18

Oma Bebe was midden in haar verhaal toen er een boerenwagen met paarden ervoor vanuit de tegenovergestelde richting naderde. Op de wagen zaten een boer en zijn twee uit de kluiten gewassen zoons. Ze hadden een lading kratten bij zich met natte, piepende kuikens.

'Hebben jullie hulp nodig, dames?' riep de boer vanaf de andere kant van de modderpoel.

Oma deed haar raampje open. 'Ja! Wij zouden heel blij zijn met jullie hulp. Dank u wel.'

De mannen klommen van de wagen, spanden hun paarden uit en maakten het tuigage met een touw aan de achterbumper vast. De trekpaarden achter de wagen en de twee zoons die tegen de voorkant duwden, wisten onze auto achterwaarts uit de modder te bevrijden.

'Waar moet u heen?' vroeg de boer nadat mijn grootmoeder hem uitvoerig had bedankt.

'We zijn onderweg van Roseton naar Harrisburg.'

'Dan adviseer ik u om te keren en terug te gaan naar huis,' zei de boer hoofdschuddend. 'Wij komen uit die richting en verderop wordt de weg nog veel slechter. Wij wilden deze kuikens afleveren, maar moesten zelf ook omkeren.'

Ik wist hoe dapper oma Bebe was. Ze zou nooit opgeven. 'Dank u voor uw raad,' zei ze met een glimlach. 'Zodra ik de auto heb gekeerd, zal ik er gehoor aan geven.'

'Nee, alstublieft...,' smeekte ik. 'Luister niet naar hem.' Maar oma startte de motor en na een perfect uitgevoerde manoeuvre van keren op de weg reden we terug naar Roseton.

'We hadden Harrisburg kunnen halen,' mopperde ik, onderuitgezakt op mijn plaats. 'Wat weten zij ervan?'

'Het is geen schande om van koers te veranderen, Harriet. Sterker, als je de waarschuwingen onderkent, is het altijd wijs om op je schreden terug te keren.'

'U had ons makkelijk naar Harrisburg kunnen brengen. Ik weet dat u het kon. U hebt een hele leerlooierij zelf geleid. Wat stelt een beetje modder dan voor?'

Oma keek me geschrokken aan. 'Ik weet niet waar je het idee vandaan hebt gehaald dat ik onoverwinnelijk zou zijn, Harriet. En wat het leiden van de leerlooierij betreft... dat pakte uiteindelijk niet zo goed uit voor mij...'

Op een ochtend onderweg naar haar werk bedacht Bebe plotseling dat er een jaar verstreken was sinds ze voor het eerst naar de leerlooierij ging om de plaats van haar man in te nemen. Ze was eraan herinnerd toen ze haar schoonmoeder plannen hoorde maken om bloemen op het graf van haar echtgenoot te zetten, om zijn zesde sterfdag te markeren. Hoe kon de tijd zo snel voorbij zijn gegaan? En hoe kon Horatio een heel jaar lang zijn blijven drinken? Bebe was al lang geleden opgehouden met haar smeekbedes en was eraan gewend geraakt vroeg op te staan en zijn plaats in te nemen op zijn werk. Ze vroeg zich af of Neal MacLeod zich ook realiseerde hoelang het al was.

'Kom even naar mijn kantoor,' zei ze toen ze zijn bureau voorbijliep. 'Ik wil iets zeggen.'

'Ik kom er zo aan.'

Bebe werkte graag samen met Neal. Hij had een vriendelijke glimlach en een stille kracht die hem in staat stelde in elke crisis zijn kalmte te bewaren. Het werken met hem deed haar denken aan de oorlogsjaren toen zij en haar broer Franklin hadden samengewerkt, alle taken hadden verdeeld en vrienden waren geworden. De laatste paar maanden hadden zij en Neal nieuwe klanten gevonden en de verkopen waren langzamerhand verbeterd. Geen van hun medewerkers was ontslagen en de brandende pijn in haar maag was verdwenen.

Bebe hing haar hoed en sjaal aan de kapstok en dacht eraan hoe woedend en vol wrok ze een jaar eerder op haar eerste dag in het bedrijf was geweest. Ze stond bij het raam in haar kantoor, keek naar het buitengebied met zijn gebouwen en realiseerde zich dat ze exact wist welke functie elk van die gebouwen had: de droogschuren, boomschorsschuren, de gebouwen met de dompel-vaten, de stoomgenerator en de opslag waarin alle huiden werden bewaard die per trein uit de slachthuizen kwamen. En terwijl ze de regenachtige septembermiddag inkeek, besefte ze ook dat haar woede was verdwenen. Het maakte haar niet langer uit of Horatio de hele dag dronk. Haar leven had een doel, net als toen ze hulp kon bieden tijdens de cholera-epidemie.

Ze hoorde iemand de trap op komen en op de deur kloppen, draaide zich om en zag Neals gestalte de deuropening vullen. Hij hield een grootboek onder zijn arm. 'Je wilde me spreken?'

Ze glimlachte naar hem. 'Weet je wel dat ik hier nu een heel jaar met jou heb samengewerkt?'

'Is het al zo lang?'

'Ja. Ik ben in september begonnen, vijf jaar nadat meneer Gar... jouw vader overleed. En deze week is het zes jaar geleden dat hij stierf.'

'Het jaar is omgevlogen.' Hij wreef over zijn kin en glimlachte. 'Ik hoop dat je dit niet verkeerd opvat, maar toen je hier voor het eerst kwam en vertelde dat jij de leerlooierij zou gaan leiden in plaats van je man, dacht ik dat we werkelijk geruïneerd zouden zijn.'

Bebe lachte hardop.

'Ik heb me beslist in jou vergist,' ging hij verder. 'Je bent maar een klein ding, neem het me niet kwalijk, maar je hebt de moed en het gezonde verstand van iemand die driemaal zo groot is. En een gezond zakelijk instinct.'

'Dank je. Ik neem het je niet kwalijk,' zei ze met een glimlach. 'Ik moet zeggen dat jij mij ook verbaasd hebt. De eerste dag deed je me aan een van mijn vaders ezels denken en ik was ervan overtuigd dat je je hakken in het zand zou zetten en zou weigeren voor een vrouw te ploegen.'

'In veel opzichten ben je veel beter in dit werk dan je man was.'

Bebes glimlach verdween. 'Ik kan oprecht zeggen dat het me spijt dat te horen. Ik zou willen dat Horatio het leuk vond om hier te werken, maar ik weet dat dat nooit zo was. Ik denk dat hij niet erg geschikt is als zakenman. Ik wilde dat hij iets zou vinden waar hij echt plezier in heeft — afgezien dan van het drinken natuurlijk. Ik dacht dat hij de drank zou laten staan en binnen een paar dagen hier terug zou komen, zodat ik naar huis terug kon om mijn dochter op te voeden, maar dat is niet gebeurd.'

'Het is jammer dat het onder deze omstandigheden moest, Beatrice, maar ik ben heel blij dat ik met jou kon samenwerken.'

'Zeg alsjeblieft niets meer, Neal.' Ze stond op het punt te gaan huilen, en dat wilde ze niet. Ze wilde dat ze zo verstandig was geweest een man als Neal te trouwen in plaats van Horatio.

'Ander onderwerp,' zei Neal. Hij sloeg het grootboek open dat hij bij zich had, het zijn vinger over de bladzijde glijden en wees naar de onderste regel. 'Hier, ik wilde je deze cijfers even laten zien. Dankzij onze nieuwe klanten hebben we voor de derde maand op rij een heel mooie winst gemaakt. Dat betekent dat het misschien een trend is, geen incident. En als die trend doorzet, kunnen we onze lening misschien vroegtijdig afbetalen en geld besparen op de rentebetalingen. Ik denk dat het ergste eindelijk voorbij is, Beatrice. We kunnen blijven bestaan als bedrijf.'

'O, Neal, dat is geweldig!'

Ze sloeg haar armen om hem heen en omhelsde hem stevig. Het was een spontane reactie, zoals ze vroeger bij haar broer Franklin had gedaan als ze goed nieuws hoorden. Maar het gebaar veranderde al snel in iets meer toen geen van beiden moeite deed om weer los te laten.

Bebe voelde de warmte van zijn lichaam die zich door haar hele lijf verspreidde. Ze legde haar hoofd tegen zijn borst, deed haar ogen dicht en snoof zijn geur op. Ze voelde dat zijn hart even snel bonkte als het hare. Ze wilde Neal MacLeod nooit meer loslaten.

Maandenlang had zij op zijn kracht vertrouwd toen ze door de financiële crisis heen gingen; nu voelde ze zijn grote fysieke kracht in de armen die haar omsloten. Horatio had haar al lang niet meer op deze manier vastgehouden. Ze stond het hem niet toe als hij gedronken had, en dat was altijd. Bebe was zelfs in een aparte slaapkamer gaan slapen, in de hoop hem door chantage te ontnuchteren. Het had geen effect gehad.

De omhelzing met Neal duurde nu veel langer dan zou moeten, maar ze wilde hem niet beëindigen. Hij kende de echte Bebe, niet het valse beeld van haar dat Horatio had bedacht toen zij elkaar ontmoetten. En zij had de echte Neal ook leren kennen, zijn rustige vindingrijkheid, zijn integriteit en zijn moed.

Hij was het die uiteindelijk losliet om in haar ogen te kijken, maar hun armen hielden ze om elkaar heen geslagen. Bebe zag de waarheid op zijn gezicht geschreven, hij had zijn gevoelens nooit kunnen verbergen. Hij was verliefd op haar. Ze zag het zo duidelijk. En zij hield van hem.

'Neal...,' fluisterde ze. Ze hief haar gezicht en verlangde ernaar hem te kussen.

Plotseling verscheen er een andere emotie op zijn gezicht, een uitdrukking van ontzetting. Hij liet haar los en trok haar armen rond zijn middel weg.

'Waar zijn wij mee bezig, Beatrice? We hadden nooit... het, het spijt me...' Hij draaide zich om en ontvluchtte het kantoor alsof het in brand stond.

'Neal, wacht!'

Maar hij liep stug door en denderde de trap af naar de werkvloer.

Bebe kon nauwelijks ademhalen en haar hele lichaam trilde. Ze wilde Neals armen weer om zich heen voelen. Ze wilde dat hij haar vasthield. Neal MacLeod was de rots geworden waaraan ze zich midden in de stroomversnelling vastklampte en ze wist niet hoe ze zonder hem zou kunnen overleven.

'Verlaat me alsjeblieft niet...,' fluisterde ze. Maar het was veel te laat voor smeekbedes.

Ze greep haar hoed van de kapstok en zette hem op goed geluk op haar hoofd. Op een of andere manier bleef ze doorlopen, stommelde als een blinde het kantoor van Horatio uit en haastte zich via de trap naar beneden. Het dreunende lawaai van de looierij mengde zich in haar oren met het bonken van haar hart, maar ze bleef doorlopen, naar de hoofdingang en vervolgens naar buiten. Ze rende het gebouw uit de straat op en de regen in.

Ze had geen idee waar ze heen ging terwijl ze maar bleef lopen en lopen. De regen viel gestaag en doorweekte haar rug, schouders en dijen. Het water zoog in de zoom van haar jurk die door de plassen sleepte en het stro van haar geruïneerde hoedje hing slap en druipend neer. Het kon haar niet schelen. Haar tranen vielen even gestaag als de regen, stroomden over haar gezicht en maakten alles om haar heen tot een waas.

Uiteindelijk bleef ze staan toen het tot haar doordrong dat het grijze niets dat ze door de nevel van haar verdriet voor zich zag de rivier was. Ze trok een zakdoek uit haar mouw, veegde haar tranen weg en keek om zich heen. Ze stond op een verlaten stuk rivieroever tussen de spoorweg en het brede, rimpelende water. Links van haar, vijftig meter verderop, versperde het hoge hekwerk van de grote steenfabriek de weg. Rechts, achter hopen grind en afval, lag de sloppenwijk die aan The Flats grensde. Het zou te gevaarlijk zijn om alleen in die richting te lopen. Dit was geen plek waar ze hoorde te zijn — net zo min als zij verliefd hoorde te zijn op Neal MacLeod.

Ze draaide zich om en wilde weglopen toen ze bemerkte dat het diepe, dreunende geluid dat ze hoorde afkomstig was van een locomotief die steeds dichterbij kwam. Ze begon naar de spoorbaan te rennen om over te steken voordat de trein de weg zou versperren, maar ze was te laat. De lange rij vrachtwagons vormde een langzaam bewegend hek dat haar ontsnapping onmogelijk maakte. Ze zat opgesloten in haar eigen fouten.

Wat deed ze hier? Wat was er van haar leven geworden? Als ze kon uitmaken hoe ze op deze doodlopende weg terecht was gekomen, kon ze misschien ook de weg terug weer vinden. Ze keek op naar de hemel terwijl de regen over haar gezicht stroomde, maar God leek ver weg.

Bebe wist dat ze om verkeerde redenen met Horatio was getrouwd — om zijn knappe gezicht en mooie kleren en de manier waarop hij haar het hof maakte met zijn romantische woorden, als een romanheld. Maar bovenal beviel haar het beeld dat ze van zichzelf in zijn ogen weerspiegeld zag, de schoonheid en goedheid die hij in haar dacht te zien, kwaliteiten waarvan ze wist dat ze niet echt waren. Ze had zijn ware karakter helemaal niet gekend, en had niet de moeite genomen om verder te kijken dan haar neus lang was. Dat was haar fout, niet van God. Maar wat moest ze eraan doen?

Ze hoorde het piepen en knarsen van staal op staal toen de trein op het spoor stopte en haar in de val hield. Ze draaide zich om, liep weer naar de rivier en keek naar de regendruppels die het oppervlak lieten rimpelen. De snel groter wordende kringen botsten op elkaar en creëerden nieuwe kringen die over het oppervlak wervelden. Bebe dacht aan die keer dat ze met Horatio aan het meer stond, naar de kringen keek en zich realiseerde dat één regendruppel - één persoon — een groot verschil kon maken. En meer regendruppels, of meer mensen, die allen op elkaar reageerden, met elkaar botsten en het verstilde oppervlak in beweging brachten, konden een vloedgolf aan verandering teweegbrengen. De ontrouw van haar schoonvader leidde tot de geboorte van een buitenechtelijke zoon, die op Horatio was gebotst, waaruit diens ellende en dronkenschap voortkwam. En vanwege zijn dronkenschap was zij verliefd geworden op Neal MacLeod. Het was niet van de ene op de andere dag gebeurd, maar stukje bij beetje, door dag aan dag met hem te werken op dezelfde manier dat regendruppels een vloedgolf konden veroorzaken.

Achter haar rug klonk gedreun en lawaai van extra wagons die achter de locomotief werden gehangen, nadat andere wagons waren losgekoppeld. De locomotief dreunde en stootte sissend stoom uit. Bebe pakte een stok van de grond en brak hem in twee stukken.

Ze had een vreselijke fout begaan. De liefde die ze ooit voor Horatio had gevoeld was langzaam uitgehold terwijl haar gevoelens voor Neal MacLeod steeds sterker waren geworden. Was haar schoonvader op dezelfde geleidelijke manier verliefd geworden op de moeder van Neal? Had hij de waarschuwingen ook genegeerd tot hij voor de verleiding gevallen was?

Horatio's drankzucht was ook slokje voor slokje ontstaan. Hij had dag na dag de verkeerde keuze gemaakt, totdat die keuzes opgeteld iets anders werden, zoals het ook bij Bebe was gegaan. Ze wist dat ze niet langer uit pure noodzaak elke ochtend haar huis verliet om in de leerlooierij te gaan werken. Ze ging omdat ze bij Neal wilde zijn. Ze vond het heerlijk met hem te praten, genoot van zijn nabijheid als ze zij aan zij werkten, genoot van alles aan hem.

Ze gooide de helft van de gebroken stok in de rivier en keek hoe de stroming het hout meevoerde. Dat was ook met haar gebeurd. Zij had zich door de stroming mee laten voeren naar een plek waar ze niet hoorde te zijn.

God, vergeef me. Vergeef hen allemaal.

Bebe keek om. Voor haar stroomde de rivier door de stad alvorens uit het zicht te verdwijnen. De regen viel nog steeds. Ze was doorweekt tot op haar huid en haar jurk plakte aan haar rug, armen en dijen. Ze draaide in een kringetje als een gevangen dier dat geen uitweg vond.

Moest ze naar huis gaan, naar de boerderij? Nee, dat was een andere doodlopende weg. Haar moeder zou haar nooit toestaan te blijven. Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden, zou Hannah zeggen. Ze zou Bebe voorhouden dat ze Horatio 'zeventig maal zeven maal' moest vergeven. Maar hoe kon ze teruggaan naar Horatio als ze van Neal hield?

Misschien moest ze teruggaan naar de leerlooierij en Neal vragen met haar te vluchten.

Haar tranen stroomden nog sneller toen ze bedacht dat hij dat nooit zou doen. Neal was veel te integer. Hij had eerder een einde aan hun omhelzing gemaakt dan zij, en was gevlucht alsof hij een misdaad had begaan. En dat was het ook precies. Bebe was een getrouwde vrouw. Neal wist uit eigen ervaring tot wat voor schade en verwoesting overspel leidde.

Wat moest ze doen? Ze had een hekel aan het het landhuis op de rots, aan alle onrust in haar huwelijk en haar leven. Haar schoonmoeder minachtte haar en Horatio hield meer van de drank dan van haar. En het afgelopen jaar had ze zo veel tijd op het werk doorgebracht dat haar dochter haar nauwelijks meer kende.

Ze zag een klein schip tegen de stroom in over de rivier varen en dacht aan haar moeders woorden: 'een gladde zee levert geen goede zeelieden op'. Haar moedei zei dat het ruige, kolkende water in het leven mensen kracht gaf en hen gereedmaakte om door God gebruikt te worden. Maar wat zou ooit Gods bedoeling met deze chaos kunnen zijn? Ze kon zich zelfs niet herinneren wanneer ze voor het laatst gebeden had.

Ze gooide de andere helft van de stok zo hard als ze kon in het water en wilde het wel naar de hemel uitschreeuwen: wat wilt U van mij, God? Misschien moest ze achter de stok aan springen, zich de adem laten benemen door de schok van het ijskoude water, het water in haar longen laten lopen en zich laten meevoeren naar de zee.

Al haar foute keuzes had ze zelf gemaakt. Ze kon God niet de schuld geven. Of ze om de juiste redenen met Horatio was getrouwd of niet, ze had beloofd zijn vrouw te zijn tot de dood hen zou scheiden. Ze wist dat haar leven nooit beter zou worden dan het nu was als ze God niet eerst vroeg haar te veranderen. Ze was zelf deze doodlopende straat ingeslagen. Weer keek ze naar de hemel. Help me, God. Laat me alstublieft weten wat ik moet doen.

Ze hoorde een hard geluid van vrachtwagons die tegen elkaar leken te botsen. Ze draaide zich om naar de spoorbaan en zag dat de trein weer in beweging was gekomen. Ze zag hem langzaam weg denderen en toen het spoor weer vrij was, begon ze terug te lopen.

Diep van binnen wist ze al wat God wilde. Het was niet moeilijk te raden. Ze moest Horatio van de drank afhelpen zodat hij weer aan het werk kon. Ze moest bidden, God vragen haar te vergeven en haar liefde voor Horatio nieuw leven in te blazen. De woorden van haar man op de dag dat ze hem uit de bar had gehaald schoten door haar hoofd: Je keek me aan alsof ik je prins op het witte paard was... je kijkt nooit meer zo naar mij.

Hannah had gelijk gehad. Liefde was de sterkste kracht ter wereld. Maar Bebe had zich in die sterke greep naar de verkeerde kant laten trekken, naar Neal MacLeod toe en weg van Horatio. Nu moest ze de kracht een andere richting geven. Ze moest weer met genegenheid naar Horatio kijken, hem liefdevol benaderen, of ze daar zin in had of niet. Ze moest zich voor zijn bestwil inzetten, hem aanmoedigen en voor hem bidden.

En als hij bleef drinken?

Ze onderdrukte een snik. Ongeacht de uitkomst, ze moest zich afwenden van Neal MacLeod en naar huis gaan, naar haar echtgenoot en dochter.

Bebe liep de straat terug in de richting waaruit ze gekomen was en stond een paar minuten later weer bij de leerlooierij.Twee gestalten, een vrouw en een jonge jongen, stonden weggedoken onder het overhangende dak bij de ingang. Ze zagen er bijna even doorweekt uit als zijzelf. Toen ze dichterbij kwam, zag ze dat de vrouw een baby in haar armen hield. Een derde kind, een klein meisje van Lucy's leeftijd, wierp een schuwe blik om de rokken van de vrouw.

'Mevrouw Garner!' riep ze.

Bebe bleef staan en schrok toen ze haar naam hoorde.

'U bent toch mevrouw Garner?' vroeg de vrouw.

'Ja. Hoe kent u mijn naam?'

'Ik ben Millie White. U hebt me geholpen toen ik cholera had. Alstublieft, mevrouw Garner, ik heb uw hulp weer nodig.'

Bebe keek haar aan. Ze was niet in de positie om Millie of wie dan ook te helpen nadat ze zo'n puinhoop van haar eigen leven had gemaakt. 'Wat... wat wil je dat ik doe?' vroeg ze eindelijk.

'Mijn man werkt in uw leerlooierij en vandaag is het betaaldag. Alstublieft, ik smeek u het geld deze week aan mij te geven, niet aan hem. Hij maakt het alleen maar op aan drinken in de bar. Mijn kinderen hebben eten nodig. Ik moet de huur betalen. Kunt u het geld niet alstublieft aan mij geven?'

Bebe keek Millie White aan en zag zichzelf. Ze had zomaar in dezelfde situatie kunnen eindigen. Haar man was ook een drinker, en als zij niet een jaar eerder naar de looierij was gekomen om zijn taken waar te nemen, had ze alles kunnen verliezen. Dan zou het haar eigen dochter zijn die honger had.

