Hek nóch muur of afrastering scheidde het van de straatweg, doch het stond geïsoleerd temidden van uitgestrekte, weidse gazons… hetgeen het ongezien benaderen van de woning geenszins vergemakkelijkte. Voor de zijgevels en de achtergevel vele bonte bloemperken. Het geheel maakte geenszins een indruk van overdreven weelde, hoewel huis en tuin kennelijk zorgvuldig werden onderhouden. Een tuinman was aan het werk op het grasveld. ‘Eén ogenblik, astublieft,’ vroeg Simon. Hij sprong uit de wagen. Suzie scheen van plan hem te volgen, maar Alicia weerhield haar.

‘Laat mij asjeblieft niet alleen. Als iemand me ziet, krijg ik namelijk een hoop geduvel met Mr. Hallister.’ Suzie haalde de schouders op, maar ging niettemin weer zitten.

‘Als je je met Simon Templar in ‘t openbaar blijft vertonen, kun je er op rekenen dat het je door heel wat lui kwalijk

wordt genomen… en met heel veel kans dat ze je uit hun adresboekje schrappen,’ waarschuwde Suzie veelzeggend. Alicia onderdrukte een huivering. Haar antwoord was niettemin scherp en vastberaden. ‘Ik ben op alles voorbereid.’ ‘Bravo!’ zei Suzie ijzig.

De Saint keerde terug, ging achter het stuur zitten en reed weg. Enige tijd reed hij zwijgend voort. ‘Grappig,’ zei hij eindelijk. ‘Hallister heeft een tuinman in dienst die indertijd doelverdediger was in het eerste elftal van Seagoville…’

Suzie begon te lachen, schel en niet helemaal echt, terwijl Alicia de naam herhaalde, met kennelijke ongerustheid. ‘Seagoville?…’

‘Ja, natuurlijk Seagoville,’ verduidelijkte de Saint. ‘Een van de beste gevangenissen van heel Texas. Ik weet niet meer precies waarom Tuinman daar belandde. Inbraak met geweldpleging, als ik ‘t goed heb.’

In de loop van de avond bracht Simon opnieuw een bezoek aan Mr. Hallister. Om zijn doel te bereiken riep hij de hulp van Suzie in.

‘Vuurtorenhoofd,’ zei hij, ‘je speelt vanavond de rol van je leven en overbluft al de sterren van Hollywood. De bedoeling is…’

Hij gaf haar zijn instructies. Hij sprak zonder zijn blik van haar af te wenden. Zij bleek bereidwillig, vast besloten hem te gehoorzamen. Hij wist dat het er aan verbonden risico niet gering was. Het was echter tevens onvermijdelijk. Zij brachten de hun nog restende uren zoek in een nachttent waar het publiek voorwendde zich te amuseren, door nu eens te kijken naar jonge meisjes die zich uitkleedden op een podium dat weinig groter was dan een zakdoek, dan 110

weer door hun ruggegraatloze lijven over een dansvloer heen en weer te schuiven, onder begeleiding van helse muziek. Hun gezichten bleven er evenwel niet minder luguber om. ‘Middernacht,’ constateerde de Saint eindelijk. ‘Volgens mijn grootmoeder het uitgelezen uur voor misdaad. Dus zijn op dit moment alle gangsters van Kansas bezield door slechts één gedachte… zich ten koste van alles meester maken van Simon Templar, en deze heeft zich vast voorgenomen nooit een vijand teleur te stellen. Dus… op weg naar Missouri!’ Suzie vatte hem bij de arm en hield hem tegen, bood hem zonder enig spoor van valse schaamte haar lippen. ‘Met een dergelijke reisspijze,’ zei hij, ‘doet Hallister er beter aan dubbel op zijn hoede te zijn.’ Zij gingen naar de uitgang. Amper stonden zij buiten of een schim repte zich weg in de duisternis. De Saint dook en trok Suzie met zich mee. Er gebeurde evenwel niets. De tegenstander had de manoeuvre blijkbaar voorzien. Samen begaven zij zich naar hun auto die naast andere wagens geparkeerd stond. Zij gleden naar binnen en installeerden zich. Simon nam de omgeving in ogenschouw. ‘Pas op!…’ zei hij.

Het verdere beloop speelde zich af in een ommezien. Behoedzaam opende de Saint het portier naast zich en liet zich uit de wagen glijden, doch slechts om meteen in de naast de zijne geparkeerde auto te stappen en de motor te starten. Beide wagens schoten gelijktijdig weg. Bij de uitgang van het parkeerterrein, en nageschreeuwd door de bewaker die woedend de vuisten balde, namen zij elk een andere weg. De ene wagen verdween in oostelijke richting, de door Suzie gereden wagen; de andere, met Simon aan het stuur, ging westelijk.

In een dichte zwarte wagen, hielden enkele ongunstige individuen een soort van krijgsraad. Na enige aarzeling viel

hun keuze op de westelijke richting. De Saint, van zijn kant, zette de wagen weldra stil. Het was een wagen die hij door een garage voor had laten rijden, nadat hij in de loop van de avond met de houder van de garage getelefoneerd en hem bepaalde opdrachten gegeven had.

Hij wachtte een ogenblik, doch zonder iemand te zien, geen verdachte wagen en geen verdachte individuen. Hij slaakte een zucht van voldoening.

De ene heeft er pleizier in avontuur na te jagen, desnoods zelfs te scheppen, met al de gevaren van dien, terwijl de ander liever bij de haard een pijp zit te roken, dromend van al hetgeen hij zou hebben ondernomen indien hij geboren ware onder een ander gesternte.

De Saint, gelijk bekend, behoorde tot de eerstgenoemde groep. Toch ging het niet op te zeggen, dat hij zich roekeloos en zonder meer in het hol van de wilde beesten waagde. De schijn was, ook hier, bedrieglijk. Juist wanneer hij de indruk gaf van onbegrensde waaghalzerij, de indruk ook dat hij alles en nog wat aan het toeval overliet, kon men zich er van overtuigd houden dat hij alle facetten van het probleem nauwkeurig bestudeerd had. Onder bepaalde omstandigheden leek het hem minder gevaarlijk het gevaar alleen en eigenhandig te trotseren dan er op los te trekken aan het hoofd van een leger politiemannen. Uit een en ander volgde evenwel nog niet dat de Saint, hoewel hij zich opgewassen voelde tegen alle mogelijke vijandelijke combinaties, zich bij de tegenstander ging melden zonder zich te hebben voorzien van een of ander afweermiddel. Simon Templar, immers, was ten zeerste aan het leven verknocht; maar tevens vastbesloten het niet nodeloos te riskeren…

En eveneens had hij zich voorgenomen het hangende probleem tot een oplossing te brengen.

De voor deze korte overwegingen benodigde tijd had de Saint gelegenheid gegeven weer in de auto te stappen en dan, na tal van bochten en kronkels door Kansas City, uit te komen op de straatweg naar Missouri, alwaar de residentie van de Grootmeester van de A.A.A. gelegen was. Hij zette de auto op enige afstand neer. Inmiddels had Suzie de achtervolgende wagen vermoedelijk wel ver genoeg uit de buurt gelokt om de Saint voldoende tijd te gunnen voor het ten uitvoer brengen van zijn plannen. Natuurlijk, het was altijd mogelijk dat er iets misgelopen was, en dat het met zijn bewaking belaste stel opnieuw tot de aanval over zou gaan. Dus benutte hij het duister onder de bomen om het ogenschijnlijk slapende huis te benaderen. Verscholen achter een boomstam, observeerde hij de omgeving. Alles rustig!…

Hij moest niettemin nog over dat grasveld heen, waar hij in het oog zou vallen als een zwarte hagedis op een wit laken. Hij haalde diep adem, sprong galopperende, stak het grasveld over… en er gebeurde niets. Er gingen niet plotseling lichten aan, en evenmin begonnen er alarmschellen te rinkelen. Hij bereikte het bordes. Het huis leek in geen enkel opzicht op dat van Bill Brooks en zijn vrouw Joan op de weg van Santa Barbara naar San Francisco, en toch zag de Saint zich in gedachten plotseling weer in gezelschap van Carla, zoals op die avond van de orkaan, samen schuilend tegen de gutsende regen en de geselende wind, elk ogenblik een moordaanslag verwachtend; - een en ander gevolgd door de ontdekking van twee lijken.

De Saint stond voor de deur, die hij aan een vluchtig onderzoek onderwierp. Een dubbele deur van stevig hout, met een vrij groot kijkgat met een rooster van smeedijzer. In het metselwerk naast de deur ontdekte hij de knop van een electrische bel. En Simon aarzelde. Zijn aarzeling werd evenwel weggevaagd zonder dat hij ook maar een vinger hoefde uit te steken. De deur draaide geruisloos op zijn scharnieren en uit het duister kwam een stem… ‘Neemt u de moeite binnen te komen.’

De stem had niets dreigends. En, ware deze wél dreigend geweest, dan zou de Saint waarschijnlijk toch op dezelfde manier te werk zijn gegaan. Hij stapte over de drempel en ging onversaagd een donkere vestibule binnen die naar de binnenhof of het patio voerde. Achter hem sloot zich de deur.

En dan opnieuw die stem.

‘Gaat u verder. Rechtuit, ja. Naar de tuin. U wilt wel zo vriendelijk zijn uw pistool op de rand van de fontein te deponeren?…’

De Saint deed nauwkeurig wat hem werd opgedragen. Hij zocht zelfs niet naar een verklaring, want weinig deed het er toe wat er zou zijn gebeurd indien hij had geweigerd te gehoorzamen. Eenmaal van zijn pistool ontdaan, wachtte hij af. Er verliepen enkele ogenblikken. In de grote stilte van de nacht hoorde hij het kwaken van kikkers en het gegons van insecten. Een fontein klaterde, en de lucht was zwaar van bloemengeur. Heel in de verte het gerucht van een auto, ergens in een andere wereld, naar het hem toescheen. ‘En nu, Mr. Templar,’ hervatte de stem, effen en eentonig, ‘wilt u zo vriendelijk zijn door te lopen naar de tuin? U komt voor een deur te staan. Ga evenwel binnen. En wacht dan een ogenblik. Heel kort, overigens.’ En alles ging gelijk de stem het voorschreef. Die stem ? Het was zeker niet de stem van Hallister. De Saint had een veel te scherp ontwikkeld gehoor om zich in dat opzicht te kunnen vergissen. Nee, deze stem was hem onbekend. Hij gehoorzaamde, stond opnieuw in het duister. Achter hem ging de deur dicht. Hij hoorde het omdraaien van een sleutel. En het licht ging aan, niet ineens, doch geleidelijk. Het vertrek waar hij zich bevond, vierkant van vorm, was slechts karig gemeubileerd. Een eenvoudig tapijt, enkele houten zetels en een open kast waarop enkele voorwerpen geplaatst waren. Simon liep er onwillekeurig naar toe… ‘Blijf staan!’ waarschuwde de stem scherp. Meteen ontdekte de Saint de luidspreker vlak bij het plafond. Men had zich zelfs niet de moeite gegeven deze verdekt op te stellen. Simon fronste. Er school in de ontwikkeling van het avontuur een vreemdsoortig element, een min of meer verontrustend element zelfs. Waarom al die omslachtige komedie? En wat had men nu eigenlijk met hem voor?

Hij zag een stoel en ging zitten, maar niet vooraleer hij de stoel een eindweegs verschoven had.

‘Mr. Templar,’ hervatte de stem, ‘mijn complimenten. U bent een verstandig man. Ge hebt ingezien dat er met ons niet valt te spotten…’

Er volgde een schaterende lach, gevolgd door het opengaan van de deur. Simon zat onbeweeglijk stil. Hij glimlachte tegen de pas binnengekomene. Hallister stond op de drempel. ‘Wel, wat denk je van deze kleine ceremonie?’ vroeg hij. ‘Zeer geslaagd.’

‘Je was er natuurlijk niet op voorbereid!’

‘Waarde Hallister, onthou nu eens en voor goed dat ik altijd

op alles ben voorbereid, ‘t Verbaast mij niet eens dat Alicia je van mijn komst verwittigd heeft.’

Er volgde een stilte. Hallister had de deur open laten staan.

Hij wees naar de plankenkast tegen de muur.

‘Stel je belang in mijn particuliere verzameling?’ vroeg hij uitnodigend.

Het bleek een zonderlinge verzameling van ploertendoders, knuppelstokken, zwepen, karwatsen en soortgelijke werktuigen die alle min of meer hadden gediend om bij de voorwerpen van hun liefkozingen de levensvreugde er in te houden.

Hallister had een zware leren ceintuur met een koperen gesp in de hand genomen. Het koper was zwart en besmeurd. ‘Een gesel tuig,’ verklaarde hij, ‘in vroeger eeuwen gebruikt op Britse en andere oorlogsschepen. Die zwartigheid op het koper is geronnen bloed.’ ‘Opwindend,’ zei de Saint effen.

Hij nam een opvallend lang en opvallend puntig mes van de plank. ‘En dit?’

‘Chinees,’ verklaarde Hallister. ‘Het werd gebruikt voor het levend villen van veroordeelden.’

Een lichtflits sneed door het vertrek en schoot trillend in het hout van de lambrizering. Hallister bleef onbewogen. ‘Ik wist dat de Saint een behendig messenwerper was.’ ‘Ik deed ‘t indertijd beter,’ verzuchtte Simon. ‘Als we eens een glas whisky gingen drinken? Ik heb een verschrikkelijke dorst.’

Hij had gesproken op de toon van een gast die met de gastheer op voldoend vertrouwelijke voet staat om zich enkele vrijheden te kunnen veroorloven, en niet op die van iemand die pas door de heer des huizes is betrapt op een poging tot inbraak. Hallister grinnikte. ‘Lang geen gek idee.’

Hij liet de Saint voorgaan. Achter hen ging de deur automatisch dicht.

‘Van mijn bureau uit,’ zei Hallister, ‘kan ik alles controleren, in beweging brengen of stilzetten, al naar gelang. Het hele huis zit vol van dergelijke automaten. Bijvoorbeeld… je steekt het grasveld over, en… een signaal verwittigt mij van je komst. Je staat voor de deur, en ik hoef maar op een knop te drukken om de deur open te doen gaan. Vernuftig, wat?’

‘En de uitgever van de A.A.A.-serie waardig, zou ik zeggen,’ antwoordde de Saint. ‘Een hele hulp voor je auteurs, in geval hun inspiratie op vacantie of in staking is.’ ‘Ik heb je al verteld dat auteurs nooit moeilijkheden hebben met de A.A.A.,’ zei Hallister. ‘Ga binnen.’ Zij stonden op de drempel van een zeer ruim vertrek, ingericht als een laboratorium of de brug van een oceaanvaar-der; - krukken en schakelaars, meters, klokken, koperen handles, lichtsignalen, en alles en nog wat. Hallister vestigde de aandacht van de Saint op een bepaald apparaat.

‘Dat is de magnetofoon die je zo net gehoord hebt.’

‘Hoe langer hoe amusanter,’ zei de Saint.

Hallister bracht een fles whisky te voorschijn en vulde twee

glazen. Zij dronken op elkanders gezondheid.

‘En nu, beste Templar, zou ik graag willen horen wat je tot

dit nachtelijk bezoek hier genoopt heeft. Had je misschien

besloten de uitgave van je boek aan mij toe te vertrouwen?

Zo ja, een uitmuntend idêe!’

‘Eerlijk gezegd,’ antwoordde de Saint, ‘zou ik liever… hoe zal ik ‘t zeggen ?… me in je zaken mengen.’ ‘Is ‘t waarachtig?’ riep Hallister uit, doende alsof hij de bedoeling van de Saint verkeerd had begrepen. ‘Ben je werkelijk van plan geld in de zaak te steken ?’ “t Hangt er maar van af wat je bedoelt.’ Hij haalde een stoel naar zich toe en ging zitten, met een elleboog op de rand van een tafel geleund. Op enige afstand bevond zich een schakelbord vol knoppen en dergelijke, en de Saint vroeg zich af waar het allemaal toe diende. Hallister zat zwijgend na te denken. Hij had peinzend een sigaar opgestoken en blies trage rookslierten voor zich uit. En dan knikte hij, meer dan eens.

‘En als we eindelijk eens ophielden met onzin te praten?’ begon hij.

‘Ik wist niet dat ik onzin zat te praten,’ zei Simon. ‘Neem me niet kwalijk.’

‘Je verdenkt me ergens van, Templar. Mag ik vragen waar je me van verdenkt?’

‘Je vraagt naar de bekende weg, Hallister.’ ‘En waar is je verdenking op gegrond?’ ‘Op niets,’ zei de Saint effen. ‘Ik stel vast dat je, ondanks je grootspraak, niet in staat bent dit raadsel op te lossen.’ Hallister grinnikte. Hij bewoog driftig zijn schouders, op de wijze van de nagenoeg doodgebloede stier wiens schouderbladen zo net door het arenagespuis met behulp van een zestal vlijmscherpe poken met weerhaken, euphemistisch banderillas genaamd, kapot zijn gestoten. ‘Om tot de feiten te komen,’ hervatte hij, vlak en nagenoeg toonloos. ‘Wat hoopte je in ‘t holst van de nacht hier te kunnen bereiken. In ‘t holst van de nacht, ja. Mag ik je opmerken dat het inmiddels bij enen is ?’ ‘Het doel van mijn bezoek?’ vroeg Simon. ‘Niets anders dan wat je mij hebt aangeboden. En aangezien je me niet langer ophoudt… Wel te rusten.’

Hij begaf zich naar de deur. Hallister deed geen poging om hem te weerhouden. Op het moment echter dat de Saint op de drempel stond…

‘Templar,’ zei Hallister, zijn stem plotseling hard en koud, en in zijn ogen een gevaarlijke gloed. ‘Templar, ik kan best een grap verdragen… één keer. Maar het moet niet te ver gaan. En verder… eveneens welterusten.’ Hij stond op en begeleidde de Saint naar de deur die uitkwam bij het grasveld Met weids gebaar wees hij naar het vreedzame landschap. 118

‘Ik weet altijd nauwkeurig wat er gaande is,’ zei hij. ‘Alles wat er gezegd wordt…’

‘Weet je dan ook dat je tuinman, toen ik hem de laatste keer ontmoette, pas tot vijftien jaar cellulair veroordeeld was? Heeft hij misschien weten te ontsnappen?’ Hallister lachte, zeker van zich zelf en zijn macht. ‘Een uitgever van avonturenromans kan zich toch waarachtig wel enkele grillen veroorloven,’ zei hij, de schouders ophalend.

Simon keek hem aan, keek hem strak in de ogen. Dan haalde hij op zijn beurt de schouders op, draaide zich om en verdween.

 

Waarin Simon zich tegen zijn wil belast met de bewaking van Oscar

Io het hotel lag voor kamer 1410 een boodschap te wachten. Een slaperige portier stak Simon het papiertje toe. Het luidde: ‘Mr. Bunk heeft opgebeld voor u.’ De telefoniste had driemaal op verschillende tijden dezelfde boodschap opgenomen.

‘Wie is Bunk?’ vroeg de Saint aan de man in uniform die hem zijn sleutel overhandigde. ‘Wacht hij in mijn kamer?’ De ander keek hem met ontstelde ogen aan. De Saint zuchtte. ‘Je komt nogeens in bed te overlijden, beste jongen,’ zei hij. ‘Des te erger voor jou.’

