer waren die het gezien hebben want Tenhaaf rukte me terug, hij had er nogal wat kracht voor nodig. Iedereen schreeuwde. Peter stond, geloof ik, te huilen want hij zag helemaal niks meer. De directeur kwam aanhollen... en nou zit ik hier en wacht op de dingen die heus wel zullen komen.”
Hij had de woorden nauwelijks geuit toen de telefoon begon te rinkelen. „Daar zal je het hebben!” sprak Mara in mineur en greep zonder enthousiasme naar de telefoon. „Met Mara Dennink!”
„Met Verwoerd... mag ik uw vader of uw moeder?” verzocht een heel kwade mannenstem, zeer kortaf, zeer autoritair.
„Mijn ouders zijn afwezig maar u spreekt met een zuster van Joost...” begon Mara, waarop de stem triomfantelijk antwoordde: „O, dus u wéét al waarom het gaat?”
„Natuurlijk weet ik dat. Joost heeft het me verteld...” begon Mara rustig.
„Op zijn manier!” vulde de stem hatelijk aan.
„Ja, ik neem aan, dat uw zoon het thuis op zijn manier heeft verteld.” Ze kon er niets aan doen, dat haar stem bits klonk.
„Als u maar weet dat ik dit niet neem en niet zal rusten voor er récht is gedaan!” De stem donderde in haar oren. „Je ouders zullen er meer van horen, maar ik wil vanavond al een gesprek met die schoollui!”
„Als we eens rustig bleven... én beleefd!” Ze voelde zelf wel, dat het niet de juiste methode was maar ze werd kwaad om het onbeschofte optreden. ,,U kunt wel ’u’ tegen me zeggen, meneer Verwoerd, en als u vanavond meteen met de directeur en de leraar wilt spreken, ofschoon ik niet zie waarom dat niet tot morgen kan wachten, dan zal ik mijn ouders moeten vertegenwoordigen. Ik gooi Joost niet alleen voor de leeuwen als u dat soms denkt.”
Ze beefde van woede toen ze het gesprek beëindigde. Wilde hij vanavond dat gesprek, omdat Joosts ouders er niet waren en hij nu dacht, dat hij een streep voor had, met het verdedigen van zijn zoon? Joost zou dan alleen op de mat moeten komen, of vergezeld van een zusje, waarvan de heer Verwoerd kennelijk dacht, dat hij er weinig last van zou hebben, in ieder geval minder last dan met ouders.
„Kind, maak je niet overstuur!” Joost klopte haar op de schouder. „Je ziet zo wit als een doek! We gaan gewoon samen. Zei hij ook hoe laat?”
„Neen, je directeur zou me nog wel bellen!” Mara knipte met haar ogen om de lastige tranen tegen te houden. „Ik vind het zo beroerd, dat zoiets moet gebeuren als vader en moeder eens één dagje fijn samen uit gaan, wat zelden gebeurt. Ze hadden zich er zo op verheugd en nou krijgen ze als domper op de pret dit verhaal bij hun thuiskomst. Dat kan ik niet uitstaan.”
„Nee, ik ook niet maar het is nou eenmaal zo.” Hij trok de gebeurtenis bewust uit de emotionele sfeer en was duidelijk niet van plan om een haarbreed toe te geven. „Als je niet wilt, hoef je niet mee. Ik laat me toch niet klein krijgen.”
„Ik ga mee en daarmee uit!” Als Mara zich werkelijk vastbesloten opstelde viel er ook niets meer te veranderen en Joost wist het.
De heer Venninga, directeur van Joosts school, bleek al ingelicht door de vader van de beledigde partij. Hij vond het eigenlijk ook onnodig om er zo’n ophef van te maken. Het gesprek had de volgende dag kunnen plaats hebben meende hij, maar ze konden misschien, door hem zijn zin te geven, een kalmerende invloed op Verwoerd uitoefenen.
„Ik vind het erg jammer voor u, dat u erbij betrokken wordt,” zei Venninga hoffelijk. Hij waardeerde het dat ze niet meteen verontwaardigd over de geschiedenis ging ratelen en evenmin beweerde, dat haar broer de onschuld zelve was.
„Joost vindt het niet eens zo geslaagd, dat zijn zus mee wil. Hij dopt liever zijn eigen boontjes, maar dat is in dit geval voor mij niet doorslaggevend, omdat ik mijn ouders graag precies wil vertellen wat er gebeurd is,” deelde Mara nog mee, met een schuin oog naar Joost kijkend, die verveeld zijn bepleisterde handen zat te bekijken.