Ze legde een hand op Millies schouder. 'Ik weet niet of het mogelijk is, Millie, maar als je even meeloopt naar binnen, dan zal ik het uitzoeken.' Ze zou met Neal MacLeod moet praten. Ze zou hem weer moeten aankijken, ook al zou het haar hart breken. Ze deed de deur open en wenkte Millie en haar kinderen mee.

De kinderen doken in elkaar vanwege het lawaai en bleven dicht bij hun moeder. Bebe liep voor hen uit naar Neals bureau op de werkvloer. Hij had alle laden openstaan en er stond een houten krat bij zijn voeten. Ze begreep dat hij zijn bureau aan het opruimen was en zijn persoonlijke bezittingen inpakte. Hij keek lang genoeg op om haar te zien naderen en wendde zijn blik af. Zijn ogen waren rood, alsof hij gehuild had.

Bebe slikte het brok in haar keel weg en legde snel uit wat Millie White vroeg. 'Kunnen we dat doen, Neal?' vroeg ze. 'Kunnen we mevrouw White het loon van haar man geven?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Het spijt me, ik zou willen dat ik haar kon helpen, maar haar man heeft zijn loon verdiend. Volgens de wet moeten we het aan hem uitbetalen.'

'Laat mij dan werken,' smeekte Millie. 'Geef mij hier een baan in plaats van hem.'

'Maar wie zorgt er dan voor je kinderen?' vroeg Bebe.

Millie duwde haar zoon naar voren. 'Neem hem dan in dienst. Hij kan boodschappen voor u doen of de vloer aanvegen. Het is een goede jongen, hij doet wat hem wordt gezegd.'

De jongen was niet ouder dan zeven of acht jaar. Bebe moest niets hebben van het idee dat een kind in haar leerlooierij zou werken. Het was al erg genoeg dat de meeste kinderen 's avonds thuiswerk deden in hun huurflats. Maar Neal keek naar de jongen en zei: 'Ik denk dat ik wel iets voor hem kan vinden.'

Bebe stelde zich voor dat haar eigen dochter gedwongen zou worden om te gaan werken en huiverde. Horatio was misschien wel een dronkaard, maar hij was eigenaar van de looierij en had de middelen om zijn gezin te onderhouden. Vrouwen als Millie hadden helemaal niets.

Ze keek weer naar Neal en verlangde naar zijn armen om haar heen - voor een laatste keer. De tranen sprongen in haar ogen als ze aan de geur van zijn gesteven overhemd dacht en het geluid van zijn hartslag. Haar blik viel op de kleine jongen en plotseling wist ze dat dit gezin een antwoord was op haar gebed. Ze slikte haar tranen weg. 'Luister, Millie. Als we onze mannen alleen uit de kroegen weg kunnen houden door die te sluiten, dan moeten we dat doen.'

'Maar hoe kunnen we dat doen?'

'Kun jij een groep vrouwen verzamelen die in dezelfde situatie verkeren als jij?'

'Ja, natuurlijk,' antwoordde ze bitter. 'Dat is geen enkel probleem.'

'Weet je ook naar welke bar jouw man gaat op betaaldag?'

'Ozzies Tavern in Sixth Street.'

'Ik wil dat jij en de andere vrouwen daar vanavond om zes uur op mij wachten.'

'Op u?' Ze begon haar hoofd te schudden. 'U moet daar niet naartoe gaan, mevrouw Garner, geloof me. De bar is in The Flats en.

'Ik ben niet bang. Ik ben wel eerder in The Flats geweest. We moeten voorkomen dat de mannen zich onderweg naar huis bedrinken, direct nadat ze hun loon hebben gekregen. Kan ik op je rekenen?'

Millie knikte en streelde het vochtige haar van haar dochter. 'Ja, ik zal er zijn, mevrouw Garner. En ik verzamel die andere vrouwen ook. Dank u wel.'

Bebe wachtte tot de vrouw weg was voordat ze Neal weer aansprak. Ze kon hem niet aankijken. Ze zuchtte pijnlijk en keek over de werkvloer van de looierij uit die haar het laatste jaar zo vertrouwd was geworden. 'Ik geloof dat mijn werk hier klaar is, Neal. Je kunt het bedrijf nu alleen leiden, totdat Horatio terugkomt. Ik weet niet wanneer dat zal zijn, maar ik heb in de krant over een nieuwe geheelonthoudersorganisatie gelezen en ik denk dat ik hier in de stad een afdeling ga opzetten. Ik geef niet op voordat elke bar gedwongen is de deuren te sluiten en mijn man...' Ze zweeg omdat haar stem brak. Ze sloeg haar hand voor haar mond tot ze haar zin kon afmaken.'... en mijn man weer nuchter is. Tot die tijd zou onze familie het op prijs stellen als jij het bedrijf voor hem zou willen leiden.'

'Ja... natuurlijk... maar luister, Beatrice. Ik... het spijt me.

'Mij ook, Neal. Mij ook.'

Ze draaide zich om en liep snel weg, met het gevoel dat haar hart in tweeën werd gescheurd. Door de regen liep ze helemaal naar het landhuis op de heuvel, waar ze door de personeelsingang aan de achterzijde naar binnen ging en de trap naar haar kamer nam, te beschaamd om de voordeur te nemen, te beschaamd om haar schoonmoeder onder ogen te komen. Een van de dienstmeisjes kwam Bebe op de trap tegen.

'Lieve help, u bent doornat, mevrouw Garner. Ik zet een warm bad voor u klaar en doe die natte kleding weg.'

'Dat zou heel fijn zijn, dank je. Jij heet Herta, is het niet?'

'Ja, mevrouw.'

Bebe bedacht beschaamd dat ze alle personeelsleden op afstand had gehouden, net als Horatio en zijn moeder deden, alsof ze beter was dan deze eenvoudige, hardwerkende mensen. Dat zou gaan veranderen. Vanaf nu stopte ze met haar pogingen zich aan de voorname kringen van de Garners aan te passen en zou ze zichzelf zijn. Een eenvoudig boerenmeisje.

'En Herta, wil je tegen de koetsier zeggen — hij heet Peter, nietwaar?' Het meisje knikte. 'Vraag Peter alsjeblieft om het rijtuig vanavond om zes uur voor mij klaar te hebben staan.'

Millie White en twee dozijn andere vrouwen stonden Bebe voor Ozzies Tavern op te wachten toen ze aankwam. Ze zagen er wanhopig maar vastberaden uit, en ze voelde onmiddellijk verwantschap met hen. Dit had ze een jaar eerder moeten doen.

'Mijn man drinkt ook,' vertelde ze toen ze zich voor de deur van de bar verzamelden. 'We gaan bidden en God vragen ons te helpen deze bar te sluiten. En we komen hier desnoods elke avond terug totdat hij dichtgaat.'

'Dat heeft geen zin,' zei een van de vrouwen. 'Onze mannen vinden zo weer een andere bar.'

'Dan gaan we daar verder tot ook die dichtgaat. Ik heb in de krant gelezen hoe vrouwen in andere steden precies hetzelfde hebben gedaan, en het werkt. Tientallen kroegen zijn al gedwongen hun deuren te sluiten. De organisatie heet de Geheelonthoudersbond van Christenvrouwen. Ik zal ze schrijven en om advies vragen. We beginnen hier in de stad een eigen afdeling. We hebben meer macht en invloed als we samenwerken met andere vrouwen.'

'Wat moeten we dan doen?' vroeg iemand.

'Afgezien van het bidden, is een van de methodes van de bond de namen van alle mannen die vaste klanten van de bar zijn op te schrijven en in de krant te publiceren. De mannen zouden zich moeten schamen voor wat ze doen. Ze vergooien het geld voor de huur aan alcohol en stelen het eten uit de monden van jullie kinderen. Wij brengen hun gedrag naar buiten en maken mensen ervan bewust hoe drankmisbruik gezinnen als die van jullie aantast.'

'Ik zou zeggen, laten we het proberen,' zei Millie. 'Het kan in elk geval geen kwaad.'

'Goed. Zullen we onze hoofden buigen?' Bebe sloot haar ogen en bereidde zich voor om hardop te bidden. Ze had zoiets nog nooit eerder gedaan, ze had altijd stil in de kerk of in de eenzaamheid van haar slaapkamer gebeden. 'Hemelse Vader...,' begon ze. Haar keel verkrampte van emotie.

Haar wanhoop had haar gedwongen zich tot God te wenden en plotseling voelde ze zich dichter bij Hem dan ooit tevoren. Hij was er, aan haar zijde. Dit was de taak die Hij voor haar had gereserveerd. En ook al was niets in haar leven zoals het zou moeten zijn, God was bij haar en alles zou goed komen. Ze haalde diep adem, begon opnieuw en legde al haar hartstocht en verdriet, al haar schuld en spijt in haar gebed. Ze hield niet op voordat de deur van de bar een paar minuten later openging en de eigenaar begon te schreeuwen.

'Hé! Wat denken jullie dat je aan het doen bent? Jullie blokkeren mijn deur! Weg hier!' Hij zwaaide met zijn armen alsof ze kippen waren die hij wilde verjagen.

'Dit is een openbare weg,' hield Bebe hem voor. 'Wij hebben het volste recht om hier te staan.'

'Jullie willen je met mijn zaak bemoeien. Ga naar huis waar jullie horen!' Hij keek langs de vrouwen de straat in en trok een kwaad gezicht. Bebe draaide zich om en keek in dezelfde richting. Ze zag arbeiders van de steenfabriek aankomen die hun werktijd erop hadden zitten.

'Laten we bidden, dames.' Ze deed haar ogen weer dicht, negeerde het boze geschreeuw van de eigenaar en smeekte God om de arbeiders van de bar weg te houden en naar huis te laten gaan. De andere vrouwen vielen haar bij met instemmende uitroepen: 'Ja, God! Verhoor ons gebed!'

Toen ze haar ogen weer opendeed, waren de arbeiders op de hoek blijven staan alsof ze bang waren langs de groep vrouwen te moeten lopen. 'Kom, kom op, heren,' riep de eigenaar. 'Wij zijn open. Laat u niet weerhouden door deze dwaze vrouwen.'

Bebe verhief haar stem om hem te overschreeuwen en riep de dames op een loflied in te zetten. Zelf zong ze uit volle macht, hoewel maar een paar van de andere vrouwen meededen en niemand de hele tekst scheen te kennen.

De arbeiders begonnen onderling te overleggen op de straathoek en bliezen de aftocht. De vrouwen juichten, waarop de bar eigenaar woedend begon te schelden.

Drie maanden later sloot Ozzies Tavern zijn deuren voorgoed. Bebe, Millie en de andere vrouwen kwamen nu samen voor Logan's Saloon, de stamkroeg van Horatio, om te bidden en te zingen. Bebe was bij alle plaatselijke kerken langsgegaan, had toespraken over geheelonthouding gehouden voor hun damesverenigingen en had hun gevraagd mee te doen in de strijd. Honderden vrouwen hadden De Belofte afgelegd en zich plechtig voorgenomen van alcoholgebruik af te zien. Haar plaatselijke afdeling van de Geheelonthoudersbond van Christenvrouwen telde inmiddels bijna driehonderd leden.

Op een vrijdagavond na geruime tijd van actievoeren dwongen de vrouwen van Bebe ook Logan's Saloon de deuren te sluiten wegens gebrek aan klandizie. Horatio was de laatste man die op de laatste avond naar buiten strompelde, met een halflege fles in zijn hand. De kastelein schold tegen de vrouwen en hing het bordje Gesloten op voordat de deur op slot ging. Bebe had het rijtuig voor haar man klaarstaan en koetsier Peter hielp hem naast haar in te stappen.

'Laten we naar huis gaan, Horatio,' zei ze.

'Ben je nu tevreden?' vroeg hij toen ze de heuvel opreden in de stille nacht.

'Ja. Ik ben tevreden.' Ze ging dicht naast hem zitten, pakte zijn hand en kuste die. Ze voelde nog geen liefde voor hem, maar als God het wilde, zou haar gevoel snel weer opbloeien.

'Horatio?' Ze wachtte tot hij haar aankeek. 'Ik houd van jou.' Hij keek de andere kant op terwijl de tranen in zijn ogen stonden. Hij had nog steeds de halflege fles in zijn hand, en zij pakte die ook vast. 'Mag ik die hebben, alsjeblieft?' Ze wachtte tot ze zijn greep voelde verslappen, trok de fles toen voorzichtig uit zijn hand en gooide hem over de zijkant van het rijtuig. Ze hoorde het glas op de straatstenen achter hen versplinteren. Bebe vroeg zich af wat Horatio gedaan zou hebben als hij niet zo makkelijk aan drank had kunnen komen. Had hij dan misschien een betere manier gevonden om te overleven, waardoor hun heel veel verdriet bespaard zou zijn gebleven? Ze besloot op dat moment dat ze niet met haar geheelonthoudersbeweging zou stoppen voordat de laatste bar zijn deuren gesloten had en alcohol overal verbannen was. Hoe zou ze die strijd kunnen verliezen met God aan haar zijde?

Ze hielp haar man thuis de trap op naar hun slaapkamer en hielp hem vervolgens zich uit te kleden. Zijn kleding stonk naar sigarenrook.

'Het zal je goed doen te horen dat de financiële crisis in het land een stuk verbeterd is, Horatio. De looierij maakt weer winst. Het werd je te veel, dat weet ik, maar als je nu teruggaat naar het werk, zul je de verbeteringen zien.'

Hij ging op het bed zitten en schopte een van zijn schoenen uit, die met een doffe klap op de grond viel. 'Dankzij Neal MacLeod, neem ik aan?'

Bebe wist niet zeker wat hem kwader zou maken, de wetenschap dat Neal het bedrijf had gered of dat zij hem had geholpen. Ze besloot hem de waarheid te vertellen. 'Neal MacLeod en ik hebben samengewerkt totdat de zaken een gunstige wending namen.'

'Jij werkte samen met hem? Hij schopte zijn andere schoen de kamer in. 'Daar zal hij wel groot genoegen in hebben gehad. Hij heeft alles al van mij gestolen — mijn vader, mijn betrekking... Wat kan hij verder nog stelen behalve mijn vrouw?'

Bebe huiverde, zich ervan bewust hoe dicht Horatio bij de waarheid zat. 'Daar is helemaal niets van waar,' zei ze. 'Jij bent mijn man, MacLeod niet. Jij bent de man die ik beloofd heb dat ik mijn leven met hem deel. En ik heb me aan mijn belofte gehouden. Maar jij hebt ook beloften aan mij gedaan, Horatio. Je hebt beloofd mij te eren, te beschermen en te koesteren. Dat zijn dingen die je niet kunt als je dronken bent.'

'Ik heb geprobeerd te stoppen, maar ik kan het niet!'

Ze hielp hem in zijn pyjamajasje dat ze voor hem dichtknoopte. 'Niemand kan de beproevingen van het leven alleen aan. We hebben allemaal Gods hulp nodig.'

'God wil niets van mij weten, en ik wil niets van Hem weten!'

Bebe schrok van zijn woorden maar probeerde het niet te laten merken. Ze moest hem aan de praat zien te houden, hem alle redenen laten opsommen waarom hij was gaan drinken. Misschien dat hij dan in staat zou zijn om te stoppen.

'Waarom denk je dat God niets van jou wil weten, Horatio?'

'Omdat Hij nooit antwoordt op mijn gebeden. Hij beantwoordt niemands gebeden. Waarom roeit Hij al het onrecht hier op aarde niet uit? Waarom maakt Hij geen eind aan oorlog en moord? Al mijn vrienden... al mijn vrienden...' Hij zweeg en haalde een hand over zijn gezicht. 'Ik bad om moed, maar die gaf Hij gaf me niet. Tijdens de oorlog was ik de hele tijd bang.'

'Maar Franklin en je andere vrienden zullen je vertellen dat ze ook doodsbang waren. Je hoeft je er niet voor te schamen dat je bang was.'

'Neal MacLeod ontving een eremedaille voor moed, wist je dat wel? Mijn vader zorgde ervoor dat ik het heel goed wist, en hij noemde mij een lafaard. God is toch onze Vader, is het niet? Nou, als Hij ook maar een beetje op mijn vader lijkt, dan wil ik niets met Hem te maken hebben!'

'O, Horatio... luister...'

'Mijn vader keerde zijn gezin de rug toe, wist je dat?'

'Ja, ik weet het, maar...'

'Hij hield niet meer van mijn moeder en van mij, en dus verliet hij ons en stichtte een ander gezin. En daarna stuurde hij mij naar het slagveld om van me af te zijn. Hoe zou een liefdevolle vader dat kunnen doen? Hoe kon hij zijn zoon dwingen naar de oorlog te gaan. Hij wilde dat ik stierf]'

De wanhoop in Horatio's stem deed Bebe pijn. Ze sloeg haar armen om hem heen en hield hem stevig vast. 'Ik weet het niet,

Horatio... maar ik weet wel dat God niet is zoals jouw vader. God houdt van je.'

'Maar waarom blijft Hij dan langs de kantlijn staan en kijkt Hij hoe wij elkaar kwetsen en verraden?'

'Ik weet de antwoorden op jouw vragen niet, Horatio. Maar ik beloof je dat we er samen naar zullen zoeken...'

Toen oma en ik op die regenachtige middag weer in Roseton aankwamen, was haar verhaal net ten einde. 'Zo zie je, Harriet, er is een tijd om je eigen lekke band te plakken en een tijd om te erkennen dat al je inspanningen om jezelf te helpen de zaak alleen maar erger maken. Dan beland je alleen maar doorweekt en besmeurd in een nog diepere modderpoel. Dat is het moment waarop je beslissen moet om rechtsomkeert te maken, en het moment waarop je God te hulp roept. Begrijp je wat ik zeg?'

'Jawel.'

'Luister, het spijt me dat we niet naar de bijeenkomst konden. Ik weet dat je teleurgesteld bent, maar.

'Ik wilde vandaag De Belofte afleggen. Ik had het besluit genomen en ik wilde u verrassen.'

Ze keek me verbijsterd aan, niet trots. 'Je bent nog maar een kind, Harriet. Je bent veel te jong om te begrijpen wat je belooft.'

'Ik ben niet te jong, ik ben dertien! En ik weet dat ik beloof om nooit van mijn leven een druppel alcohol aan te raken en dat ik mijn best zal doen om ook andere mensen te laten stoppen met drinken. Ik wil mijn eigen belofteboek meenemen, zodat ik andere mensen kan laten tekenen, net als u.'

'Je zou ook moeten beloven om de alcohol uit de kast en je keuken te verbannen, en dat is iets wat jij nog niet kunt beloven. En je zou beloven niet uit te gaan of te trouwen met een man die drinkt.

'Dat is makkelijk. Ik ga toch nooit trouwen.'

'Zie je wel, Harriet? Je bent veel te jong om zulke overhaaste beslissingen te nemen. Laten we eerst maar een paar jaar wachten om te zien of je nog van gedachten verandert over het drinken van alcohol - en over trouwen.'

Ze zette de auto in de garage, liep het huis binnen, en liet mij in opperste verwarring zitten. Mijn oma deed zo haar best om andere mensen De Belofte te laten afleggen. Waarom wilde ze niet dat ik tekende? Ik begreep haar absoluut niet. Ze bleek een vrouw vol enorme tegenstellingen te zijn.


19

In juni 1912 trouwde mijn zuster Alice met bankier Gordon P. Shaw. Het was de gebeurtenis van het jaar voor de hogere kringen in Roseton en mensen beschouwden het als een sociale triomf als ze werden uitgenodigd. Ik beschouwde het als een triomf als ik erin slaagde geen hoed, korset of enig ander kledingstuk met strikjes en roesjes aan te moeten trekken. Ik zag de hoofden van alle andere vrouwen wiebelen onder het gewicht van de volumineuze kapsels en enorme hoeden. Vervolgens haalde ik mijn vingers door mijn kortgeknipte haar en verkneukelde mij.

De weken en weken van opgewonden voorbereidingen voor het huwelijk van Alice, inclusief verschillende noodgevallen op de valreep, hadden iedereen in onze familie uitgeput. De grootste crisis was een verhit debat over het al of niet serveren van alcoholische dranken. Mijn grootmoeder was er uiteraard tegen en wilde alle vormen van alcohol absoluut verbannen. Mijn moeder maakte zich zorgen dat een 'droge' receptie de bruidegom en zijn zeer gegoede familie wellicht zou grieven.

'Onzin!' zei oma. 'Zijn het zulke drankorgels dat ze een feest niet zonder drank kunnen vieren? Als dat zo is, moet Alice zich nog maar eens bedenken voordat ze in die familie trouwt. We weten al dat er drankorgels aan onze kant zitten.'

'Sst! Zeg niet van die dingen!' Mijn moeder kreeg altijd de kriebels als oma erop wees dat er alcoholisme in onze familie voorkwam. 'Denk aan de meisjes! Wilt u hun reputatie te gronde richten?' fluisterde ze.

'Het "geheim" van onze familie is niet bepaald een geheim,

Lucy. Iedereen in de stad weet dat ik de voorzitster ben van de lokale afdeling van de Geheelonthoudersbond van Christenvrouwen, en de meesten weten ook waarom. Bovendien, wat voor vertoning is het als de huwelijksreceptie van mijn kleindochter uitloopt op een dronken vechtpartij, vooral na al mijn inspanningen om geheelonthouding te bevorderen?'

'Luister, mama. Mijn vrienden zijn zeer respectabele mensen en de receptie ontaardt uiteraard niet in een vechtpartij. U moet altijd overdrijven.'

Ik luisterde wekenlang naar dergelijke debatten. De waarheid was dat mijn vaders relaties ook beledigd zouden zijn als de drank niet rijkelijk zou vloeien. Zij vonden dat hij hun een uitbundige huwelijksviering verschuldigd was voor alle geschenken die ze aan Alice gaven. Ten slotte hakte mijn vader de knoop door en probeerde aan beide kampen tegemoet te komen, zodat er geen kloof tussen mijn oma en moeder zou ontstaan.