Zijn kamer kwam hem gezelliger voor dan ooit. Hij keek snel in het rond om zich er van te overtuigen dat alles in orde was. Hij hield er een eigenaardige manier op na hier en daar bepaalde voorwerpen te plaatsen zodat hij met één oogopslag kon zien of er tijdens zijn afwezigheid iemand in de kamer geweest was. Hij trok zijn jas uit, toen onverwachts de terrasdeuren opengingen. ‘Hallo, darling!’

Eer glijdend dan lopend kwam Suzie hem tegemoet, nestelde haar hoofd tegen zijn hals en hief haar mond naar hem op. ‘Ik heb ‘t meer dan verdiend,’ murmelde hij. Hij beantwoordde haar liefkozing. ‘Hoeveel lui heb je vannacht neergelegd, Simon?’ ‘Het gebruikelijke aantal,’ zei hij. ‘Een kleine honderd, misschoten niet meegerekend.’ ‘En ‘t bezoek aan dat huis is goed afgelopen?’ ‘Mr. A.A.A. betoonde zich een volmaakte gastheer. Hij heeft mij een vaag idee gegeven van zijn talent als regisseur en mij zijn voorliefde voor martelwerktuigen onthuld. Afgescheiden daarvan, zijn wij de beste vrienden ter wereld.’ ‘Heb ik tot tevredenheid gemanoeuvreerd?’ Hij drukte haar tegen zich aan; hij voelde haar lichaam zich overgeven, onder het dunne zijden nachtgewaad. ‘Voortreffelijk, Suzie.’

‘Enige kans dat ik de plaats van Patricia Holm in kan nemen ?’

Hij schudde het hoofd. ‘Niemand kan Patricia vervangen.’

Zij maakte zich uit zijn omarming los, zichtbaar ontevreden. Hij bleef glimlachen. Hij vatte haar hand en trok haar naar zich toe. Zij verweerde zich, gaf zich dan tenslotte onwillig over. Zij lag opnieuw in de armen van de Saint, en hij keek een ogenblik op haar neer, tot er een vraag bij hem opkwam.

‘Verwachtte je mij ?’

‘Er is voor je opgebeld.’

‘Bunk, wed ik?’ zei hij.Zij knikte.

‘Hij heeft zijn naam genoemd, maar er bij gezegd dat je hem niet kende.’

‘Wat wou hij dan van me? Heeft hij gezegd wat hij verlangde ?’

‘Nee, hij moest jou persoonlijk hebben. Er was nogal haast bij, denk ik. Hij bleef met alle geweld aandringen.’ Simon onderdrukte een driftig gebaar van ongeduld. Hij was er allerminst op gesteld dat een nieuw avontuur het hangende probleem nog ingewikkelder kwam maken. Maar hij was er de man niet naar zich er druk over te maken als iets hem niet helemaal beviel.

‘Suzie,’ zei hij, ‘vergeet nooit dat het gevaarlijk is boodschappen voor Simon Templar aan te nemen. Het kan je meer last bezorgen dan je lief is. Wat zei je? Waar en wanneer kan ik die onbekende Bunk verwachten ?’ ‘Hier en meteen.’

Hij sloeg haar peinzend gade. Er waren ogenblikken waarop zij hem eenvoudig een raadsel was. Er was nu en dan iets in haar manier van doen dat hem, vreemd genoeg, min of meer zijn eigen dominerende invloed over anderen verklaarde. Meteen echter vroeg hij zich af, speelde zij eerlijk spel met hem, of?…

Hij stond op, opende zijn valies en haalde er een zwaar kaliber automatisch pistool uit.

‘Ik had bescheidener artillerie bij me gestoken,’ verklaarde hij, ‘maar helaas heb ik mij daar tijdens mijn bezoek aan Hallister van moeten ontdoen. Ik krijg ‘t overigens wel terug, weet je.’

Hij maakte het wapen schietvaardig en schoof het onder een kussen op de divan. Vervolgens ging hij naar de badkamer en kwam terug met glazen. Hij nam de fles whisky en vulde drie glazen. Suzie keek hem met onverholen verbazing aan. ‘Wat ben je nou van plan, Simon?’ Hij kwam vlak voor haar staan.

‘Op dit moment, m’n lieve kind, ken ik geen groter verlangen dan het afwikkelen van de affaire Hallister. Hij heeft mij gevraagd een boek voor hem te schrijven. Goed of slecht, maar schrijven doe ik het. En ik laat me er niet door de eerste de beste Bunk van af brengen. Ik zal die Bunk opzouten. ‘t Beste wat ik met hem kan doen.’ ‘Opzouten?’ vroeg Suzie, niet begrijpend. ‘Opzouten, ja. In elk geval conserveren. In de diepvries, in de ijskast of in het lijkenhuis, net zoals jij verkiest.’ Onder de bedrijven door werd er met bedeesde vinger aan de deur geklopt. Simon bleef staan waar hij stond. Hij bepaalde zich er toe de hand op te heffen en Suzie een teken te geven. Amper had zij de grendel afgeschoven of een man kwam haastig het vertrek binnen. Het was eenvoudig een kolos van een vent. Het soort reus dat men in rariteitententen op de kermis aantreft. Een gebergte van spieren, en geen hersens, althans in onbeduidende hoeveelheid. Een zwarte snor ontsierde zijn goedmoedige gezicht van opgeblazen zuigeling. Met kinderlijk onschuldige ogen keek hij in deze wereld rond. Hij was gehuld in oogverblindende confectie die het hart van een Roodhuid zou hebben doen opspringen van naijverige hebzucht. ‘Laat mij binnen, gauw!…’

In één en dezelfde beweging draaide hij zich om en keek angstig in de gang rond. De alom heersende stilte scheen hem evenwel gerust te stellen. Tenminste, hij glimlachte, duwde de deur dicht en begaf zich naar de tafel. ‘Mag ik?’ vroeg hij.

Hij wees naar de met whisky gevulde glazen en lekte zijn droge lippen. Suzie hief even de hand op. De Saint beduidde haar met een enkele blik zich rustig te houden. ‘Wie weet of ‘t geen vergif is.’ ‘Vergif?’

“t Is mijn dagelijkse borrel.’

De mededeling bracht een zonderlinge ommekeer teweeg in de houding van de kolos. Hij barstte uit in een schaterlach die hij haastig met zijn ene hand onderdrukte; een hand, die denken deed aan een volwassen ham. ‘Eindelijk is ‘t dan zo ver, Saint!’ Hij leegde het glas in één ruk. Simon knipoogde. ‘En verder hoef ik niets anders te doen dan rustig te wachten tot je in elkaar zakt als een… een…’

‘Maak je niet ongerust, Saint… Ik kan desnoods benzine drinken.’

‘Mr. Bunk, veronderstel ik?’

‘Yep, Noah J. Bunk.’

Waarmee kan ik je van dienst zijn, Noah J. Bunk?’ Bunk keek hem een ogenblik lang zwijgend aan. En dan, onverwachts, verlegen als een op snoepen betrapte snotneus, verzuchtte hij ‘Uhh…’ en ‘Ehh…’ - hetgeen enige twijfel liet bestaan aan de diepere bedoeling. ‘Ik kan niet erg goed praten…’ begon hij. ‘Zeg ‘t dan met gebaren.’

De kolos onderdrukte opnieuw een min of meer griezelig aandoend gelach en begaf zich dan naar de deur, waar hij een omvangrijk, in bruin papier gewikkeld pak neer had gezet. Hij tilde het zonder enige moeite op en plaatste het op de tafel.

‘Daar heb je ‘t,’ zei hij, bij wijze van uitleg. ‘Moet ik hoera roepen?’ vroeg de Saint. ‘Is ‘t werkelijk zo moeilijk dat pak op te tillen? Of is ‘t misschien lood?’ ‘Probeer ‘t maar eens, Saint.’

De Saint ging er niet op in. Suzie scheen van plan de uitdaging te aanvaarden. Simon hield haar tegen. ‘Liever niet, darling. Laat ‘t aan vriend Noah J. Bunk over. Wat ik zeggen wou, Bunk, ken je Miss Suzie Smith?’ De kolos keek hem verbaasd aan. De Saint, tevreden gesteld, verzocht hem verder te gaan met het uitpakken. Doch, hoezeer de Saint ook aan verrassing gewend was, hij kon een uitroep van verbazing niet weerhouden toen de inhoud van het pak te voorschijn begon te komen. ‘Hemelse goedheid!’ riep hij uit. ‘Wat is dat?!…’ ‘Een kooi,’ antwoordde Bunk eenvoudig. ‘Jawel,’ mompelde de Saint, terwijl hij de hand van Suzie vatte en drukte. ‘Maar een kooi met… met…’ Hij keek Suzie aan op een manier die bezorgdheid scheen uit te drukken. Bunk knikte, voldaan als een kwajongen die een geslaagde streek heeft uitgehaald.

‘Een kooi met een vogel, ja,’ zei hij. ‘Oscar heet hij.’ De kooi was inmiddels van pakpapier ontdaan. En inderdaad zat er op een prik in het midden van die kooi een kleine groene papegaai die de Saint met zijn donkere en pientere blik aankeek. Hij begon zich te bewegen, gewekt door het licht, streek zijn veren glad en begon te babbelen. ‘Aah! Aah! Aah!… Lekker… Lekker… Oscarrrr…’ Simon was opgestaan en boog zich naar de kooi. ‘Hoe maakt u het, Mr. Oscar?… Mag ik u iets zeggen? Ik heb een afschuw van vogels.’

‘Aah! Aah! Aah!’ spotte de papegaai, waaierend met zijn staart.

De Saint richtte zich weer op en kwam op Bunk toe die stap voor stap achteruit ging. En er lag iets onbeschrijfelijk zots in heel die vertoning… in het holst van de nacht, in die stille kamer, met geen andere getuige dan die amper geklede jonge vrouw.

Simon was niet bepaald klein van stuk, maar Bunk stak niettemin een heel hoofd boven hem uit. De kolos scheen niettemin allesbehalve op zijn gemak. Hij keek Suzie aan, als om hulp en raad vragend. De blauwe ogen van de Saint schoten vonken.

‘Een vogel… voor mij, Mr. Bunk? Hoe durf je mij dat gevleugelde monster te brengen!’

Bunk stak de vuisten uit om de tegenstander op een afstand te houden.

‘Op de duur ga je er wel van houden, geloof me,’ stamelde

hij. ‘Oscar is een persoonlijkheid!’

‘Ik geloof ‘t niet, ik hou niet van papegaaien, Bunk.’

De vogel in zijn kooi volgde met kennelijke belangstelling de scène waarvan hij het middelpunt was. De protesten van

Simon Templar schenen hem buitengewoon te vermaken.

‘Mr. Templar…’ begon Bunk wanhopig.

‘Templarrr!…’ herhaalde de papegaai meteen. ‘Templarrr… Ah! Ah! Ah!… Templarrr… is een lafaard!’ ‘Nee, nee, nee,’ schreeuwde de kolos en plaatste 2ich haastig tussen Simon en de vogel, ”t Is een kostbare vogel, Saint… En hij… hij wordt met moord en dood bedreigd.’ De Saint scheen even te schrikken. Het was een feit dat hij een afkeer had van vogels in kooien, doch waarschijnlijk ging zijn afkeer eerder naar de kooi dan naar het gekooide uit.

‘Met moord bedreigd?’ herhaalde hij. ‘Nogal een duur woord waar het een vogel betreft, met alle respect voor zijn talent en welsprekendheid.’

“t Is niettemin het juiste woord. Oscar is al meer dan eens het oogmerk geweest van ongehoord brutale aanslagen, en het slachtoffer van onverzoenlijke haat.’ Bunk was een zonderlinge figuur. Hij sprak in ernst en met absolute overtuiging, en hij gebruikte ten opzichte van de vogel woorden die hij in verband met menselijke wezens gelezen had. Suzie onderdrukte een glimlach. Simon bleef onaandoenlijk, zijn ergernis nu weer meester. Hij probeerde te raden wat de bedoeling was, wat er school achter dat verzoek van Bunk. Wat beoogde men feitelijk? Was het een poging om zijn aandacht af te leiden van zijn doel? ‘Bunk, beste jongen,’ zei hij eindelijk, ‘ik ben bang dat ik niet precies geroepen ben om als lijfwacht van een papegaai op te treden. In de eerste plaats houd ik niet van moordaanslagen; en in de tweede plaats, nogmaals, houd ik niet van vogels, en zeker niet van papegaaien.’ ‘Aah Aah! Aah!’ spotte Oscar. Bunk gebaarde wanhopig met beide handen, “t Is maar voor tijdelijk, Saint,’ zei hij dringend. ‘Toen ik hoorde dat jij in Kansas was…’ ‘Wie heeft je dat verteld?’ vroeg de Saint scherp.

Bunk keek Suzie aan, wendde dan zijn blik naar de Saint, en glimlachte.

‘Iedereen,’ antwoordde hij, simpelweg. ‘Iedereen weet dat immers! Om te beginnen heeft Morris een kennis verteld dat hij je op ging zoeken. Later ben je in De Laatste Kans komen eten. Wel, iedereen weet ‘t.’

‘Duidelijk genoeg,’ erkende Simon. ‘Maar waarom krijg ik Oscar van je cadeau?’

‘t Is geen cadeau, Saint. Ik vraag je alleen om enkele dagen op hem te willen passen. Bij jou is hij veilig en ben ik dus gerust. Tenminste, als je op mijn verzoek ingaat.’ ‘Je vertrouwen in mij doet me genoegen. Ik acht het evenwel niet voldoende. Ben je er soms op uit je eigen leven in veiligheid te stellen, Bunk ?’

De kolos trok de wenkbrauwen op en krabde zich in de nek. Zijn snor trilde. Hij stond op het punt een vertrouwelijke mededeling te doen. Inmiddels was Suzie echter opgestaan en Bunk wendde het hoofd, en zweeg. En haastig begaf hij zich naar de deur. Simon had hem geen moment uit het oog verloren. Op de drempel bleef Bunk nog even staan.

‘Saint, kan ik op je rekenen? Die vogel is dynamiet, weet je.’

‘Vergeet niet mij te telefoneren als je op ‘t punt staat dood te gaan. Ik zal je dan vertellen hoe Oscar het maakt.’ ‘Aah! Aah! Aah!’ spotte de papegaai.

 

Waarin Suzie telefoneert, Alicia zich opmaakt en Hallister zijn gevoelens uit

De grootste helden hebben hun zwakheden en Simon Templar maakte er geen geheim van dat hij een afschuw had van vroeg opstaan. Teneinde daar aan te ontsnappen, bleef hij dan ook zo lang mogelijk slapen. Zijn uur van opstaan viel doorgaans zo ongeveer tegen de klok van twaalven. Men kent de Saint echter voldoende om te weten dat die luiheid ampel vergoed werd door zijn gewoonte even laat naar bed te gaan. De nacht scheen hem bij uitstek geschikt voor avonturen.

Die ochtend echter wist hij zich er met schier bovenmenselijke inspanning toe te brengen reeds bij het krieken van de dageraad op te staan; hetgeen voor hem dan wil zeggen… zo tegen een uur of negen. Hij was echter niet zo wreed Suzie in die kwelling te doen delen. Na zich gebaad, geschoren en in een ommezien te hebben aangekleed, verliet hij de kamer. Een vroege zwoeger schoof machinaal en mistroostig een stofzuiger in de gang heen en weer. Simon wachtte tot die sombere wandeling de zwoeger om de hoek van de gang had doen verdwijnen, en haastte zich dan naar de diensttrap. Hij belandde in het souterrain, oriënteerde zich, en vond dan de uitgang naar een steeg langs de bijgebouwen van het hotel.

Op het kruispunt sprong hij in de bus van Green Jokota die hem op de hoek van de Iowa Avenue afzette. Hij ging een bar binnen, dronk een hete koffie, raadpleegde de telefoongids en vertrok weer. Niemand hing aan zijn hielen, naar zijn beste weten, maar hij nam niettemin nog enkele voorzorgsmaatregelen. Hij ging opnieuw per bus, stapte uit toen het voertuig in beweging kwam, keerde op zijn schreden terug, ging Bell Street in, en bereikte nummer 563. Gelijkvloers een winkel in exotische vissen en zeldzame vogels. De Saint ging binnen.

Een schraal man met een verbazingwekkend gerimpeld gezicht, en met fletse ogen achter een stalen bril, kwam hem tegemoet.

‘Mr. Natchez?… Jeremiah Natchez?’ vroeg de Saint. ‘Ja,’ zei de ouderling. ‘Komt u binnen.’ Enige tijd later keerde de Saint op dezelfde manier naar het hotel terug. De stofzuigerbeambte deed nog steeds dienst in de gang. Simon ging weer naar beneden, stak een lucifer in een drukknop zodat een bel aansloeg en dan blééf bellen. Het bleek voldoende om de stofzuigende hindernis naar een lagere verdieping te doen galopperen. Tegelijkertijd bereikte de Saint evenwel zijn appartement. Niemand had hem gezien. Hij zuchtte voldaan, stak een sigaret op en vond het zo langzamerhand tijd om Suzie te gaan wekken. De deur van de zitkamer naar haar slaapkamer was niet op slot. De Saint ging binnen. Zij sliep helemaal in elkaar gedraaid als een poes. Een zonnestraal speelde met een lok en scheen heel haar kapsel in vuur en vlam te zetten. Simon ging op het voeteneind van het bed zitten. Suzie werd zich kennelijk van iemands tegenwoordigheid bewust, want zij draaide zich om, mompelde ‘Simon,’ sloeg dan de ogen op. Zij scheen niet verbaasd hem te zien, greep zijn hand, herhaalde zijn naam en voegde er aan toe: ‘Darling…’ Hij kuste vluchtig haar mond.

‘En als je mij nu eindelijk eens de waarheid vertelde, Su-zette,’ zei hij gretig.

Zij zette grote, onschuldige ogen op. Hij zuchtte. Het juiste moment was blijkbaar nog niet gekomen

‘De waarheid? Welke waarheid, Simon darling?’ vroeg zij. ‘Omtrent Oscar,’ verduidelijkte hij schertsend. Het scheen haar allerminst te treffen. Zij stond op, haar luchtige nachtjapon met één hand samenhoudend. Haar blik rustte op de Saint, met iets van onrust zowel als verwondering.

‘Oscar?’ herhaalde zij. ‘Natuurlijk, ja. Onze gevederde vriend.’ Zij barstte meteen uit in vrolijk gelach. De Saint meende er niettemin een valse noot in te bespeuren. En dan, plotseling, voelde hij zich overweldigd door een fel verlangen nu eindelijk eens precies te weten wat de verschijning van ‘Oscar’ te betekenen had.

‘Ik heb ‘t ontbijt besteld. Kom je?’ vroeg hij opstaande. Suzie voegde zich bij hem aan de tafel die de bediende bij het venster had geplaatst. Simon had een tafeltje naar het terras gesleept en de kooi er op gezet. Oscar bleek in een levendige bui, flapperend met de vleugels en fluitend zonder ophouden.

‘Hallo, Oscar,’ zei Suzie, de kooi naderend.

‘Hij is slecht gehumeurd,’ merkte Simon op. ‘Hij draaide

mij de rug toe, toen ik met hem begon te praten.’