Mara en haar broer voelden niets meer voor koken maar ze hadden wel honger, en bovendien moesten ze om half acht op het matje komen, zodat ze besloten tot het klassiek geworden 'portie patat’, waarbij Joosts ogen groter bleken dan zijn maag. Hij kwam met vier enorme porties aansjouwen, voor zover het Joosts porties betrof rijkelijk begoten met klodders mayonaise, waarvan Mara griezelde. Nadat Joost, behalve twee porties patat ook nog een forse bal gehakt had verzwolgen voelde hij zich bestand tegen de moeilijkheden van de komende avond.
„Ik hoop dat de gehaktbal en de frietjes niet met de mayonaise slaags raken,” merkte Mara tamelijk stekelig op toen ze de voordeur achter zich dichttrokken.
„Waarom? Dat is toch normaal eten?” Joost keek haar zo verbaasd aan, dat zijn zus begon te lachen. „Op dat frutsje waarmee jij je honger stilt kan ik niet leven. Nou, schiet op, zus... we trekken ten strijde!”
Ze fietsten naar het huis van directeur Venninga en Joost stelde vast: „Nou, hij woont niet gek, hè? Aardig huis en lekker rustig!”
„Ik wist niet, dat jij behoefte hebt aan rust!” luidde Mara’s droog commentaar.
Ze zetten hun fietsen tegen het hek en de voordeur werd geopend door een aardig blond kind.
„Papa is boven, op zijn kamer. Kom maar mee!” Ze holde voor hen uit en gooide een deur open: „Papa, hier zijn mensen voor je! O ja, papa... mama vroeg of jullie allemaal koffie wilden, dan kan ze erop rekenen.”
„Ja, er komen nog meer mensen... even wachten, Tilly. Ik bel wel.” Venninga schoof lachend zijn drukke dochter de deur uit. „Zo, dat is mijn jongste en niet de rustigste, maar dat hoeft ook niet. Ga zitten, jongelui! Zoals je ziet is de andere partij nog niet aanwezig. Spijt je dat?”
Hij maakte kennis met Mara en herhaalde zijn vraag: „Spijt het jullie?”
„Wat er gebeurd is... ja!” zei Mara. „Maar Joost liegt niet, al zitten zijn handen nogal los en ik kan me voorstellen dat hij geslagen heeft. Ik zeg niet, dat het goed is maar ik vind het wel begrijpelijk.” „Henri Verwoerd zegt, dat het een ongeluk was.” Venninga keek oplettend naar het gezicht van Joost.
„Dan gebeuren er sinds de paar maanden dat hij op school is wel véél ongelukjes, dat schijnt hij dan aan te trekken als een magneet!” Joost werd vuurrood van boosheid. „Het is een wonder, dat hij al niet eerder op zijn d... eh... een pak rammel heeft gekregen van de een of ander. Ik wil ook geen ouwe koeien uit de sloot halen, maar dit vond ik ... nou ja... beneden elk peil van fatsoen, ik vind het sadistisch. Als u me niet gelooft moet u dat weten.
„Kalm aan een beetje, daar schieten we niets mee op!” Venninga’s stem klonk streng, hij mocht Joost graag maar hij had het voorval niet bijgewoond en hij diende de eerlijkheid, als hij ook Henri zijn verhaal over het voorval liet vertellen. Hij hoopte, dat de ouders hun zoon dan net zo rustig lieten praten als Mara dat deed ten opzichte van haar broer.
Het bleek een ijdele hoop te zijn want de heer en mevrouw Verwoerd, met hun zoon in het kielzog, kwamen al binnen met gezichten die op storm wezen.
.Oorlogsschepen die de haven binnenvaren!’ dacht Mara. Ze wreef nadenkend langs haar neus en haar vingers kriebelden, verlangend naar een potlood en een stukje papier.
„Schei uit!” hield ze zichzelf streng voor. „Denk er niet meer aan. Dit is geen ogenblik...”
„Maar ik kan er ook niets aan doen, dat ik het zo zie!” fluisterde het opstandige stemmetje van haar tweede Ik.
Henri vergezelde zijn ouders, klein, mager en nors. Hij had schijnbaar geen belangstelling voor zijn tegenstander, die hem met priemende blikken begroet had.
„U begrijpt zeker wel, dat we dit zo niet nemen!” begon de heer Verwoerd op hoge toon. Hij had zich slechts verwaardigd Mara kort toe te knikken, hoewel de heer Venninga de partijen keurig en rustig aan elkaar had voorgesteld.
Voor Mara betekende het een verlichting, ze had hoegenaamd geen behoefte de handen van de heer en mevrouw Verwoerd te drukken. „Wat zou u dan willen doen?” informeerde de directeur, steeds heel rustig want dat was een kenmerk van zijn persoon. Hij raakte nooit in paniek, dat maakte hem zo geschikt voor zijn beroep. „We kunnen geen politiewerk van een jongensvechtpartij maken en Henri heeft gelukkig ook geen blijvende schade opgelopen. Hij ziet er weer heel acceptabel uit... behalve dan clat oog.”