'Er zal drank worden geschonken, maar in kleine hoeveelheden,' besliste hij terwijl hij over zijn gladgeschoren kin wreef. Hij leek wijs en zeker van zijn zaak als koning Salomo toen die opdracht gaf om de baby doormidden te hakken. 'We serveren genoeg drank voor een fatsoenlijke toost en een feestelijke viering, maar niet genoeg om aan te zetten tot dronkenschap.'

Met andere woorden, niemand zou er gelukkig mee zijn.

Toen ik de festiviteiten tijdens de receptie observeerde, had mijn vader de verdwaasde blik van een man wiens zuurverdiende geld door piraten gestolen was en afgevoerd werd in zware schatkisten. Mijn moeder zag er eenvoudig uitgeput uit. Het vrolijke rouge op haar wangen kon niet voldoende afleiden van de donkere kringen onder haar ogen. Leiding te geven aan deze weelderige bruiloft was het hoogtepunt van haar prestaties en de vervulling van al haar dromen geweest. Het extravagante feest voor de belangrijkste ingezetenen van Roseton had naaisters en kleermaaksters maanden beziggehouden, terwijl de plaatselijke juwelier uitstekende zaken deed met het oppoetsen van ieders geërfde diamanten. Het theater en de pronk en praal van de gelegenheid vertegenwoordigden alles wat mijn moeder het liefst was in haar leven. Op één enkele glorieuze avond zou ze alle etiquettevaardigheden inzetten die ze van oma Garner had geleerd — die ook volledig opgegaan zou zijn in de gebeurtenis, als zij nog geleefd had. En het beste was nog dat de bruiloft mijn moeder verenigde met de onberispelijke familie van de bruidegom. Wat zou ze niet overhebben voor een herhaling?

Ik vroeg of ik bij de receptie naast oma Bebe mocht zitten, want ik vond haar gezelschap verreweg het aangenaamst binnen mijn familie. Wij pasten geen van tweeën in deze kringen. We waren twee sociale buitenbeentjes die er niets om gaven wat andere mensen van ons dachten. Toen ik eenmaal alles had gegeten wat ik wilde, en Alice en haar bruidegom de bruidstaart hadden aangesneden, was ik klaar om naar huis te gaan. Het dansen was begonnen en ik zag geen enkele heer in dit erbarmelijke gezelschap van sociale strebers met wie ik zou willen dansen, gesteld dat ik dat zou kunnen.

Mijn grootmoeder keek naar de walsende paren in hun glinsterende uitdossingen en zuchtte. 'Bij vrolijke gebeurtenissen als deze mis ik mijn Horatio nog het meest.' Ze glimlachte, maar haar ogen stonden treurig.

'Wat is er met hem gebeurd?' vroeg ik, in de hoop dat ik geen doos van Pandora vol slechte herinneringen opende. 'Waarom woont hij niet bij u?'

'Doe niet zo dwaas. Je hebt het verhaal vast al wel honderd keer gehoord, dat moet haast wel.'

'Nee, dat heb ik niet. Mama praat nooit over hem. Daarom vraag ik het.'

'Nou ja,' zei ze met een zucht,'het is een tamelijk lang verhaal.'

'Mooi zo. Hoe langer hoe beter. Dit feest kan me gestolen worden.'

Horatio zag er gebroken uit zoals hij op de rand van het bed zat. 'Goed, Beatrice, ik geef het op. Ik ga met je mee naar de vissershut.'

Bebe sloot haar ogen van vreugde en vroeg zich af of ze droomde. Ze had de plaatselijke afdeling van de geheelonthoudersbond meer dan anderhalf jaar daarvoor opgericht en had sindsdien intensief gebeden dat ze Horatio ooit deze woorden zou horen zeggen. Ze pakte hem vast en omhelsde hem stevig. Zijn reactie was slapjes. Zijn eens rossige huid was vaal en grijs geworden, en zijn ingevallen ogen keken dof. Maar Bebe geloofde dat de man van wie ze ooit gehouden had nog ergens in dit trieste, vermoeide lichaam te vinden was. Hij zou zijn oude zelf weer worden zodra hij ophield met drinken.

'Dank je, Horatio. Je zult zien dat het heerlijk is om een paar dagen weg te gaan.' Ze zocht hun reistassen en begon in te pakken. 'Ik zal Peter zeggen dat hij het rijtuig klaar moet zetten en.

'Nee, doe maar niet. Ik wil er zelf naartoe rijden. Zeg hem dat we het kleine rijtuig nemen.'

Bebe aarzelde en vroeg zich af of ze moest proberen hem op andere gedachten te brengen. Het zou makkelijker voor hem zijn om zich te bedenken en naar huis terug te gaan als hij niet op Peter hoefde te wachten. Aan de andere kant zou hij misschien helemaal niet naar de vissershut gaan als ze tegen hem inging. Ze besloot niets te zeggen en hem met het kleine rijtuig te laten rijden. Ze had er veel te lang op moeten wachten voordat hij besloot weer te stoppen met drinken.

Nadat zij met haar vrouwengroep Horatio's stamkroeg had gedwongen te sluiten, had hij een andere gevonden, en weer een andere. Daarna was hij begonnen thuis te drinken. Neal MacLeod bleef de looierij voor hem leiden in zijn afwezigheid, maar Bebe vermeed zorgvuldig ooit diens naam te noemen.

Neal vergeten bleek veel moeilijker dan ze zich ooit had voorgesteld. Ze bleef druk met haar geheelonthoudersactiviteiten, van gebedsbijeenkomsten voor bars en het bijwonen van vergaderingen en congressen. Ze schreef artikelen en hield toespraken over de grote maatschappelijke kosten van alcoholisme. Nu ze voorbereidingen trof om met Horatio in het rijtuig te stappen en naar het Iroquoismeer te rijden, was ze bijna bang om te hopen dat haar gebeden eindelijk verhoord werden.

Nog voordat ze de stad uit waren, begon de regen op het dak van het kleine rijtuig te tikken. In de verte rommelde het onweer. Bebe ging dichter tegen Horatio aan zitten. 'Het is maar goed dat we onze warme kleding hebben meegenomen.'

'Het regent altijd als we naar de vissershut gaan. Is je dat nooit opgevallen?'

'Nee, eigenlijk niet. Maar het is ook al bijna april, en je weet wat ze over de aprilregens zeggen. Trouwens, het maakt mij niet uit of het regent. We kunnen gewoon samen bij het vuur zitten in de hut.'

Een kwartier later braken de wolken open en goot de regen op hen neer. De kap van het rijtuig kon hen nauwelijks droog houden. 'Misschien kunnen we beter teruggaan,' zei Horatio. 'We worden nat en bovendien, ik heb de rivier nog nooit zo ver buiten zijn oevers gezien.'

Bebe ook niet. De door de regen gezwollen rivier die zij bergopwaarts volgden, was het bos in gestroomd, had bomen meegesleurd en zette de bodem hier en daar kniehoog onder het water. Op sommige plaatsen kolkte de stroom over hun pad alsof hij de weg wilde opslokken. Ze spoorde Horatio aan om door te rijden. 'Als we er eenmaal zijn, maakt het weer niet meer uit. Tegen de tijd dat we weer naar huis gaan, is alles droog.'

Hoe hoger ze kwamen, hoe sneller de rivier leek te stromen. Horatio begon weer over terugkeren. 'Het staat mij niet aan zoals die stroom tekeergaat, Beatrice. Ik heb het water nog nooit zo woest meegemaakt.'

'Maar we zijn er nu toch bijna?'

Gelukkig reed hij door. Maar toen ze het meer naderden, hoorde Bebe in de verte een dof gerommel als van een locomotief. 'Wat is dat geluid, Horatio? Stop eens even.' Hij stopte het rijtuig en luisterde ook. De wind was het niet en het klonk veel luider dan het suizen van de stroomversnelling in de nabije rivier.

'Ik weet niet wat het is,' zei Horatio. 'Een trein, misschien?'

'Het klinkt als een waterval, vind je niet? Weet je nog onze huwelijksreis naar de Niagarawatervallen? Kun je je herinneren hoeveel lawaai dat water maakte?'

'Ik weet het nog.' Hij klakte met de leidsels en het paard begon weer te lopen. 'Ik zal blij zijn als we uit deze regen weg zijn.'

Hoe verder ze de berg opreden, hoe luider het razen werd en toen ze de dam naderden die het Iroquoismeer had gevormd, werd het raadsel eindelijk opgelost. 'Kijk, Horatio. Het is een waterval! Ik kan me niet herinneren dat ik die hier eerder heb gezien of gehoord. Jij wel?'

'Dat komt doordat hij er ook niet zou moeten zijn. Het is niet de bedoeling dat er zó veel water over de dam stroomt. De vorige keren dat we hier waren, was het niet meer dan een stroompje, weet je nog?'

Horatio reed het rijtuig nog iets verder omhoog en stopte waar ze een open plek bereikten. 'Moet je dat zien!' zei hij gapend van verbazing. Vol ontzag keek Bebe naar de kracht van het water dat over de aarden dam raasde. Erachter leek het meer tweemaal zo groot als ze zich herinnerde. Het leek zich te verzetten tegen de iele barrière die het water tegenhield.

'Ik heb het meer nog nooit zo hoog gezien... en het water nog nooit zo snel over de dam zien stromen,' merkte Horatio op. 'Er moet afgelopen winter heel veel sneeuw hoog in de bergen zijn gevallen, en nu smelt het allemaal.'

Bebe legde een hand op zijn knie, bezorgd dat hij alsnog zou beslissen terug te keren. 'De waterval wekt herinneringen, vind je niet? Het is moeilijk te geloven dat we al meer dan tien jaar getrouwd zijn.'

'Mmm...' Hij leek niet te luisteren, maar keek hoofdschuddend naar de waterval voor hem, voordat hij weer verder reed. 'Ik vind het er niet goed uitzien met die dam, Beatrice. Die is direct na de oorlog gebouwd, en hij is er niet op berekend om zo veel water tegen te houden.'

Ze herkenden de vissershut ook nauwelijks toen ze die eindelijk bereikten. Het strand langs het meer stond onder water en de steiger was eveneens onder het immense oppervlak verdwenen. Het meer omspoelde alle bomen die ooit dicht bij de oever stonden en Bebe moest haar schoenen uitdoen en haar rokken optillen om vanaf de weg naar de deur te waden.

'De overstroming hierboven lijkt zelfs nog erger dan de laatste keer,' zei ze. 'Dat was toen we die cholera-epidemie in de stad hadden, weet je nog?'

'Misschien moeten we teruggaan.'

Bebe schudde haar hoofd, zich bewust van de verleidingen die hij in de stad zou ondervinden. 'We redden ons wel. Het zijn gewoon herinneringen.'

Twee dagen later regende het nog steeds. Horatio bleef zich zorgen maken over de aarden dam. Hij liep zo vaak naar buiten om hem te controleren dat Bebe zich afvroeg of hij ergens een fles alcohol had verborgen. Ze keek hem na vanuit de hut toen hij voor de derde keer die dag over het strand waadde en tussen de bomen verdween.

'De dam ziet er niet goed uit, volgens mij,' zei hij toen hij terugkeerde. 'De constructie is verouderd in de loop van de jaren, en aan de ene zijkant is een vreemde uitstulping ontstaan. Ik vraag me af of er de laatste tijd wel iemand uit de stad is geweest die de dam heeft geïnspecteerd.'

'Onder wiens verantwoordelijkheid valt dat eigenlijk?'

Horatio haalde zijn schouders op. 'De grond is hier allemaal privé-eigendom. Ik denk dat alle landeigenaren samen verantwoordelijk zijn.'

Elke dag zagen ze het meer voor hun ogen verder stijgen. Horatio maakte zich zorgen, liep op en neer en ging om de paar uur naar buiten om de dam te controleren. Tegen het eind van de week klotsten de golven tegen hun onderdorpel. 'Ik denk dat we naar huis moeten gaan,' zei hij. 'Ik wil iemand naar boven sturen om de dam te inspecteren en te kijken of die nog sterk genoeg is.'

Bebe verzette zich tegen zijn smeekbedes, ervan overtuigd dat hij alleen een excuus zocht om naar huis te gaan en het op een drinken te zetten. Zijn laatste drinkperiode had meer dan tweeënhalf jaar geduurd, veel langer dan in het verleden, en ze wist dat het waarschijnlijk meer dan een week zou duren voordat hij schoon was. Ze was al bang geweest dat dit zou gebeuren toen hij besloot zelf naar de vissershut te rijden. Dat hij het transport zo makkelijk bij de hand had, maakte het te eenvoudig om te vertrekken voordat hij er klaar voor was.

Toen hij die middag terugkwam van zijn wandeling, vroeg hij Bebe met hem mee te komen. 'Alsjeblieft, ik wil datje zelf gaat kijken, Beatrice. Dan zul je zien waarom ik zo bezorgd ben.'

Ze trok een broek van hem aan en waadde mee naar de dam door water dat soms tot haar dijen kwam. Zo hoorde het razende geluid lang voordat ze de watervallen zag. Horatio bleef op een open plek met uitzicht op de dam staan en wat Bebe zag, maakte haar zo bang dat ze zijn arm vastgreep. Het water raasde met een niet te stuiten kracht over de dam, en de rivier eronder was uitgegroeid tot een woeste stroomversnelling.

'Zie je hoe de dam daar uitstulpt?' Horatio schreeuwde boven het lawaai uit. 'Hij is maar van aarde. Ik ben bang dat hij het gaat begeven.'

'Wat gebeurt er als de dam bezwijkt?'

'Als dat gebeurt, stort al het water uit het meer in één keer door de rivier naar beneden. De huizen in The Flats zouden door een vloedgolf verwoest worden. Je weet nog hoe die overstromingen waren, acht jaar geleden, tijdens de cholera-epidemie? Als deze dam het begeeft, kan die hele wijk van zijn fundamenten worden gespoeld.'

Bebe wist dat hij niet overdreef. Terwijl ze stonden te kijken, verkruimelde een klein deel van de constructie, ter grootte van een rotsblok, voor hun ogen. 'Kijk, Beatrice. Het begint al! We moeten naar beneden om de mensen te waarschuwen!'

Hij pakte haar hand en ze haastten zich terug naar de vissershut, als in een droom worstelend om door het hoge water te komen. Bebe pakte zo snel mogelijk in terwijl Horatio het paard voor het rijtuig spande. Voor het eerst was ze dankbaar dat ze zelf naar het meer waren gereden en niet zouden hoeven wachten tot de koetsier hen kwam ophalen. Maar toen het rijtuig gereed was, hield Horatio haar tegen bij het instappen.

'Ik wil dat je hier blijft, Beatrice. De weg volgt de rivier voor het grootste deel en als die dam het begeeft terwijl wij onderweg zijn...' Hij zuchtte met een pijnlijk gezicht. 'Als hij doorbreekt, dan halen we het nooit. Dan worden we met de stroom meegesleurd, met rijtuig en al.'

Bebes hart bonkte zo uitzinnig dat het pijn deed. 'Maar als het te gevaarlijk is voor mij, is het ook te gevaarlijk voor jou.'

'Ik kan sneller rijden als ik alleen ben. Wanneer het weer veilig is, kom ik je halen. Ik wil dat je hier op hogere grond blijft.'

'Geen sprake van! Ik ga met je mee, en waag het niet me tegen te houden!' Ze greep zijn jasje met haar beide vuisten vast alsof ze nooit meer los zou laten. 'Ik houd van jou, Horatio Garner, en als jij weggespoeld wordt, dan wil ik naast je zitten.'

'En Lucy dan? Ze heeft een moeder nodig.

'Ze heeft ook een vader nodig. Opschieten nu, je verknoeit tijd. We gaan.'

Hij tilde haar in het rijtuig en ze reden zo snel als ze durfden over de ondergelopen weg de berg af. 'Ik hoop dat je aan het bidden bent,' mompelde Horatio.

'Ja, met alles wat in me is.' Bebe smeekte God om hen naar de stad te laten terugkeren voordat de dam het zou begeven. Hij had haar en haar moeder jaren eerder tegen de premiejagers beschermd, en ze bad dat Hij zijn engelen nu zou sturen om Horatio en haar te beschermen. 'Als je God gehoorzaamt,' had Hannah gezegd, 'dan zal Hij altijd bij je zijn, ongeacht wat er gebeurt.' Bebe bad dat haar moeder gelijk had.

Horatio zat op het puntje van de bok en concentreerde zich op het pad voor hen terwijl ze de steile, modderige weg zo snel namen als het paard wilde lopen. Bebe hielp de diepere geulen en gaten aan te wijzen en keek soms angstig opzij naar de gezwollen rivier aan hun linkerhand. De stroom had bomen ontworteld, die meegesleurd werden in het bruine, kolkende water. De rivier raasde als dolgedraaid naast hen naar beneden, alsof ze een wedstrijd hielden. En misschien was het ook zo.

Alstublieft, help ons, God, bad ze een stilte. Spaar alstublieft de stad en ons huis... en help ons om de mensen op tijd te waarschuwen...

Ze dacht er ineens aan hoe graag Lucy en mevrouw Garner in de stad gingen winkelen. In paniek trok ze Horatio aan zijn mouw. 'En hoe zit het met het centrum van de stad? Denk je dat die vloedgolf daar ook gaat toeslaan?' Ze probeerde het beeld te verdringen van haar dochter en schoonmoeder die zonder ergens erg in te hebben over Central Avenue wandelden op het moment dat de vloedgolf toesloeg.

'Ik weet het niet,' mompelde hij. 'Ik weet niet... de winkels liggen niet ver van de rivier.

Horatio moest drie keer stoppen en uit het rijtuig klimmen om het paard door het diepe water op de weg te leiden. Het geluid van de razende rivier maakte het dier nerveus en Bebe zag hem van angst met zijn ogen rollen. Horatio raakte doorweekt maar hij praatte rustig terwijl hij het paard door de barrière leidde. Hij leek sterk en vastberaden. Ze had nooit zo veel van hem gehouden.

Steeds als ze aan de op instorten staande dam dacht en het water dat sterk genoeg was om hen weg te spoelen, stokte de adem in haar keel. Alstublieft, God... alstublieft... bad ze. Toen de stad eindelijk onder hen in zicht kwam, huilde ze van opluchting. 'We hebben het gered! Dank u, God!'

'Ja, we zijn er bijna,' steunde Horatio. 'Nog even volhouden, lieveling.'

Het schuimbekkende paard hijgde van uitputting toen Horatio bij de leerlooierij aan de uiterste rand van de stad stopte. Hij rende naar binnen. 'Gooi de zaak dicht, MacLeod! Stuur iedereen naar huis! De dam van het Iroquoismeer staat op instorten. Iedereen die dicht bij de rivier woont, moet evacueren. Nu!'

De volgende stop was het kantoor van de burgemeester, waar Horatio met dezelfde waarschuwing naar binnen rende. 'Laat alle brandalarmen van de stad afgaan! Laat de politie en brandweer de mensen waarschuwen! Iedereen moet naar hoger gelegen grond!'

Bebe beet op haar vingernagels terwijl ze op hem wachtte. De angst knaagde aan haar hart. Eindelijk liet Horatio het uitgeputte paard de heuvel op lopen naar hun huis. Ze wachtte niet tot het rijtuig stilstond toen ze eruit sprong en via de bordestrap naar het huis rende.

'Lucy!' gilde ze. 'Lucy, waar ben je?' Hoe zou ze haar dochter ooit op tijd kunnen vinden als ze in de stad was? Ze zou haar van winkel tot winkel moeten gaan zoeken. 'Lucy!'

Er leken uren te verstrijken voordat de deur van de speelkamer openging en Lucy's goudblonde hoofdje verscheen. 'Ik ben hierboven, mama.'

'Dank U, God! Dank U!' Bebe rende de trap op naar haar dochter, viel over de laatste trede, krabbelde weer overeind en omhelsde Lucy stevig. 'God zij dank, je bent veilig!'

'Au, niet zo hard, mama. U verkreukelt mijn jurk!'

Mevrouw Garner kwam uit haar slaapkamer verderop in de gang. 'Wat is er aan de hand? Waarom al dat geschreeuw?'

'De dam van het Iroquoismeer staat op instorten,' zei Bebe buiten adem. 'Al dat water zal de stad overspoelen en de mensen moeten geëvacueerd worden. Volgens Horatio zou de vloedgolf The Flats kunnen wegvagen.'

Horatio was haar naar binnen gevolgd nadat hij het paard had vastgebonden. Hij stond beneden in de hal en riep naar hen. 'Is al het personeel thuis, mama?'

'Ja, ik geloof van wel.'

Druipend van het modderwater rende hij naar de salon en belde om het personeel te verzamelen. De een na de ander haastte zich naar de grote hal en Bebe zag dat hij telde of ze er allemaal waren.

'Zorg ervoor dat iedereen binnen blijft,' zei hij tegen de butler. 'Laat niemand naar de stad gaan. Het is niet veilig. De dam van het Iroquoismeer staat op springen en al dat water...'

'Blijf daar niet voor die open deur staan,' viel mevrouw Garner hem in de rede, terwijl ze de trap af liep. 'Kom naar boven, Horatio, en laat het personeel een heet bad voor je maken. Je moet uit die natte kleding voordat je je een longontsteking op de hals haalt.'

Hij schudde zijn hoofd. 'Ik ga terug om nog meer mensen te waarschuwen.'

'Ik ga met je mee.' Bebe liet Lucy los en begon de trap af te lopen.

'O nee, dat doe je niet,' zei Horatio. 'Jij blijft hier bij mijn moeder en Lucy.'

'En jij blijft ook hier,' zei mevrouw Garner. 'Er is geen enkele reden dat je je leven zou wagen. Je kunt evengoed iemand anders sturen.'