Tijdens het ontbijt zat Simon zijn gezellin onopvallend gade

te slaan. Zij was minder flegmatiek dan bij hun ontmoeting

op de grote weg van Santa Barbara naar San Francisco, na

de orkaan. Zij scheen ergens over te piekeren. Mogelijk was

zij bang. Hij bukte zich naar haar toe.

‘Wat denk jij feitelijk van Alicia ?’

Zij onderdrukte een gebaar van schrik, maar haalde de schouders op.

‘Een braaf en lief kind, zou ik zeggen.’

‘Ik heb gisteravond geen kans gehad om ‘t je te vertellen,

maar Alicia had haar oom ingelicht omtrent mijn meer dan

waarschijnlijk te verwachten nachtelijk bezoek. Hij verwachtte mij inderdaad. Het is trouwens mogelijk dat hij beschikt over middelen, om geen ander woord te gebruiken, die zijn brave secretaresse bij voorbaat doen rillen.’ ‘Denk je dat hij… dat hij haar mishandeld heeft?’ ‘Oh nee, nee! Zij is als de dood voor hem, ook zonder dat hij haar zijn talent op dat gebied demonstreert. Eigenaardig,’ voegde hij er gedempt aan toe, ‘ik weet zeker dat Hallister een boef en een schurk is, dat hij de doodstraf verdient ook, maar ik begrijp in de verste verte niet hoe hij feitelijk te werk gaat.’

Suzie opende even haar lippen, zij bukte zich en vatte de hand van Simon. Het gebaar onthulde vrijgevig een groot deel van haar charme, maar het scheen haar onberoerd te laten.

‘Simon,’ mompelde zij, ‘is ‘t ooit tot je doorgedrongen dat je te ver kunt gaan ?’ Hij fronste.

‘Nooit!’ zei hij. ‘Ik ben nu eenmaal zo en niet anders.’

Meteen rinkelde de telefoon. Simon haalde de hoorn naar

zich toe, met een driftig gebaar in de richting van Oscar.

‘Oscar, hou je koest!’

Hij hoorde een diepe fluisterende stem.

‘Met Bunk!… Jij daar, Saint?’

‘Ja.’

Er volgde een kort heen en weer gesprek.

‘Ze zitten me op de hielen.’

‘Wie zijn die… Ze?’

‘Z’n huurlingen.’

‘Wie… Z’n?’

‘De man die ik ‘m heb afgenomen.’ ‘Wat afgenomen ?’ ‘Saint, daar is ie!’

‘Wie?’

De membraan knetterde van het geweld van een reeks schoten. Een machinegeweer, ongetwijfeld. Een doffe bons. De Saint zat onbeweeglijk stil. Hij wachtte, nog hopend op een inlichting, een aanwijzing. Een fluisterende stem drong tot hem door.

‘Saint… ze hebben me te pakken gekregen… wees op je hoede… Oscar…’ En dan, stilte.

Met traag gebaar legde Simon de hoorn weer neer. Suzie staarde hem zwijgend aan. Haar ogen verrieden vrees. Oscar, alsof hij zich instinctief ergens van bewust was, zweeg. ‘Simon…’ vroeg Suzie, haperend, ‘is hij… is hij?…’ Zij scheen niet in staat de zin te voltooien. ‘Arme gevederde wees,’ zei de Saint, wijdbeens voor de kooi staande. ‘Wat zou je je eenzaam op de wereld voelen als je mij niet had.’

‘Bunk?’ vroeg Suzie. ‘Is hij dood?’

‘Negen en negentig kansen op de honderd, ja. Ik denk dat

de ambulances inmiddels al met loeiende toeters op weg

zijn, naar een arme Bunk wiens ziel inmiddels reeds in ‘t

Vogelhuis van het Paradijs beland is.’

Suzie richtte zich op.

‘Oh! Simon…’ mompelde zij.

Hij draaide zich snel om en wachtte. Maar er gebeurde niets. Hij zuchtte teleurgesteld.

‘Kleed je aan, darling,’ zei hij. ‘We gaan uit. Hoelang heb je nodig?’

Zij slaagde er in even te glimlachen. ‘Twintig minuten. Is dat teveel?’

‘Ik geef je een halfuur. Ik wacht beneden op je, terwijl ik de New Kansas Chronicle lees.’

In werkelijkheid begaf hij zich naar een vertrek waar een jeugdig persoon in uniform voor een schakelbord zat, draden

en stoppen manipulerend. Zij was blond en deed denken aan een pop.

‘Baby,’ zei hij glimlachend, ‘op welk onderdeel van je anatomie moet ik drukken om van je gedaan te krijgen wat ik van je gedaan wil krijgen?’

Zij keek hem aan, de lippen samengenepen. Het zag er naar uit dat Pop nijdig ging worden. Hij legde zijn kaartje voor haar neer. En het werkte, eens te meer. Haar mond werd een en al glimlach. Hij bukte zich, streelde met een vinger haar donzig gezichtje, en zij rilde. Zij scheen als gemagnetiseerd door de glimlachende ogen tegenover haar. ‘Ik ben jaloers,’ zei hij, bij wijze van verklaring. Zij fronste even, als in protest. ‘Onnodig,’ zei zij. ‘Ik zal doen wat u vraagt.’ ‘Prachtig,’ zei hij. ‘Wel, dan ga ik daar zitten, en als kamer 1410 telefoneert - als er tenminste getelefoneerd wordt -geef mij dan de gelegenheid het gesprek af te luisteren, ja?’ Blonde Pop scheen ietwat overdonderd. Op zijn verzoek ingaan kon haar haar baan kosten. Simon hield echter aan, herhaalde dat hij jaloers was op degene die kamer 1410 op zou bellen.

‘En als ik een afdoend bewijs in handen krijg, darling, schaak ik jou!’

Zij liet zich meeslepen door de storm. Hij nam plaats op de door haar aangewezen stoel, doch hoefde niet lang te wachten. Pop wenkte hem en wees naar een cel. ‘Zeker, Miss,’ zei zij inmiddels. ‘Een vergissing, pardon. Eén ogenblik…’

Zij schakelde over. De Saint bereikte zijn luisterpost net te laat om het begin van het gesprek te kunnen opvangen. ‘Ja, hij is neergeschoten,’ zei de stem van Suzie. ‘Je dient te begrijpen wat dat voor jou betekent. Een duur koopje, denk je ook niet?…’

Een korte stilte. Dan weer de stem van Suzie.

‘…en ‘t hangt uitsluitend van jou af dat zoiets niet wéér

gebeurt. Als je klaar bent om te onderhandelen, laat dan de

afgesproken advertentie verschijnen.’

Opnieuw een stilte.

Suzie werd ongeduldig.

‘Wel, heb je me begrepen?’ vroeg zij scherp.

Een dorre klik. Elders had ‘men’ de verbinding verbroken.

Simon verliet de cel en knikte tegen de telefoniste, die zat

te glunderen van pret.

‘Ze is je ontrouw, eh?’ begon zij, hopend op verder nieuws,

maar de Saint gooide het over een andere boeg.

‘Ik heb niet gehoord met wie ze sprak,’ zei hij. ‘Jij wel,

Pop?’

‘Ik ook niet,’ erkende Pop.

‘Wel, dan zullen we helaas geduld moeten hebben.’

Hij bukte zich, vatte haar hoofd tussen zijn beide handen

en kuste haar op de mond. De ogen van blauw porselein

schenen te gaan smelten. Hij richtte zich op.

‘Zou je iets voor mij willen doen?’ vroeg hij. ‘Noteer elk

telefoongesprek van en met 1410. Je toekomst ligt in je

oren.’

Zij volgde hem met de ogen. Zij wist zeker dat hij loog. Men kénde Mr. Templar, wat! Maar het liet haar koud, wat men ook van hem zei. Hij was knap en sterk, en hij vernietigde de bozen. Hij was zowel een St. George die draken velde, als Cupido die vrouwenharten velde. Suzie verscheen op het afgesproken uur. Zij vatte Simon bij de arm met een geestdrift die duidelijk demonstreerde dat zij hem beschouwde als haar eigendom. Hij glimlachte even en beet zich op de lippen. ‘Waar gaan we naar toe?’ vroeg zij. ‘Mijn oude vriend van de A.A.A. opzoeken.’

‘Maar… Bunk?’ ‘Hij ruste in vrede.’ ‘En Oscar?’

‘Zijn snavel ruste in vrede.’

De winkelbediende was de eerste die de zware wagen zag aankomen en voor de zaak zag stoppen. Hij sloeg meteen alarm. De Saint weer! En, dit keer, in gezelschap van de meest uitzonderlijke roodbol!…

Zonder iets te zeggen of te vragen liep Simon de winkel door, naar het kantoor van Alicia, die bij zijn verschijnen meteen opstond. De gedaanteverandering was nu volledig. Onherkenbaar, van haar kapsel tot haar hielen. Simon glimlachte, verheugd. Alicia keek hem aan. Hij bespeurde een gemakkelijke stoel en ging zitten. ‘Mr. Hallister is er niet,’ verklaarde zij. ‘Ik kom niet voor Hallister. Ik kom voor jou.’ ‘Waarom?’

‘Wat zeg je me nou? Denk je dat ik je al vergeten was? Denk je soms dat ik een vallende ster ben? Iemand zonder enige volgorde in z’n ideeën? Niets van waar! Je kunt ‘t gerust aan Suzie vragen. Nietwaar, Suzie? Heb ik je sedert gisteren niet herhaaldelijk over Alicia gesproken? Vannacht vooral…’

Suzie knikte. Zij opende haar tas, haalde er een poederdoosje uit en begon haar opmaak te bezichtigen en te herstellen. Met die laatste zin had Simon vrijwel alles gezegd. Verder was het afwachten. Alicia zette haar tanden in haar zakdoekje. Er was een dreiging van tranen in haar donkere ogen. ‘Hij heeft ‘t mij vanmorgen verteld,’ erkende zij eindelijk. ‘Vanmorgen, hoor je dat!’ zei Simon spottend. ‘En wat heeft hij je verteld? Kom, Alicia, vertel op! Ik vind ‘t allemaal meer dan opwindend. Ook al zijn er mogelijk links en rechts luisterposten en radarschermen verborgen.”

De blik van het jonge meisje verried haar onbegrip. ‘Ja,’ zei zij niettemin. ‘Toen ik vanmorgen het huis uitging, op weg naar de zaak, stond hij bij de deur. Hij wachtte op mij. Hij dreef de spot met jou, Simon. Hij beweerde dat je vannacht bij hem wilde inbreken, maar dat hij je daarbij betrapt heeft en de deur uit gesmeten.’

‘Hij overdrijft een beetje, maar er zit wel een grond van waarheid in z’n beweringen. Was jij er feitelijk niet op voorbereid ?’

Hij had langzaam en articulerend gesproken, tussen lange halen aan zijn sigaret door. Suzie, spiegel in de hand, keek van haar bezigheden op. Ook zij scheen de secretaresse scherp in het oog te houden. Alicia keek verbaasd.

‘Ik?… Maar je hebt me niets gezegd, gisteren. Toen ik na de lunch weer op kantoor kwam, was Mr. Hallister kwaad omdat ik zo lang weggeweest was. Hij vermoedde dat jij mij uitgenodigd had. Ik heb ‘t niet ontkend, maar hij heeft mij er geen verwijten over gemaakt. Hij was alleen verbaasd. Hij vond ‘t vreemd dat iemand zoals jij je voor mij interesseerde. Ik was helemaal niet knap, beweerde hij, en je had mij dus min of meer uit medelijden te lunchen gevraagd, tenzij… je hoopte op die manier inlichtingen over hem te krijgen. Dat is toch niet waar, Simon ?’ ”t Is, integendeel, wel degelijk waar,’ zei hij plompverloren. De ogen van Alicia gingen wijd open. Zij bracht haar zakdoek naar de mond en zette er opnieuw haar tanden in. Simon glimlachte, spottende vonken in zijn ogen. ‘Wel degelijk waar,’ herhaalde hij. ‘Ik zocht inlichtingen omtrent de A.A.A., maar ik verlangde tevens jou te zien veranderen. En je bént veranderd; zoals je heel goed weet. Dus, waarom die tranen?’

Hij wendde zich tot Suzie, alsof hij naar haar mening vroeg. 136

‘Heus, Alicia, je hebt stalen zenuwen nodig… met iemand zoals hij.’

Simon stond op, kwam naar het schrijfbureau toe.

‘Is Hallister vanmorgen op kantoor geweest ?’

‘Ik weet ‘t niet. Ik heb hem niet gezien en hij heeft mij niet

geroepen.’

‘Maar hij zou er niettemin kunnen zijn ?’

‘Ja, als hij door de andere deur binnen is gekomen.’

‘Hetgeen,’ zei een koude stem, ‘het geval is.’

Hallister stond op de drempel van het kantoor. De met

baai beklede deur was geruisloos open en dicht gegaan. De

Saint verroerde zich amper.

‘Je schijnt werkelijk van verrassingen te houden, Hallister,’ merkte hij op. ‘Maar laat ik je een goede raad geven. Een dubbele, zelfs! In de eerste plaats, kijk uit dat er, onder degenen die je wilt verrassen, niet een vrouw is die zich staat op te maken. En, in de tweede plaats, bewaar je kunsten voor gelegenheden wanneer er helemaal geen vrouwen aanwezig zijn.’ Hallister keek even naar Suzie, grinnikte even. ‘Je beschikt over uitstekende medewerksters, Saint.’ ‘Onmisbaar,’ zei Simon, ‘voor ‘t schrijven van uitstekende verhalen.’

‘Zullen we naar mijn eigen kantoor gaan?” zei de uitgever. ‘Ik voel me hier best,’ zei de Saint. ‘Bovendien lijkt ‘t mij hier veiliger. En onze arme Alicia ? Je houdt haar overal buiten. En dat, Hallister, is beslist géén stijl.’ ‘Een goede secretaresse moet haar mond weten te houden. Alicia lijkt echter meer op een ekster, in dat opzicht.’ In elke zin school een verborgen bedoeling. Simon en Hallister stonden elkaar uit te dagen. Hallister trok langzaam aan zijn sigaar.

De Saint vroeg: ‘Doorgaans weet je personeel dus niet hoe laat je op je kantoor verschijnt?’

‘Dat,’ zei Hallister, ‘is inderdaad dikwijls het geval.’ ‘En vandaag,’ zei de Saint, ‘brengt dat enig risico mee. Men heeft vandaag in de loop van de morgen, namelijk iemand neergemaaid.”

‘Als je elke in Kansas City begane misdaad op mijn rekening wenst te schrijven, Saint, ben je de eerste uren nog niet klaar.’

Alicia keek Hallister met verbaasde ogen aan. In de Hallister van nu herkende zij amper de deftige en nogal goedlachse oom van voorheen. En de manier waarop hij de Saint stond aan te kijken… Wel, zij vond het ronduit verontrustend. ‘En waaraan,’ vroeg Hallister, nogal uit de hoogte, ‘heb ik de eer van je bezoek te danken ?’

‘Eerlijk gezegd,’ antwoordde Simon, ‘kwam ik hier om eens te zien wat mijn behandeling van Alicia, als ik ‘t zo mag noemen, heeft uitgewerkt…’En dan, met een stem die klonk als een zweepslag, voegde hij er aan toe: ‘En ook de uitwerking van jouw behandeling…’ Hallister begon te lachen. ‘Mijn nicht, zoals je ziet, maakt ‘t best.’ ‘Des te beter. Het tegendeel zou mij hoogst verontrust hebben, weet je! ‘t Zou mij zelfs hebben genoopt, Hallister, tot het nemen van voor je huid hoogst onaangename maatregelen. Ik vind die martelwerktuigen van jou hoogst verleidelijk. Vooral die leren gordel met die koperen gesp. Ik heb best zin om er eens een paar proeven mee te nemen…’ Er viel een stilte, zwaar en beklemmend. Hallister stond min of meer te hijgen. En hij leek groter, zwaarder ook, dan hij in werkelijkheid was. Simon scheen volkomen op zijn gemak. Suzie stak een sigaret op, en het knippen van haar aansteker verbrak de spanning. Simon maakte aanstalten om weg te gaan. ‘Tot ziens,’ zei hij. ‘Je hebt mijn pistool niet meegebracht,

zie ik? Jammer, want nu zal ik ‘t persoonlijk moeten komen halen.’

Hij begaf zich naar de deur.

Hallister beet zich op de lippen.

‘Ik vind de weg wel, Alicia,’ zei de Saint.

Met lange schreden haastte hij zich de winkel uit en stapte

in de auto. Suzie volgde, minder gehaast. Zij kwam naast

hem zitten. Hij startte de wagen en reed weg. Pas toen zij een

eindweegs uit de buurt waren opende Suzie eindelijk weer

haar mond.

‘Hallister lijkt mij gevaarlijk,’ zei Suzie. ‘Nadat jij weggegaan was, gaf hij mij de raad je te waarschuwen. Je zou er beter aan doen, zei hij zo ongeveer, je niet verder met de A.A.A. te bemoeien. Dat was een stommiteit van hem, niet?’ ‘Een enorme stommiteit, ja,’ verzekerde de Saint haar. ‘Van nu af aan zetten we door, tot het bittere einde. Je bent niet bang, Suzie?’

‘Met jou naast mij?!… Nooit en nooit, darling!’ ‘Denk je dat hij in staat is Alicia te vermoorden?’ ‘Zonder enige twijfel, Simon.’

Beiden spraken op rustige en kalme toon, zonder enig spoor van opwinding of hartstocht, alsof zij het over verschillende soorten wagens hadden, de voordelen en nadelen van, bijvoorbeeld, een Packard en een DeSoto tegen elkaar afwogen. ‘Snap jij zijn bedoeling, Suzie?’ ‘Geen snars. En jij ?’

‘Net zo min. En dus zie ik mij wel genoodzaakt hem, althans voorlopig, zijn gang te laten gaan. In afwachting van?…’ Hij haalde even de schouders op. ‘Wat kunnen we hem momenteel voor misdadigs aanwrijven? Hoogstens dat hij een sluwe en gehaaide uitgever is, die de goedgelovigheid van de massa weet uit te buiten. Maar daar kunnen we hem bezwaarlijk voor laten ophangen, wat! Natuurlijk, ik

heb getuigen,’ vervolgde Simon, met langzame en preciese nadruk op elk woord, ‘maar de ene getuige is zijn eigen nicht en de andere is… Suzie.’

Een opstopping in het verkeer dwong Simon de wagen even stil te zetten. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om Suzie vierkant aan te kijken, en dan de zin te besluiten… ‘Ik heb zo de indruk, Suzie, dat je er weinig of niets voor voelt om als getuige op te treden!’

Suzie knipperde even met de oogleden. Over haar rode lippen gleed een glimlach. Zij speelde met de knop van de radio, en het toestel produceerde jazz. De Saint stopte voor ‘De Laatste Kans.’ Er was weinig of geen publiek. Simon ging met Suzie samen naar de bar en klom op een kruk. Suzie volgde zijn voorbeeld. De patroon kwam toegesneld. Hij putte zich uit in strijkages, maar men kon zo met een half oog zien dat hij niettemin allesbehalve op zijn gemak was. Vermoedelijk stond hij zich af te vragen of het hernieuwde bezoek van Simon Templar niet ging uitlopen op een vechtpartij… Simon kon ‘smans gedachten lezen zonder veel moeite. Hij glimlachte.