Mara beet op haar lip want de bewering, dat Henri er al weer acceptabel uitzag vond ze toch wel erg optimistisch.
„Dan moet ie van school af... dié daar!” Mevrouw Verwoerd wees naar Joost. „Wat is dat voor een school, waar de een de ander zo kan aftuigen, zo...”
Ze hapte naar adem en van dat ogenblik maakte Venninga gebruik om haar te vertellen, dat het een heel normale school was en dat hij een vechtpartij niet maatgevend vond voor de naam van de school.
„Dan voor de opvoeding van die... die knaap!” Een verachtelijke blik in de richting van Joost, waarop Mara omhoogveerde en voor het eerst haar stem liet horen: „Aan de opvoeding van Joost mankeert niets, mevrouw Verwoerd. Laten we het daar nu niet over hebben. Misschien wil meneer Venninga graag de lezing van uw zoon over het gebeurde horen?”
„Nou, dat is gauw verteld,” zei Henri gemelijk. „Daalhof poetste z’n bril en liet ’m vallen. Dan ziet ie zowat niks... hij grabbelde rond en ik trapte per ongeluk op die bril.”
„Jij smerige leugenaar!” schreeuwde Joost en hij vloog overeind, zijn hele stevige figuur straalde boosheid en verachting uit. „Vertel eens, wat er in de maanden dat jij onze school téistert allemaal gebeurd is? Allemaal toevallige dingen zeker? We konden gewoon goed met elkaar overweg, allemaal... tot jij kwam. Het was niet dat we jou niet moesten... jij moest óns niet... weet ik waarom! Als je iemand kan pesten dan laat je het niet... we hebben al teveel van je genomen, man! Je vroeg om ransel... als je pesten wilt, doe het dan openlijk, laat er anderen niet altijd het slachtoffer van worden. Je zou nou nog geen pak slaag hebben gehad als je het niet te bont had gemaakt... je gaf Peter een duw toen hij zijn bril schoon stond te maken en toen die bril viel schopte je ’m een eindje weg en ging er met je voet op staan... vond je het leuk, dat Peter niks zag... vond je het zo léuk, dat hij huilde als een klein kind? Ik vond het... nou ja...”
Hij viel terug in zijn stoel omdat hij er verder geen woorden voor had.
„Het was een ongeluk, verder niets,” hield Henri ijskoud vol.
„Dat was het niét!” Ze keken allemaal verschrikt om. Mara had de lange jongeman zien binnenkomen en instinctief geweten, wie hij was, door de intensieve manier waarop hij, geleund tegen de deur, stond te luisteren. De waakzame grijze ogen hadden één ogenblik de hare ontmoet, waarschuwend, en daarom had ze gedaan alsof ze hem niet zag.
„O, Tenhaaf... ik had je eerder verwacht!” Venninga voelde zich toch prettiger nu Tenhaaf er was, die het voorval had meegemaakt. Van voorstellen kwam niets, want de ouders van Henri haakten meteen, diep beledigd en zowaar schreeuwend, in op die opmerking. „Wat durf jij daar te zeggen?” Papa Verwoerd schoot uit zijn stoel omhoog maar Tenhaaf werd er niet warm of koud van.
„Nog altijd ’u’ menéér Verwoerd,” zei hij kalmpjes. „Ga alstublieft zitten! We gaan er toch zeker geen vertoning van maken? We zijn hier bij elkaar gekomen op uw verzoek om de waarheid aan het licht te brengen. Ik neem tenminste aan, dat dit de bedoeling is en niet een eenzijdige wraak- of strafoefening. Er is door twee jongens gevochten, dat vind ik niet zo’n schokkende gebeurtenis, want ze hebben alleen maar hun vuisten gebruikt. Het is normaal dat jongens wel eens vechten, al hoeven we het niet bepaald goed te praten. Wat is de aanleiding tot de vechtpartij geweest? Het is mijn taak niet om voor rechter te spelen, maar ik heb ze van elkaar getrokken en ook gezien wat er gebeurd is. De bril van Peter is wel degelijk weggeschopt en daarna stuk getrapt. Joost werd razend en vloog op Henri af en vóór ik ze goed in de greep had, was er al enige... eh... schade toegebracht aan Henri’s uiterlijk.”
„En waar is dat joch met die bril dan nou?” vroeg mevrouw Verwoerd iets minder hoog van toon. „Laat hém dan vertellen, dat hij per ongeluk geduwd werd!”
„Dat lijkt me moeilijk!” Tenhaaf ging er rustig bij zitten, zijn ogen gleden afwisselend van de vader naar de moeder. „Peter kan dat niet gezien hebben en op het ogenblik is hij volmaakt hulpeloos. Zijn bril is morgen pas klaar. Iedereen is voorzichtig met Peters bril. Daar wordt niet over gekletst... het is eenvoudigweg zo, dat kunnen we merken. Peter is trouwens een fijne jongen maar daar gaat het nu niet om... of misschien ook wél... Peter is populair.”