Horatio deed nog een stap in de richting van de open deur. 'De evacués hebben een plaats nodig om te schuilen. Ik ga zo veel mogelijk mensen hier naar de rots brengen, waar het veilig is.' Hij draaide zich om naar het personeel dat angstig onderling stond te fluisteren. 'Maak koffie en eten klaar voor de mensen die hier komen. Ik kom snel weer terug.'

'Nee, Horatio! Ik verbied het!' zei mevrouw Garner. Lucy begon te huilen alsof de paniek besmettelijk was.

'Papa, papa!' Ze begon de trap af te rennen naar haar vader toe, en strekte haar armpjes naar hem uit. Bebe ving haar op en probeerde haar te troosten, maar ze wurmde en schreeuwde uit protest en probeerde Horatio te bereiken. Hij was al bijna de deur uit toen Peter, de koetsier van de familie, naar voren stapte.

'Ik ga met u mee, meneer Garner. We kunnen meer mensen redden als we twee rijtuigen nemen.'

'Uitstekend. Dank je, Peter.' Gehaast vertrokken ze, terwijl ze onderling overlegden.

'Papa! Ik wil naar papa!' huilde Lucy. Toen de deur achter Horatio dichtsloeg, liet Bebe haar eindelijk los en Lucy vluchtte in de armen van haar grootmoeder.

Mevrouw Garner keek woest naar Bebe, alsof alle opwinding haar schuld was, en richtte haar aandacht toen op Lucy. 'Rustig maar, meisje, rustig. Kom maar mee, liefje. De kok maakt thee en koekjes voor ons.' Ze pakte haar hand en nam haar mee.

Het volgende uur probeerde Bebe haar angst opzij te zetten door het personeel te helpen het huis in een onderkomen voor de vluchtelingen te veranderen. De kerkklokken luidden onophoudelijk overal in Roseton en in de verte waren de brandalarmen te horen. Toen ze de salon in liep om een vuur aan te leggen in de haard, vond ze Lucy en mevrouw Garner zij aan zij op de bank, waar ze thee dronken. Ze wist niet of ze kwaad moest zijn op haar schoonmoeder omdat ze niet meehielp of dankbaar omdat ze Lucy afleidde.

'Wat doe je?' vroeg ze toen Bebe knielde om hout in de haard te leggen. 'Daar hebben we personeel voor.'

'Ik vind het niet erg. Ik ben liever bezig dan dat ik op en neer loop en me zorgen maak. En iedereen die hier straks aankomt, is nat en koud, dus het leek me een goed idee om de kamer warm te stoken.'

Mevrouw Garner keek bezorgd de overvolle kamer in. 'Je bent toch niet van plan vreemden in mijn salon te laten, is het wel? En wat dacht je van al mijn spullen?'

'Dat zijn inderdaad maar spullen, moeder Garner. Er staan nu mensenlevens op het spel.'

Maar haar schoonmoeder stond op van de bank als een koningin van haar troon en schreed de kamer uit, met Lucy in haar kielzog. Bebe maakte een prop van een stuk krant en stak die met een lucifer aan. Tegen de tijd dat het vuur goed aansloeg, keerde haar schoonmoeder terug met twee kamermeisjes.

'Het maakt mij niet uit waar jullie mee bezig waren,' zei ze tegen hen,'ik wil dat jullie me helpen mijn spullen te beschermen.' Ze liep in de kamer rond en wees al haar snuisterijen en zilverwerk aan. 'Pak dat... en dit... en dit... en breng het naar mijn slaapkamer.' Lucy liep achter haar aan en jammerde om aandacht terwijl haar oma alle voorwerpen aanwees. De kamermeisjes renden op en neer over de trap om de spullen weg te brengen.

Twee uur na zijn vertrek kwam Horatio terug. Bebe voelde zich duizelig van opluchting doen ze hem omhelsde en het kon haar niet schelen dat ze nat werd. Hij nam een haveloze groep mensen, voor de helft kinderen, mee naar binnen. 'Ik ben zo trots op je,' fluisterde ze toen ze zijn natte haren van zijn voorhoofd veegde. Even later rende Lucy de hal in om haar vader te zien.

'Papa! Til me op, papa,' zei ze met uitgestrekte armpjes. 'Draag me.'

Hij streelde haar hoofd. 'Nu niet, lieverd. Ik ben doorweekt. Je mooie jurk zou helemaal nat worden.'

Bebe keek naar de bange, rillende kinderen die Horatio naar de hal had gebracht en zag hoe ze met open mond naar de enorme ruimte en grote trapopgang keken. Ze herinnerde zich hoe overweldigd ze zelf was geweest toen ze voor het eerst Horatio's huis binnenkwam, en deze arme stumpers vluchtten voor hun leven.

'Kom, Lucy. Laat deze kinderen boven zien waar jouw speelkamer is. Ze zijn vast heel erg bang.'

Mevrouw Garner versperde hun de weg. 'Dat kun je niet menen! Die mensen zijn niet te vertrouwen. Ze maken al haar mooie spulletjes kapot.'

Bebe huiverde bij de beledigende woorden van haar schoonmoeder die ze zo luid uitsprak dat de kinderen en hun moeders het konden horen. 'We kunnen altijd weer iets nieuws kopen, moeder Garner,' fluisterde ze. 'Alstublieft, ik wil niet dat Lucy egoïstisch wordt.' Ze wenkte de vluchtelingetjes weer. 'Kom maar, kinderen, deze kant op. En de moeders ook, als jullie willen. Lucy, jij loopt vooruit en wijst hun je speelkamer.'

Haar schoonmoeder keek haar woedend na en richtte zich tot Horatio. 'Zou je haar niet tegenhouden?'

Hij schudde zijn hoofd. 'Ze hebben een schuilplaats nodig. In de stad is het niet veilig. Er is een algemeen alarm en we evacueren alle mensen die

'Mooi zo. Dat kun je nu dus die natte kleding uittrekken en opwarmen. Je ziet er doorweekt uit, Horatio.'

'We zijn nog niet klaar, moeder. Het is een grote stad, en ik rust niet voordat ik er zeker van ben dat iedereen is gewaarschuwd.'

Bebe bleef halverwege de trap staan toen ze Horatio's woorden hoorde. De vluchtelingen liepen door terwijl zij zich naar beneden haastte. 'Je kunt niet weer de stad ingaan! Stel dat er iets gebeurt. De dam kan elk moment breken, je hebt zelf gezegd hoe gevaarlijker het is.'

Hij keek naar de hectische activiteit om hen heen en pakte Bebes hand. 'Een momentje, moeder?' Hij nam Bebe mee naar de eetkamer waar niemand hen kon horen en pakte ook haar andere hand vast toen hij haar aankeek. 'Ik moet dit doen, Beatrice. Ik ben het zat om een lafaard te zijn. Waarom zou jij de enige dappere in deze familie moeten zijn?'

'Nee! Ik laat je niet gaan!' Ze klampte zich aan hem vast en huilde. Ze voelde niet eens hoe nat hij was. 'Ga alsjeblieft niet weer naar buiten, Horatio! Alsjeblieft! Het is te gevaarlijk. Blijf bij me, ik heb je nodig! Ik weet dat je geen lafaard bent.'

Hij maakte haar armen om zijn middel los en keek haar aan, haar handen weer in de zijne. Er stonden tranen in zijn ogen. 'Ik ken de waarheid, en ik ben het moe om steeds maar bang te zijn. Ik wil dat jij en Lucy voor deze ene keer trots op me kunnen zijn. En ik wil vooral elke morgen in de spiegel kunnen kijken zonder me te schamen. Ik moet dit doen, Bebe.' Hij kuste haar voorhoofd en draaide zich om naar de hal.

'Nee!' Bebe greep zijn kleding vast en trok er wanhopig aan.

'Niet doen, lieveling,' zei hij zacht. 'Laat me gaan. Laat me dit doen.'

Ze zag zijn moed en vastbeslotenheid en liet los. 'Ik houd van je, Horatio.'Voor het eerst in maanden meende ze de woorden. Hij knikte, liep snel naar buiten en deed de deur achter zich dicht. Bebe bleef op de onderste trede van de trap zitten en sloeg haar handen voor haar gezicht.

'Ik hoop dat je nu tevreden bent!' beet mevrouw Garner haar toe toen ze langs haar de trap op ruiste.

Bebe bleef minutenlang zitten. Ze wist dat ze zich eroverheen moest zetten, maar de angst om Horatio dreigde haar te verlammen. Ze voelde een hand op haar schouder en keek op. Het was een van de evacués.

'Mijn man helpt ook,' zei ze.

Ze veegde haar ogen droog en het zich door de vrouw overeind trekken.

Peter, de koetsier, kwam die middag nog drie keer naar het huis om vluchtelingen te brengen. Bijna honderd mensen bevolkten de gangen en kamers van de benedenverdieping, en Bebe deed haar best om ze de kans te geven droog te worden, te rusten en hun honger te stillen. Op een rustiger moment ging ze naar haar eigen slaapkamer en viel op haar knieën om te bidden. Plotseling hoorde ze buiten in de verte een luid geraas dat het geroezemoes van de stemmen in de kamers onder haar overstemde.

De dam was gebroken.

Ze liet zich voorover op de vloer vallen en pleitte bij God voor Horatio.

Ze had geen idee hoelang ze gebeden had toen ze het geluid van hoefslagen hoorde en van een rijtuig dat tot stilstand kwam. Ze rende naar beneden en gooide de voordeur open, in de verwachting Horatio te zien. Maar het was Peter die op de bok zat, en hij was lijkbleek. De vluchtelingen in zijn rijtuig leken verdwaasd; velen van hen huilden. Bebe wilde ook wel huilen, maar in plaats daarvan deed ze het portier open en hielp de mensen uitstappen.

'Kom, ga naar binnen. Daar is het warm. We hebben koffie en eten klaarstaan. 'Toen de laatste uit het rijtuig was geklommen keek ze op naar de koetsier. Hij was stokstijf blijven zitten. 'Waar is Horatio?'

Peter staarde in de verte alsof hij haar niet gehoord had. 'Zoiets heb ik nog nooit gezien,' mompelde hij. 'De dam begaf het en het water kwam als een muur...'

'Is Horatio bij jou?'

Langzaam schudde hij zijn hoofd. 'Het water sleurde bomen en puin mee en alles hoopte op tegen de spoorbrug ten noorden van de stad... een enorme puinhoop. Het bleef tegen de pijlers steken, maar uiteindelijk stortte de brug in en raasde al het puin de stad binnen. Ik zag vrachtwagons die als speelgoedwagentjes werden weg gezwiept!' Zijn stem stokte in zijn keel en er liepen tranen over zijn gezicht. 'Het water heeft alle gebouwen in The Flats als een kaartenhuis in laten instorten. Huizen werden gewoon van hun fundamenten getild door de kracht van het water en weggevoerd op de stroom. Ik zag... ik zag mensen uit hun ramen hangen en om hulp schreeuwen... maar wij konden niets doen...'

Bebe klom op de bok, greep hem bij zijn jas en schudde hem door elkaar. 'Peter! Waar is Horatio!'

'Ik... ik weet het niet. We zijn uren geleden uit elkaar gegaan. Hij reed met het andere rijtuig.'

'Waar ging hij naartoe? Heb je gezien in welke richting hij reed?'

'Nee, mevrouw. We gingen allebei een andere kant op. Het spijt me

Bebe wist dat ze haar angst en woede niet op Peter kon botvieren. Ze liet zijn jasje los. Het was doorweekt. Ze droogde haar handen af aan haar schort. 'Ga naar binnen om te drogen en op te warmen,' zei ze tegen hem. 'We maken eten en koffie voor je. Het was heel moedig om Horatio te helpen. Ik ben blij dat je veilig terug bent.'

De rest van de avond bleef ze in de weer. Ze troostte mensen, maakte het hun zo comfortabel mogelijk en gaf ze te eten. Herta, een van de dienstmeisjes, probeerde Bebe zelf een maaltijd te geven. 'Hier, mevrouw Garner, gaat u zitten en eet u wat. U zult ook wel honger hebben.'

'Nee, dank je wel. Ik kan niet eten.'

Ten slotte liep ze naar de speelkamer om Lucy op te zoeken, die ze vast wilde houden om haar lege armen te vullen. Een tiental kinderen speelde zwijgend met haar speelgoed, onder de toeziende ogen van hun moeders. 'Hebben jullie mijn dochter Lucy gezien?' vroeg ze.

'Haar grootmoeder kwam haar een paar uur geleden halen,' zei een van de moeders.

Bebe liep verder door de gang naar de slaapkamer van mevrouw Garner en klopte op de deur. 'Binnen.' Lucy lag bij haar grootmoeder op schoot te slapen.

'Hebt u wel iets gegeten?' vroeg Bebe. 'Zal ik u iets brengen?'

'Waar is Horatio? Het begint al donker te worden.'

'Hij is nog steeds buiten om mensen te helpen.'

'De dwaas!'

'Hij is geen dwaas. Het is heel moedig wat hij doet.' Ze tilde Lucy uit de armen van haar schoonmoeder en hield haar een paar minuten stevig tegen zich aan voordat ze haar op het bed legde. 'Ik ben beneden als u iets nodig hebt.' Ze liep de kamer weer uit en deed de deur achter zich dicht.

Later die avond verzamelden de bedienden alle dekens en kussens uit het hele huis voor de vluchtelingen, en overal waar maar plaats was, lagen mensen te slapen, op de vloer in de salon, in de eetkamer en zelfs in de grote hal. Overal zag Bebe haveloze mensen, soms slapend, soms zacht pratend, terwijl anderen kinderen in hun armen hielden die ze in slaap probeerden te wiegen. Toen zij uiteindelijk de trap op liep naar haar eigen slaapkamer, Horatio's slaapkamer, kleedde ze zich niet uit. Ze zou nooit kunnen slapen. Ze zocht haar bijbel op en sloeg hem open bij de lievelingspsalm van haar moeder: God is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen, al verplaatste zich de aarde, al wankelden de bergen in het hart van de zee. Laat bruisen, laat schuimen haar wateren, laat de bergen beven door haar onstuimigheid.

In de ochtendschemering ging Bebe weer naar beneden. Peter verzamelde alle mannen die fit genoeg waren om in het centrum van de stad te gaan helpen. 'Ik wil met jullie mee om Horatio te zoeken,' zei ze hem. 'Breng me naar de plek waar je hem het laatst hebt gezien, alsjeblieft.'

Hij schudde zijn hoofd. 'U zult alleen in de weg lopen, mevrouw. Er is veel werk te doen en ze hebben het rijtuig en de paarden nodig.'

'Ik kan helpen.

'Nee, mevrouw. Er liggen mensen begraven onder de modder en het puin. Dat zijn geen taferelen voor een vrouw. Meneer Garner zou het me nooit vergeven als ik u mee liet gaan.'

Er gingen drie dagen voorbij voordat het veilig genoeg was voor de vrouwen en kinderen om Bebes huis te verlaten. Toen de beproeving voorbij was en de laatste vluchtelingen het landhuis hadden verlaten, liep ze eindelijk alleen van de heuvel naar beneden. Sommige delen van de stad stonden nog steeds onder water. In andere wijken lagen de modder en het puin tot aan de raamkozijnen. Het grootste deel van het centrum was overstroomd en veel gebouwen hadden ernstige schade opgelopen. Overal dreef puin en rommel in het heupdiepe water, restanten van de levens en bezittingen van mensen - een stoel, potten en pannen, een olielamp. Bebe zag de opgezwollen lichamen van ratten, honden en paarden. Overal lagen gestrande boomstammen die met de vloedgolf van de berg waren weggespoeld, afgebroken planken van huizen, glasscherven, bakstenen en dakspanten.

Van The Flats was niets meer over. Er stond geen enkel huis meer aan weerszijden van de rivier. Bebe had zich nooit kunnen voorstellen dat het ooit zo vredige water zo veel vernietiging teweeg kon brengen. De stroom had haar stad en haar leven verwoest.

Er kwamen zesenvijftig mensen om in de vloedgolf, inclusief haar man. Volgens de kranten zou het dodencijfer veel en veel hoger zijn geweest zonder het heldhaftige optreden van Horatio T. Garner.


20

Bebe kon haar verlies nauwelijks dragen. Horatio's begrafenis was een van de vele in de stad, maar toch voelde ze zich volkomen alleen in haar verdriet. Ze onderging alle stappen van het begrafenisceremonieel alsof ze slaapwandelde. De kinderjuffrouw nam de kleine Lucy mee naar huis nadat ze tijdens de kerkdienst een woedeaanval kreeg en ook Bebe wilde zich het liefst op de grond werpen om als een kind te huilen. Als de begrafenis maar eenmaal achter de rug was, hield ze zichzelf voor, dan kon ze toegeven aan haar verdriet.

De grond van de begraafplaats voelde nat en sponzig aan onder haar voeten toen ze uit het rijtuig stapte. De lucht was vervuld van de geur van vochtige aarde en rottend hout. De begraafplaats lag hoog op de heuvel boven de stad, maar Bebe kon zich er niet toe brengen om naar de overstroming en verwoesting onder haar te kijken. De rivier was haar vijand geworden, die Horatio uit haar armen had weggerukt en haar wereld op de kop had gezet. De toekomst leek evenzeer uit haar blikveld verdwenen als de eens zo vertrouwde, overstroomde straten van Roseton. God leek heel ver weg.

'Wat moet ik doen?' vroeg ze keer op keer. 'Wat moet ik in vredesnaam doen?'

Ze hoorde geen woord van wat de dominee aan het graf zei. Ze was zich ervan bewust dat haar schoonmoeder stijfjes naast haar zat, maar nog geen oceaan had de kloof tussen hen kunnen vullen. Ze konden elkaar hoegenaamd geen troost bieden. Horatio's moeder vergoot geen traan tijdens de beproeving, terwijl

Bebes tranen niet ophielden te stromen.

Eindelijk was de dienst voorbij en er vormde zich een rij van mensen die Bebe hun medeleven betuigden. Onder de vreemden was een vertrouwd gezicht: Neal MacLeod. Hij zette zijn hoed af en boog lichtjes. Zijn goudkleurige haar, dat zo op dat van Horatio leek, glansde in de vale lentezon.

'Mevrouw Garner... Beatrice...' begon hij. 'Mijn oprechte deelneming voor je verlies...'

'Jij!' Ze zaten op stoelen bij het graf, maar mevrouw Garner stond plotseling op en gooide haar stoel om. 'Hoe waag je het hier te komen?' Haar gezicht trilde van woede achter haar zwarte rouwsluier.

Bebe sprong ook op. 'Neal MacLeod geeft leiding aan onze leerlooierij, moeder Garner...'

'Ik weet heel goed wie hij is!' zei ze op een harde fluistertoon. 'En wie zijn zuster is!'

Neal boog zijn hoofd en zijn gezicht was rood van schaamte. 'Het spijt me dat ik u overstuur heb gemaakt. Excuseert u mij.' Hij draaide zich om en liep snel weg, net zoals hij van Bebe was weggelopen op haar laatste dag in de leerlooierij. Haar tranen stroomden weer toen ze eraan dacht hoe Horatio op hun laatste dag ook van haar was weggelopen. Laat me gaan, Bebe. Laat me dit doen. Hij had gekregen waarnaar hij het meest had verlangd in zijn leven: een kans om zijn verleden goed te maken. Maar hij zou nooit meer bij haar thuis komen.

Thuis. Bebe keerde terug naar het enorme, protserige huis dat nooit een thuis voor haar was geweest, en ze haatte het meer dan ooit. De dienstmeisjes hepen op hun tenen van kamer naar kamer en keken voortdurend naar hun schoenen. Lucy was ontroostbaar. Ze huilde om haar vader, niet bij machte zijn dood te begrijpen. Om een of andere onpeilbare reden gaf ze Bebe de schuld. Mevrouw Garner kwam niet uit haar kamer of haar bed en verdoofde haar verdriet met laudanum. En hoe graag Bebe zelf ook in een benevelde slaap wilde wegzinken, ze begreep dat het nu aan haar was om het huishouden draaiende te houden. Elke nieuwe dag voelde langer en duisterder aan dan de voorgaande.

'Een zekere meneer William Harris wil u spreken, mevrouw,' zei het kamermeisje op een middag tegen Bebe. Ze had zitten dommelen in een stoel in de slaapkamer die ze ooit met Horatio deelde toen de klop op haar deur haar wekte. Het duurde even voordat ze zich herinnerde dat Harris de advocaat van de familie was.

'Breng hem naar de salon en zeg hem dat ik dadelijk beneden kom.' Bebe stond op om de kreukels uit haar rouwjurk van zwarte crêpe te strijken en haar kapsel te fatsoeneren. Toen ze in de spiegel keek, herkende ze zichzelf nauwelijks.

'Ik kom met u praten over de laatste wil van uw echtgenoot,' begon Harris toen hij nogmaals zijn medeleven had betuigd. 'Ik begrijp dat u en uw familie nog in de rouw zijn, maar ik denk dat uw man zijn nalatenschap snel geregeld zou willen hebben, zodat u weet hoe de zaken er financieel voorstaan.'

'Ja,' mompelde ze. 'Dank u wel.' Ze hoorde de advocaat praten maar was nog te verdoofd door slaap en verdriet en had moeite hem te begrijpen. Het woord willen deed haar aan een Bijbelvers denken — laat niet wat ik wil, maar wat U wilt gebeuren. De woorden van Jezus weerklonken in haar hoofd terwijl de advocaat zijn verhaal afstak.

'Horatio heeft in zijn testament natuurlijk voorzieningen voor zijn moeder en dochter getroffen, maar u hebt het merendeel van uw mans nalatenschap geërfd: dit huis, de leerlooierij, zijn grondbezit, bankrekeningen, aandelen en obligaties. Op een passender tijdstip zal ik u graag alle details geven, als u dat wenst. Op dit moment wil ik u er in elk geval van verzekeren dat het bedrijf uitstekend draait, dankzij Neal MacLeod, en dat u kunt leven als tevoren. Er hoeft niets te veranderen.'