‘Maak je niet dikker dan je al bent, signor. Er wordt niet gevochten.’ ‘

De blik van de eigenaar verried evenwel gans andere gevoelens. Een krachtige arm schoof hem onverwachts opzij. De man die Simon ook de vorige dag reeds ontmoet had zette zich op de kruk naast hem. ‘Wel, Saint, ben je er weer?’ zei hij. ‘Waarom niet. ‘t Bevalt mij hier best.’ ‘En ddt? Wat zeg je daar van? Bevalt dat je ook… best?’ Het litteken op ‘s mans gezicht nam de kleur van wijndroesem aan. Hij schoof een krant over de toog en wees naar een kop.

Man neergeknald bij telefoneren.

‘En ‘t was mijn beste vriend!’ verduidelijkte hij. ‘Gecondoleerd.’

‘Heb je nooit van hem gehoord… Noah J. Bunk… Een geschikte vent. Net zo sterk als ik, of bijna.’ ‘Bunk…’ herhaalde de Saint langzaam, hoofdschuddend. ‘En hij is vermoord ?’

‘Ja, terwijl hij stond te telefoneren. Bunk verdiende beter dan dat. En net op ‘t moment dat hij een sensationele zaak aan de hand had. Genoeg om voor heel z’n verdere leven gedekt te zijn.’

‘Had hij je er over ingelicht?’

De ander nam de Saint van het hoofd tot de voeten op, schudde dan het hoofd. Nee, verzekerde hij, Bunk had hem niet in vertrouwen genomen. En dat was, zoals nu wel bleek, stom van Bunk. Maar ja, Bunk had de hele winst zélf willen opstrijken. Hebzuchtig, wat! En was hij er tenslotte niet bekaaid afgekomen!…

De Saint luisterde met slechts een half oor naar het beklag van de gangster. In de middag-editie van het blad ontdekte hij een artikel dat onmiddellijk zijn belangstelling trok. Hij haalde de krant naar zich toe en begon te lezen.

De politie zoekt alsnog tevergeefs naar de duistere motieven van deze inbraak die niettemin Mr. Willis Johnson het leven heeft gekost. Het staat inmiddels wel nagenoeg vast dat de nachtelijke bezoekers geen andere buit hebben meegenomen dan een papegaai…

De Saint hoefde niet verder te lezen. In zijn geest vormde zich langzamerhand een beeld, als twee over elkaar heen gefotografeerde opnamen. Hij zag iemand de vogel stelen, vluchten in de nacht, om dan een beroep te gaan doen op de Saint en hem de papegaai toe te vertrouwen die bedreigd werd met de dood. En die man was Bunk. Bunk, die, enkele uren na het verlaten van het Grand Kansas Hotel, ontdekte dat hij gevolgd werd, de Saint opbelde, maar neergeschoten werd eer hij inlichtingen had kunnen geven. Inmiddels had Simon echter een draad in handen: - Willis Johnson!

En in die richting lag dus zijn eerstvolgende stap. Hij las het begin van het artikel. Willis Johnson was vermoord door een inbreker. Tenminste, dat was de opvatting van de politie.

Op dat moment voelde Simon de adem van Suzie in zijn hals.

‘We moeten weg, darling,’ waarschuwde Suzie.

Hij keek haar aan. Zij was zonder dat hij het gemerkt had

achter hem komen staan en leunde nu met haar arm en haar

bovenlichaam tegen zijn schouder. En, evenals hij, had zij

het artikel gelezen; en, evenals hij, de voor de hand liggende

conclusie getrokken.

‘Oscar, denk je niet?’

‘Die kans lijkt mij nogal groot, ja.’

‘Zullen we eens gaan kijken ?’

Hij vermoedde dat zij nerveus was, ten prooi aan de onrust die hij vroeger op de dag reeds bespeurd meende te hebben. Suzie was van bepaalde zekere feiten op de hoogte, hield die kennis echter voor hem verborgen, naar hij met zekerheid meende te weten. Maar betekende het najagen van de affaire Johnson niet dat hij zodoende de A.A.A. het veld open liet, en de uitgever dus vrij spel had? En wel juist op dit moment bovendien! Net nu, nu uitgever voornoemd Mr. Templar aangeraden had uit de buurt te blijven… “t Is altijd nog vroeg genoeg om ons weer met Hallister bezig te gaan houden,’ zei Suzie met verbluffend inzicht.

De Saint wendde zich weer tot de gangster die methodisch en met toewijding bezig was glazen gemene whisky te verslinden.

‘Wat was de… eh… specialiteit van je gewezen Bunk?’ vroeg hij.

‘Die!’ riep de ander uit. ‘Lang geen kwaaie vent. Hij had je met één vinger de kop in kunnen drukken, maar hij zou nooit een vinger naar iemand uitsteken. Hij had in z’n jeugd een ongeluk gehad. Stoeien met een meisje dat daarbij was komen te vallen en haar nek brak. Van dat moment af had hij zich voorgenomen nooit meer de hand tegen iemand op te heffen. Z’n specialiteit? Pijnloos en geruisloos. Chantage!…’

Simon trok de wenkbrauwen op. Hij kende die scrupules die—

zijn gebruikelijke tegenstanders soms beïnvloedden.

Hij glimlachte. ‘En af en toe een inbrekerij…’

‘Ja,’ zei de ander, ‘maar altijd ongewapend.’

‘Was hij een liefhebber van vogels ?’

De ander zette grote ogen op en scheen dan nagenoeg te stikken van het lachen.

‘Bunk en vogels!… Zit je me te bedonderen, Saint?… Wat vogels betreft, Saint, ‘t enige wat Bunk in dat opzicht waardeerde was een kippebout in gelei.’ ‘En je hebt wijlen Bunk nooit over Oscar horen praten?’ ‘Oscar? Nooit! En ik ken toch al z’n makkers, want ze zijn ook de mijne.’

Simon legde enkele geldstukken op de toog en begaf zich naar de deur. Het was vreemd, vond hij. Het feit dat hij terug was gekomen, ondanks de onverholen bedreiging, had al de klanten van de kroeg getemd.

Toen hij zijn kamer in het hotel weer betrad, was het eerste wat hij zag de kooi van de papegaai. De kooi stond er nog steeds, maar de groene vogel was verdwenen.

 

Waarin Simon zijn afkeer van baarden demonstreert en Suzie het opneemt voor een zekere Templar

Blonde Pop van de telefoon in het Grand Kansas Hötel verschafte Simon twee inlichtingen. In de eerste plaats had iemand de Saint opgebeld. Een vrouwenstem had gevraagd of Mr. Templar in het hotel was. De verbinding was onmiddellijk en zonder verder commentaar verbroken toen het antwoord ontkennend had geluid.

De andere inlichting was zelfs voor de dorpsidioot verstaanbaar, aangenomen dat deze tenminste kon lezen. Het was het adres van Mr. Willis Johnson, Graystone Towers Road, 49. De Saint belde meteen op. Een trage en zware mannenstem antwoordde, doch zonder voorbarige vijandigheid. ‘Hallo,’ zei Simon. ‘Kan ik Mrs. Johnson even spreken?’ ‘Onmogelijk,’ antwoordde de stem. ‘Bent u misschien Mr. Johnson?’ ‘Nee.’

De Saint verbaasde zich over de nogal zonderlinge antwoorden. Men wist dat Johnson door een inbreker vermoord was. Waarom kwam de ander er dus niet rond voor uit? Waarom die terughoudendheid?

‘Wilt u Mr. Johnson dan vragen even aan de telefoon te komen ?’

‘Acht u zich in staat met een dode te converseren?’ antwoordde de onbekende. ‘En bovendien, wat verlangt u?’ Hij kreeg evenwel geen antwoord. De Saint oefende geduld, wachtend tot de ander er genoeg van zou hebben en eigener beweging de hoorn ophangen of neerleggen. Even later verbrak een kort ‘klik’ de verbinding.

Simon wendde zich vervolgens tot Suzie, weggedoken in een diepe fauteuil. Zij scheen nog steeds met haar gedachten mijlen ver uit de buurt, hoewel hij instinctief aanvoelde dat zij tevens bizon der scherp op haar hoede was. ‘Zo leer je elke dag wat,’ zei de Saint, “t Zou me helemaal niet verbazen als ik met de beul zelf getelefoneerd had. Arme Oscar.’

Het was reeds laat toen de auto in Graystone Towers Road tot staan kwam. Simon parkeerde in de buurt van No. 5 en deed de rest te voet. In de naaste omgeving bemerkte hij twee robuuste gestalten, met zware schoenen met dikke rubberzolen.

Hij ging No. 49 binnen, met het gewicht van die achterdochtige ogen op zijn rug. Het liet hem onverschillig. De deur stond op een kier en hij hoefde slechts te duwen. In de hall was een heerschap van somber en solemneel uiterlijk bezig afscheid te nemen van een ander heerschap. ‘Tot ziens, Inspecteur,’ was hij bezig te zeggen. ‘Ik ben te allen tijde tot uw beschikking.’

De inspecteur vertrok. De somber-solemnele draaide zijn baard nu in de richting van de Saint. ‘Sir?… Reporter vermoedelijk?… Het doet mij leed…’ ‘Ik heb u opgebeld.’

‘Ah! U wou Mrs. Johnson spreken, geloof ik? Nogmaals… dat is uitgesloten.’

‘Mijn eerbiedwaardige grootmoeder zei het Napoléon op haar manier na… Het woord Onmogelijk komt in mijn vocabulaire niet voor. In dit speciale geval… het vocabulaire van de Saint.’ ‘De Saint?’

Er zweefde een zweem van onrust over het sombere baard-gezicht.

Simon glimlachte even.

‘Mijn naam is Templar,’ zei de Saint.

Hij haalde zijn sigaretten te voorschijn en sprak zonder de ander aan te kijken.

‘Ik ben vrij goed op de hoogte met misdaad en politiewerk.’ ‘Komt u binnen, Mr. Templar,’ zei de ander, terwijl hij een gordijn openhield en zijn bezoeker binnen liet in een ruim vertrek waarvan de glazen vensterdeuren uitzagen op een tuin. De Saint bespeurde tal van veelkleurige bloemperken, maar tevens een volière met een uitgebreide verzameling van vogels van allerlei pluimage. Zonder notitie te nemen van het gebaar waarmee de ander hem uitnodigde plaats te nemen, liep Simon door naar de tuin en bleef voor de vogelkooi staan. Geen spoor echter van een groene papegaai. ‘Mr. Templar,’ zei de Baard, enigszins geïrriteerd, ‘u bent kennelijk het individu dat men de Saint pleegt te noemen. Geeft dat u het recht, dunkt u, binnen te vallen bij mensen die van uw bezoek niet gediend zijn en ook niet wensen dat u zich bemoeit met hun particuliere aangelegenheden?…’ ‘Ben je uitgepraat of niet?’ vroeg de Saint effen. De ander keek hem somber aan, zijn ergernis groeiend met elke seconde. Het scheen hem moeite te kosten zich te bedwingen.

‘De politie is niet ver uit de buurt,’ dreigde hij. ‘En ik zou kunnen…’

‘Ja,’ zei de Saint. ‘En wat zou je hun kunnen vertellen? Dat ik Mrs. Johnson kom bezoeken en dat jij ‘t mij belet, zeker? Onder welk voorwendsel?’ ‘Haar man…’

‘Weet ik,’ zei de Saint, “t Stond hemelsbreed in de krant. Willis Johnson is vannacht door een inbreker vermoord en er is niets gestolen, behalve een papegaai. Een praatvaer van een papegaai… Oscar!’

De man fronste de zwarte wenkbrauwen tot deze een onaf-146

gebroken geheel vormden. Hij stond op het punt iets te zeggen, toen een vrouwenstem zich deed horen. ‘James!… Wat doe je buiten?’

De vrouw verscheen. En, al was zij niet langer een jong meisje, Mrs. Johnson was niettemin een hoogst aantrekkelijke en knappe verschijning, met een nagenoeg volmaakt figuur en een innemend gezicht. Zij bleef bij het zien van Simon staan en stootte een kreet van ontsteltenis uit. Hij glimlachte geruststellend. ‘Bent u Mrs. Johnson?’ vroeg hij. ‘Ja,’ fluisterde zij, amper hoorbaar.

‘Mijn naam is Simon Templar en ik zou u graag even willen

spreken, als ‘t u niet ongelegen komt.’

Zij hief een goed verzorgde hand op, terwijl de Baard zich

weer met het geval begon te bemoeien, en nogal uit de

hoogte.

‘Ik heb u al meer dan eens gezegd, Mr. Templar, dat het nutteloos en onmogelijk is.’

Simon keek de jonge vrouw onafgebroken aan, en zijn blik scheen haar min of meer in de war te brengen, en haar stem klonk dienovereenkomstig onzeker.

‘James Kerrigan is een vriend van ons. Hij doet al het mogelijke om mij te beschermen.’

‘Zie ik er dan zó afschrikwekkend uit?’ protesteerde Simon. ‘Nee…’ erkende zij. ‘Gaat u mee, Mr. Templar?’ Zij ging hem voor naar de tuindeuren van de kamer. Kerrigan deed verontwaardigd. ‘Maar, Edith!…’

‘Edith,’ herhaalde Simon binnensmonds. ‘Altijd een van de aardigste namen om te horen, en de draagsters ervan zijn meestal…’

Zij keek niet om. Niettemin was hij er zeker van dat zij hem gehoord had. Zij liep met enigszins slepende tred.

Kerrigan bleek uit zijn humeur. ‘Je moet ‘t zelf weten, Edith…’

In de kamer draaide Edith zich op haar hielen om, haar beweging een en al jeugdige gratie.

‘Kerrigan was de rechtskundige adviseur van Willis,’ zei zij. ‘Hij betoont zich een goed vriend onder de huidige tragische omstandigheden…’

Het klonk allemaal vals. Edith was door de dood van haar man niet al te diep aangegrepen. Maar om haar nu meteen dus te gaan verdenken…

Simon begaf zich naar een piano in een hoek van het vertrek en sloeg enkele accoorden aan. Het tafereel speelde zich af in een vreemde atmosfeer, alsof drie spelers onophoudelijk zochten naar de zwakke plek van de tegenstander. ‘Wat is er precies gebeurd, Edith?’ vroeg de Saint. Zij keek hem met verwonderde doch geenszins verontwaardigde ogen aan. Kerrigan rukte driftig met het hoofd en balde de vuisten. Zij herstelde zich onmiddellijk. ‘Ik heb het al zo vaak moeten vertellen,’ verzuchtte zij. ‘Ik was in bed. We hoorden iets, en Willis is opgestaan. Ik probeerde hem tegen te houden, maar hij wilde er niet van horen. Ik hoorde een schot…’ Zij zweeg, de stem stokte haar in de keel. Kerrigan zei: ‘Toen Edith beneden kwam was Willis dood. Hij lag vlak bij de tuindeuren. De inbreker had de papegaai gestolen.’

‘Oscar…’ zei Simon als terloops. ‘Maar is de kooi eveneens gestolen ?’

‘Oscar zat niet in een kooi, maar op een kruk. De politie heeft de kruk meegenomen, met het oog op eventuele vingerafdrukken.’

Simon keek glimlachend naar Edith. Zij bloosde even, en Simon was voldaan

‘Edith,’ zei hij vriendelijk, en zij knipperde even met de oogleden. ‘Heb je ooit gehoord van de A.A.A.?’ Zij scheen verwonderd, maar Kerrigan mengde zich weer in het gesprek.

‘Templar!… Krijgen we eindelijk te horen wat je hier komt zoeken en wat je van ons los denkt te krijgen?’ ‘Een insinuatie, Kerrigan, een vuige insinuatie,’ zei de Saint. ‘Chantage ligt niet in mijn lijn, weet je. Wat ik vragen wou, jullie waren bizonder op Oscar gesteld?’ Edith knikte. ‘Willis prefereerde hem boven alle andere vogels. Hij bracht al zijn vrije tijd door met hem praten te leren.’ ‘En je zou hem graag terug hebben?’

Zij kwam een stap op hem toe. Kerrigan verloor de vreemde bezoeker geen seconde uit het oog. Zijn zwarte baard had iets vechtlustigs.

‘U hebt Oscar in uw bezit?!’ riep Edith uit. ‘Niet precies, nee, maar ik meen te weten waar hij is.’ ‘Degene die hem heeft,’ zei Edith, niet zonder drift, ‘moet de moordenaar zijn.’

Simon vatte haar handen, keek haar diep in de ogen. ‘Niet noodzakelijk, nee,’ zei hij. ‘Nee, niet noodzakelijk… Wel, Edith, kan ik hem een boodschap van je overbrengen?’ ‘Je kunt hem eventueel zeggen,’ antwoordde Edith, ‘dat ik bereid ben ér flink voor te betalen om de stem van onze papegaai weer te horen.’

‘Er flink voor te betalen…’ herhaalde Simon peinzend. ‘Dat is een gevaarlijk woord, -Mrs. Johnson… Tot ziens, Edith.’ Hij ging naar buiten. Kerrigan spoedde zich achter hem aan en volgde hem tot aan de voordeur. De beide wakende politiemannen keken op toen Kerrigan en de Saint op de drempel verschenen. Kerrigan vatte Simon bij de arm. ‘Templar, als je werkelijk weet waar Oscar is,’ zei hij, ‘haast je dan, want het is dringend.’

‘Waarom?’ vroeg Simon, met goed gespeelde verbazing. ‘Omdat die papegaai reeds twee moorden veroorzaakt heeft. En een derde is mogelijk niet uitgesloten.’ Hij zweeg even, en voegde er dan als met tegenzin aan toe: ‘Ik sta m’n mond voorbij te praten,’ met een schriele poging tot een glimlach. ‘Ik praat teveel.’

‘Nee,’ verbeterde de Saint. ‘Je praat niet genoeg. Was Willis een gefortuneerd man ?’

‘Niet bepaald. Maar hij had een hoge verzekering lopen.’ ‘Ah!’ zei de Saint, en bracht zijn mond dicht bij het oor van de ander. ‘En was Edith erg verliefd op Willis?’ ‘Wel…’

Hij liet de zin onvoltooid, scheen enigszins verlegen. De Saint knikte.

‘Dat huis,’ zei hij. ‘Nogal duur in onderhoud, zou ik zeggen.’ ‘Johnson bezat indertijd een aardig fortuin, maar het grootste deel er van heeft hij vergokt… op de Beurs.’ Simon nam onverwachts een totaal andere houding aan. Hij keek Zwartbaard pal in het gezicht. ‘Jij nam zijn zaken voor hem waar, geloof ik?’ ‘Ja,’ zei de ander, min of meer bars. ‘En je werd verliefd op Edith?’ “t Beste er mee, Mr. Templar.’

Mr. Templar glimlachte; en die glimlach was gevaarlijker dan een dreigement. Het was alsof in de blauwe ogen van Simon Templar twee demonen hun drietand zwaaiden. ‘Tot ziens, Kerrigan. Mag ik je op de valreep nog even een goede raad geven? Vergeet niet dat er een moord gepleegd is. Vergeet evenmin dat de vermoorde van Edith hield. Mogelijk is zij een gevaarlijke vrouw…’ Hij begon weg te gaan. ‘En wat ik nog zeggen wou, ik heb de dood gezien aan baarden. Laat die narigheid dus afscheren.’ Bij het passeren van de twee schildwachten voor het huis bracht hij even de hand aan de rand van zijn slappe hoed.