„Het was een ongeluk!” De ogen van Henri Verwoerd waren keihard, hatend en brutaal. ,,U liegt, als u zegt, dat ik het met opzet deed. Ik weet wel, dat ik overal de schuld van krijg, maar ik houd vol, dat het een ongeluk was en daarmee uit!”
De spanning in de kamer was te snijden, toen zei Henri’s vader triomfantelijk: „U ziet, het was een ongeluk en ik geloof mijn jongen. U kunt hem moeilijk iets maken voor een ongeluk.”
„Het was géén ongeluk!” hield Tenhaaf rustig vol. „Peter en Henri stonden stil en toen Peter die stomp kreeg, viel de bril en schoof Henri ’m rustig en bewust weg, waarna hij erop ging staan. Zo is het gegaan en niet anders.”
„U kunt er nog uren over doorgaan maar we komen er niet verder mee!” Mara’s stem kwam zo onverwachts, dat ze haar allemaal aankeken. „Ik geloof, dat het beter is om de zaak als afgedaan te beschouwen, tenminste... als Joost er verder geen last mee krijgt. Schuld of niet, ik kan me echt wel voorstellen waarom mijn broer heeft gevochten. Ik keur het evenmin goed maar ik ben het met meneer Tenhaaf eens, dat een vechtpartij op de vuist zo’n ramp niet is, althans niet iets om... eh... zo’n heisa over te maken dat er een spoedvergadering ten huize van de directeur gehouden moet worden. Je schept op die manier bijna onoverkomelijke problemen voor het samen in één klas zitten en dat is toch niet nodig... dacht ik. Ze zullen nooit dikke vrienden worden maar ze zullen elkaar toch moeten leren verdragen.”
,,Ik dacht, dat dat een gezond standpunt is,” gaf de directeur nogal enthousiast toe. Hij mocht het blonde meisje met haar klare ogen en rustige, gezonde oordeel. Ze hield zich goed staande tegenover de opgewonden uitvallen van Henri’s ouders en de hondsbrutale, uitdagende blikken die Henri haar toewierp. „We kunnen het beste een streep onder de geschiedenis zetten.” De ouders van Henri Verwoerd begrepen toch wel, al vertrouwden ze hun zoon dan ook, dat het beter was om de zaak niet verder op de spits te drijven.
,,Ik blijf het een kwalijke zaak vinden, maar goed... laten we er zand over strooien!” Het klonk belachelijk zalvend na de hoge toon waarop hij het hele gesprek had gevoerd. „Ik denk, dat m’n vrouw het met me eens is.”
De blik in de richting van zijn vrouw hield meer een dreiging in dan een blijk van samengaan. Ze had het eens moeten wagen om het niet eens te zijn met haar Heer Gemaal! Henri had de zaak allang door en grimlachte met neergetrokken mondhoeken.
„Henri is een héél gevoelige jongen en hij trekt zich dit heel erg aan!” Henri’s moeder tipte op toneelmanier met haar zakdoekje aan haar zwaar opgemaakte ogen, die geen tranen zouden kunnen doorstaan. „We moeten dan ook niet merken dat deze... eh... Joost hem verder zoékt of dat iemand hem een strobreed in de weg legt... want dan zoeken we het hogerop!”
De mondhoeken van Henri trokken nog dieper weg.
Op dit geladen ogenblik kwam mevrouw Venninga binnen met de koffie.
„Je belde niet, dus kom ik zo maar!” Ze lachte vriendelijk. „Tilly, help mama eens... niet morsen, hoor!”
„Dank u... wij niet!” Als één man verhief de familie Verwoerd zich.
Meneer Venninga geleidde hen naar de deur. In de kamer bleef het even stil, toen zei Mara vermoeid: „Als je nog eens wat weet, Joost, zoek dan een sportievere tegenstander uit!”
Het sloeg natuurlijk nergens op maar ze schoten allemaal in de lach. „En dan te denken, dat iedereen altijd zegt: Joost mag het weten!” plaagde mevrouw Venninga die van het geval op de hoogte was. „Jullie hebt echt wel koffie verdiend.”
„Het is wel een geluk voor Joost, dat u de juiste toedracht hebt gezien.”
Mara wendde zich voor het eerst recht tot de jonge leraar.
„Ja, maar vergeten doet Henri het beslist niet!” Hij haalde de schouders op. „Het incident is nu gesloten, maar beslist niet met instemming van Henri’s ouders. Ze konden niet anders. Henri is net zo goed mijn leerling en ik mag niet bevooroordeeld zijn in de toekomst, omdat dit is gebeurd, maar Henri zal het niet laten je een hak te zetten, waar en wanneer ook en voor mijn part hadden zijn ouders hem voorgoed mee mogen nemen.”