Ze keek naar hem op, ervan overtuigd dat hij iets heel belangrijks over het hoofd zag. 'Maar alles zal veranderen, meneer Harris. Horatio is er niet meer.'

'Ik weet het, ik weet het. En nogmaals, ik ben zeer begaan met uw verlies. Maar ik wil u ook laten weten dat u zeer goed verzorgd achterblijft, mevrouw Garner, en bij veel van mijn cliënten is dat niet altijd het geval. Maar al te vaak zijn weduwen na een dergelijk tragisch verlies gedwongen hun hele leven anders in te richten. Zij kunnen dan nooit meer leven zoals ze gewend waren.'

Nadat de advocaat vertrokken was, bleef Bebe roerloos in de salon zitten. De man had zijn best gedaan om haar te verzekeren dat haar leven niet hoefde te veranderen, maar ze wist dat het niet waar was. Weer zou ze opnieuw moeten beginnen. Hoe vaak had ze nu in die situatie gezeten? Drie weken eerder was ze klaar geweest voor een nieuwe start toen ze Horatio's reistas inpakte om naar de vissershut te gaan. Zou het deze keer gewerkt hebben? Zou hij nuchter zijn gebleven? En zo ja, voor hoelang?

'Er hoeft niets te veranderen,' had de advocaat gezegd, maar de waarheid was dat niets ooit meer hetzelfde zou zijn. 'Weet je nog hoe het leven veranderde toen de oorlog begon en de jongens vertrokken?' had haar moeder ooit gezegd. 'En hoe het weer veranderde toen Franklin weg moest? Zo gaat het in het leven, Beatrice — altijd verandering, een constante stroom naar voren. Dingen blijven nooit hetzelfde. En wij moeten ook doorgaan en veranderen.'

'En als ik niet wil dat dingen veranderen?' had ze haar moeder gevraagd.

'Je kunt je niet verzetten tegen de stroom. Je zult op God moeten vertrouwen en voorbereid moeten zijn op waar de rivier van het leven je ook naartoe zal brengen.'

Op God vertrouwen. Was zij boos op God? Hoe kon zij boos zijn terwijl Hij haar gebeden had verhoord? Ze had gebeden dat Horatio mee zou gaan naar de vissershut en weer nuchter zou worden, en dat had hij gedaan. God had Horatio's gebeden ook verhoord en hem eindelijk de moed en verlossing geschonken die hij zo lang had gezocht. Laat niet wat ik wil, maar wat U wilt gebeuren. Bebe herhaalde het vers keer op keer en bad dat ze het zou kunnen menen.

De weken daarna keek ze vanuit haar slaapkamerraam naar het water dat zich langzaam terugtrok en naar de mensen in de stad die voorbereidingen troffen om Roseton te herbouwen. In de meeste opzichten was haar leven niet veranderd, precies zoals Harris had beloofd. Ze had lang zonder Horatio's gezelschap geleefd, ook al deelden ze hetzelfde huis en dezelfde slaapkamer. Maar hoe meer ze nadacht over de voorzieningen in Horatio's laatste wil, en over de wil van God, werd het haar steeds duidelijker dat er een groot onrecht was begaan. Toen ze eindelijk had besloten wat eraan gedaan zou moeten worden, maakte Bebe een afspraak met Harris en stuurde ze Neal MacLeod een boodschap met het verzoek haar in het kantoor van de advocaat te ontmoeten.

Ze was in geen weken naar het centrum geweest en toen het rijtuig door de straten reed, zag ze de restanten van de overstroming en hopen puin die nog op verbranding lagen te wachten. Veel van de gebouwen die overeind waren gebleven, hadden modderige watermerken opgelopen die aangaven hoe hoog de rivier had gestaan. Het kantoor van Harris stond hoog genoeg boven de rivier en was grotendeels gespaard gebleven.

Neal stond al in de ontvangstruimte te wachten toen Bebe aankwam. Hij zag er onveranderd uit, even stevig, sterk en capabel als altijd. Toen ze binnenkwam, stond hij op. 'Luister, Beatrice, ik wil me nogmaals verontschuldigen dat ik mevrouw Garner bij de begrafenis overstuur heb gemaakt. Ik wist niet dat ze mij zou herkennen. Ik was me er niet van bewust dat ze op de hoogte was omtrent... Mary en mij.'

'Het is niet jouw schuld, Neal. Ik wist het ook niet. In al die jaren dat ik met haar in hetzelfde huis heb gewoond, heeft ze geen woord over jou en Mary gezegd.' Ze wilde hem net vragen hoe het met hem ging toen Harris uit zijn kantoor kwam.

'Komt u binnen, mevrouw Garner, en gaat u zitten.' Hij wachtte tot Bebe en Neal voor zijn bureau zaten. 'Ik wil nu nogmaals verzekeren hoezeer ik uw verlies betreur. Uw man zal als een grote held in de herinnering van de stad voortleven.'

'Dank u, meneer Harris. U kent onze bedrijfsleider, Neal MacLeod, nietwaar?'

'Ja, natuurlijk.' De twee mannen gaven elkaar een hand. 'Wat kan ik voor u doen, mevrouw Garner?'

Bebe stak haar kin omhoog. 'U vertelde mij dat ik volgens Horatio's laatste wil al zijn bezittingen heb geërfd, inclusief de leerlooierij. Nu ik echter tijd heb gehad om erover na te denken, geloof ik niet dat deze regeling helemaal eerlijk is. Meneer Garner had twee zoons, Horatio en Neal. Het is mijn opvatting dat de helft van de leerlooierij rechtens aan Neal toekomt.'

Neal verschoof op zijn stoel en voelde zich plotseling ongemakkelijk. 'Wat? Wacht eens even... Dat kun je niet menen.'

'Ja, dat meen ik zeer zeker.'

'Maar... ik bedoel... Dat is kennelijk niet wat mijn vader wilde of wat hij zou hebben...'

'Daar ben ik het niet mee eens. Jouw vader had een zeer hoge dunk van jou en wilde dat jij de leerlooierij leidde, niet Horatio. De reden dat hij jou niet publiekelijk erkende, was dat hij de gevoelens van zijn vrouw wilde sparen. Maar aangezien mevrouw Garner op de hoogte is van de waarheid, ben ik van mening dat zijn twee zoons elk de helft van zijn bedrijf moeten erven.' Ze keek de advocaat aan. 'Ik zou graag willen dat u Neal voor de helft mede-eigenaar maakt, meneer Harris.'

'Wacht!' onderbrak Neal haar opnieuw. 'Ik geloof niet dat je dit moet doen, Beatrice. Ik... ik kan je het niet laten doen.'

'Waarom niet? Jij hebt de looierij al die jaren geleid. Het is dus niet zo dat ik je die zomaar geef, je hebt het zelf verdiend. Jij hebt het bedrijf weer winstgevend gemaakt. Bovendien, als jij medeeigenaar bent, zijn mijn dochter en ik nog beter af dan nu. Ik ben er zeker van dat je zelfs nog harder zult werken als de helft van de looierij van jou zelf is.'

Neal zakte achterover op zijn stoel en schudde zijn hoofd ongelovig, maar Bebe was vastbesloten. 'Kunt u de overdracht regelen, meneer Harris?'

De advocaat had toegekeken en geluisterd zonder commentaar te leveren, maar ten slotte nam hij het woord. 'Bent u er zeker van dat u dit wilt doen, mevrouw Garner?'

'Ja. Ik ben er absoluut zeker van.'

'Heel goed. Dan zal ik uw wensen respecteren en alle nodige documenten en akten opmaken.'

Neal liep achter Bebe naar buiten en hield haar tegen toen ze op het trottoir stonden. 'Ik kan niet geloven dat je dit hebt gedaan, Beatrice. Ik weet niet hoe ik je ooit kan bedanken voor dit bijzondere en ruimhartige gebaar.'

'Het was alleen maar rechtvaardig, Neal. Jij bent de zoon van meneer Garner, ik ben niet meer dan zijn schoondochter. Bovendien, ik heb je meer dan een jaar in de leerlooierij zien werken, weet je nog? Ik heb gezien hoeveel je om het bedrijf geeft, hoezeer het een deel van jezelf is geworden.'

'Ja... eh... in elk geval bedankt. Ik verzeker je dat je er geen spijt van zult krijgen.'

Bebes rijtuig stond dichtbij geparkeerd en de koetsier hield de deur voor haar open. Ze had haar taak uitgevoerd en had geen reden om te blijven hangen, maar zij noch Neal leken haast te maken om te vertrekken.

Hij schraapte zijn keel. 'Misschien... misschien is dit niet het beste moment om erover te beginnen, want ik weet dat je van je man hield en dat je nog steeds in de rouw bent. Maar ik denk dat je weet dat ik... dat ik gevoelens voor je heb.'

'Ja. Ik weet het,' zei ze zacht.

'Toen we nog samenwerkten, zou het verkeerd zijn geweest om je te vertellen wat ik voelde omdat je een getrouwde vrouw was. Maar nu is het niet langer een zonde... ik ben verliefd op je geworden, Beatrice. En elke keer dat ik de afgelopen anderhalf jaar aan je gedacht heb, wenste ik dat ik het je had verteld.'

'Ik weet het. En jij moet geweten hebben dat ik ook verliefd was geworden op jou. Ik realiseerde me te laat dat het verkeerd was. Ik had beter op de signalen moeten letten.'

Neal had naar de grond staan kijken terwijl ze spraken, maar nu keek hij haar eindelijk aan. 'Denk je dat er... over een jaar of twee... ooit een toekomst voor ons zou kunnen zijn?' Ze zag een mengeling van liefde, hoop en angst op zijn weerloze gezicht.

'O, Neal...' Ze sloot haar ogen en verlangde ernaar zijn hoop te delen, verlangde naar zijn armen om haar heen. 'Ik zou graag willen geloven dat wij een toekomst zouden hebben als er genoeg tijd verstreken is, nadat mijn verdriet om Horatio verstild is. Maar mevrouw Garner weet wie je bent. Als ik haar verliet om bij jou te zijn...' Bebe schudde haar hoofd. 'Ik zou haar nooit zo kunnen kwetsen.'

Neal zuchtte. 'Ja, natuurlijk. Ik begrijp het.' De spieren van zijn gezicht spanden terwijl hij tegen zijn emoties vocht. 'Ik ben een levende herinnering aan de ontrouw van haar man.'

'Zij heeft zoveel meer verloren dan wij. Haar man bedroog haar, haar enige zoon is overleden, en het enige wat ze nog over heeft, naast Lucy en mij, is haar sociale positie. Dat kan ik haar niet ontnemen. Geloof me, ik wil niet in dat afschuwelijke huis wonen en een leeg leven leiden. Ik zou veel liever bij jou zijn. Maar ik moet blijven, om haar.'

Doen wat juist is, zou Bebes moeder haar hebben voorgehouden, en vertrouw op God om er iets goeds uit voort te laten komen. Maar terwijl ze keek hoe Neal een ontsnapte traan wegveegde, vroeg ze zich af of ze ooit de rust en tevredenheid zou kennen die Hannah had gevonden.

'Voordat ik met het werk voor de geheelonthoudersbond begon, had ik misschien anders gekozen,' ging Bebe verder. 'Ik dacht voordien alleen aan mezelf en aan wat ik wilde. Maar als er iets is wat ik van die verbazingwekkende groep vrouwen heb geleerd, dan is het dat God andere mensen in ons leven brengt zodat we het lijden niet alleen hoeven te doorstaan. Ik kan mevrouw Garner niet helemaal alleen laten. God houdt van haar, ook al vind ik het moeilijk om hetzelfde te doen. En ik moet verantwoording tegenover God afleggen hoe ik haar behandeld heb.'

'Je bent een goede vrouw, Beatrice,' zei hij met een brok in zijn keel. 'Ik had nooit kunnen dromen dat je me een aandeel in de looierij zou geven. Sterker, steeds als ik aan jou dacht en de mogelijkheid van een gezamenlijke toekomst, was ik bang dat het zou lijken dat ik je alleen het hof wilde maken om de looierij in handen te krijgen. Maar dat zou nooit mijn intentie zijn geweest om met je te trouwen.'

'Ik weet het, Neal. Ik weet zeker dat je dat nooit zou doen.'

'Misschien moeten we de dingen maar laten zoals ze zijn. Puur zakelijk.' Hij keek haar weer aan en ze zag liefde en pijn in zijn ogen. Ze kon nog steeds van gedachten veranderen. Ze hoefde het woord maar te zeggen en ze zouden samen kunnen zijn.

'Puur zakelijk,' fluisterde ze. Ze kon hem nauwelijks zien door haar tranen. Ze hield van Horatio. Hij was nog maar kortgeleden overleden en zij kon het verlies nog niet accepteren. Maar ze hield ook van Neal MacLeod. Was zoiets mogelijk?

'Zul je het allemaal redden?' vroeg hij. Ze knikte. 'Je kunt altijd weer terugkomen om samen met mij in de leerlooierij te werken, dat weet je toch?'

'Dat bedrijf is jouw levenswerk, niet het mijne. Ik moet vooruit kijken, niet achterom. Verandering is een deel van het leven. Dat heb ik op de boerderij geleerd — zaaien, groeien, oogsten — het leven gaat altijd door.'

'Wat ga je dan doen?'

Het werd haar steeds duidelijker dat zij haar werk voor de geheelonthoudersbond zou voortzetten, ook al was haar familie niet langer direct betrokken. Zij was nu de vrouw van Rosetons nieuwe held en haar stem zou veel gewicht in de schaal leggen. 'Met alle bouwactiviteiten die nu plaatsvinden, moet ik ervoor zorgen dat niet alle kroegen ook weer herbouwd worden,' zei ze.

'Ik weet hoe intelligent en capabel je bent. Ik twijfel er niet aan dat je alles bereiken zult waar je je voor inzet.'

'Dank je wel.'

Er was geen verkeer op de weg geweest terwijl ze praatten, maar toen er een paard-en-wagen aankwam, pakte Neal Bebes arm voorzichtig vast en leidde haar weg van de stoeprand, zodat het naderende voertuig hen niet onder zou spatten. 'Waarom moet het leven zo moeilijk zijn?' vroeg ze nadat de wagen gepasseerd was.

'Ik weet het niet. Zo is het kennelijk nu eenmaal. Hij liet haar los. Ze wilde hem een laatste keer omhelzen, maar wist dat ze dat niet kon doen.

'Dank je nogmaals voor wat je met de looierij hebt gedaan,' zei hij. 'Ik zal mijn best doen. Ik zal zorgen dat je nooit financiële zorgen krijgt.'

'Ik weet dat ik in goede handen ben. Tot ziens, Neal.'

'Tot ziens.'

Bebe keek hem nog een laatste keer lang aan terwijl hij achteruit van haar wegliep. Toen draaide hij zich om en haastte zich de andere kant op. 'God zij met je,' fluisterde ze.

Zodra ze thuis was, liep ze naar de kamer van haar schoonmoeder en klopte aan. Een toekomst met Neal MacLeod inruilen voor een toekomst met mevrouw Garner was een van de moeilijkste dingen die ze ooit had gedaan, maar ze wist dat ze de juiste keuze had gemaakt. Weer dacht ze aan de woorden laat niet wat ik wil, maar wat U wilt gebeuren.

'Moeder Garner?' zei ze nadat ze een tweede keer had aangeklopt. 'Ik ben het, Beatrice.' Toen ze nog steeds geen antwoord kreeg, ging ze naar binnen. De luiken waren gesloten voor de verwaarloosde kamer en mevrouw Garner lag begraven onder een berg dekens en kussens. Bebe pakte het flesje met laudanum van haar nachttafeltje en stak het in haar zak, om vervolgens alle gordijnen en luiken te openen.

'Waar denk je dat jij mee bezig bent?' vroeg haar schoonmoeder. De kussens dempten haar stem.

'U moet opstaan, moeder Garner. U moet al die condoleance-kaarten beantwoorden.'

'Dat kun jij doen.'

'Ik heb de kaarten die aan mij gericht waren al beantwoord. Maar de etiquette gebiedt dat u reageert op de kaarten die aan u gericht waren.'

'Wie denk je dat je bent dat je mij over etiquette kunt kapittelen?'

Bebe haalde diep adem en liet de lucht langzaam ontsnappen. 'Ik deel in uw verdriet, moeder Garner. Ik hield ook van Horatio. Maar hij zou niet willen dat we ophielden met leven. Hij zou willen dat we verdergingen en leerden weer gelukkig te zijn.'

De lakens ruisten toen mevrouw Garner rechtop ging zitten en op haar ellebogen leunde. 'Wat voor reden heb ik om gelukkig te zijn? Ik heb niemand over.'

'Dat is niet waar. U hebt Lucy... en mij.'

Ze keek Bebe aan alsof ze twijfelde aan haar oprechtheid. 'Ik neem aan dat je mijn huis onder mijn voeten gaat verkopen en dat alles zal veranderen. Jij wilde nooit iets weten van dit huis of onze manier van leven.'

'Ik ga het huis niet verkopen en er zal niets veranderen. U bent Horatio's moeder, en hij hield van u. Ik zal altijd voor u zorgen, omwille van hem. En omwille van Lucy, want zij houdt ook van u.'

Haar schoonmoeder keek haar met een ijzige blik aan. 'Als jij hem niet had meegenomen naar die vissershut, zou hij hier gewoon thuis zijn geweest, waar het veilig was toen de dam brak.'

Haar woorden konden Bebe niet raken, want ze had zichzelf al honderd keer met dezelfde redenatie gestraft sinds Horatio overleed. 'Misschien,' zei ze zacht. 'Maar dan zouden er duizenden onschuldige mensen zijn omgekomen.' Ze liep naar de deur en draaide zich om. 'Ik stuur Herta naar boven met iets te eten. U moet eten om weer aan te sterken. Ik ben van plan volgende week een paar vriendinnen van u op de thee te vragen. Zij maken zich zorgen. Bovendien is het volgens alle etiquetteboeken correct om een kleine ontvangst te houden.'

Ze voelde een dubbel verdriet toen ze de trap af liep om met de kok te praten, verdriet om Horatio en om Neal. En toch leek God op dat moment heel nabij, zo nabij als Hij was geweest toen ze voor het eerst een gebedsbijeenkomst voor een bar had gehouden. De taak die Hij haar op dit moment gaf, was dat ze van haar schoonmoeder moest houden. En hoewel vrijwel alles in haar leven was weggenomen, was God nog steeds bij haar.

Met haar zou alles goed komen.

Toen oma Bebe haar verhaal had verteld, zat ik te huilen. Er liepen ook tranen over haar eigen wangen en ik voelde me vreselijk omdat ik ze had veroorzaakt. Ik had haar die vreselijke dag nooit moeten laten herleven, en al helemaal niet tijdens de receptie van Alice. De muziekband speelde een statige wals, mensen lachten en dansten - en wij zaten te huilen.

'Het spijt me,' zei ik en ik omhelsde haar. 'Ik heb op school over de grote overstroming van 1876 gehoord, maar niemand heeft me ooit verteld wat mijn grootvader deed. Waarom hebt u me het verhaal niet eerder verteld?'

'Doe niet zo raar. Je hebt het vast wel gehoord.'

Ik schudde mijn hoofd. 'Nee, dat verhaal ken ik echt niet... ik weet zelfs niet eens waar hij begraven is.'

'Ik zal het je wel eens laten zien. Nou, ik ben klaar om te vertrekken, en jij? Er wordt op dit feestje heel wat meer gedronken dan mij lief is.'

Ik zei tegen mijn vader dat we naar huis gingen, stapte naast mijn oma in haar auto en verwachtte dat ze rechtstreeks naar huis zou rijden. Maar in plaats daarvan reed ze naar Garner Park en stopte bij een plek met uitzicht over de rivier.

'Ik weet dat je vaker in dit park bent geweest, Harriet. Je moet het stenen monument hebben gezien.'

'Natuurlijk wel,' zei ik, mijn schouders ophalend. 'Ik weet dat u Garner heet en dat dit Garner Park is. Maar ik heet Sherwood... en ik heb er verder nooit bij stilgestaan.'

'Kom dan maar eens mee.'

De dauw maakte mijn schoenen vochtig toen we over het gras liepen. Een halfvolle maan verlichtte de weg en de sterren schenen boven onze hoofden. Oma bleef staan bij een granieten gedenksteen die groter was dan zijzelf. Hij zag eruit als een enorme grafsteen. Ik had nooit de moeite genomen om de inscriptie te lezen, maar nu deed ik dat wel: Ter nagedachtenis aan Horatio T. Garner, wiens moed en heldendom duizenden levens spaarden tijdens de Grote Overstroming op 25 maart 1876. De namen van de overige vijfenvijftig mensen die waren omgekomen stonden in kleinere letters onder de zijne gegraveerd.

'De stad verklaarde je grootvader tot een held,' vertelde oma. 'Ze noemden dit park naar hem en zeiden dat hij duizenden levens had gered. Maar mijn arme Horatio zelf werd door de vloedgolf meegesleurd. Ze vonden zijn lichaam bijna anderhalve kilometer stroomafwaarts.' Ze zuchtte en wees naar de bomen, paden en bloembedden om ons heen. 'Dit park ligt op de plaats waar The Flats ooit stonden. Na de ramp besloot de stad de arbeiderswijk op hogere grond te herbouwen. En ze hebben die schotten langs de rivieroever gebouwd, ter bescherming.'

'Dat heeft niemand me ooit verteld,' zei ik zacht.

'Och.' Ze zuchtte weer. 'Ik kan me niet voorstellen waarom niet. Mijn Horatio was tamelijk beroemd, lieverd.' Ze keek naar de verre rivier. 'Het was altijd erg moeilijk voor mij om over mijn verlies te praten. En voor jouw moeder is het misschien nog moeilijker geweest. Hoe leg je een kind uit wat heldendom is? En vooral aan een kind dat haar vader mist?' Oma Bebe trok een zakdoek uit haar mouw en veegde haar ogen af.