‘Hou dat huis duchtig in de gaten,’ fluisterde hij in het

voorbijgaan. ‘Ik heb zo de indruk dat de moordenaar niet ver uit de buurt is.’

Hij opende het portier van zijn auto.

En voorin zat Suzie.

‘Buitengewoon aardig van je, kleine meid, mij helemaal hier naar toe te volgen. Bovendien past ‘t precies in m’n kraam, want ik begon me al te vervelen… bij gebrek aan belangstellende oren.’ ‘Ik luister, darling,’ zei Suzie.

Een eindweegs reden zij niettemin zwijgend verder, tot Suzie zich naar hem toe wendde en vragen begon te stellen. ‘Hoe ver ben je met Mrs. Johnson?’ ‘Niet erg ver.’

‘Heb je haar verteld van de papegaai?’

‘Ik geloof niet dat ze er werkelijk een groot bedrag voor

over zou hebben… wat ze ook zegt.’

‘Misschien geeft ze de voorkeur aan de strop.’

Opnieuw een stilte in de auto. Simon wachtte af en beidde

zijn tijd. Suzie scheen te aarzelen, het niet met zich zelf eens

te kunnen, worden.

‘Bunk beweerde,’ begon zij eindelijk, ‘dat die papegaai een fortuin waard was.’

‘Mogelijk heeft hij staan liegen, of misschien heeft hij zich vergist. Hoe, Suzie, kan een papegaai een fortuin vertegenwoordigen voor een afperser van beroep? Kun jij me dat verklaren ?’

Zij gaf geen antwoord. Toen de wagen voor het hotel stilhield was Suzie de eerste die uitstapte. Simon wenkte een hotelbediende en verzocht hem de wagen naar de garage te brengen. Dan voegde hij zich bij Suzie in de lift die hen naar de veertiende verdieping bracht. En daar, terwijl Suzie zich naar haar kamer begaf, inspecteerde hij de andere vertrekken. Hij kwam tot de slotsom dat niemand hier tijdens zijn afwezigheid binnen was gedrongen. Of, zo ja, dan had het bezoek geen sporen nagelaten.

Hij sloot de terrasdeuren, de vensters van de zitkamer en zelfs die van Suzie’s slaapkamer. Toen Suzie weer uit de badkamer te voorschijn kwam, zag zij Simon lui en behaaglijk in een armstoel zitten, met een glans van genoegen op zijn gezicht. Het scheen haar allerminst te verbazen. Zij schonk twee whiskies in en ging dan voor haar kaptafel zitten, de benen over elkaar; zonder valse schaamte, maar tevens zonder grofheid. ‘Wel darling?’ vroeg zij. ‘Wel, darling?’

‘Wat doe je hier in mijn kamer?’

‘Ik maak ‘t je makkelijker. Ik kom naar jou toe, dus hoef jij niet naar mij toe te komen.’ ‘En de bedoeling ?’

‘Te horen wat je me te vertellen hebt.’ ‘Je bent je papegaai kwijt.’

”t Is niet langer een kwestie van verdwenen vogels, Suzie, ‘t gaat hier om een moord. Bunk is vermoord, en Johnson is vermoord. In verband met Oscar. Johnson, omdat hij zich verzette tegen het stelen van zijn lievelingsvogel. Bunk, omdat hij de papegaai aan mij had toevertrouwd en hoopte mij enkele inlichtingen te verschaffen.’ ‘En wat heeft dat allemaal met mij te maken ?’ ‘Jij was de vriendin van Bunk.’ ‘Nee!’

De ontkenning was hard en uitdrukkelijk, alsof zij niet de minste twijfel wilde laten bestaan aan de onjuistheid van Simon’s bewering. Simon knikte.

‘Best,’ verbeterde hij sussend. ‘Laten we zeggen dat je zijn medeplichtige was. Men zou dus kunnen zeggen dat je medeplichtig bent aan de moord van Johnson.’ ‘Je weet heel goed dat ik hier was.’

Hij keek haar aan, ging rechtop zitten, dronk een teug whisky en trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ik ben niet belast met toezicht op je houden terwijl je slaapt, m’n lieve.’

Zij onderdrukte een rilling. Dan, haar gedwongen houding latende varen, begon zij in het vertrek op en neer te lopen, zwijgend. Tot zij eindelijk bleef staan, vlak voor Simon, en op de leuning van zijn fauteuil ging zitten. ‘Geloof je me dit keer?’ vroeg zij. ‘Dat hangt af van wat je me vertelt,’ antwoordde hij. Zij bukte zich, beroerde met haar lippen even zijn mond. ‘Ik vind je een ellendeling,’ zei zij; en dan: ‘Bunk heeft mij feitelijk heel weinig verteld.’

Eindelijk! Het was wat hij verwacht had. De waarheid bleek overeen te stemmen met zijn vermoedens. Toen hij, op de weg van Santa Barbara naar San Francisco, dit meisje met haar vlammend rode haar en verrukkelijke figuur ontmoette, had hij het gezien als een wenk van het Fatum. Later evenwel was hij gaan inzien dat Suzie haar kans niet onbenut voorbij zou laten gaan, dat zij Simon Templar kalmweg zou gebruiken om de door haar gespeelde partij te winnen. ‘Vertel verder, Suzie,’ zei hij, op een toon die haar volkomen ontwapende.

‘Bunk wantrouwde mij. Alleen loeders kunnen met loeders samenwerken, en aangezien je een loeder onmogelijk je vertrouwen kunt schenken…’

‘Sloof je niet uit, Suzie, ik ken ‘t deuntje. Maar… Oscar?’ ‘Bunk beweerde dat hij de hand had weten te leggen op een goudmijn, een dollar-mijn. Hij wist dat er een misdaad uitgebroed werd en hij hoopte er zijn voordeel te doen ten koste van de moordenaar, met behulp van een papegaai. Bunk heeft mij herhaaldelijk verzekerd dat Oscar minstens tienduizend dollar waard was. Dat is alles, Saint,’ besloot zij. ‘Op mijn aanraden heeft Bunk de vogel aan jou toevertrouwd.’

‘En is dat de enige reden waarom je besloot mij van Los Angeles af gezelschap te houden en tenslotte… enig risico te nemen ?’

‘Ja… maar er is meer dan dat.’

Zij liet zich tegen zijn borst glijden. Met haar gulden ogen keek zij Simon aan, opdat hij in haar blik lezen kon al hetgeen zij niet onder woorden vermocht te brengen. De Saint deed alsof hij zich er geenszins van bewust was. ‘Jammer,’ verzuchtte hij. ‘Als je er eerder mee voor de dag was gekomen zou Bunk misschien nog in leven zijn. En, wat Oscar betreft, hij zou nog steeds in zijn kooi zitten, lustig en zorgeloos!… Tienduizend dollar, Suzie… is een heel bedrag! Maar welke rol speelt Hallister in deze zonderlinge komedie? En hoe verklaar jij je aanwezigheid op de weg van Santa Barbara naar San Francisco… vlak na de dood van Carla? Jij, die zo handig met vuurwapens weet om te gaan! Er zijn nog heel wat vragen te beantwoorden, Suzie!’ ‘Simon darling, ik zou je zo graag willen helpen…’ ‘Alles is mogelijk,’ antwoordde de Saint.

 

Waarin Simon een nachtelijke aanval afslaat en Edith zich vertoont in luchtig gewaad

Kort voor middernacht schelde de telefoon. Simon antwoordde en herkende de stem van Kerrigan. ‘Hallo, Templar? Zou je onmiddellijk bij mij kunnen komen? Ik ben… ik ben bang!… Doodsbang!’ In ‘smans stem geen spoor meer van zijn gebruikelijke plechtstatigheid. Hij stotterde zelfs.

‘Ik weet niet wat er aan de hand is. Nadat jij weggegaan was heb ik met Edith een onderhoud gehad, over de moord, en… de manier waarop zij mij aankeek!… Nee, ‘t beviel mij allerminst!’

‘Wat beviel je allerminst?’

Meteen gleed de hand van Simon naar de peerschakelaar naast de telefoon. En meteen gebeurde alles zo ongeveer tegelijkertijd.

Kerrigan zei: ‘Ze zei…’ Plotseling schoot zijn stem uit: ‘Templar! Er probeert iemand bij mij in te breken! Kom! Creek Road 326! Vlug!’

Simon drukte op de knop van de schakelaar en knipte het licht uit. Hij greep zijn pistool, keerde zich om, schoot in de richting van de schim die in de omlijsting van het venster verschenen was. Een doffe plof. Het ‘klik’ van de verbroken telefonische verbinding. Een kreet van pijn. Het was voorbij eer het goed en wel begonnen was. Toen de Saint een seconde later het terras bereikte… Niets!

Hij keek om zich heen, boog zich over de balustrade. Nogmaals, niets! Verdwenen, de aanvaller, opgegaan in lucht!

De Saint ging weer naar binnen, liep de zitkamer door, naar de slaapkamer van Suzie. Zij sliep, en het was zeker geen voorgewende slaap. En, hoe dan ook, als zij die moordaanslag gepleegd had, zou haar nachtjapon bloedvlekken hebben vertoond.

Haastig kleedde Simon zich aan.

Enkele ogenblikken later stond hij op straat, wenkte een taxi en stelde leven en lijfsbehoud in handen van de chauffeur.

‘Als ‘t gapende graf, kameraad!’ zei hij. ‘Een kwestie van leven of dood. Tien minuten om Creek Road 326 te bereiken !’

Normaal vergde het twintig, de chauffeur deed er slechts zeven minuten over. Zij waren door vier stoptekens heen gejakkerd, hadden twee motorfietsen en één dronkenlap gemist en twee katten doen sneuvelen.

Simon rende, stak een smalle strook gronds over alvorens het aangeduide huis te bereiken. Een heel aardig huis, zo te zien, hoewel heel wat minder deftig dan de woning van de Johnsons. Simon wierp zich tegen de deur, die echter niet op slot bleek.

Hij riep: ‘Kerrigan!… Heeh!… Kerrigan!…’

Uit de binnenshuis heersende duisternis drong een zwakke

stem tot hem door.

‘Hier… Wie is daar?’

‘Templar! Ben je gekwetst?’

Hij ging een vertrek binnen, veronderstellend dat het de zitkamer wel zou zijn. Tastend vond hij de schakelaar en deed het licht aan. Kerrigan had dekking gezocht achter een hoge zitbank. Zijn tanden klapperden; zijn baard, anders zo fraai, hing er maar droef en triestig bij. ‘Ik weet niet hoe ik ‘t er levend af gebracht heb,’ stotterde hij.

‘Gewond ?’ vroeg Simon, om zich heen kijkend. ‘Nee. Ik geloof ‘t niet. Ik heb me onmiddellijk op de grond gegooid toen ik het eerste schot hoorde.’ Simon bestudeerde de glazen deur die toegang gaf tot een tuintje. Hij bukte zich. Kerrigan volgde hem met de ogen. Hij zei: ‘Ik sliep nog niet. Ik was boven, op de eerste verdieping, toen ik aan de deur hoorde morrelen. Ik heb je meteen opgebeld en ben hier naar toe gevlucht. Daar’, verduidelijkte hij, naar een schilderij wijzend, ‘zit mijn brandkast. Er werd gebeld. Ik heb niet opengedaan. En toen ging het licht uit en werd er op mij geschoten.’ Simon bezichtigde de ruit waarvan een paneel gebroken was. Hij ging het tuintje binnen en raapte enkele glasscherven op. Vanwaar hij stond richtte hij zich tot Kerrigan. ‘Waar zat je toen er geschoten werd?’ ‘Eh… hier, geloof ik.’

De Saint kwam weer binnen, ontdekte een afgeschoten kogel in een plint en werkte het projectiel met zijn zakmes los. Kerrigan sloeg hem onafgebroken gade. Hij zei: ‘Templar, is ‘t…’

‘De zaak is beklonken, dunkt mij,’ antwoordde Simon. ‘Ik begrijp niet wat je bedoelt.’

‘Er valt niets anders meer te doen dan de moordenaar aan te wijzen,’ zei Simon. ‘En dat zal wel niet lang meer duren.’ ‘Waar ga je naar toe?’

Simon bukte zich, fluisterend, alsof hij Kerrigan vertelde dat hij een amoureus afspraakje had… ‘Edith zit op me te wachten.’

‘Mrs. Johnson? Je denkt toch zeker niet dat zij… geprobeerd heeft me te vermoorden ?’ ‘Ze weet er meer van dan je denkt. Heel wat meer…’ Kerrigan scheen volkomen van de wijs. Hij streek zich met onvaste hand over zijn kalende kruin.

‘Zij… Edith… Dat geloof ik nooit!’

‘Laten we liever geen voorbarige conclusies trekken,’ adviseerde Simon. ‘De moordenaar doet zich zelf de strop wel om.’

Toen de taxi No. 49 Graystone Towers Road bereikte, bemerkte Simon de gestalte die tegen een boom gedrukt stond en tevergeefs probeerde zich onzichtbaar te maken. Simon vroeg de chauffeur te willen wachten en ging rechtstreeks op de boom toe.

‘Wel, kameraad?’ vroeg hij. ‘Verveelt ‘t je nog niet? Nog enig nieuws?’

De politieman bleek weinig gesticht over zijn ontmaskering. Hij liet het licht van zijn lamp over het gezicht van de Saint spelen, en de Saint antwoordde met het licht van zijn eigen, onafscheidelijke miniatuur-lamp. De schildwacht begon te mopperen.

‘Jij weer? Wat moet je hier, zo laat?…’

‘Op zoek naar een onmisbare inlichting. Ik ben stom verliefd op Edith… Wis en waarachtig. Edith Johnson, ja. Ik wil weten of ze vannacht uit geweest is. En met wie.’ ‘Of je verliefd bent weet ik niet, maar ik weet wel dat je getikt bent! Te gek om los te lopen. En als je zo door blijft gaan… zal ik de ambulance van ‘t gekkenhuis hier laten komen.’

‘Spaar je de moeite,’ antwoordde Simon. ‘Ik weet de weg naar ‘t tehuis voor geesteskranken.’

Hij ging op de woning van de Johnsons toe zonder zich verder om de politieman te bekommeren. Geen enkel venster was verlicht. Simon belde aan. Hij hoefde niet lang te wachten. In het bovenhuis ging een licht aan, en dan een lamp boven de voordeur. De deur ging evenwel niet open. Een vrouwenstem vroeg: ‘Wie ‘s daar ?’ ‘Kom, kom, kom,’ zei de Saint. ‘Ken je me niet meer, Edith?’

Zonder aarzelen opende zij de deur. Zij had haastig iets

luchtigs aangetrokken. Haar haren vielen losjes over haar

ietwat zware schouders. Er ging, vond Simon, iets sensueels,

iets wellustigs, van haar uit.

Zij glimlachte.

‘Kom binnen,’ noodde zij.

Hij ging langs haar heen naar binnen, haalde een dof glanzend voorwerp uit zijn zak en wierp het op de divan in de hall.

Edith fronste.

‘In jouw gezelschap heb ik geen wapens nodig,’ zei hij lachend.

In de zitkamer keek Simon vragend om zich heen. ‘Oscar nog steeds niet terug?’

Zij nam zijn handen in de hare, omhelsde hem op niet al te delicate manier. Een zware wolk parfum walmde zijn neusgaten binnen. ‘Wat kom je hier doen, Simon?’

‘Ik ben gewend te gaan wandelen als mijn hersens onder hoge druk staan. En er zijn momenteel veel te veel dingen die ik niet begrijp. En dat verdraag ik nu eenmaal niet. En wat ik zeggen wou,’ voegde hij er rustig en als terloops aan toe: ‘James was er bijna geweest, weet je! Amper een uur geleden.’

‘James?… James Kerrigan?’

‘James Kerrigan, ja. Een gevaarlijk individu. Hij is verliefd op je, Edith.’ ‘Weet ik, ja.’

‘Ik was min of meer van plan hem uit de weg te ruimen, om de baan vrij te hebben.’ ‘Je bent niet goed bij je hoofd.’

‘Dat heb ik al zó vaak gehoord dat ik ‘t zelf begin te geloven. Maar je hebt niettemin gelijk… waar ‘t jou betreft.

Zijn blik viel op een lage tafel waarop een fles en glazen. Hij schonk zich een stevige whisky in en wendde zich weer tot Edith.

‘Zeg eens eerlijk,’ begon hij. ‘Ben je een geraffineerde leugenaarster of een serieuze vrouw?’ Zij bloosde fel.

‘Jij schijnt te denken dat je je alles veroorloven kunt… omdat je de Saint bent.’

‘Heeft James je voorgesteld samen te vluchten? Ja of nee?’

Zij staarde een ogenblik lang naar de grond, slaakte een

zucht, en keek eindelijk weer op.

‘Indertijd, ja,’ mompelde zij, ‘toen ik jonger was.’

‘Hij had ongelijk. Ik zou ‘t je nü voorstellen, geloof me!

Als mijn hart vrij was.

Edith kwam bij hem zitten. Zij begreep zich zelf niet langer, kon niet langer uit haar eigen gevoelens wijs worden. Deze vreemdeling, deze avonturier, oefende een ongelooflijke aantrekkingskracht op haar uit. Zij voelde zich eenvoudig machteloos tegenover hem.

‘Je hart,’ zuchtte zij. ‘Simon, heb je eigenlijk wel een hart?…’ ‘En Oscar? Hield je van hem?’

‘Het was een onderhoudende en verstandige vogel. Hij onthield alles wat hij geleerd had. Denk je dat ik hem ooit terugkrijg? Een idiote diefstal. En dan te bedenken dat Willis daarvoor vermoord is!’

‘Je vergist je, Edith. Hij is niet vermoord vanwege die vogel, want de vogel was nodig voor de moord. Zij haalde de schouders op. Zij kon zijn redenering niet volgen. Hij stond op en bukte zich naar haar over, in schier beschermend gebaar haar haren liefkozend. ‘Arme Edith,’ mompelde hij, en meende het oprecht, “t Gaat allemaal je begrip te boven, ben ik bang. Maar zeg eens eerlijk, heb je nooit over Hallister horen spreken?… Nee?…

‘En Alicia?… Ken je die?’

Zij keek hem met verbaasde ogen aan.

“t Duizelt me, Simon,’ erkende zij.

‘Des te beter. Tot morgen. Dan maak je de arrestatie van de moordenaar mee.’

‘De moordenaar…’ herhaalde Edith Johnson. ‘Wie?’ ‘Dat zie je morgen wel, darling, omdat je bij de ontmaskering tegenwoordig zult zijn.’

Opgewekt fluitend verliet hij de woning en verdween langs de neus van de hem ontsteld nastarende schildwacht.

 

Waarin Simon een demonstratie geeft en Oscar een hoofdrol speelt

Suzie was die ochtend vroeger opgestaan dan gewoonlijk. Misschien verwachtte of hoopte zij dat Simon haar meteen gezelschap zou komen houden. Maar in dat opzicht greep zij er, in dat geval, naast. Pas tegen het middaguur kwam Simon uit zijn kamer te voorschijn, - uitgerust, opgewekt, vrolijk en glimlachend. Kortom, stralend.

Hij vatte het jonge meisje bij de schouders en gaf haar een lange zoen.

‘Buitengewoon genoeglijk,’ zei hij, en zette er dan. meteen de domper op. ‘Je rouge is weinig minder dan volmaakt. Je moet me eens vertellen welk merk je gebruikt, zodat ik ‘t Patricia kan aanbevelen.’