„Toe nou, Roland!” probeerde Venninga zijn opstandige leerkracht te sussen. „Hij zal voortaan wel uitkijken, ’t Is een moeilijke jongen, waarschijnlijk tot in de grond verwend.”
,,Daar ben ik ook bang voor,” luidde het droge commentaar. „Misschien is het ziekelijke jaloezie, omdat hij zo graag de hoofdfiguur wil zijn. Daar heeft hij in de afgelopen maanden hard aan gewerkt maar niet met prettige middelen. Het zijn altijd pesterijen waardoor een ander de schuld krijgt.”
„Ik weet het, maar laten we afspreken dat we zo goed mogelijk proberen Henri op te vangen. Geef hem desnoods wat extra aandacht, probeer hem anders te zien... als een produkt van zijn dwaze opvoeding.”
„Ach...” Tenhaaf haalde met een stuurs gezicht zijn schouders op. „Ik behandel Henri zoals de anderen en ik hoop, dat Joost dat ook zal doen.”
Mara had de indruk, dat hij het er helemaal niet mee eens was maar het niet in de haak vond, dat dit allemaal behandeld werd in tegenwoordigheid van een andere leerling en diens zuster. De jongens hielden natuurlijk wel van dit stoere, nogal weerbarstige type dat bereid was een goede vriend van hen te zijn maar waarbij ze, daar was Mara van overtuigd, niet teveel nonsens onder de les zouden moeten maken. Dan zou hij bar ongemakkelijk worden en als hij altijd zo onverschillig en bars reageerde als nu, begreep Mara bij nader inzien toch niet waarom hij zo geliefd was. Ze wilde er Joost toch eens naar vragen. Mara had geen verbeelding, maar ze was eraan gewend dat de mensen haar mochten en vriendelijk tegemoet kwamen. Tenhaaf bleek daar geen behoefte aan te hebben. Wat hem betreft kon ze een nijlpaard zijn, daar zou hij met méér belangstelling naar kijken. De keren dat Joost over de leraar Engels had gesproken, had Mara de voorstelling gekregen van een gezellige, spontane jongeman, maar dat klopte niet met de werkelijkheid. Mijnheer blies nogal hoog van de toren.
„O, wat mij betreft is het wel bekeken,” zei Joost in antwoord op de woorden van de leraar. „Ik zal ’m echt niet met opzet gaan zoeken, niet voor het goede en niet voor het kwade ... als u dat bedoelt. Hij zal het zélf verder waar moeten maken of we hem accepteren of niet. Hij valt je altijd in je rug aan, zie je en dat is de moeilijkheid. Peter kon niks terugdoen... nou ja, daar moet ik niet teveel aan blijven denken, want ik vond het wel zo’n schunnige ..
Joost haalde diep adem en zweeg, waarop Tenhaaf hartelijk in de lach schoot en Mara er iets meer van ging begrijpen waarom de jongens hem mochten.
De koffie werd gedronken en het gesprek werd algemeen, omdat dochter Venninga complimentjes kreeg voor het keurige koffie serveren, waarna ze een verhaal deed over haar bezigheden in huis.
„Het is echt waar, hè oom Ro?” vroeg ze aan Tenhaaf. Ze legde haar hand op zijn arm en hij lachte tegen haar.
„Ja, hoor, je bent handig... als je zin hebt!” plaagde hij. „Ik geniet nog van die prachtig opgemaakte koude schotel. Dat had je mooi gedaan!”
„Ja, ik liet ’m bijna uit m’n handen vallen!” deelde Tilly vrolijk mee en ze lachte tegen Mara. „Met een reuzenren kon ik ’m nog net op tafel laten glijden, maar hij blubberde wel! Kan jij goed koken?” „Nou, eh... het gaat!” bekende Mara. „Mijn vader en moeder zijn vandaag uit en ik zou koken. Het is er niet van gekomen, misschien is dat maar gelukkig. Joost is érg goed in het halen van 'frieten’, dus hebben we het daar maar mee gedaan.”
„Joost weet zich gewoonlijk wel te redden!” Mara kreeg zowaar een regelrecht antwoord en iets dat vaag op een glimlach leek. „Bent u de tekenende zuster van Joost?”
„Ja, ik wist niet dat Joost mijn roem verbreid heeft.” Het klonk ongewoon ironisch, zodat Joost de wenkbrauwen optrok en haar verwonderd aankeek.
„Nou ... roém... ik heb gewoon wel eens verteld, datje leuk tekende en ik heb wel eens een grappige krabbel laten zien... verder niet,” verdedigde hij zich.