'Het spijt me, oma. Ik wilde deze blijde dag niet bederven.'

'Dat heb je ook niet, lieverd,' zei ze met een glimlach. 'Vreugde en verdriet zijn twee kanten van dezelfde munt en ze komen als de seizoenen, net als overstromingen en droogtes. Ik hield van mijn Horatio, en ik denk bijna elke dag aan hem.'

Ze pakte mijn hand en zij aan zij liepen we terug naar haar auto.

'Ondanks al zijn tekortkomingen was hij een goede man,' zei ze toen ze achter het stuur ging zitten. 'Maar in zeker opzicht stierf hij al jaren eerder op het slagveld in Virginia. Sommige mannen hebben alleen maar langere tijd nodig om dood neer te vallen. Mijn broer Joseph was een van de gelukkigen die snel omkwamen.'

Ik was bang om nog meer te vragen, maar toen we wegreden, vroeg ik me af wanneer oma uit het grote huis van Horatio was weggetrokken. Zolang ik haar kende, woonde ze al in het bescheiden huis met uitzicht op de rivier. Vanuit haar slaapkamer keek ze op de stroom, en ik vroeg me af of het haar aan Horatio deed denken.

Ze parkeerde de auto voor haar garage, maar we stapten niet onmiddellijk uit. De gaslantaarns aan weerszijden in de straat gaven een warme gloed terwijl we in het donker zaten te praten.

'Ik hield van hem, Harriet. Ondanks al het verdriet dat hij in ons leven veroorzaakte was er goedheid en vreugde in hem. Als hij maar in zichzelf had kunnen geloven en zijn drankprobleem had kunnen overwinnen. Maar de alcohol had hem in zijn greep, en hij kon zich niet los worstelen. Daarom zou het verboden moeten worden. Het ruïneert het leven van goede mannen.

Sommige mensen noemen onze geheelonthouderscampagne de whisky-oorlog van de vrouwen,' ging oma verder. 'En het is ook een oorlog, vergis je daar niet in. We hebben hard moeten vechten om deze samenleving bewust te maken van alle ellende die uit het alcoholmisbruik voortkomt, en bijvoorbeeld van het lot van kinderen die in afschuwelijke omstandigheden leven en van ontbering sterven omdat hun vaders hun hele loon verdrinken. We zullen alles doen wat nodig is om de oorlog te winnen, of het nu bidden voor bars is of whiskyvaten stuk te slaan in een treindepot.'

'Maar nadat Horatio overleden was had u toch geen reden om te blijven vechten? Waarom kon u niet gewoon rustig gaan leven?'

'Dat kon ik niet. Ik kende het kwaad van de alcohol uit eigen ervaring. Wat zou ik beter kunnen doen om anderen te helpen dan dit kwaad bestrijden? De andere vrouwen en ik doen wat we moeten doen, en er worden levens door gered. Ik wil er graag aan vasthouden dat Horatio in zijn korte, tragische leven deze stad van meer gered heeft dan alleen de overstroming.'

'Maar u hebt al het werk gedaan, oma, Horatio niet.'

Ze schudde haar hoofd. 'Het huwelijk is altijd een partnerschap, lieverd. Ik hield van Horatio.'

'Hoe kon u nog altijd van hem houden na alles wat hij u had aangedaan?'

'Liefde is niet altijd een gevoel. Soms is het een beslissing. Ik kan alleen maar bidden dat jij en Alice ook liefde en betekenis in jullie huwelijk zullen vinden.'

'Ik ga nooit trouwen,' mompelde ik met mijn armen over elkaar. Ik meende het meer dan ooit. Waarom al die pijn en al dat verdriet verduren?

Oma glimlachte door haar tranen heen. 'We zullen zien, Harriet. We zullen zien.'


21

Wie had ooit gedacht dat het leven in de gevangenis zo saai kon zijn? Oma Bebe werd verschillende keren opgepakt, dus je zou denken dat ze daar toch iets over gezegd zou hebben. Was er maar iemand die me een boek wilde brengen. Ik zou zelfs al blij zijn met borduurwerk om de lange uren door te komen, en ik ben toch werkelijk nooit iemand geweest om stil steekjes te zitten maken. Ik scheen die dag de enige persoon in de gevangenis te zijn, wat betekende dat ik niemand had om mee te praten. De tijd verliep langzaam en vervelend als een druppelende kraan.

Uiteindelijk ging ik rechtop zitten en at mijn lunch. De glanzende tapiocapudding won het van mijn weerstand. Ik heb nog nooit een goede kom tapioca kunnen afslaan. Toen de pudding op was en ik elk restje uit de schaal en van de lepel had gelikt, besloot ik dat ik dan ook de vegetarische soep en het brood wel kon opeten. Het heeft geen zin in hongerstaking te gaan als je een uitzondering maakt voor je toetje.

'De soep was waterig en het brood te droog,' zei ik tegen de man die het dienblad kwam terughalen.

'Hè, wat jammer nou...' Ik zag aan zijn scheve grijns dat het hem niet kon schelen. Hij sloeg de celdeur hard dicht, als om mij eraan te herinneren dat ik opgesloten zat.

De middag kroop zo mogelijk nog langzamer voorbij dan de morgen. De bezorgdheid over wat er ging gebeuren, maakte mijn humeur ook niet beter. Het alcoholverbod was nog maar een paar maanden eerder tot wet verheven en ik was een van de allereerste in Roseton die op overtreding ervan werd betrapt. Ik had geen idee hoelang ik in de gevangenis moest blijven. Een dagje in de cel was al erg genoeg, ik kon me niet voorstellen dat ik op deze manier jaren zou moeten doorkomen. Als de gevangenis bedoeld was als afschrikking voor een crimineel leven, dan was ik bereid berouw te tonen voor mijn misdaden en alle crimineel gedrag voor altijd plechtig af te zweren.

Ik zakte terug tegen de koude, stenen muur en zuchtte. Ik had mezelf keer op keer dezelfde vragen gesteld sinds Tommy me gisteravond opsloot. Hoe ter wereld was ik hier terechtgekomen, zo ver van waar ik dacht dat het leven mij zou brengen? En hoe zou ik ooit mijn weg terugvinden naar waar ik zou moeten zijn? Ik had gehoopt antwoorden te vinden door over mijn grootmoeders leven na te denken. Tot dusver had het niet gewerkt.

Toen het dienblad met mijn avondeten uren later kwam, was ik verrast te zien dat Tommy O'Reilly het weer bracht. 'Heeft onze stad zo weinig politiemannen dat je niet alleen alle criminelen moeten arresteren, maar ze ook nog van maaltijden moet voorzien?' vroeg ik.

'Ik maakte me zorgen over jou, Harriet. Ik wilde zien hoe het met je ging.'

Ik probeerde een grappig antwoord te bedenken, maar er schoot me niets te binnen. De verveling had mijn alertheid verdoofd. 'Met mij is alles in orde,' zei ik, 'naar omstandigheden dan.'

Wat me echt in de war maakte, was het feit dat ik blij was hem te zien. Beide keren dat Tommy was verschenen, had ik een adrenalinestoot gevoeld, net als in de tijd toen we nog kinderen waren. Vroeger werd die veroorzaakt door het vooruitzicht op een gevecht. Maar hij gedroeg zich vandaag zo aardig. Waarom ging mijn hart dan bonken? Was het een soort aangeleerde reactie die ik in de loop van de jaren had ontwikkeld? Dat kon ik niet geloven, want Tommy was uitgegroeid tot een knappe man die wanneer hij grijnsde een hagelwit gebit toonde.

'Alsjeblieft,' zei hij toen de celdeur openkraakte. 'Je avondeten.'

Deze keer kwam hij binnen en zette het dienblad op mijn schoot. Het aroma van gebraden vlees drong in mijn neusgaten. Naast de stevige lap vlees lag een portie aardappelpuree met jus en een bergje groene bonen. Het dessert bestond uit een dikke plak chocoladecake. Mijn verraderlijke mond begon speeksel te produceren.

'Dank je,' zei ik.

Tommy maakte aanstalten om weg te gaan, maar draaide zich bij de celdeur alweer om. 'Weet je zeker dat ik niets anders voor je kan doen, Harriet?'

Ik keek hem wantrouwig aan. Waarom was hij zo aardig? Waarom had hij tijdens onze schooljaren niet zo aardig kunnen zijn, in plaats van me dag in dag uit te kwellen? Hij was gisteravond ook aardig geweest, toen hij mijn auto had aangehouden en het oprecht leek te betreuren dat hij me moest arresteren.

'Er is eigenlijk inderdaad iets wat je kunt doen,' zei ik terwijl ik een vork vol aardappelpuree opprikte. 'Je kunt het hoofd van de zondagsschool van mijn kerk informeren dat ik morgen niet voor de klas kan staan, behalve wanneer de meisjes hierheen willen komen voor hun les.'

'Harriet...' zei hij met een zucht.

'Tommy...' imiteerde ik hem.

'Ik begrijp jou niet,' zei hij, tegen de tralies leunend. 'Ik heb je nooit begrepen. Jij was nooit zoals de andere meisjes op school.'

'O? In welk opzicht was ik anders? Afgezien van het feit dat ik me tegen je verzette, waar de andere meisjes angstig wegrenden?' Ik at verder. Mijn moeder zou het niet passend vinden voor een dame om met haar mond vol te praten, of te eten in het bijzijn van iemand die niet at, maar ik had honger.

Hij glimlachte. 'Je was precies zoals nu. Brutaal en dapper. En je was ook een stuk slimmer dan de andere kinderen, inclusief de jongens.' Hij aarzelde en leek even ergens over te peinzen. 'Ik heb de hele dag over je arrestatie nagedacht, Harriet. Ik wil graag dat je jouw verhaal nog een keer vertelt. Hoe kwam al die verboden alcohol in jouw auto terecht?'

'Ik wist wel dat je gisteravond niet eens naar me luisterde.'

'Gisteravond was je nu niet echt redelijk aanspreekbaar te noemen.'

Ik dacht even na en wist dat het waar was.

'Wat ik niet begrijp,' ging hij verder,'is dat je grootmoeder in Roseton berucht is omdat ze bars kort en klein slaat en whiskyvaten stuk maakt. We hebben een hele collectie bijlen die ooit van haar zijn geweest.'

'Ik kocht elk jaar met Kerst een nieuwe voor haar.'

'Maar waarom rijd jij dan met een lading drank rond voor smokkelaars?'

Ik gaf geen antwoord. Mijn redenen waren mij bij daglicht niet zo duidelijk meer. Ik zaagde met een bot mes in mijn vlees.

'Ik bedacht dat ik je misschien zelf uit de gevangenis kon halen,' ging Tommy verder. 'Ik heb geen dienst tot maandag. Ik zou je onder huisarrest kunnen houden tot de hoorzitting voor de rechter, en ondertussen kun je mij misschien op een kalme en redelijke manier alles uitleggen.'

'Ga je dan ook mee naar de zondagsschool?' vroeg ik met mijn mond vol.

Hij haalde zijn schouders op. 'Dat zal dan wel moeten, denk ik.'

Ik keek hem met half dichtgeknepen ogen aan. 'Is dit een of ander politietrucje?'

'Wat voor voordeel zou ik daarvan hebben?'

'Dat weet ik niet — beroemdheid, een grote promotie voor het grijpen van zo'n beruchte crimineel. Misschien droom je ervan om hulpsheriff te worden, net als je vader.'

'Je hebt een grote fantasie, Harriet.'

'Ik heb de politieprocedures bestudeerd, hoor,' zei ik met een halve grijns. 'Ik ben een grote fan van The Keystone kops'

'Hé, ik ook! Er draait een nieuwe aflevering in het filmtheater deze week, heb je die al gezien?'

Ik gebaarde naar mijn omgeving en schudde mijn hoofd voordat ik het laatste stukje chocoladecake naar binnen werkte.

'Wat zeg je ervan, Harriet? Heb je al genoeg van dit verblijf? Ben je er klaar voor om bevrijd te worden?'

Ik wist dat ik mijn grote mond moest houden, en me door Tommy uit de gevangenis moest laten halen in plaats van hier nog een nacht door te moeten brengen, maar ik kon mijn achterdocht niet verbergen. 'Ik wil weten waarom je dat zou willen,' zei ik.

'Luister, ik woon hier ook en dus wil ik een veilige stad waarin de wetten worden nageleefd. Het is mijn taak om de orde te handhaven en mensen te arresteren die de wet overtreden. Wij hebben onze handen meer dan vol aan wetsovertreders sinds de Drooglegging begon. Op het moment dat de overheid alcohol verbood, wat volgens mij trouwens goed is, kon er plotseling heel veel geld worden verdiend door die wet te overtreden. Het is eigenlijk de taak van de federale politie om de Drooglegging te controleren en te handhaven, maar er zijn eenvoudigweg niet genoeg federale agenten.'

'Ik vind het ironisch dat we voor deze keer allebei aan dezelfde kant staan, Tommy.'

'Ja, ik ook.' Hij liet zijn fantastische glimlach zien, die alle sporen uitwiste van de pestkop die ik ooit had gekend. 'Maar waarom praten we nog steeds hier? Ik ga kijken of ik je uit de gevangenis kan krijgen, goed?'

Ik dacht aan de boer met zijn zonen die mijn oma en mij uit de modder had getrokken. Misschien was dit een van die momenten waarop het beter was om gered te worden dan koppig zelfredzaam te willen zijn. Je hoeft je niet te schamen voor een verandering van richting, had oma gezegd.

'Goed. Als je erop staat,Tommy Maar ik kan eigenlijk nergens heen.'

'Waar zijn je ouders? En je beroemde grootmoeder? Hoewel, onder deze omstandigheden kan ik me voorstellen waarom je haar misschien niet wilt opbellen. Had je geen getrouwde zuster die hier in de stad woont?'

'Je schijnt heel wat van me te weten.'

'Zo groot is Roseton niet. Wil je nu echt nog een nacht hier blijven zitten?'

'Niet als ik het kan helpen.'

'Wacht dan maar even,' zei hij toen hij mijn dienblad pakte. 'Ik kom zo dadelijk terug.'

'Ik ga nergens heen,' verzekerde ik hem. Ik ging op de brits liggen en vouwde mijn handen achter mijn hoofd terwijl hij naar buiten rende en de deur achter zich afsloot.

Grappig dat hij naar mijn ouders vroeg. Het leven van mijn moeder was ook zo'n gecompliceerd verhaal. Ik besloot de rol te overdenken die zij in dit drama speelde, terwijl ik wachtte tot Tommy zou terugkomen.

De jeugd van mijn moeder stond mijlenver af van het eenvoudige boerenleven dat oma Bebe had gekend. Lucretia 'Lucy' Garner werd rijk geboren, en liet dit niet aan zich voorbijgaan. Al snel ontwikkelde ze een hang naar de meer verfijnde dingen van het leven, en tegen de tijd dat ze leerde lopen, had ze een afkeer van alles wat niet tot de beste kwaliteit behoorde.

Haar vroegste herinnering, zo vertelde ze me, was aan de dag dat ze over de trapleuning gluurde toen ze geacht werd te slapen, en zag hoe de elegante vriendinnen van oma Garner aankwamen voor een theekransje. Lucy keek naar hun met bloemen bezette hoeden en zwierige satijnen mantels en vond dat ze eruitzagen als de felgekleurde vogels uit een van haar plaatjesboeken. Toen de dames allemaal in de salon verdwenen, liep Lucy op haar tenen naar beneden om hen te volgen. Hun stemmen en gelach trokken haar aan als het geluid van klaterend water.

In de weergalmende kamer klonk het geklingel van oma's fijnste porselein boven het lachen uit. De zilveren dienblaadjes die gewoonlijk op de kast in de eetkamer te vinden waren, stonden nu in al hun glorie te glimmen op de tafels met hun marmeren bladen. Dienstmeisjes in zwarte uniformen met gesteven, witte schortjes liepen als kwikstaartjes op en neer om de gasten te bedienen. Met open mond staarde Lucy naar het prachtige schouwspel.

Toen kwam de kinderjuffrouw, die op haar had moeten letten, en haalde Lucy weg bij de deuropening. 'Jij hoort te slapen,' fluisterde ze, terwijl ze het meisje de trap op droeg. Lucy brulde het uit in protest.

Oma Garner zette het theekopje neer en liep naar de hal om te zien wat alle commotie te betekenen had. 'Wat is er aan de hand, Lucy, mijn liefje?'

'Ik wil geen middagslaapje doen, oma. Ik wil op uw feestje komen.'

Haar grootmoeder glimlachte welwillend, en zorgde ervoor haar kalme houding niet te verliezen. Ze deed Lucy aan een sprookjeskoningin denken, met haar elegante, ruisende jurk en haar kaarsrechte houding, die gehoorzaamheid afdwong van alle bedienden in huis, en respect van alle dames uit de hoogste kringen. 'Op een dag mag je er zeker bij zijn, liefje. Maar dan moeten we er eerst voor zorgen dat je passend gekleed bent en weet hoe je je moet gedragen. Deze bijeenkomsten vereisen veel oefening, begrijp je? En nu naar boven. Ik zal er vanavond met je vader over praten, want het heeft geen zin om te proberen iets belangrijks met je moeder te bespreken.'

Lucy vond het niet prettig dat ze buiten de feestelijkheden werd gehouden, maar ze deed wat haar gezegd werd. En grootmoeder Garner hield haar belofte. Al de volgende dag gaf ze Lucy een kleine porseleinen theeset, versierd met rode rozen en een gouden randje, zodat ze de rituelen zou kunnen leren. Het porselein voelde koel en glad in haar vingers.

'Je moet heel voorzichtig zijn als je ermee speelt, Lucy. Je wilt natuurlijk geen van de kopjes breken.'

'Ik zal ze nooit breken, oma!' Ze droeg de theeset naar haar speelkamer om haar grootmoeders partijtje te kunnen naspelen, met de knuffelbeer en al haar poppen als gasten. De volgende morgen nodigde ze haar mama uit bij het ontbijt. 'Ik houd vandaag een theekransje, net als oma. Komt u ook?'

'Het spijt me, lieverd, maar ik moet naar de leerlooierij om te werken.' Mama ging altijd naar de looierij en was overdag bijna nooit thuis. Elke morgen na het ontbijt zette ze haar hoed op en gaf Lucy een afscheidskus, waarna ze pas terugkwam voor het avondeten.

Lucy besloot papa dan maar uit te nodigen. Hij sliep elke dag heel lang uit, en ze mocht hem nooit opzoeken voordat hij wakker werd. Maar toen het kamermeisje hem zijn dienblad met koffie en geroosterd brood bracht, liep Lucy op haar tenen de slaapkamer binnen, zoals ze bijna elke ochtend deed.

'Ik houd vandaag een theekransje, papa. Wilt u ook komen?' Toen hij haar aankeek, kneep hij zijn ogen half dicht alsof de kamer heel erg licht was, maar de gordijnen waren nog dicht. Hij glimlachte.

'Mogen er ook mannen komen? Je oma nodigt nooit mannen uit voor haar theekransjes.' Hij hees zichzelf overeind in zijn bed zodat het dienstmeisje het dienblad op zijn schoot kon zetten en klopte op de plaats naast hem om Lucy uit te nodigen. Ze klom naast hem op het bed en stak haar hand uit voor een suikerklontje. Hij gaf er haar twee. Ze lachten beiden om het vertrouwde ritueel, terwijl zij genoot van de krokante zoetigheid van de suiker.

'Het is mijn theekransje, papa, en ik mag vragen wie ik wil, en ik wil jou vragen.' Hij haalde zijn hand door haar haar, boog naar haar toe en kuste haar voorhoofd. Lucy hield van de geur van haar vader, die naar de rumkoekjes rook die hun kok altijd rond de kersttijd bakte. Sommige after shaves met een rumgeur deden Lucy later altijd aan hem denken.

Later die middag, toen ze alles klaar had gezet, kwam haar vader naar haar theekransje en zat in kleermakerszit in de speelkamer naast haar, met zijn blauwe zijden ochtendjas aan. Hij hield een klein theekopje in zijn hand en maakte slurpgeluidjes terwijl hij net deed alsof hij dronk. De kok had cakejes met een roze glazuurlaagje voor Lucy gemaakt, om bij de zogenaamde thee te serveren. Ze lachten honderduit. Lucy hield van haar zorgeloze goudharige papa — de knapste papa van de wereld. Als ze naar haarzelf keek in de spiegel op haar kaptafel, zag ze dat ze hetzelfde blonde haar en dezelfde blauwe ogen had. Ze leek helemaal niet op mama, die donker haar en donkere ogen had, en een donkere frons.

Toen Lucy serieuze sociale vaardigheden begon te leren, plande oma Garner een schitterend feest voor haar op haar vijfde verjaardag in mei 1874. De vriendinnen van haar grootmoeder vulden de salon met hun kleurrijke middagtenues en brachten hun kleinere dochters en kleindochters mee. Het was een echte, volwassen theekransje, de eerste van Lucy. Zij had de mooiste jurk aan, met de hand genaaid door oma's kleermaakster en versierd met geïmporteerd kant en borduurwerk. Lizzy stond in de hal bij de deur om haar gasten fatsoenlijk te ontvangen, met "Welkom", en "Wat fijn dat u kon komen", precies zoals oma haar had geleerd. Ze genoot van de jaloerse blikken van de andere meisjes toen ze haar jurk zagen en de satijnen linten die de kinderjuffrouw door haar glanzende gouden krullen had gevlochten.

Iedereen gaf Lucy een prachtig ingepakt cadeautje, en zij gaf elk kind een klein presentje om mee te nemen naar huis. De tafel in de eetkamer stond vol met eten, snoep en andere lekkernijen, en Lucy at en at tot haar maag er pijn van deed. Toen bracht de kok een torenhoge verjaardagstaart met kaarsjes binnen. 'Doe een wens en blaas ze uit, liefje,' zei oma.