Hij bestelde het ontbijt. Hij had honger. En dus weigerde hij, ondanks al Suzie’s gevraag, op andere dan culinaire kwesties in te gaan. Heel de houding van het jonge meisje had het laatste etmaal een grondige verandering ondergaan. Een wonder, gewrocht door het feit dat zij eindelijk de Saint in vertrouwen had genomen. Geen spoor meer van haar voormalige terughoudendheid, spanning en achterdocht. Zij lachte, zij schertste, ongedwongen, hem met vragen bestormend. Hij grinnikte. <p>

‘Dat krijg je er van, als je goed bent voor iemand! Je bent onmogelijk, kleine meid. Patricia steekt mijlen ver boven je uit.’

Gekwetst in haar eigenliefde, hulde zij zich in zwijgen terwijl hij met zijn ontbijt bezig was.

Na nog een laatste tas koffie, stak hij een sigaret op en leunde voldaan achterover.

‘In de loop van de nacht,’ begon hij eindelijk, ‘is er een poging gedaan om mij uit de weg te ruimen. Jawel, m’n lieve, hier in mijn kamer. Kansas is toch maar een zonderlinge stad, vind je niet. Ga je mee, Suzie?’ Hij was opgesprongen, vatte het meisje bij de polsen en voerde haar in dolle vaart de kamer uit. Zij gingen naar beneden, nogal demonstratief, en stapten al even demonstratief in de wachtende auto die een bediende van het hotel uit de garage gehaald en voorgereden had. Simon probeerde het stuur, gaf het een paar korte scherpe rukken, reed dan meteen naar een parkeerterrein dichtbij waar hij de wagen achterliet.

‘Ik vermoed zo,’ zei hij, ‘dat er aan de stuurinrichting gedokterd is.’

Een taxi bracht hen naar de woning van Edith Johnson. De politiebewaking was versterkt. De komst van de Saint scheen niet in de smaak te vallen van de sergeant die bij de ingang van de naar het huis voerende laan een sigaar stond te roken. Hij probeerde Simon de weg te versperren, doch deze schudde het hoofd.

‘En vertel mij asjeblieft niet dat je orders hebt, anders laat

ik ze meteen intrekken.’

Hij begaf zich naar de voordeur.

Het eerste wat zij bij het betreden van de hall hoorden was

een fikse ruzie. De plechtstatige stem van Kerrigan, een

toon hoger dan gewoonlijk en nijdig ook.

‘Ik begrijp je niet, Edith,’ was hij bezig te zeggen, ‘je kent

die avonturier niet, en toch…’

‘Wat heeft die avonturier je misdreven?’

Kerrigan schrok. Hij draaide zich driftig om, naar Simon die

achter hem stond. Hij slikte herhaaldelijk, lekte zijn droge

lippen. Hij mompelde iets onverstaanbaars, terwijl Edith de

bezoekers tegemoet kwam.

‘We hadden woorden…’ zei zij. ‘In verband met…’ Zij wees naar Alicia die inmiddels was opgestaan. Simon ging meteen naar haar toe.

‘Werkelijk, Alicia? Ze hebben je toch geen kwaad gedaan, hoop ik? Anders krijgen ze met mij te doen…’ Alicia schudde het hoofd. Zij keek om zich heen, en heel haar houding verried verlegenheid. Zij had aan de opdracht van Simon gevolg gegeven, zonder precies te weten wat er de bedoeling van was, maar het was duidelijk dat zij inmiddels enige opheldering verwachtte.

‘Alles op z’n tijd, schat,’ zei Simon, haar gedachten radend. Hij liet zich in een fauteuil vallen en keek de omstanders aan.

‘Enige nadere verklaring…’ begon Kerrigan. De Saint sneed hem meteen de pas af. ‘Dat,’ zei hij, ‘is precies de reden van mijn komst. Om helemaal nauwkeurig te zijn… ik kom praten over Oscar.’ ‘Je weet waar hij is ?’ vroeg Edith scherp. ‘Gisteren was hij bij mij thuis.’

Edith kwam een schrede dichter bij. Kerrigan scheen te schrikken. Alicia verroerde zich niet. Simon wendde zich tot haar.

‘Weet jij wie Oscar is, kleine meid?’ vroeg hij. Edith wachtte het antwoord niet af. ‘Waar is Oscar… Mr. Templar?’

‘Oscar is mij, helaas, ontstolen,’ zei Simon, ‘en ik weet niet wat er inmiddels van hem geworden is. Edith, kende jij Bunk?’

De aanval kwam onverwachts, doch Edith Johnson schudde het hoofd. Simon wendde zich weer tot Alicia. ‘En jij ? Heb jij Bunk ooit ontmoet?’

Zij keek Vragend naar Kerrigan, aarzelend. Simon glimlachte, zijn blik onafgebroken op haar gevestigd. Alicia beet

zich op de lippen, kwam dan eindelijk met een antwoord. ‘Ik geloof van wel… maar ik ben er niet zeker van.’ ‘Ze is niet goed bij haar hoofd!’ riep Kerrigan uit. Edith Johnson, evenwel, keek van de een naar de ander. De manier waarop de Saint de ondervraging leidde was haar onbegrijpelijk. Wat beoogde hij ? Waar wou hij naar toe ? Hij glimlachte tegen haar, geruststellend. ‘Wel, om kort te gaan,’ zei hij. ‘Ik zal jullie vertellen wat sommigen van jullie alreeds weten en wat sommigen van jullie nog niet weten. Bunk… Noah J. Bunk… was een meester op het gebied van chantage, afpersing…’ Hij legde zware nadruk op de verleden tijd. ‘Was…’ herhaalde hij. ‘Bunk was tevens min of meer een dief… een vogeldief, in dit geval.’

‘En hij is de man die Oscar gestolen heeft?’ vroeg Kerrigan. ‘En jij hebt Oscar terug weten te krijgen? Bravo, Saint!… Maar dan…’

Hij liet de zin onvoltooid, maar zijn bedoeling was niettemin meer dan duidelijk. Als Bunk de papegaai gestolen had, was hij dan niet tevens de moordenaar van Willis Johnson ? ‘Wat denk jij er van, darling?’ vroeg Simon, zich onverwachts tot Suzie wendend.

Suzie schudde het hoofd. Bunk was niet tot moord in staat. Hij kende maar al te goed het er aan verbonden risico. Hij had meestentijds overhoop gelegen met de wet, weliswaar, maar geweldpleging of moord was er niet bij. ‘Ik begrijp er niets meer van,’ zei Edith. ‘Bn jij, Kerrigan?’ vroeg Simon, met voorgewende vriendelijkheid.

Kerrigan keek hem aan, streek zich met zalvend gebaar door zijn baard en knikte plechtstatig.

‘Als we Oscar in handen hadden,’ begon hij, ‘zou het, dunkt mij, mogelijk zijn de misdaad nauwkeurig te reconstrueren.’

‘Precies geraden!’ riep Simon uit, met waarschijnlijk enigszins overdreven geestdrift. Papegaaien hebben een scherp geheugen voor geluiden. Als we een schot lossen, zoals de moordenaar van Willis, kennen we meteen de reacties van Oscar…’

‘Maar we hebben Oscar immers niet…’ wierp Edith tegen. Simon scheen haar niet te horen, wendde zich tot Alicia. ‘Maak je niet ongerust, Alicia,’ zei hij geruststellend. ‘Wat er ook gebeurt, ik grijp bijtijds in. Heb je Hallister opdrachten horen geven in verband met Oscar?’ Zij keek hem aan met iets van vrees in haar ogen, en haar stem was onvast.

‘Ik weet ‘t niet. Hij was bezig te telefoneren, toen ik naar zijn kamer ging. En ik hoorde hem zeggen: ‘Bemoei je niet met dat rotbeest, en bel me niet weer op.’ Maar toen zag hij mij en gooide de telefoon neer. ‘Oh, die auteurs!’ zei hij tegen mij. Maar ik weet zeker dat er niet over een manuscript getelefoneerd was.’ ‘Dank je.’

Kerrigan begon blijkbaar zijn geduld te verliezen. ‘Is de vertoning nu afgelopen, ja of nee, Mr. Templar? U hebt ons hier bij elkaar laten komen, en ‘t wordt zo langzamerhand tijd dat we te horen krijgen waar ‘t allemaal om begonnen is. En wat mij betreft… ik houd niet van gegoochel.’ ‘Werkelijk?’

Op dat moment rinkelde de huisbel.

De zwarte dienstbode kondigde een bezoeker aan.

‘Een meneer voor meneer Saint,’ zei zij. ‘Een meneer Natchez.’

‘Laat ‘m binnenkomen.’

Jeremiah Natchez stapte over de drempel, de ogen achter de stalen brilleglazen fletser dan ooit. Hij had een doos in de hand, boog herhaaldelijk voor de vrouwelijke helft van het

gezelschap, negeerde Kerrigan volkomen en schudde SimoE de hand.

‘Neemt u mij niet kwalijk dat ik laat ben,’ zei hij. ‘Ik heb er slag van mijn pubhek te laten wachten,’ antwoordde de Saint lachend. Dames en heren, mag ik u voorstellen… Mr. Jeremiah Natchez, specialist in exotische vogels en zeldzame vissen, gevestigd op No. 563 Bell Street. Mijn vriend Natchez zal ons het een en ander vertellen over de lotgevallen van Oscar. Hij maakt ‘t goed, hoop ik?’ ‘U kunt daar zelf over oordelen,’ zei hij veelbetekenend. Hij begon de doos uit te pakken en bracht de groene papegaai te voorschijn die meteen luidruchtig zijn tevredenheid begon te betuigen.

‘Ah! Ah! Ah!… Oscarrr!… Brravo!… Oscar!…’

‘Wat denkt u ervan, Mr. Templar?’ vroeg Natchez.

‘Oscarrr… Templarrr!’ herhaalde de vogel, zonder dat men

hem de naam herhaaldelijk voor moest zeggen.

‘Simon,’ mompelde Edith, ‘ik dacht dat men je de vogel

ontstolen had.’

Simon begon te lachen.

‘Nee,’ zei hij. ‘Men heeft mij wel een papegaai ontstolen, maar dat was niet Oscar! Oscar is voor ons onmisbaar. En dus heb ik tijdig voor een verwisseling gezorgd. Wel, Kerrigan, je schijnt meer dan verbaasd, maar toch niet ontevreden.’

‘Ik verwachtte allerminst…’ stotterde Kerrigan. ‘Je kunt nu dus toch die proefneming…’

‘Uitstekend idee. Blijf je hier, Natchez? ‘t Is de moeite waard, weet je. Bovendien kun je als getuige optreden. Zullen we beginnen?’

Hij begon meteen zijn plan uit te voeren. Er werd een kruk voor Oscar binnengebracht en neergezet op de gebruikelijke plaats. Met zichtbare voldoening trippelde de vogel over de

kruk heen en weer, zijn kop schuddend en onophoudelijk

kakelend. Simon wendde zich tot Suzie.

‘Zoals je ziet, darling,’ zei hij, ‘kan Oscar niet fluiten. Het

tegenovergestelde is echter waar wat de uit het hotel gestolen

vogel betreft, want die floot, maar praatte niet!’

Zij keek hem met half geloken ogen aan. En eensklaps werd

het haar duidelijk dat hij van niemand de dupe geweest was,

en dat hij het hele avontuur geleid had volgens eigen inzicht

en naar eigen bedoeling.

‘Prachtig,’ besloot hij, een pistool uit zijn zak halend. ‘Edith, hoeveel schoten heb je gehoord?’ ‘Twee,’ antwoordde zij.

‘Twee schoten dus,’ herhaalde hij en wendde zich tot de dienstbode. ‘Carola, jij gaat flirten met de politieman die zich in de laan staat te vervelen. Waarschuw hem dat we nogal wat lawaai gaan maken, maar dat hij niet ongerust hoeft te zijn. Zeg maar dat we met vuurwerk spelen.’ Hij wachtte enkele ogenblikken. In het vertrek heerste een verlammende stilte. Een ieder lette op zich zelf en de anderen. Natchez was op een laag stoeltje gaan zitten. Hij was zich van de ernst van de gebeurtenissen bewust, zonder precies te weten wat er achter school. Edith ademde onrustig, moeilijk en zwaar, met beide handen tegen haar borst alsof zij snakte naar lucht. Alicia staarde Simon aan alsof hij een bovenaards wezen was… iets goddelijks, of diabolisch. ‘We stellen ons dus voor,’ was Simon bezig te zeggen, ‘dat het nacht is in dit vertrek. Willis heeft onraad gehoord. Hij gaat haastig naar beneden, en…’

Simon zweeg even, haalde dan de trekker over. Hij had er evenwel voor gezorgd dat het wapen twee losse patronen bevatte. De schoten knalden. Oscar klapperde met zijn vleugels, en…

‘Nee!… Vuurrr niet, Edith!… Vuurrr niet, Edith!’ 168

Edith Johnson dreigde in zwijm te vallen. Suzie snelde haar te hulp, bijgestaan door Alicia. Kerrigan glimlachte wrang, zuchtte.

‘Afschuwelijk… maar, helaas! Ik vermoedde het. Edith!… hoe is ‘t mogelijk?… Zij!’ Edith sloeg de ogen op. ‘Maar het is niet waar!…’ huilde zij. ‘Die vogel liegt, Simon ! Simon… je moet me geloven!’

‘Laten we proberen na te gaan,’ zei de Saint, ‘wat er in die vogel omging. Hij hoort twee schoten, en tevens een naam… ‘Edith’.’

Plotseling richtte Simon het pistool op Kerrigan, die half overeind vloog maar meteen weer in zijn stoel terugviel. ‘Je bent gek!’ schreeuwde hij. ‘Je bent niet goed bij je hoofd, Saint! Wat heeft dit allemaal te-betekenen ?’ ‘Het betekent,’ zei Simon, ‘dat jij je oude vriend Willis Johnson hebt vermoord en maatregelen beraamd om de verdenking op diens vrouw te doen vallen.’ ‘Je liegt! Je weet wat Oscar gezegd heeft!’ ‘Inderdaad… Oscar, door jou behoorlijk afgericht voor die nachtelijk vertoning. Je wilt toch zeker niet proberen mij wijs te maken, Kerrigan, dat je vogel een zo sterk geheugen heeft dat hij die zin ‘Vuurrr niet, Edith!’ heeft kunnen leren zonder veelvuldige repetities, wel?’ Kerrigan maakte een driftig gebaar. Simon kwam een stap dichter bij.

‘Je denkt mij te overbluffen met dat speelgoedpistool van je? Je hebt zelf laten zien dat ‘t met losse patronen geladen is.’

‘Alleen de eerste twee patronen. De andere…’

Een rappe handbewegng, gevolgd door een knal… en een

bloempot in de tuin vloog in scherven.

‘Ben je nu overtuigd, Kerrigan? Ik heb enig verstand van

vuurwapens. En waartoe diende die andere vertoning gisteravond? Om Edith tevens te beschuldigen van die zogenaamde aanslag op jou. Je probeerde mij wijs te maken dat er van buiten af op je geschoten was, terwijl de glasscherven buiten lagen?! En dus kon de in het hout gevonden kogel onmogelijk.

Kerrigan sprong op en rende naar de deur. Op dat moment stak het tengere mannetje Natchez eenvoudig even een been uit. Kerrigan duikelde, razend en tierend. Simon was reeds bovenop hem, wrong hem de polsen op de rug en boeide hem met een stuk gordijnkoord. Dan zette hij hem met een schop in de lendenen weer overeind.

‘Ik begrijp ‘t niet, James!’ verzuchtte Edith. ‘Jij, James… Maar waarom?’

‘Waarom?’ herhaalde Simon. ‘Omdat je man op nogal duistere manier zijn fortuin verloren had. Dank zij de adviezen van Kerrigan, die er zelf evenwel niet armer op werd. Maar hij had een schuldige nodig…’

De Saint sprak met zijn blik onafgebroken op Alicia gevestigd. Zij keek hem met ontstelde ogen aan, en hij glimlachte tegen haar.

‘Aardig in elkaar gezet, vind je niet, Alicia? Een plaats in

de A.A.A.-serie waardig…’

‘Saint!’

Het was de stem van Kerrigan. Het was echter niet langer de arrogante Kerrigan van voorheen. Een gebroken en verslagen man nu.

‘Je hebt gelijk, Saint,’ stamelde hij. ‘Ik kan je precies vertellen…’

‘Ga liggen!’ schreeuwde Simon waarschuwend en gaf zelf het voorbeeld, terwijl hij Suzie bij de benen greep en eveneens duikelen deed.

Met een geluid dat deed denken aan een nijdige wesp floot het projectiel door het vertrek. Dan de echo van de knal.

De gesmoorde gil van Alicia. Simon was reeds overeind en rende de tuin in, naar de plek waar, volgens zijn berekening, de aanvaller opgesteld moest zijn geweest. Hij vond er evenwel niets anders dan enkele gebroken takken en een afdruk van een knie in de aarde. Bij zijn terugkeer in de kamer ontmoette hij er een driftig te keer gaande politieman. ‘En dat is meer dan genoeg,’ sputterde hij. ‘Jullie spelen hier met don derpoeders die…’

Plotseling zweeg hij, toen hij Kerrigan op de grond zag liggen, diens overhemd besmeurd met bloed. De politieman keek scherp op. ‘Weer een misdaad!…’ begon hij. ‘En als je de moordenaar wilt achterhalen,’ zei Simon, ‘zul je hard moeten lopen. Hij zat verscholen in die heg daar, en schoot van op veilige afstand.’

‘Je kunt je verklaringen bewaren voor de chef!’ wierp de ander nijdig tegen. Simon kwam vlak voor hem staan en plantte zijn wijsvinger op ‘s mans borst. ‘Jeugdige makker,’ zei hij, ‘ik raad je de grootst mogelijke voorzichtigheid aan. Ga niet onbezonnen te werk, want je zoudt ‘t betreuren. Want, hoe vreemd ‘t jou ook in de oren mag klinken, je haalt je er niets anders dan last mee op de hals. Ik zal je vriendelijkheidshalve niettemin enkele inlichtingen geven. Je kunt ze noteren, als je wilt. Je chef zal er met belangstelling kennis van nemen en het kan je misschien op weg helpen naar promotie.’

Hij sprak met een vloed van woorden, maar tevens hield hij het oog op de drie vrouwen, want hij was er niet van gediend dat zij meer zouden loslaten dan met zijn plannen strookte. Althans momenteel.

‘Je zocht de moordenaar van Willis Johnson ? Wel, daar ligt de gezochte. Die overledene, ja, wijlen James Kerrigan, gewezen rechtsgeleerde. Hij heeft enkele ogenblikken geleden bekend. Het was zijn bedoeling de verdenking te doen vallen op Mrs. Johnson, mocht het vuur hem te na aan de schenen komen. Hij trof het evenwel beroerd, want bij zijn berekening had hij één bizonderheid over het hoofd gezien. Een zekere Bunk, namelijk…’

‘Bunk?’ herhaalde de ander. ‘De gangster die onlangs neergeknald is?’

‘Precies,’ antwoordde Simon. ‘Bunk had er op gerekend Kerrigan uit te melken, met behulp van… Oscar… Niet waar, Oscar?’