Joost vond het helemaal niet leuk, dat zijn zuster en de leraar die hij graag mocht tegen elkaar praatten met een ondertoon van vijandigheid in hun stem. Waar was dat nou voor nodig? Ze hadden hem allebei geweldig geholpen en langzamerhand kreeg hij zwaar genoeg van de ruziestemming. Of het nu zo belangrijk was als twee jongens vochten? Volgens hem niet en volgens de meeste mensen niet maar wie weet, hoe hij Henri in zijn drift had afgetuigd als Tenhaaf er niet tussen was gekomen.
De opluchting over het oplossen van het incident en het vertrek van de familie Verwoerd had de sfeer toch echt ontspannen gemaakt, want Venninga en zijn vrouw praatten vrolijk met Mara en Joost en Tilly hield zich druk bezig met Roland. Bij het tweede koffierondje smolt het ijs nog meer en bekeken Mara en Roland samen een boek, dat Tilly hun liet zien. Mara deed zo enthousiast als haar mogelijk was maar ze vond de tekeningen zo lelijk dat Tenhaaf begon te lachen omdat haar gezicht zo in tegenspraak met haar lovende woorden was.
„Het is gewoonweg voér, niet geschikt om kinderen voor te zetten,” prevelde hij vlug toen Tilly weg liep met haar schat. „En er zijn boeken met zulke fijne illustraties.”
„Ja, maar die spreken ons meer aan dan de kinderen. Die lekker gekleurde plaatjes doen het voor de kleintjes wel. Het is moeilijk om te voorzien wat een kind mooi vindt.” Mara keek hem met meer belangstelling aan. „Ik heb eens een héél mooi tekeningetje gemaakt voor een nichtje van me, ze vond er niks aan, al hangt het netjes ingelijst in haar kamertje. Misschien vindt ze het later mooi... maar ze is helemaal dol met een tekening van mij waarop haar oude lappenpop staat. Daar ging ik dan af met mijn beeldschone tekening van de eendekuikens aan de waterkant!”
„Ja, natuurlijk heeft ieder zijn voorkeur, ook een kind... juist een kind. Het lijkt me prettig om met jongere kinderen te werken, maar ik zou er misschien niet het geduld voor kunnen opbrengen. Het is trouwens een opgave om de aandacht van de oudere jeugd zo gevangen te houden, dat ze je aanvaarden en zich niet groen en geel zitten te vervelen onder de lessen die je geeft... dan ben je nergens meer en vegen ze de vloer met je aan.” Hij bekeek afwezig de nieuwste aanwinst van Tilly, die hem in de hand was gedrukt.
„Je kijkt niet écht... je kijkt van achter je ogen!” zei de jongedame pinnig maar duidelijk. Iedereen lachte, ook Roland.
„Ze weet, zo goed onder woorden te brengen wat ze bedoelt, hè Til?” Aan de manier waarop Tilly en Roland met elkaar omgingen kon Mara zien, dat Roland een goede bekende in huize Venninga was.
Mevrouw Venninga kwam naast Mara zitten, toen Roland gehoorzaam bezig was om aan een losgeraakte poppe-arm te 'sleutelen’ en Joost met Venninga sprak over een of andere bijeenkomst. Tenhaaf toonde verder ook geen neiging om het gesprek met Mara te hervatten en blijkbaar vond hij haar nogal vervelend, dacht ze onredelijk.
„Ik geloof, dat we maar eens moesten gaan, Joost!” spoorde ze haar broer aan.
„Dag juffrouw Dennink!” Rolands gezicht bleef onverschillig, zijn handdruk vond ze prettig stevig.
„Wat een aardig meisje is dat zusje van Joost!” merkte mevrouw Venninga waarderend op. Ze keek zus en broer na.
„Ja, het is zijn lievelingszus, hoor,” zei Venninga lachend. „Van de andere twee, die getrouwd zijn, beweerde hij dat het 'opgeprikte vlinders’ waren.”
„Waarom kwam zij mee inplaats van een van Joosts ouders?” informeerde Tenhaaf.
„Roland, ik hoor aan de misprijzende toon in je stem, dat je het er niet mee eens bent, maar jij moest toch beter weten... géén vooroordelen, hè? Mara moest wel, want hun ouders zijn een dag samen uit en je weet zelf, hoe Verwoerd de zaak op de spits dreef. Hij kon niet wachten. Het zou trouwens alleen maar schadelijk voor Joost zijn geweest.” Tenhaaf fronste de wenkbrauwen en stak de zoveelste sigaret op. Zijn gezicht, plotseling zo gesloten als een geïrriteerde oester, drukte onwil uit maar verder ook niets. Hij gaf ook geen antwoord op de opmerking die ten dele een terechtwijzing vormde.
„Jij moest toch beter weten...” De woorden waren niet onvriendelijk bedoeld maar staken als een angel.
„Ik geloof dat ik ook maar eens naar huis ga,” zei hij, de sigaret uitdrukkend. „Ik heb nog werk te doen.”