Lucy deed haar ogen dicht en wenste in stilte dat mama en papa op haar feestje konden zijn. Ze had haar ogen kennelijk te stijf dichtgedaan, want toen ze ze weer opendeed, leken de lichtjes achter een gordijn van tranen te trillen. Ze had twee pogingen nodig om alle vijf kaarsjes uit te blazen.

Een paar minuten later kwam een deel van Lucy's wens uit toen haar moeder snel kwam binnenlopen uit de leerlooierij, net op tijd om nog een stukje verjaardagstaart te eten. Ze was niet zo elegant gekleed als de andere vrouwen en ze leek klein, gewoontjes en niet op haar plaats tussen de gasten met hun glinsterende halskettingen en oorbellen. Lucy was teleurgesteld dat haar verjaardagswens was verknoeid.

'Waar is papa? Waarom is hij niet gekomen?' vroeg ze.

'Ik wilde dat hij er ook kon zijn, Lucy. Hij houdt heel veel van je.' Haar moeder at snel haar taart op en slokte haar thee naar binnen, om daarna Lucy ter zijde te nemen. 'Ik moet nu terug naar mijn werk,' fluisterde ze. 'Ik houd van je, lieverd.'

Lucy's vader kwam pas heel laat die avond terug, toen ze al lang sliep. Met een kaars in zijn hand liep hij op zijn tenen haar kamer binnen, ging op de rand van haar bed zitten, riep zacht haar naam en streelde haar blonde haar tot ze wakker werd. Ze herkende zijn zoete geur. 'Dag papa.'

'Hallo, mijn lieveling. Het spijt me dat ik je verjaardagsfeestje heb gemist. Er kwam iets belangrijks tussen en ik kon niet weg.' Zelfs midden in de nacht leek papa nog blij, zijn gezicht gloeide van plezier - anders dan mama, die altijd triest en bezorgd keek.

'Het geeft niet, papa,' zei ze slaperig. 'Oma had geen mannen uitgenodigd. U zou de enige zijn geweest.'

'Maar ik ben je verjaardag niet vergeten, lieverd. Alsjeblieft. Ik heb een cadeautje voor je meegebracht.' Hij gaf haar een klein doosje en Lucy ging rechtop zitten om het uit te pakken. Er zat een dun gouden kettinkje in met een hanger van donkere, groene steen in de vorm van een traan. 'Dat is een smaragd, liefje. Je geboortesteen. Kom eens, dan zal ik hem bij je omdoen.' Hij priegelde het slotje achter haar nek vast en toen hij klaar was, omhelsde Lucy hem met beide armen.

'Die doe ik nooit, nooit meer af! Ik houd van u, papa, meer dan van wie ook op de wereld!'

'En ik houd van jou. Blaas nu de kaars maar uit en doe een wens. Ik zie je morgenochtend.'

Lucy wist niet wat ze moesten wensen. Ze had alles wat ze maar wilde, behalve... misschien... een pony voor haarzelf. Ze deed haar ogen dicht, dacht aan haar wens en blies haar vaders kaars uit.

De meeste dagen bracht Lucy door met haar kinderjuffrouw, maar soms nodigde oma haar uit in haar slaapkamer om haar voor te lezen uit etiquetteboeken of om modetijdschriften te bekijken. 'Ik ga je leren een correcte jonge vrouw te worden, zodat je op een dag sociale evenementen kunt bijwonen,' zei ze haar. 'Je mag heel trots zijn op je hoge positie in deze stad. Onze familie bezit een van de grootste bedrijven. Je kunt trouwen met wie je maar wilt.' Met haar vijf jaar stelde Lucy zich voor dat trouwen iets zou zijn als de knappe prins kussen in de sprookjes die haar moeder haar voorlas - het eind van het verhaal, niet het begin.

Ze bewonderde haar strenge grootmoeder, maar was ook een beetje bang voor haar. Vooral de statige manier waarop ze liep en het ruisen van haar jurken vond ze prachtig. 'Jij kunt net zo leren lopen, Lucy, door te oefenen met een boek op je hoofd.' Haar oma liet zien hoe, en zij oefende en oefende met de kinderjuffrouw, maar hoe ze het ook probeerde, ze kon geen ruisend geluid aan haar jurken ontlokken.

'Ik wil meer petticoats, zodat mijn jurken klinken zoals die van oma,' zei ze de volgende ochtend bij het ontbijt tegen haar moeder.

Mama legde de krant neer en fronste. 'Je hebt genoeg petticoats. Je bent een klein meisje, Lucy. Hoe kun je in zulke stijve kleding rondrennen en spelen?'

'Ik wil niet rennen, ik wil petticoats! Koop er nu direct een paar voor mij!' Ze stampte met haar voet om haar woorden kracht bij te zetten, en haar moeders frons werd dieper.

'Lucy, zo mag je niet tegen me praten.'

Ze had geleerd woedeaanvallen te krijgen, om haar zin bij de kinderjuffrouw door te drijven, en ze besloot hetzelfde nu bij haar moeder te doen. Ze sloeg en schopte en maakte zo veel mogelijk lawaai. De kinderjuffrouw rende in paniek de eetkamer binnen, maar haar moeder las rustig verder in haar krant. 'Breng Lucy naar haar kamer tot ze zichzelf kan beheersen,' beval ze. Maar zodra ze naar de looierij was vertrokken, kwam grootmoeder Garner haar verlossen.

'Rustig, rustig, niet huilen, liefje. Als jij meer petticoats wilt, dan gaan we vandaag winkelen om er een paar bij te kopen.'

Lucy hield van winkelen. De koetsier bracht hen naar Central Avenue en ze hield oma's hand vast terwijl ze van winkel naar winkel liepen en drie van de mooiste, meest versierde petticoats kochten die ze konden vinden. Toen mama tegen etenstijd thuis kwam, draaide Lucy dolgelukkig cirkeltjes om ze haar te laten zien — en om haar te laten weten dat ze de strijd gewonnen had. Haar moeder zuchtte, fronste en keek ongelukkig. Ze keek Lucy altijd aan alsof ze aan boord van een schip stond dat langzaam wegvoer. Ze vroeg zich af waarom mama niet bij haar op het dek sprong.

Op een dag ging haar moeder na het ontbijt niet naar de leerlooierij. Lucy zag haar aan een schrijfbureautje in de ochtendkamer zitten. 'Wat bent u aan het doen, mama?'

'Ik schrijf brieven aan een paar heel belangrijke mensen, lieverd.' Ze keek niet op.

'Waarom?'

'Omdat ik ze ervan moeten overtuigen dat een paar dingen moeten veranderen in onze gemeenschap, en...' Ze zweeg en keek eindelijk op van haar werk. 'Het is een beetje moeilijk uit te leggen, Lucy.'

'Gaat u naar de looierij als u de brieven af hebt?'

Toen haar moeder tranen in haar ogen kreeg, was Lucy bang dat ze iets verkeerds had gezegd. 'Ik werk daar niet meer,' zei ze zacht.

Lucy dacht dat het heerlijk zou zijn om haar moeder weer thuis te hebben, maar in de maanden die volgden, veranderde er niet veel. Mama was altijd bezig met haar nieuwe werk: brieven schrijven, pamfletten lezen, bijeenkomsten organiseren. Ze ging nooit naar oma's theekransjes, al was ze thuis, en ook ging ze nergens op bezoek in de namiddag, zoals alle andere vrouwen deden. Maar bijna elke avond na het eten pakte ze haar protestborden en spandoeken en ging het huis uit tot lang nadat Lucy naar bed was. Papa leek erg boos op haar en Lucy hoorde hem op een ochtend tegen haar schreeuwen nadat het kamermeisje hem zijn koffie had gebracht. Ze stond bij de slaapkamerdeur en luisterde.

'Waar moeten mijn vrienden en ik nu naartoe, nu je die zaak gesloten hebt gekregen?'

'Dat is nu net het punt,' zei mama. 'Jij zou helemaal nergens naartoe moeten gaan. Jij zou moeten ophouden iedere avond te drinken en bij ons thuis moeten blijven.' Haar stem klonk heel kalm, ook al was papa boos. 'Ik doe dit vooral voor Lucy. Zij houdt zo veel van jou. Maar hoe denk je dat zij zich over een paar jaar voelt als ze ontdekt waar jij in werkelijkheid al je tijd doorbrengt?'

'Dat vertel je haar niet!'

'Nee, natuurlijk niet. Maar andere mensen in de stad weten de waarheid ook en op een dag zal ze het ontdekken, en dat zal haar liefde voor jou verwoesten. Alsjeblieft, Horatio. Ik smeek je om op te houden.'

'Ga weg en laat me met rust.'

Lucy had geen idee waar ze ruzie over maakten, maar iedereen van wie zij hield, leek boos en verdrietig tegelijkertijd, zelfs oma. De spanning maakte dat Lucy zich ook verdrietig voelde. En haar kinderjuffrouw probeerde haar de hele dag bezig te houden en deed altijd de deur van de speel- of slaapkamer dicht of ging met haar wandelen wanneer haar ouders ruzie begonnen te maken Maar op een morgen waarop de kinderjuffrouw vrij was hoorde Lucy hoe haar moeder en grootmoeder ruziemaakten toen ze op haar tenen van de trap af liep om te gaan ontbijten.

'Ik sta erop dat je die dwaze campagnes van je staakt,' zei oma.

'Ze zijn een schande voor mij, voor je gezin en voor jezelf. Je zou je moeten schamen voor dergelijk gedrag.' Lucy kon uit de klank van haar grootmoeders stem opmaken dat haar gezicht heel rood van haar werd.

De stem van haar moeder was zo hard en stevig als een vuist toen ze antwoord gaf. 'Uw zoon is degene die zich zou moeten schamen ik niet. Waarom vraagt u hem niet waar hij zijn avonden doorbrengt?'

'Omdat het mijn zaken niet zijn. En bovendien, zijn acties worden niet elke ochtend in geuren en kleuren op de voorpagina's kranten beschreven, zoals die van jou.' 'Ik breng mijn avonden door met bidden en liederen zingen.

Wat is daar schandelijk aan?'

'Dat je het op de straathoeken in de meest ongure wijken van de stad doet, in gezelschap van het meest ongure soort mensen.

Geef je dan helemaal niets om de toekomst van Lucy?' Lucy's wangen werden rood toen ze haar naam hoorde. Ze maakte zich zorgen dat zij de ruzie op een of andere manier had veroorzaakt maar ze had geen idee wat ze had gedaan. Ze wilde de eetkamer in rennen en hun zeggen dat ze moesten ophouden met ruzie maken, maar elke keer dat ze in het verleden tussen de twee vrouwen was gekomen, had ze zich als het onderwerp van een touwtrekwedstrijd gevoeld.

'Ik geef heel veel om de toekomst van mijn dochter,' ging mama verder. 'En daarin verdient ze een vader te hebben die ze kan respecteren.'

'En wat dacht je van een moeder die ze zou kunnen respecteren? Je krijgt een vreselijke reputatie in deze stad met al die grillen van jou.'

'Ik probeer deze stad te verbeteren door de enorme hoeveelheid bars die hier als onkruid zijn opgeschoten te sluiten, en als dat sommige mensen niet aanstaat, dan is dat jammer. Bent u zich bewust van de sociale problemen die alcoholmisbruik veroorzaakt? U kunt er alles over lezen in de nieuwsbrief van de Geheelonthoudersbond. Of u kunt uw ogen opendoen en zien wat er in uw eigen huis gebeurt.'

'Ik kan niet meer met jou praten. Je ontbeert niet alleen gezond verstand maar bent ook nog een soort religieuze fanatica geworden.'

'Noemt u mij een fanatica omdat ik op God vertrouw en Zijn hulp vraag? Of is het omdat ik ervoor gekozen heb niet meer naar uw kerk te gaan?'

'Die zogenaamde kerk die jij bezoekt, zit vol met religieuze fanatici als jijzelf. Er zit geen fatsoenlijke burger tussen.'

'God zij geloofd! Ik dank God dat ze zichzelf niet te goed vinden om hulp te bieden tijdens een cholera-epidemie of om gezinnen te helpen met dronken echtgenoten en vaders. Ik wil geen enkele dienst meer bijwonen in een kerk die de opdracht van Christus om de armen te helpen, volstrekt negeert. Misschien dat u zich daar op uw gemak voelt, maar ik niet.'

Zodra het onderwerp van de verschillende kerken aan de orde kwam, liep Lucy bij de deur weg en rende naar boven. Toen haar moeder besloot zich bij een andere kerk aan te sluiten dan die waar haar oma naartoe ging, had Lucy zich als een stuk stof gevoeld waaraan in twee richtingen tegelijk werd getrokken totdat de twee vrouwen Lucy ten slotte gevraagd hadden te kiezen welke kerk haar het best beviel. Ze had niet geweten wat ze moest zeggen. Natuurlijk wilde ze haar moeder graag een plezier doen, maar ze kende geen van de meisjes in die andere kerk en bovendien droegen die heel andere kleren dan zij. Uiteindelijk koos ze voor de elegante kerk van haar grootmoeder omdat haar papa daar als kleine jongen ook naartoe was gegaan. De afstand tussen Lucy en haar moeder leek met de dag groter te worden.

In de lente van 1876 begon oma een groot feest voor Lucy's zevende verjaardag voor te bereiden. Ze besloot dat jaar een pony voor haar verjaardag te vragen, met een eigen ponywagen om uit te rijden te gaan. Maar toen ze op een morgen achter het kamermeisje met koffie en geroosterd brood haar vaders slaapkamer binnenliep, voelde ze onmiddellijk dat er iets was veranderd. Allereerst was haar moeder ook in zijn slaapkamer, en ze stopte de kleren en toiletartikelen van haar vader in een reistas. Papa zat met ingezakte schouders op de rand van het bed. Hij zag er heel triest uit. Er zaten donkere kringen onder zijn blauwe ogen, die niet meer sprankelden.

'Gaat u op reis, papa?' had ze gevraagd.

Mama gaf antwoord voordat hij het deed. 'We gaan een paar dagen naar de vissershut van opa Garner.'

Lizzy rende om haar moeder heen naar haar vader toe. 'Ik wil ook mee, papa!'

Hij veegde een haarstreng achter haar oren. 'Je zou het helemaal niet leuk vinden in die hut, lieverd.'

'Jawel. Ik wil ook mee. Waarom mag dat niet?' Ze stampte met haar voet en begon te huilen, in de zekerheid dat haar vader zou toegeven. Maar haar moeder pakte haar stevig bij haar schouders en draaide haar om.

'Ophouden, Lucy, en luisteren. Weet je nog dat de kinderjuffrouw je meenam naar de zolder en je liet zien waar het personeel slaapt? De hut waar wij naartoe gaan is nog eenvoudiger dan de zolder. Er zitten daar overal spinnen. En muizen.'

'Dat zegt u zomaar. Het is niet waar. Ik wil mee!' De woedeaanval haalde niets uit. Haar moeder bleef inpakken en hun vertrek voorbereiden.

'Het spijt me, Lucy,' zei papa toen hij haar een afscheidskus gaf. 'Ik beloof je dat ik een heel bijzonder cadeau voor je verjaardag koop als we weer terugkomen.'

'Een pony. Ik wil mijn eigen pony.'

Papa glimlachte vaag, maar hij beloofde niets. Lucy probeerde nog een laatste keer een woedeaanval om haar zin door te drijven, maar de kinderjuffrouw hield haar in bedwang tot het kleine rijtuig van haar ouders uit het zicht verdwenen was.

Een week later speelde ze met haar poppen in de speelkamer toen haar moeder schreeuwend het huis kwam binnenrennen. 'Lucy! Lucy, waar ben je?'

Ze stond op en liep naar de deur van de speelkamer. 'Ik ben hierboven, mama.' Haar moeder rende op een heel ondamesachtige manier de trap op en omhelsde haar zo stevig dat haar ribben er pijn van deden.

'Dank U, God! Dank U!' mompelde ze. Ze had geen hoed op en de regen had haar kleding en haren doorweekt. Ze rilde zo hevig dat het leek alsof het buiten gesneeuwd had, in plaats van geregend. Papa kwam ook binnen en schreeuwde iets over de dam van het Iroquoismeer. Hij drukte op de bel om al het personeel op te roepen. Oma kwam uit haar kamer en zei dat papa de voordeur dicht moest doen en zijn natte kleren uit moest trekken, maar hij wilde niet luisteren.

Lucy had geen idee wat er aan de hand was, maar iedereen schreeuwde en ze had het huis nog nooit zo in rep en roer gezien. Het maakte haar heel bang. Ze begon de trap af te rennen naar haar vader en riep: 'Papa, papa!' Maar mama pakte haar beet en wilde haar niet loslaten voordat papa en de koetsier verdwenen waren. 'Papa! Ik wil mijn papa!' huilde ze, maar het was te laat. Hij was vertrokken. Lucy vluchtte in de armen van haar grootmoeder.

'Rustig maar, meisje, rustig,' suste ze. 'Kom maar mee, liefje. De kok maakt thee en koekjes voor ons.'

Voordat Lucy tijd had haar koekjes op te eten, begonnen haar moeder en oma ruzie te maken. Twee dienstmeisjes droegen ondertussen alle mooie dingen van oma uit de salon naar haar slaapkamer boven. Toen kwam papa terug met een rijtuig vol vreemde mensen — vreselijke, vieze mensen die door het hele huis krioelden en water op de vloerkleden en hardhouten vloeren morsten. De meesten waren kinderen die in lompen liepen, en oudere mensen met gerimpelde gezichten die een taal spraken die ze niet kon verstaan.

'Til me op, papa. Draag me.' Ze stak haar handen omhoog maar hij gaf haar alleen maar een aai over haar bol.

'Nu niet, lieverd. Ik ben doorweekt. Je mooie jurk zou helemaal nat worden.'

'Dat kan me niet schelen.' Ze wilde zijn armen om zich heen voelen en alles terug zien veranderen naar hoe het was, zodat ze weer elke dag naar zijn slaapkamer kon gaan om met hem te praten.

Ze gaf haar moeder de schuld voor deze chaos. Zij gaf iedereen aanwijzingen en nodigde iedereen binnen. 'Ga naar binnen om op te warmen. We hebben eten en warme koffie klaarstaan.' Maar toen zei mama plotseling: 'Kom, Lucy, we nemen deze kinderen mee naar boven en laten ze zien waar je speelkamer is.' Ze schrok er zo van dat ze niets terug kon zeggen. Ze wilde die vreselijke kinderen koste wat kost uit haar speciale kamer weghouden en stond op het punt om een woedeaanval te krijgen en 'Nee!' te schreeuwen toen grootmoeder Garner als eerste protesteerde.

'Dat kun je niet menen, Beatrice. Deze mensen zijn niet te vertrouwen. Ze zullen al Lucy's mooie spulletjes kapotmaken.'

Maar mama wuifde haar opzij. 'Ik wil niet dat Lucy egoïstisch wordt,' zei ze. Ze wist niet wat ze moest doen. Haar moeder liep gewoon door en zei: 'Kom maar, kinderen, deze kant op. Lucy, jij loopt vooruit en wijst hun je speelkamer.' De vieze, stinkende kinderen begonnen de trap op te lopen.

'Zou je haar niet tegenhouden?' vroeg oma aan papa. Hij schudde zijn hoofd. Lucy klauterde zo snel als ze kon de trap op en rende naar de speelkamer om haar speelgoed te beschermen. Ze zou het personeel alles naar de kamer van haar grootmoeder laten brengen, zoals ze ook de waardevolle spullen uit de salon en eetkamer hadden weggebracht.

Ze kwam als eerste bij de speelkamer en stond klaar om te schreeuwen, te huilen of een woedeaanval te krijgen om de vieze kinderen maar buiten te houden. Maar toen de eersten achter haar bij de deur kwamen, gebeurde er iets vreemds. In plaats van naar binnen te rennen en haar spullen kapot te maken, stonden ze dicht tegen elkaar bij de deuropening, roerloos als etalagepoppen, en staarden haar grote kamer in. De rustpauze gaf Lucy gelegenheid te kalmeren.

Een kleine jongen, de dapperste, zette twee schuchtere stappen naar binnen. Zijn haar had de kleur van nat zand en zijn gescheurde kleren hingen om zijn magere lijf als om een vogelverschrikker. Ze kon niet uitmaken of de vlekken op zijn met modder besmeurde gezicht sproeten of vuil waren. Met zijn magere arm maakte hij een zwaaiend gebaar naar haar planken met speelgoeddozen en de stapel poppen midden op de vloer, waarmee ze een paar uur geleden gespeeld had. 'Wat zijn dat allemaal voor dingen?' vroeg hij.

'Dat is speelgoed. Heb je nog nooit eerder speelgoed gezien?'

Hij haalde een knokige schouder op. 'Wat doe je daarmee?'

Lucy had nog nooit zo'n domme jongen gezien. 'Wat dacht je? Je speelt ermee, natuurlijk!' Ze keek hoe zijn blik door de kamer gleed om alles op te nemen. Hij zag haar houten hobbelpaard en liep verder naar binnen.

'Waar is dit voor?' Hij stak zijn hand uit en streelde de manen van paardenhaar.

'Daar kun je op rijden. Kijk, zo.' Ze trok het paard naar zich toe, buiten het bereik van de jongen, klom erop, greep de handvatten en schommelde heen en weer. Het paard was iets voor baby's en Lucy was er al een jaar op uitgekeken, maar toen ze de jongen en alle andere kinderen er vol verbazing en bewondering naar zag kijken, besloot ze dat ze het hobbelpaard weer leuk vond.

'Kan ik een keer?' vroeg de jongen.

'Mag ik een keer, bedoel je.' Hij keek haar aan alsof ze een vreemde taal sprak. 'Je hoort te zeggen "mag" ik een keer, niet "kan" ik een keer.'

'Ik wil erop rijden,' zei hij zakelijk en Lucy herkende iets in zijn grijze ogen, een diepe treurigheid die erg veel op die van haar leek.

'Nou ja... dat mag wel, denk ik,' antwoordde ze. 'Maar pas op dat je hem niet kapotmaakt.'