‘Ah! Ah! Ah!…’ snaterde de papegaai. ‘Templarrr!… Raar!…’

‘Maar,’ vroeg de politieman, ‘wie heeft Kerrigan vermoord ?’ De Saint strekte beide armen uit en zijn ogen schitterden van ironie.

‘Wel, sergeant, ‘t staat aan jullie dat raadsel op te lossen. Wij zijn maar amateurs. De enige aanwijzing die ik je kan geven is deze. Er is geschoten met een karabijn. Ik zag de loop op het zelfde moment dat de man aanlegde. Ik schreeuwde een waarschuwing… maar voor Kerrigan kwam het te laat.’ Hij wendde zich tot Suzie. ‘Kom je, darling?’ Zij kwam naar hem toe en vatte hem bij de arm. ‘En jij, darling?’ vroeg hij, zich tot Alicia wendend. Alicia glimlachte, kennelijk gelukkig. Zij scheen er niet veel van begrepen te hebben, maar zij volgde het voorbeeld van Suzie en vatte de andere arm van de Saint. Mrs. Johnson kwam op de Saint toe. Haar lippen beefden. Zij schudde mompelend het hoofd.

‘Zo zij ‘t, helaas. En bedankt… bedankt voor alles, Simon.’ De politieman belette hem niet weg te gaan. Op de drempel wendde Simon zich nog even naar hem toe. ‘Je kunt me in het Grand Kansas bereiken, als je mijn diensten nodig hebt. Kom je, Natchez? Ik ben van plan een verzameling vissen bij je te gaan kopen. Die zijn stom.’

 

Waarin Simon op avontuur uittrekt en het bewustzijn verliest

‘Waar breng je ons naar toe?” vroeg Suzie.

‘We gaan onze vrienden van De Laatste Kans geruststellen.

Ze maken zich vast en zeker ongerust over ons.’

De ontvangst verschilde hemelsbreed van hetgeen Simon de

eerste keer ondervonden had. Ditmaal ontving men hem

zelfs met een soort van kameraderie. Hij nam plaats aan de

bar, tussen Suzie en Alicia in.

De man met het litteken stond aan een hoek van de bar te drinken. Hij liet zich van zijn kruk glijden en kwam op het drietal toe.

‘Wel?’ vroeg hij, Simon aankijkend.

‘Wel, ik kan je tot mijn genoegen meedelen dat James Kerrigan dood is. Hij is zojuist neergeschoten, terwijl hij op het punt stond mij enkele interessante inlichtingen te verschaffen. En onder ons gezegd, kameraad, en strikt vertrouwelijk, Kerrigan kende Bunk heel goed. Bunk was van plan Kerrigan aan de nodige chantage te onderwerpen, maar inmiddels zijn beide partijen dood.’

De gangster krabde zich driftig in de nek. Zijn beperkt verstand had moeite het allemaal ineens te verwerken. Eén gedachte wist zich tenslotte op de voorgrond te dringen. ‘Als ik je goed begrijp, Saint, is ‘t dus niet onmogelijk dat Kerrigan de moordenaar is van Bunk?’ ‘Niet onmogelijk.’

‘En jij, Saint, hebt Kerrigan neergelegd?’ vroeg hij gretig. ‘Nee, maar ik had hem in een uitstekende positie geplaatst om tot schietschijf te dienen!’

Al pratend wendde hij zich halverwege tot Alicia, en keek haar aan zonder te glimlachen, maar met een vreemd licht in zijn ogen. De ander boog zich tot Simon over. ‘Je bent in goed gezelschap, Saint,’ zei hij. ‘Maar als je onze hulp nodig hebt… heb je ‘t maar voor ‘t zeggen.’ ‘Afgesproken! Ik ben speciaal hier gekomen in de hoop dat te horen. Dank je.’

Hij legde zijn hand op de arm van Suzie, bij wijze van waarschuwing, en ging dan met haar en Alicia naar een tafel in de buurt. De barman bracht hun glazen. ‘Wat heb je, Simon?’ mompelde Alicia. ‘Je zit voortdurend op mij te letten. Ik voel me als een muis die door een kat beloerd wordt.’

‘Niet helemaal onjuist, kleine meid. Heb je je afgevraagd wat je vandaag bij Edith Johnson te maken had? Ik was er van overtuigd dat het je een nieuwe kijk zou geven op de figuur van Hallister, maar er zat tevens een andere beweegreden achter. Kim je raden welke?’

Zij keek hem met angstige ogen aan. Zij haalde een zakdoekje uit haar tas en begon er nerveus op te bijten. Simon zweeg. Hij had een sigaret opgestoken en zat peinzend rookwolken uit te blazen. Hij wachtte, de ogen half gesloten. Alicia wendde zich tot Suzie om hulp. ‘Ik ben bang voor hem,’ fluisterde zij. ‘Zeg tegen hem…’ ‘Je kunt niets tegen hem zeggen,’ antwoordde Suzie meteen. ‘Ik voel me net als jij… een door een kat beloerde muis. Hij doet niets anders dan met mij spelen… als kat en muis.’ De Saint glimlachte. Alicia zuchtte lang en diep. Zij voelde zich als verlamd, een speelbal van een andere wil dan de hare. Zij redeneerde niet langer. En, hoe vreemd het ook klonk, zij scheen bereid te werk te gaan als was zij onder zijn hypnose. Tot voor kort, zelfs gisteren nog, zou zij nooit hebben kunnen geloven dat zij, op een enkele wenk van hem, naar het huis van de Johnsons zou gaan, want zij kende hen niet eens. Niettemin was zij gegaan… De Saint scheen haar gedachten te hebben kunnen lezen. ‘Ik was wel genoodzaakt Hallister uit te nodigen tot die galavoorstelling van Oscar en partner…’ ‘Jij…’ mompelde Suzie. Alicia onderdrukte een huivering. ‘Mijn oom was er ook?’ vroeg zij met gesmoorde stem. ‘Ik rekende er op. Ik had een vrijgevig iemand nodig om Kerrigan een rijke beloning aan te bieden.’ ‘En dat… en dat zou hij geweest moeten zijn?’ Glimlachend keek Simon de beide meisjes aan. In zijn ogen de schier ondraaglijke gloed die zijn hele gezicht veranderde, telkens als een avontuur zijn hoogtepunt naderde. Alicia zei: ‘Maar… maar als ik weer naar de zaak ga…’ ‘Niets dwingt je hem te beschuldigen, Alicia,’ zei Simon. ‘Ik zou hem niet meer aan durven kijken. En als hij merkt…’ ‘En als jij mij eindelijk eens vertelde wat je weet?’ viel Simon haar langzaam in de rede.

Alicia stond op. Zij beefde. Simon verroerde zich niet. Hij richtte zich tot Suzie…

‘Zou jij zo vriendelijk willen zijn haar even thuis te brengen. Ik wacht hier op je.’

Alicia keek hem aan met onmiskenbare angst in haar ogen, doch er kwam geen woord over haar lippen. Simon stelde haar gerust.

‘Als je mijn hulp nodig hebt, roep mij dan. Zelfs in ‘t holst van de nacht. Ik kom in elk geval op tijd. En wat ik zeggen wou… als Hallister je ondervraagt, geef dan gerust antwoord. Je kunt hem, wat mij betreft, zelfs zeggen dat ik het hele spel doorzien heb en er voor zal zorgen dat hij op de electrische stoel terecht komt. Tot ziens, Alicia.’ Na het vertrek van de beide meisjes keerde Simon naar de bar terug. Hij had eerst een lang onderhoud met de man met het litteken en daarna met enkele andere klanten. Daarna begaf hij zich naar de telefooncel en belde de luchthaven op en gaf zijn instructies.

Bij haar terugkeer zag Suzie de Saint weer aan de tafel in de zaal zitten, en het maakte de indruk alsof hij er al die tijd gezeten had. Zij ging naast hem zitten en schoof haar arm door de zijne.

‘Je speelt met vuur, darling,’ zei zij.

‘Zo’n vermakelijk spel!’

‘Dat was grootspraak, tegenover Alicia?’

‘Nee.’

‘Je weet alles dus ?’

‘Alles. Zelfs waarom Bill en Joan Brooks vermoord zijn, in dat eenzame huis langs de weg van Santa Barbara. Oh! ‘t Zat geheid in elkaar. En als de A.A.A. met minder winst tevreden was geweest, zou de waarheid misschien nooit ontdekt zijn, terwijl nu…’

Hij stond op en trok Suzie naar zich toe. Zij was geenszins klein van stuk, maar hij stak toch een heel eind boven haar uit. Hij streelde even haar verrukkelijke wang. ‘Laten we gaan dansen, Suzie,’ noodde hij haar. Niets kon er gebeuren voor het invallen van de nacht. Hallister zou overdag niets durven beginnen. Hij zou geduld oefenen, naar alle waarschijnlijkheid, tot dat nachtelijk uur waarop de waakzaamheid verslapt. Maar, ook al was hij sluw, overwoog Simon, Hallister zou waarschijnlijk niettemin fouten maken, omdat hij leed aan een overmaat van zelfvertrouwen.

De Saint was er de man niet naar de grillen van een misdadiger af te wachten zonder zich te wapenen tegen mogelijk op zijn weg opduikende gevaren. Het avontuur naderde zijn hoogtepunt. Hij voelde het, en dus was hij zeker niet van plan het initiatief over te laten aan de tegenstander. Toen dan ook, kort na middernacht, de telefoon in zijn kamer rinkelde, glimlachte hij, want hij wist dat het de oproep was die hij had verwacht.

‘Met Alicia…’ Zij stotterde, sprak met lange tussenpozen. ‘Hij heeft mij geslagen… vastgebonden… in de kelder…’ De glimlach van Simon verbreedde zich. ‘Simon… ik ben bang… Help!’ ‘Ik kom, Alicia,’ beloofde hij.

Alles verliep dus zoals hij het had voorzien. Hallister beging al de fouten waarop hij, de Saint, gehoopt had. Zonder omslag, en voor iedereen zichtbaar, verliet hij het hotel, nam een taxi en liet zich naar De Laatste Kans brengen, waar hij meteen aan de bar ging zitten.

‘Drie whiskies,’ bestelde hij. ‘Ja, drie… in drie glazen.’ De barman bediende hem. Simon wierp een biljet op tafel, leegde een glas en vertrok weer. Na zijn vertrek nam de man met het litteken zijn plaats in en leegde op zijn beurt de twee resterende volle glazen.

Simon was bereids weer in de taxi gestapt. Hij gaf de chauffeur enkele instructies, waarop de man knikte en wegreed. De wagen volgde een slecht verlichte straat, vertraagde, draaide, bleef” staan, en vertrok weer. De manoeuvre was zo snel in zijn werk gegaan dat de zware wagen die de taxi achterna gereden was er niets van gemerkt had. De rode achterlichten verdwenen in de nacht, achter de taxi aan… die inmiddels echter leeg was.

Simon keerde op zijn schreden terug, nam een andere taxi en liet zich naar het vliegveld brengen. Aldaar, min of meer verscholen, stond een helicopter te wachten, met de piloot reeds geïnstalleerd. Hij werd wakker toen Simon een hand op zijn arm legde.

‘En dit is de bestemming,’ wees Simon aan, terwijl hij een kaart van de omgeving liet zien, waarop een zeker punt gemerkt was met een rode cirkel. De bestemming was het landgoed van Hallister. ‘Okay,’ zei de piloot.

Hij hielp Simon instappen, ‘nam dan zijn eigen plaats weer in, en weldra verhief het toestel zich in de nacht, die doorboord werd door de schijnwerpers van het vliegveld. Weldra dreef de machine boven het doel. ‘Zo laag mogelijk,’ verzocht Simon.

Langzaam draaide de machine rond. Simon probeerde in het duister het huis met het Spaanse patio te vinden, herkenbaar aan de grasvelden er omheen en aan de ruime binnenhof. ‘Daar!’ zei hij. ‘Sta stil.’

Een kabel werd uitgerold. Simon liet zich naar beneden zakken, en vermeed op die manier het beveiligingssysteem waarmee Hallister zich omringd had. Hij drong in het hart zelf van de vesting binnen. Het was echter altijd mogelijk dat er apparaten waren die zelfs de komst van luchtreizigers zoals Simon verrieden. Hallister, de directeur van de A.A.A., was een uitzonderlijk personage van wie men van alles en nog wat kon verwachten.

Er gebeurde evenwel niets. Simon zette voet op de begane grond, rukte enkele keren aan de kabel, die daarop langzaam in de hoogte verdween. En dan verdween ook de helicopter in de duisternis.

Simon bevond zich in het midden van het patio. Hij oriënteerde zich. Zijn ogen, weldra aan het duister gewend, onderscheidden de kolommen van de vestibule en de galerij rondom de binnenplaats. De fontein klaterde, de bloemen verspreidden nog steeds hun bedwelmende geur. Simon spande het automatisch pistool in zijn zak en begaf zich op weg. Dank zij zijn vorige bezoek, was hij nauwkeurig op de hoogte van de ligging van de verschillende vertrekken. Zonder aarzeling begaf hij zich dan ook naar het geheimzinnige vertrek dat de uitgever tegelijk tot kantoor en tot laboratorium diende.

Hij passeerde de galerij. Met zijn rug tegen een zuil gedrukt keek hij speurend om zich heen. Overal echter rust en stilte. Geen enkel gerucht verstoorde de nacht. Simon waagde zich verder. Zijn hand raakte de haak die een klimplant tot steunpunt diende. Een korte aarzeling; dan, plotseling een besluit nemend, greep hij de taaie tak, overtuigde zich er van dat deze zijn gewicht dragen kon, en begon zich op te hijsen. Hij bereikte een richel, vlak onder de wijde vensters van de eerste verdieping. Op gevaar af van zijn nek te breken wist Simon zich er overeind te houden, en toog dan op zoek naar een slecht gesloten venster. Hij vond eindelijk wat hij zocht, en belandde in een onverlicht vertrek. De zware gordijnen verborgen de ongenode bezoeker. Simon wachtte enige tijd alvorens het te wagen zijn hoofd door de spleet tussen de twee gordijnen te steken. Tenslotte waagde hij het. Hij bespeurde een onopgemaakt bed, met tot op de grond afhangende lakens. De Saint waagde zich dieper in het stille vertrek. En inmiddels werd hij zich bewust van die welbekende kriebeling in zijn ruggemerg. Zijn instinct waarschuwde. Het gevaar zou mogelijk te voorschijn springen op het moment dat hij er het minst op verdacht was.

Hij zette niettemin door. Hij haalde zijn miniatuur zaklamp te voorschijn. De nauwe lichtende cirkel gleed over het meubilair, over dameslingerie onverschillig op een stoel gegooid. Bij het hoofdeneind van het bed, op een luchtig tafeltje, een doos poeder en een tube rouge. Simon glimlachte in het donker, wetend dat hij zich in de kamer van Alicia bevond. Als om zich er definitief van te overtuigen, raapte hij een op de grond gevallen zakdoekje op. Het vertoonde in een van de hoeken een geborduurde ‘A’.

‘Eén van de drie A’s?’ vroeg hij zich geamuseerd af. ‘Werkelijk… ze hebben niets aan het toeval overgelaten.’ Zijn onderzoek was achter de rug. Nu ging het er om de slaapkamer te verlaten. Met duizend voorzorgen opende hij de deur en doofde zijn lamp. Hij stak zijn hoofd doordekier van de deur en zag een lege en verlaten gang, zwak verlicht door een plafondlamp. Simon gleed de kamer uit, zich bukkend teneinde een onverhoedse aanval te ontwijken. Er gebeurde evenwel niets, en zonder enige hinder bereikte hij de trap. Hij luisterde geruime tijd alvorens de treden af te dalen. Een zwak gerucht drong tot hem door. Gelijkvloers bewoog zich iemand. En dan hoorde hij stemmen. ‘Heb jij inmiddels opdrachten, Ernst?’ ‘Nee, nog niet.’

‘Blijf waar je bent. We krijgen vast en zeker bezoek.’ Van zijn luisterpost uit had de Saint geen woord van het gesprek gemist. Men rekende dus op zijn komst. Maar niemand scheen alsnog te weten dat hij reeds binnen was. Het voordeel van de verrassing lag dus aan zijn kant. Hij wachtte nog een ogenblik, alvorens geruisloos de trappen af te dalen, steeds luisterend. Overal heerste stilte. Hij bereikte de begane grond en gaf zich over aan zijn oriëntatievermogen. Hij voelde - en dat was het enige juiste woord voor de gewaarwording - hij ‘voelde’ waar het kantoor-cum-laboratorium gelegen was.

Hij wist dat het die deur was, die deur vlak voor hem. Een dunne lichtkier gleed door de spleet boven de drempel. Simon bukte zich, bestudeerde het slot, het sleutelgat. Hoegenaamd geen kans echter om te kunnen zien wat er achter de deur gaande was.

Hij speelde zijn hoogste troef. Pistool in de linkerhand, gooide hij de deur open. En heel de rest deed denken aan een extra-versnelde film.

Simon sprong het vertrek binnen. Hallister, gezeten achter een stalen schrijfbureau, ontving hem met een glimlach. Simon sprong op hem toe, greep hem bij de keel. Maar in de ogen van Hallister geen spoor van schrik of van angst. Op dat moment evenwel ontving Simon een daverende klap in de nek en gleed zachtjes af naar de vloer. Hem bleef nog net voldoende tijd om het puisterig gezicht van de winkelbediende te kunnen onderscheiden… En dan nog slechts bewusteloosheid.

 

Waarin Simon een bestraffing uitdeelt en de ‘A.A.A.’ ontmaskert

Een vreemd kil gevoel deed hem uit zijn verdoving ontwaken. Hij wachtte zich er echter wel voor zijn terugkeer naar de werkelijkheid te demonstreren. Al spoedig begreep hij wat de kwestie was en waar dat kille gevoel vandaan kwam. Zijn bovenlichaam was naakt. In zijn naaste omgeving hadden twee mannen het blijkbaar erg druk. Men had zijn enkels samengesnoerd en men had hem op een houten bank gezet. Zijn cipiers boeiden hem vervolgens de handen op de rug. Hij was inmiddels echter reeds weer voldoende bij zijn positieven om zijn handen in een dusdanige positie te houden dat hij zich bij de eerste de beste gunstige gelegenheid los zou weten te rukken. Hij sloeg de ogen op. Hallister barstte in lachen uit. De uitgever zat vlak voor zijn gevangene. De Saint keek naar het tweetal dat als cipiers optrad. De ene was het puistengezicht uit de winkel, de andere een onbekende met een gezicht dat onweerstaanbaar aan een krekel deed denken.

‘Wel, Saint, wat denk je van je ontvangst?’ vroeg Hallister grijnzend. ‘Als je te werk was gegaan volgens een door mij voorgesteld plan had ‘t niet beter kunnen lopen. Op één punt na!… Je hebt hier weten binnen te dringen zonder dat het alarmsysteem mij van je komst verwittigd heeft. Hoe heb je dat aangelegd ?’

Zijn stem deed denken aan het knallen van een zweep; een instrument, waarvan er hier allerlei soorten voorhanden waren, want men had Simon naar het ietwat buitenissige ‘museum’ van de uitgever gebracht.

‘Hoe?…’ herhaalde de Saint. ‘Ben ik dan geen Saint?…* Hallister sloeg zich voor het hoofd.