„Toe, doe niet zo ongezellig!” trachtte mevrouw Venninga hem tegen te houden.
Het hielp niet en Venninga deed ook geen moeite om zijn leerkracht tegen te houden.
„Had dat dan ook niet gezegd!” verweet mevrouw Venninga haar man. „Hij is overgevoelig op dat punt. Niet sympathiek of tactvol van je.”
„Ach, laat ’m toch afstand nemen van die geschiedenis!” mopperde Venninga. „Dat blijven ontzien brengt ook geen oplossing.”
„Nee, jouw woorden ook niet!” Het kwam er tamelijk vinnig uit. „Op die manier jaag je hem hier het huis uit. Dat is jammer.”
„Ja, en jij denkt altijd als er een aardig meisje in de buurt is: 'Dat is een meisje voor Roland!’ Laat ’m zijn eigen keus doen, hè?” Het werd te gek, ontdekte Venninga. „Ik houd niet van die koppelpogingen. Niets voor Roland.”
Bijna een echtelijke ruzie om de zoon van een oude studievriend, Hij woonde alleen en destijds had Venninga hem uitgenodigd om langs te komen wanneer hij dat wilde. Het gebeurde niet vaak, want Roland was eenzelvig, waar alleen Tilly zich ronduit niets van aantrok en met succes.
„Is die leraar van jullie altijd zo druk?” vroeg Mara, op weg naar huis. „Ik vind het nogal een zuurpruim.”
„Dat is hij niet, wel ernstig, tenminste meestal, maar ik mag ’m!” verdedigde Joost zijn leraar. „Hij geeft erg boeiend les en je hoeft niet te proberen hem te pesten, want dan ben je er gloeiend bij. Die grote knaap van Gevers had overwicht op de vroegere leraar, dat kleine Engelsmannetje... Kingsley... die was bang voor die lange. Hij probeerde het bij Tenhaaf ook. Ik geloof wel, dat Tenhaaf toen giftig werd maar dat zag ik eigenlijk alleen aan zijn ogen. Hij zei weinig maar Gevers stond zonder veel lawaai op de gang, hij had er niet meer van terug en het is gek, maar hij mag Tenhaaf toch ook. Je weet eigenlijk niet waarom, nou ja, misschien omdat ie eerlijk is, helpt wanneer het nodig is en ons niet als kleine jongens behandelt. Hij kan ook erg geestig zijn maar niet zo, dat hij ons voortdurend voor gek zet. Henri mag ’m vanaf het begin niet omdat ie niet wordt voorgetrokken. Tenhaaf zei op een keer, dat hij, Henri dan, zijn grote waffel eens moest houden en wachten, tot een ander is uitgesproken. Hij had gelijk, want Henri is vanaf het begin alleen maar Ik geweest en gebleven. Nou, ik ben in ieder geval blij dat Tenhaaf die vechtpartij gezien heeft.”
Mara kon het niet eens zijn met alle lof die Joost zijn leraar toezwaaide. Het zou allemaal wel waar zijn of Joost zag het te mooi maar hij zei, dat alle jongens Tenhaaf mochten. Och, waarom ook niet? Het was niet maatgevend, dat hij haar de moeite niet waard vond om het woord tot te richten of twee maal aan te kijken. Hij had Joost geholpen en daar ging het om.
Thuis werden Mara en Joost opgewacht door hun ouders die er niets van begrepen. Ze waren uren vroeger dan de bedoeling was, thuisgekomen.
„We zijn niet gewend dat iedereen weg is zonder dat we enig idee hebben waar jullie bent. Het hindert niets, maar je bent dan toch een beetje ongerust,” verontschuldigde mevrouw Dennink zich. „Ik heb verse koffie en appeltaart. Wie is er voor?”
„Nou, allemaal... zeg nou maar ineens, dat jullie dodelijk nieuwsgierig zijn!” zei Joost terwijl hij de appeltaart met kennersogen bekeek. „Vertel jij het, Mara? Ik ben er nou beu van.”
Mara deed het in zo sober mogelijke woorden. Ze werd de hele geschiedenis ook meer dan beu. Steeds hetzelfde vertellen ging deerlijk vervelen, vond ze.
„Nou ben je eens één dag weg!” klaagde mevrouw Dennink, waarop Joost logisch informeerde: „Dacht je dan, dat het niet was gebeurd als je thuis was geweest? Ik had toch echt niet gedacht: Ik mag niet vechten van mammie.”
„Nee, het denken komt bij jou toch immers altijd na het handelen,” zei zijn vader, beledigd door de hoge toon die zoonlief aansloeg. Koffie en appeltaart vormden voor Joost een waardige afsluiting van de veelbewogen dag. Mara trok vroeg af naar haar kamer. Ze had er ook geen behoefte aan broerlief te horen pochen over de grondige manier waarop hij Henri had gevloerd.