‘Vliegende, natuurlijk! Een punt om te onthouden. Bedankt, Saint, in dat gebrek in het alarmsysteem zal ik zo gauw mogelijk laten voorzien. En nu tussen jou en mij…’ ‘Deze twee snuiters tellen dus niet mee?’ vroegSimon. ‘Wel, des te beter, want ik hou niet van puisten en evenmin van krekels.’

Laatstgenoemde kwam driftig een stap dichter bij.

De stem van de uitgever riep hem echter tot de orde.

‘Hou je gemak. Straks krijg je nog volop gelegenheid…’

‘En of!’ zei de Saint, steeds op diezelfde luchtige toon. ‘Er

staat hem straks nog héél wat te wachten…’

‘Dat is voldoende,’ zei Hallister scherp. ‘Vertel op wat je te

weten bent gekomen.’

‘Pardon?’ zei de Saint zo impertinent mogelijk. En hoewel Templar een gevangene was, scheen de uitgever toch niet in staat op te treden, of zich te ontrukken aan de invloed van die hem geen seconde loslatende blauwe ogen. Hallister slikte herhaaldelijk. Dan, driftig, sprong hij onverwachts op.

‘Je hoort wat ik zeg. Ik wens te horen wat je te weten bent gekomen!’

‘Alles,’ antwoordde Simon glimlachend. De ander liep met nijdige schreden in het vertrek op en neer. Dan bleef hij pal voor zijn gevangene staan. Razende woede scheen zich van hem meester te maken. En er scheen weinig meer over van de uitgever die zo trots was op zijn ‘A.A.A.-serie’, zijn publiciteit en zijn vindingrijkheid. Simon knikte.

‘Juist,’ zei hij, met minachtende meewarigheid. ‘Juist op die manier zijn jullie bezig jezelf naar de haaien te helpen. Geen grein zelfbeheersing in tegenwoordigheid van de tegênstander. Je bent aan ‘t verliezen, Hallister, maar laat tenminste zien dat je tegen verlies kunt.’ ‘Ik win!…’

Meteen sloeg hij de Saint met de vlakke hand in het gezicht. En het kostte Simon mateloze inspanning de ander niet naar de keel te vliegen. Maar het juiste moment was nog niet aangebroken. Inmiddels zette hij evenwel de spieren van zijn polsen op. Het touw waarmee deze vastgesnoerd waren begon langzamerhand mee te geven, los te raken onder de druk, en gaf eindelijk mee. Simon slaagde er in te glimlachen; een opgewekte glimlach… maar gevaarlijk tevens. ‘Een post te meer op je rekening, Hallister,’ zei hij. ‘En wat heb je met onze kleine Alicia gedaan ?’ ‘Haar rol is uitgespeeld,’ smaalde Hallister. ‘Zie je de toestand dan nog steeds niet helder in ? Er is niemand hier die je te hulp kan komen. Elke poging tot ontzet wordt mij bij voorbaat verraden door mijn alarmsysteem. En je wordt hier vandaan straks naar buiten gebracht, met de voeten eerst, weliswaar, maar in één stuk niettemin. Weiger je echter mijn vragen te beantwoorden, dan… laat ik je door hen daar in stukken hakken.’

Hij wees naar de twee individuen die in een hoek van het vertrek stonden te wachten. De ene had een zweep van de muur gehaakt en liet het koord er van over de palm van zijn hand glijden. De ander speelde met een stel stalen handboeien. De atmosfeer was tegelijkertijd vunzig en benauwend. Simon wendde overgave aan de overmacht voor, al lag iets dergelijks geenszins in zijn bedoeling. ‘Dus, nogmaals, Hallister, ik herhaal dat ik alles en alles weet. Wanneer men niet weet hoe zich te ontdoen van een hinderlijke echtgenoot, van een suikeroom, van een vervelende vrouw… wendt men zich tot de A.A.A. en jij doet dan de oplossing aan de hand.’

Hallister reageerde amper, bepaalde zich er toe vals en gemeen te grijnzen. ‘En verder?’ vroeg hij. ‘En verder? Als de opzet slaagt ontvang jij niet slechts de overeengekomen uitkering, maar zet tevens een winstgevende chantage van het slachtoffer op touw. “Elv als de opzet niet slaagt? Wel, dan is er voor jou nog geem gevaar aan verbonden. Er valt immers niets tegen jou te bewijzen. Je geeft niets zwart op wit en je gaat altijd zodanig te werk dat men in jou nooit iets anders ziet dan een gehaaide uitgever.’ Hallister ademde luidruchtig. ‘En heb je bewijzen?’ vroeg hij driftig. ‘In de eerste plaats Carla,’ zei Simon dromerig. ‘Ja natuurlijk, Carla die Joan Brooks en haar echtgenoot vermoord heeft. Eerlijk gezegd zaten er nogal wat zwakke plekken in haar plan. Al dat getelefoneer, bijvoorbeeld. Zodoende zag jij je gedwongen snel te reageren, Hallister, en stuurde er dus een moordenaar op af. Maar…’ Simon zweeg even, alvorens met zijn leugen op de proppen te komen’ …Carla heeft nog tijd gehad om voor haar sterven enkele woorden met mij te wisselen. Heeft men je verteld wie er op dat moment bij haar was? Dat was ik, Hallister! Wel, een aardig idee voor de roman die je mij gevraagd hebt te schrijven, wat?’

‘Carla is dood,’ smaalde Hallister. ‘Niemand zou je geloven.’ ‘En Kerrigan? Kerrigan heeft vanochtend ook gesproken. En er waren getuigen bij tegenwoordig. Heel aardig gevonden, die beschuldiging door een papegaai. Jammer genoeg voor jou, zat de Saint evenwel op die golflengte. Je hebt me de laatste dagen al te vaak gemist, uitgevertje mijns harten! En dat bewijst…’ Hij liet de zin onvoltooid. ‘Wat?’ siste Hallister.

‘Dat er in dit Dal van Tranen niet voldoende ruimte is voor ons beiden…’

‘En dus vlieg jij er uit!’ schreeuwde Hallister, wiens houding zo langzamerhand aan het waanzinnige grensde. ‘Erg vervelend voor je, kameraad,’ antwoordde Simon, ‘maar onze meningen lopen in dat opzicht ver uiteen. Ik garandeer je, Hallister, dat je binnen het uur dit Dal van Tranen zult zijn ontvloden. Je gaat rechtstreeks naar de hemel en belt dan aan de deur en dan zal mijn oude vriend St. Pieter je wel zeggen dat er voor jou geen plaats is, aangezien je zo vaak zijn oude makker Templar gemist hebt. En dan blijft je geen andere keus dan de lift naar beneden te nemen, naar het souterrain, waar je met vreugdegehuil zult worden ontvangen door je heer en meester… Satan!’ ‘Dat is genoeg, Templar!’

‘En zo zie je maar weer,’ hervatte Simon, ‘wat een ondankbare hond je bent. Ik verschaf je met mijn gebruikelijke vrijgevigheid tal van inlichtingen, en je bedankt mij met grofheden en belediging. Ah, wel ondankbaar is de mens! Wat ik zeggen wou, waar is Alicia?’

De vraag werd kennelijk gesteld met de bedoeling de ander tot het uiterste te drijven. Hallister gedroeg zich alsof hij door een wesp gestoken was. ‘Laat haar met rust!’ snauwde hij.

‘Wel,’ zei de Saint, met geveinsde onverschilligheid, ‘ik stel in elk geval meer belang in Suzie de Roodbol. Verrukkelijk vrouwtje, vind je niet? Maar waarom dat vriendje van haar vermoord? Die goede ouwe Noah J. Bunk? Dat was een stommiteit, Hallister. Een daverende stommiteit. Je geeft misschien wel heel goeie romans uit, maar je leest ze slordig. De jongste beginneling in de misdaad zou zo’n blunder niet begaan hebben! Stel je voor, Bunk afmaken! Van dat moment af was Suzie bang en had nog maar één enkel idee in haar hoofd… mijn bescherming zoeken…’ ‘Ik had haar eveneens moeten laten afslachten.’

‘Wel,’ merkte Simon als terloops op, ‘als Zotchein niet zo onhandig geweest was, die eerste nacht in Kansas City, zou dat vermoedelijk wel gelukt zijn.’ ‘Je weet veel te veel, Saint!’

‘Dat had ik je immers al verteld.’ \

Hallister ging een eindweegs achteruit. Hij was plotseling tot een besluit gekomen. Simon hield hem onafgebrpken in het oog, begrijpend dat de ander er nu zo spoedig mogelijk een eind aan wenste te maken. Hallister wenkte zijn twee handlangers, die inmiddels van ongeduld schier stonden te trappelen. Puistjes hief de zweep op. Krekelhoofd zwaaide met de handboeien… en meteen smakten beiden ruggelings tegen de vloer, met het geweld van een katapult omver geslagen door de plots losgerukte vuisten van de Saint. Krekel was de eerste die zich weer oprichtte, ontving echter meteen een trap in zijn maagstreek die hem opnieuw tegen de vloer deed duikelen. Puistjes achtte het nu blijkbaar zijn beurt, maar ontving een stomp onder de kin, met een kracht die zijn nekwervels deed kraken. En hij zakte in elkaar. Bereids had Simon een dolk van de muurplank geritst en kapte de touwen om zijn enkels door. Hallister, aanvankelijk door de snelheid van de aanval overbluft, scheen zijn evenwicht te hebben hervonden. Hij wilde op zijn beurt tot de aanval overgaan. Het was geen vernuftig idee van hem, en evenmin een heilzaam idee. Zijn ene arm scheen plots in een klemschroef beland. Een dor en scherp-gekraak. De uitgever brulde van pijn. Simon duwde hem de in de slaapkamer van Alicia gevonden zakdoek in de mond. Boeide hem dan, doch niet zonder eerst ‘s mans hemd te hebben afgerukt. ‘Elk op zijn beurt.’

‘Nee!’ smeekten de uitpuilende ogen van de uitgever. Op dat moment zou niets evenwel in staat zijn geweest de Saint tegen te houden. Hij greep de leren ceintuur met de koperen gesp, zwaaide er enkele keren mee en liet het marteltuig dan met volle geweld op de rug van Hallister neerkomen. Tevergeefs probeerde deze zich los te rukken. ‘Ik had je vereffening van alle rekeningen beloofd, kameraad,’ mompelde de Saint. ‘De dans begint. Ten eerste, vooi het organiseren van de moord op Bill en Joan Brooks… voor Carla… voor Zotchein… voor Bunk… voor Willis Johnson… voor Kerrigan

Bij elke naam kwam de riem weer neer, felle striemen tekenend op de rug van de misdadiger. De gesp drong in het vlees, scheurde lappen vel los. Bloed sijpelde. Tevergeefs probeerde Hallister zich te bevrijden. Met de Saint echter geen kans.

‘En nu de rekening voor de diverse aanslagen op mijn persoon,’ beloofde de Saint.

Met hernieuwd geweld kwam de riem weer neer. Hallister begon in elkaar te zakken. Simon bleef slaan, tot hij zich plotseling bukte en Hallister de zakdoek uit de mond scheurde. ‘Waar is Alicia?’

‘Hier,’ zei de stem van het jonge meisje. Simon scheen plotseling veranderd in een blok ijs. Een ogenblik lang stond hij onbeweeglijk stil. Dan begon hij zich langzaam om te draaien. Alicia stond bij de deur. Zij hield een automatisch pistool in de hand en richtte het zonder te aarzelen op de-Saint.

Een diepe rimpel ploegde zich in zijn voorhoofd. Misschien had hij af en toe de overtuiging gehad dat de jeugdige secretaresse dubbel spel speelde, maar nooit had hij kunnen denken dat zij zó ver gegaan was. Zij glimlachte.

‘De Saint zelf wist dus niet wie de feitelijke chef van de A.A.A. was. Die daar…’

Zij wees naar Hallister die bloedend op de grond gevallen was. Een scherpe knal. Alicia had geschoten.

‘Bewonderenswaardige vaardigheid…’ mompelde Simon

‘Er valt niets te spotten, Simon darling,’ zei zij. ‘Er valt a

moment te verhezen.’

‘Vergeet je die twee niet?’ vroeg hij.

Zij keek naar Puistjes en dan naar de Krekel. Haar hand ging langzaam omhoog en zij scheen op het punt te staan ook die twee van de kaart te vegen. Zij schudde het hoofd, als aan het eind van een tweestrijd met zichzelf. ‘De moeite niet waard. Ze kennen mij niet.’ Onafgebroken bleef haar pistool echter op Simon gericht. ‘Ik zou niet graag in dit tenue de dood tegemoet gaan. Waar zijn mijn hemd en mijn jas?’ ‘In het laboratorium ongetwijfeld. Kom mee.’ Zij stapte over de drempel, maar op voldoend veilige afstand om tegen een aanval gevrijwaard te zijn. Vervolgens wenkte zij de Saint, duwde de deur met haar hiel dicht en draaide de sleutel om. Simon liep verder. Zij wees hem de weg naar het laboratorium, waar hij inderdaad zijn kleren vond. Haastig kleedde hij zich aan.

‘Meteen voel je je dan veel meer op je gemak, Alicia darling,’ verzuchtte hij. ‘Ik val niet langer in je smaak?’ ‘Loop door,’ beval zij.

Met de neus van het pistool wees zij naar een deur tussen twee muurplanken vol instrumenten. Hij gehoorzaamde, opende de deur, steeds met de bedreiging van dat wapen in zijn rug. Zij kwamen uit in een garage. Er stond een auto, een grote Jaguar.

‘Met zo’n machine,’ zei de Saint, ‘hoef je geen achtervolging te duchten.’

‘Handen op de rug. Vlug! Vlugger!’ beval Alicia.

Hij aarzelde amper. ‘Mag ik tenminste een sigaret opsteken ?’

‘Nee. Ik zal je er zelf een geven, darling,’ antwoordde zij. ‘Gauw! De handen op de rug.’

Hij probeerde tijd te winnen, maar een scherp ‘klik’ mikte zijn plannen in de war. Zonder dat hij het gemerkt had, had zij een paar handboeien meegebracht. En om zich nü te bevrijden… ‘Stap in!’ beval haar snijdend koude stem. Hij herkende haar niet meer. Er viel niets meer te bespeuren van het schuwe en onnozele meisje dat zij in haar rol had voorgewend. Hij gehoorzaamde, nam plaats in de auto. Hij had overigens weinig keus, met zijn geboeide handen. Geen kans zich van die stalen klemmen te ontdoen. ‘Mijn sigaret,’ zei hij. ‘Daar in mijn rechter zak.’ Alicia gaf hem een sigaret en zette zich dan achter het stuur. ‘Een aansteker, asjeblieft?’ vroeg de Saint weer. ‘Je bent lastig,’ zei zij verwijtend.

Zij gaf hem niettemin vuur. Simon trok. De tabak gloeide. Alicia stak een hand naar buiten en drukte op een knop in de muur. De deur van de garage ging open. Simon achtte het juiste moment gekomen. Hij trok zwaar aan zijn sigaret en spoog deze dan de wagen uit. Een lichte ontploffing, vonken als van een vuurwerk begonnen te spatten. In de auto was het geluid amper hoorbaar, vanwege de aanslaande motor.

De wagen begon weg te rijden, maar meteen volgde een reeks scherpe knallen, en de wagen zigzagde. Met gesprongen banden, zijn evenwicht kwijt, zwalkte de wagen door de laan, schaafde langs een boom…

Alicia, haar handen om het stuur geklemd, trapte woedend op het gaspedaal. Simon, achterover geleund, wachtte af. Hij had zijn laatste kaart uitgespeeld, de kaart die hij in reserve had gehouden. En het antwoord was die reeks knallen geweest …

Zou Alicia er in slagen te ontsnappen? Nee! Opnieuw ver-190

scheurde een reeks knallen de stilte van de nacht, terwijl een auto dwars over de weg ging staan. Alicia begreep, zij zette de rem vast.

‘Idioot!… Ik zou je gespaard hebben,’ wierp zij de Saint in het gezicht.

Snel bukte zij zich naar hem toe, kuste zijn lippen en sprong uit de auto. In het licht van de lampen was haar vluchtende gestalte duidelijk zichtbaar. Simon was machteloos. Hij kon niets doen, niets beginnen. Hij kon slechts toezien, wanhopig de nagels in zijn palmen drukkend, wetend wat er ging gebeuren.

Opnieuw een hagel van schoten onder de bomen. Alicia wankelde, rende niettemin voort, viel op de knieën, richtte zich op, doch alleen om opnieuw te vallen. En in de laan nog slechts een stille, onbeweeglijke gestalte, uitgestrekt op het grint. Simon voelde zich plotseling omhelsd worden door liefkozende armen, een mond drukte zich op de zijne. ‘Simon…’ vroeg Suzie angstig, ‘je bent niet gewond?’ ”t Is raadzaam hier niet te blijven talmen.’ Hij rukte zich uit haar omarming los. Naast de wagen verschenen enkele mannen.

‘Alles in orde?’ vroeg iemand, en de Saint herkende de stem van de man met het litteken.

‘Ja,’ zei hij, ‘maar hoe eerder we weg zijn hoe beter.’

Toen het gezelschap de Laatste Kans binnen ging, viel er een stilte van verbazing, want eerst op dat moment zagen de nieuw aangekomenen zowel als degenen die er reeds waren dat vreemde schouwspel: - Simon Templar met de handen op de rug, en met handboeien aan. De man met het litteken barstte in schaterlachen uit en sloeg zich brullend op de dijen. De Saint wachtte tot hij uitgelachen was.

Dan: ‘Lees morgen de kranten, en dan zul je nog wel hardei lachen, als je te weten komt wie de feitelijke moordenaar van Bunk en Zotchein geweest is.’

Iedereen zweeg. Allen keken de Saint in stomme verbazing

aan. De man met het litteken kwam eindelijk met de te

verwachten vraag voor de dag.

‘Saint… je bedoelt toch zeker die secretaresse niet?’

‘Toch wel,’ zei Simon. ‘Maar zou iemand van jullie mij van

deze versierselen kunnen ontdoen ?’

Met man en macht kwamen zij hem te hulp. Iemand kwam met een stalen instrument aandragen en slaagde er in de boeien te breken. Een moment lang wreef Simon zijn verstijfde polsen. Hij keek naar de kleine groep die hij er toe had weten te bewegen hem te volgen en buiten het huis van Hallister te wachten op het verzoek om hulp waartoe hij zich mogelijk genoopt zou zien… en welke hulp hem in zo ruime mate gegeven was. Hij wenkte de barman, die ieders glazen vulde. Simon hief het zijne op.

‘Ik drink op jullie gezondheid, kameraden. Kansas City is nu verlost van de A.A.A. Jullie kunnen dus veilig je gang gaan, zonder bang te hoeven zijn voor chantage. Maak ‘t echter niet al te bont! Tot ziens…’

En na die zonderlinge toast greep hij Suzie bij de arm en voerde haar naar buiten, zette haar in een taxi en gaf de chauffeur het adres van het hotel. Hij voelde zich opgewekt en opgelucht, meer dan genegen nu uit te rusten in de armen van deze jonge vrouw. Een welverdiende rust. Amper hadden zij echter hun appartement bereikt, of de telefoon rinkelde. Zelfs eer hij de hoorn van de haak had genomen wist Simon dat een nieuw avontuur zich van hem ging meester maken. En reeds op dat moment was Suzie nog slechts een herinnering.