Mara zette haar gedachten, vaak onbewust, op papier en zo ontstond op een losliggend half velletje, dat van een vorige kleine tekening was overgebleven, een haarscherp tekeningetje van een nors kijkende Engelse Leraar.
Mensen interesseerden haar nu eenmaal met een soort professionele nieuwsgierigheid, die haar ertoe dwong erover na te denken waarom iemand nou op dat ogenblik zo streng, zo vrolijk of zo stuurs keek. Was het een karaktertrek, een uiting van het ogenblik, omdat de situatie hem niet beviel of had hij huiselijke moeilijkheden?
Mara schoot in de lach en schoof de tekening tussen een boek. Wat een onzin! Ze leek 'Lieve tante Letje’ van een vrouwenblad wel met haar gezeur over de zieleroerselen van een wildvreemde. Joost mocht zijn leraar en de man had hem uit de knoei geholpen, louter door keihard de waarheid te zeggen en vol te houden zonder aanzien des persoons. Als Joost schuldig was geweest, zou hij het ook gezegd hebben, daarvan was ze overtuigd. Ze vond hem geen figuur die de ene jongen boven de andere zou bevoordelen, wat zijn sympathieën ook privé mochten zijn. Ze kon zich levendig voorstellen, dat het moeilijk moest zijn een storend element als Verwoerd in de klas te hebben. Het waren trouwens geen van allen engelen, ook Joost met de los zittende vuisten niet.
Joost tikte op de deur en kwam meteen binnen, om te vertellen dat het 'beneden' nogal was losgelopen. Hij bladerde afwezig in het boek en vond natuurlijk prompt de tekening.
„Nou zeg, die lijkt goed!” grinnikte Joost. „Mag ik ’m hebben?” „Voor mijn part...” Mara haalde onverschillig de schouders op. „Ik hecht geen waarde aan die krabbel. Ik dacht nog eens aan deze avond en toen kwam dat beeld vanzelf, zoals gewoonlijk. Beloof me, dat je het Tenhaaf niet zult laten zien. Hij zou nog gaan denken dat ik ’m zo interessant vind.”
„Hij vindt jou blijkbaar wél interessant!” zei Joost en hij vroeg waarom zijn zus zo stomverbaasd naar hem keek.
„Doe niet zo gek!” verzocht ze vinnig. „Hij zag me niet zitten!” „Als jij niet keek, keek hij!” annonceerde Joost kort en krachtig. „Dat is toch niet zo gek? Hij mag toch naar je kijken. Tenslotte is ie niet getrouwd of verloofd en we hebben ’m nooit met een vriendinnetje gezien.”
„Lijkt me ook sterk... in de omgeving van de school. Hij kent jullie!” was Mara’s droge commentaar.
„Niks... we hebben het gewoon uitgevist. Hij woont op kamers bij; een kennis van de moeder van Piet... je weet wel!”
„Nee, ik ken geen Piet je weet wel, maar het doet er niet toe!” Joost bleek wel vol lof over Tenhaaf en keek heel erg tegen hem op, dat bleek wel.
„Nou, die kennis vindt hem erg degelijk en zo, zei ze, erg beleefd ook maar niet vriendelijk. Je komt niets over hem te weten en zijn kamer is zo... eh... kaal, geen foto... niks... zei ze!” somde Joost op en toen werd, tot zijn verbazing, zus Mara flink kwaad. „Joost, hou op met voor roddelende buurvrouw te spelen!” viel ze uit. „Het kan me geen barst schelen wat jouw leraar Engels uitvoert als hij de schooldeuren achter zich heeft gesloten, en daar moesten jullie je ook niet in verdiepen. Ik vind het onbehoorlijk, dat die juf waarbij hij op kamers is aan de moeder van een jongen die bij hem in de klas zit gaat vertellen wat ze zo vreemd vindt... Hij is erg beleefd, maar niet vriendelijk en zijn kamer is zo onpersoonlijk... geen foto’s! Voel je zélf niet, dat ze, onder het masker van goede dingen vertellen, insinueert dat ze haar huurder toch maar een vreemde vindt? Als hij zijn huur betaalt gaat het die juffrouw verder niets aan, of hij zijn wanden met honderden foto’s volhangt of er niet één neerzet... wat zei je?”
„Nou... niéts... jij was aan het woord!” Joost wreef eens door zijn krullende haren. „Er zit natuurlijk wel wat in, maar jij bent zo streng in die dingen! Je ziet, jongens roddelen net zo goed als meisjes...”
„O, als je dat maar wéét en verdwijn nou! Ik ben jou, je school en je leraar meer dan beu!” Ze opende de deur en Joost kon vertrekken.
In zo’n opstandige bui had Joost zijn altijd goedgehumeurde zus nog niet meegemaakt en hij droop dan ook af als de spreekwoordelijke geslagen hond.