Er verscheen een brede grijns op zijn gezicht toen hij op het paard klom. Lucy vermoedde dat hij iets ouder was dan zij, want zijn twee voortanden waren al aan het groeien, terwijl haar melktanden net wisselden. Er zaten gaten in zijn overhemd, waar ook een knoop van ontbrak. De andere drie knopen waren niet hetzelfde. Zijn broek was te kort, zijn schoenen waren te groot. Hij had geen sokken aan. Maar hij lachte uitbundig toen hij heen en weer schommelde, en het klonk zo vrolijk dat Lucy erom moest glimlachen.

De andere kinderen keken vanuit de deuropening toe en omdat de gevreesde verwoestende overval was uitgebleven, begon Lucy overal speelgoed van de planken te pakken om iedereen te laten zien hoe je ermee moest spelen. Ze liet hun niet haar nieuwste pop zien of heel speciale dingen, zoals de porseleinen theeset, maar besloot dat de vreemde kinderen met haar oudere speelgoed mochten spelen, en met de dingen waar zij te groot voor was. Langzaam en voorzichtig kwamen de kinderen naar voren. De moeders liepen dicht achter hen aan en leken eveneens onder de indruk.

'Dit is mijn rubberen bal,' zei Lucy, terwijl ze twee kinderen liet zien hoe je ermee over de grond kon rollen. 'En dit is een bromtol.' Drie andere kinderen lieten hem om beurten snel draaien. Een klein meisje leek al tevreden met Lucy's houten poppenwieg. Een ander meisje hield haar oude, versleten lappenpop stevig in haar armen. 'Kijk,' zei Lucy, terwijl ze twee kleine jongens leerde hoe je een toren kon bouwen van haar houten blokken. Om beurten bouwden ze een toren die ze daarna weer omgooiden. Ze gaf twee kleine meisjes bij haar schoolbord een paar stukjes krijt. Toen iedereen bezig was, liep ze terug naar de eerste jongen, die nog steeds op haar paard zat en grijnsde alsof hij nog nooit zo veel plezier had gehad.

'Hoe heet je?' vroeg ze.

'Danny Carver. En jij?'

'Lucretia Frances Garner. Je mag me Lucy noemen.'

'Ik vind je paard leuk.'

'Dat is hij ook wel. Papa gaat een echte pony kopen voor mijn verjaardag.'

'Ik vind deze leuk.'

'Wanneer ben je jarig? Waarom vraag je jouw papa niet om er een voor je te kopen?'

Zijn glimlach verdween en zijn schouder schokte weer omhoog. 'Daar hebben we geen plaats voor. Ons huis is te klein... hé, mag mijn broer ook een keer?'

'Jawel, als hij maar voorzichtig is.'

Danny hielp een kleinere jongen op het paard en terwijl hij heen en weer schommelde, besloot Lucy haar houten trein aan zijn oudere broer te laten zien. Hij leek er meer door gefascineerd te worden dan zij ooit was geweest, koppelde en ontkoppelde alle wagons en maakte fluitgeluiden terwijl hij de locomotief over de vloer liet rijden.

Even later kwamen er nog meer kinderen. Later in de middag vielen een paar van de jongsten in slaap bij hun moeders op schoot. Iedereen gedroeg zich netjes totdat de dienstmeisjes in de speelkamer kwamen en een dienblad vol boterhammen op Lucy's tafel zetten. Danny en alle andere kinderen lieten hun speelgoed vallen en renden op het eten af. Ze hadden absoluut geen manieren, gristen de boterhammen met hun vieze vingers weg en verslonden ze alsof ze in geen tijden iets te eten hadden gehad. Ze maakten er zo veel lawaai bij dat oma in de speelkamer kwam kijken wat er aan de hand was.

'Wat gebeurt hier, Lucy? Alles in orde met jou?' Haar majesteitelijke gezicht was niet langer sereen, maar stond boos en angstig. Het was duidelijk dat ze geen prijs stelde op alle opwinding in haar huis.'Kom, lieverd. We brengen de mooiere dingen naar een andere kamer.' Ze hielp haar kleindochter bij het verzamelen van haar lievelingspoppen en het theeservies, die ze naar haar eigen slaapkamer brachten. Lucy bleef daar, at van het dienblad met eten dat een ander dienstmeisje bracht en viel daarna in haar grootmoeders armen in slaap.

Ze kon niet precies zeggen hoeveel dagen de haveloze, vieze vreemden in hun huis bivakkeerden, maar het leek heel lang. Ze zaten beneden in alle kamers, sliepen op de grond, aten haar eten en speelden met haar speelgoed. Ze sloot vriendschap met Danny, maar de andere kinderen waren te verlegen om zelfs maar met haar te praten of hun namen te zeggen. Danny speelde om beurten met al haar speelgoed, maar haar prentenboeken vond hij het mooist. Op een middag zat ze naast hem op de grond en vertelde de verhaaltjes, die ze uit haar hoofd kende. Hij bestudeerde elke pagina zo geconcentreerd dat ze vaak haar geduld verloor, het boek uit zijn handen trok en omsloeg naar de volgende bladzijde. Ze had nog nooit iemand zoals hij ontmoet.

Jaren later zag Lucy foto's van de ramp en hoorde ze wat de grote overstroming van 1876 met haar stad had gedaan, toen

Danny en de andere kinderen bij haar in huis hadden gezeten. Op de foto's waren modderbergen te zien die tot de bovendorpels van de kozijnen reikten, en complete heuvels van puin en omgevallen bomen. Grote waterplassen stonden om alle gebouwen en overstroomden de hoofdstraat van de stad, waar zij altijd ging winkelen. De wijk waar Danny en de andere kinderen hadden gewoond, leek op een vuilnisbelt.

Lucy wachtte en wachtte tot haar papa weer thuis zou komen, maar dat gebeurde nooit. Toen alle vieze mensen weg waren en het huis weer stil was, vroeg ze: 'Wanneer komt papa naar huis?'

Mama trok haar in haar armen en hield haar stevig vast. 'Hij komt niet naar huis, Lucy.' Haar moeder rilde, hoewel het warm genoeg was in de kamer. Lucy begreep niet goed wat ze bedoelde.

'Waar gaat papa dan wonen, als hij niet meer terugkomt? Ik wil bij hem wonen.'

'Het spijt me, Lucy, maar dat kan niet. Hij is omgekomen tijdens de overstroming en nu is hij in de hemel. Hij zal op de begraafplaats naast opa Garner komen te liggen.'

Iedereen noemde haar papa een held en zei hoe dapper en moedig hij was, maar het kon Lucy niet schelen wat hij voor alle anderen in de stad had gedaan. Zij wilde haar vader terug, in zijn blauwsatijnen ochtendjas. Ze wilde dat hij weer glimlachte en haar suikerklontjes gaf terwijl hij zijn koffie dronk. De laatste keer dat ze hem gezien had, was toen hij door de voordeur de regen in liep.

De herdenkingsdienst was een nachtmerrie. Alle aanwezigen waren in het zwart en liepen zo langzaam dat het leek of ze sliepen. Mama kon niet ophouden met huilen, maar oma hield haar hoofd recht omhoog en probeerde in het openbaar geen emoties te tonen, precies zoals ze Lucy had geleerd. Er zaten honderden mensen in de kerk die vol stond met grote bloemstukken, maar haar vader was er niet. Toen ze genoeg had van al het verdriet en alle betekenisloze woorden, liet Lucy zich op het middenpad van de kerk vallen en kreeg een woedeaanval. 'Ik wil mijn papa!'

Voor het eerst in haar leven kreeg ze niet wat ze wilde.


22

Ik zal me de bruiloft van Alice altijd herinneren vanwege alles wat ik die avond over opa Horatio te horen kreeg. En zoals de grote overstroming van 1876 een keerpunt in het leven van oma Bebe bleek te zijn, bracht de bruiloft een vloedgolf van veranderingen in het leven van mijn moeder teweeg. Het was in die tijd dat zij op een ochtend wakker werd en ontdekte dat ze niets te doen had. Ze keek naar mij, en nam me op als haar volgende project, als een beer die om een bijenkorf loopt en zich afvraagt hoe hij bij al die honing kan komen.

'Ik doe niets, mama!' zei ik, mijn handen opstekend. Langzaam liep ik achteruit, zoals Neal MacLeod altijd deed. Ik moest blijven staan toen ik met mijn rug de muur raakte. 'Ik wil niet dat u me in een volgende Alice verandert. En er komt geen volgende bruiloft, want ik ga nooit trouwen!'

Ze plukte aan mijn korte haar en trok haar neus op. 'Je loopt erbij als een schooier, Harriet, en dat is mijn schuld. Ik had je veel beter in de gaten moeten houden. Ik ben bang dat ik je veel te lang je gang heb laten gaan.'

Ik greep de telefoon, belde oma Bebe en smeekte haar mij te komen redden. 'Kom alstublieft snel! U zou moeten zien hoe mama naar mij kijkt — alsof ze een korset om mijn middel wil sjorren en een enorme hoed op mijn hoofd gaat vastpinnen. Ik laat het niet gebeuren, zeg ik u! Dan loop ik van huis weg!'

'Rustig aan, Harriet. Ik kom zo snel mogelijk.'

Tegen de tijd dat oma kwam, had mijn moeder al mijn laden opengetrokken en de deuren van mijn kledingkast wagenwijd opengezet. Ze schudde haar hoofd en klakte met haar tong terwijl ze mijn kleding in ogenschouw nam. 'Dat is niet goed... en dat is zeker niet goed...'

'Ziet u wel?' fluisterde ik tegen oma. 'Ik zei toch dat ze doordraaide.'

Oma knikte en liep naar mama toe alsof ze een angstig paard wilde sussen. 'Lucy, luister naar me. Je moet Harriet met rust laten, zij heeft al haar eigen persoonlijkheid. Alice lijkt heel veel op jou, maar Harriet is heel anders.'

Mijn moeder draaide zich naar ons toe en streek haar goudkleurige haren glad die door haar gerommel in de war waren geraakt. Haar ogen stonden ook verwilderd. 'Maar wat moet Harriet in vredesnaam met haar leven aanvangen? Ze heeft geen enkele aanleg voor goede manieren en ontbeert alle sociale contacten.'

'Ik heb ook geen manieren of sociale contacten,' zei oma,'maar ik ben volmaakt gelukkig. Je weet heel goed dat ik niets te maken wilde hebben met die vrouwenclubs en theekransjes van oma Garner toen jij een klein meisje was. Maar ik liet jou wel betrokken raken bij haar sociale kringen, ook al vond ik dat je daar je tijd verspilde. Het was nu eenmaal wat jij wilde. Alice kiest ook voor dat leven, maar Harriet niet. Bovendien, de tijden veranderen. Vrouwen komen uit hun huizen en ontwikkelen andere interesses dan huwelijk en moederschap.'

De afschuw stond op het gezicht van mijn moeder te lezen. 'Maar wat is er dan verder? Ik wil niet dat Harriet betrokken raakt bij al die protestbewegingen van u. Ik wil niet dat ze liederen zingt voor de deur van een ongure bar of in demonstraties meeloopt.'

'Dat wil ik ook niet, lieverd. En ik geloof ook niet dat zij actief wil worden in mijn werk. Maar denk er eens over na, Lucy. Wat zou jij ervan gevonden hebben als ik jou had gedwongen mijn strijd mee te strijden? Evenmin als jij wilde worden zoals ik, kun je niet van Harriet verwachten dat zij wil worden zoals jij.'

'Maar zij wordt een regelrechte schooier,' hield mijn moeder vol. 'Vorige week ontving ik weer een briefje van school over haar onvrouwelijke gedrag.'

Oma keek me aan met een blik die eerder samenzweerderig dan veroordelend was. 'Wat heeft ze deze keer uitgespookt?'

'Ze heeft de zoon van de hulpsheriff tegen zijn schenen geschopt!'

'Het was zijn verdiende loon, oma! Tommy O'Reilly is een grote, gemene pestkop!'

Oma wachtte even voordat ze antwoord gaf en beet op haar lip, alsof ze elk moment in lachen kon uitbarsten. 'Ik wil alleen maar zeggen dat we onze kinderen hun eigen leven moeten laten leiden. Laat Harriet zichzelf zijn, Lucy. Laat haar een eigen weg in het leven vinden. Ze is een intelligente jonge vrouw, die zich beslist zal redden.'

Mijn moeder zuchtte en duwde de deuren van de kledingkast dicht. Met een zucht van verlichting ging ik op mijn bed zitten. Maar oma Bebe keek me aan en gaf me met een opgeheven wijsvinger een vriendelijk standje. 'Ik wil dat jij je moeder belooft dat je je in het vervolg gedraagt op school. Geen schenen meer blauw schoppen, begrepen?'

'Ik zal het proberen.' Het was een kleine prijs voor mijn vrijheid. Ik dacht dat de storm was overgewaaid, maar toen ik naar mijn moeder keek, merkte ik dat ze nog steeds overstuur was.

'Ik ben altijd een teleurstelling voor u geweest, nietwaar?' mompelde ze tegen oma Bebe.

'Het was fout van mij om het zo te voelen, lieverd,' antwoordde oma. 'Ik moest leren wat jij nu leert — dat onze dochters niet dezelfde mensen zijn als wij, en dat ze ook geen verlengstukken van ons zijn. Het zijn unieke mensen in Gods ogen, die voor de keuzes die ze maken verantwoording tegenover Hem moeten afleggen, niet tegenover hun moeders.'

'Ik weet dat u altijd gevonden hebt dat mijn leven leeg was omdat ik uw waarden of uw hartstocht voor al uw strijdpunten niet deelde...'

'Het is niet aan mij om iemands leven te veroordelen.'

'Maar ik weet dat u er altijd zo over hebt gedacht. Daarom kregen wij waarschijnlijk nooit een hechte band.'

Het gezicht van mijn grootmoeder werd somber. 'Ik ben bang dat het nog een paar generaties verder teruggaat,' zei ze. 'Mijn moeder was het ook niet eens met de keuzes die ik maakte, mijn huwelijk met Horatio, en het feit dat ik niet de vrouw van gebed werd die zij was. De brieven die ze me schreef, waren heel voorzichtig geformuleerd, maar ik vermeed het haar op te zoeken omdat ik zag dat wij aan heel andere dingen waarde hechtten en omdat zij teleurgesteld was in mijn keuzes. Tegen de tijd dat ik betrokken raakte bij de Geheelonthoudersbond en leerde wat het werkelijk betekent om op God te vertrouwen, was mijn moeder al in de hemel.'

Mijn moeder deed de laden van mijn ladekast dicht en leunde ertegenaan. 'Oma Garner begreep mij, ook al deed u dat niet. Ik wist precies hoe ik haar bijval moest winnen. Maar ik had altijd het gevoel dat ik u ergerde als ik haar een genoegen deed.'

Ik luisterde naar hun gesprek en begreep dat ik een patroon herhaalde. Mijn moeder was ook teleurgesteld in mij. We zouden waarschijnlijk nooit een hechte band krijgen omdat ik weigerde in haar sociale wereld te verkeren. Maar de dingen die zij belangrijk vond, zeiden mij hoegenaamd niets. Ik wilde haar graag plezieren en trots op mij maken, maar dat leek onmogelijk, behalve wanneer ik mezelf in een tweede Alice zou veranderen. Ik wilde ook oma Bebe trots op me maken, maar wat haar genoegen deed, stelde mijn moeder weer teleur. Ik voelde me hopeloos verward.

'Ik was niet de vrouw die mevrouw Garner voor haar zoon zou hebben uitgezocht,' ging oma Bebe verder. 'Zij schaamde zich voor mij, net als jij. Geef het maar toe, Lucy. Soms schaam je je nog steeds voor mij.'

'Ja, dat geef ik toe. En ik wil nog steeds geen leven zoals het uwe. Maar de laatste tijd... als ik naar mijn leven kijk... dan lijkt het zo'n verspilling.

Ik ging bezorgd rechtop zitten toen ik zag dat mijn moeder bijna ging huilen. Ik was bang dat het mijn schuld was. Het zou geen kwaad kunnen om in de toekomst te proberen iets damesachtige te zijn. Maar het was niet mijn gedrag dat haar overstuur maakte.

'Ik denk steeds aan al die tijd die ik besteed heb om ervoor te zorgen dat de bruiloft van Alice perfect zou zijn... al het geld dat ik uitgaf... ik wilde alleen maar dat ze gelukkig was, en nu... nu.

'Als er een periode in ons leven wordt afgesloten en we weer opnieuw moeten beginnen, kan dat iets positiefs zijn,' zei oma. 'Het geeft ons de kans om te bepalen wat echt belangrijk is. Niemand houdt van verandering, Lucy. Maar zelfs als al het andere van ons is afgenomen, is God nog steeds bij ons.'

Mijn moeder leek haar niet te horen. 'Ik wil alleen maar dat jij ook gelukkig bent, Harriet,' zei ze, me aankijkend. 'Waarom wil je me daar niet voor laten zorgen?'

Ik ben gelukkig als u me met rust laat, wilde ik zeggen, maar mijn grootmoeder zei het voor mij.

'Harriet moet haar eigen geluk in het leven vinden, en dat zal nooit lukken als ze alleen maar leeft om een ander te plezieren. Het gaat erom te leven zoals God het graag wil. En wij moeten erop vertrouwen dat Hij de gebeurtenissen in Harriets leven zo schikt dat Hij haar naar het doel leidt dat Hij voor haar in gedachten heeft.'

Ik keek hoe mijn moeder daarop zou reageren, maar het leek alsof ze plotseling een windscherm had opgetrokken om de woorden van mijn grootmoeder af te weren en te voorkomen dat ze haar zouden doordrenken. Ze rechtte haar rug, zette haar vage glimlach op en nam de afstandelijke houding aan die ze altijd voor haar hooggeplaatste vriendinnen paraat had.

'Wilt u een kopje koffie, mama? Ik zal Bess vragen of er nog iets over is.' Ze zweefde de kamer uit alsof we zojuist aangekomen waren voor een bezoekje en zij haar taken als gastvrouw had genegeerd. Mijn grootmoeder keek me aan en haalde haar schouders op.

Oma Bebe had er dan wel uitstel van een leven vol dwaze mode voor mij uitgesleept, maar mijn moeder had nog steeds geen nieuw project. Ze doolde rond als een kind dat de weg kwijt was, kringetjes draaide in een onbekende straat en de weg naar huis zocht. Ik voelde me verscheurd. Ik vond het vreselijk haar zo verdrietig te zien, maar ik was niet van plan mijn vrijheid op te offeren voor haar geluk.

Toen, op een zaterdagmorgen tijdens het ontbijt, duwde mijn vader zijn krant over de tafel naar haar toe voordat hij naar zijn werk ging. 'Er staat een artikel op de voorpagina dat je zal interesseren. Het gaat over je vader.'

Mijn moeder las de pagina's met societynieuws elke dag, maar keek zelden naar de rest van de krant, met als excuus dat het haar alleen maar overstuur maakte. 'Ik weet liever niet wat er in de wereld gebeurt,' hoorde ik haar ooit tegen Alice zeggen. 'Ik heb mijn handen vol aan mijn eigen huishouden. Ik laat het aan de politici over om de puinhopen op te ruimen die ze veroorzaken. Dat is hun werk.'

De Verenigde Staten hadden pal onder mijn moeders bevallige neus een oorlog met Spanje gevoerd zonder dat zij er ooit iets van had gemerkt. Ik geloof niet dat ze wist dat de Titanic een paar maanden voor de bruiloft van Alice was gezonken, waarbij duizenden mensen omkwamen. Mijn moeder moest immers de bloemen uitkiezen en alle uitnodigingen van adressen voorzien.

Terwijl ik een dikke laag sinaasappelmarmelade op mijn brood smeerde, zag ik hoe ze de krant pakte en naar zich toe trok alsof het een zak slangen was. Ze sloeg de voorpagina op. Toen ik weer opkeek was haar gezicht lijkbleek geworden en vreesde ik dat ik misschien het vlugzout zou moeten gaan halen. Ze had tranen in haar ogen toen ze de krant weer op tafel legde.

'Mama? Gaat het wel?'

Ze knikte, maar ik kon zien dat het niet waar was. Toen ze opstond en probeerde te lopen, leken haar benen niet goed te functioneren, alsof ze de schoenen van iemand anders droeg. Op een of andere manier wist ze de kamer uit te wankelen en de trap op te lopen.

Ik greep natuurlijk naar de krant en nam de voorpagina snel door. Het verhaal ging niet eens over Horatio, maar over een plaatselijke inwoner die in de rivier was gesprongen om een paar kinderen te redden die van hun zelfgemaakte vlot waren gevallen. Hij wist drie van de jongens in veiligheid te brengen, maar verdronk zelf met de vierde, nadat de stroming hen had meegesleurd. De burgemeester noemde hem een held, en een klein kader naast het artikel herinnerde de lezers aan het heldhaftige optreden van Horatio Garner, zesendertig jaar eerder, tijdens de grote overstroming van 1876.

Mijn moeder kwam niet terug om haar ontbijt te beëindigen. Ik las de twee alinea's over haar vader nog eens door en begreep niet hoe het zakelijke proza een zo dramatische reactie had kunnen oproepen. Na de vreemde manier waarop ze niet lang daarvoor in mijn slaapkamer had gereageerd, begon ik te vrezen dat ze binnenkort naar een sanatorium zou moeten. Mijn vader was naar zijn werk en omdat ons dienstmeisje de ontbijttafel wilde afruimen, liep ik op mijn tenen naar boven en klopte op de deur van mijn moeders kamer.

'Mama? Gaat het?'

'Ga weg, Harriet.'

Ik besloot naar het huis van oma Bebe te lopen om te zien of het verhaal haar op dezelfde manier had aangegrepen. Ze zat aan haar overvolle tafel de namen onder een petitie te tellen en stak

een hand op om te voorkomen dat ik haar zou onderbreken.

'Hebt u het verhaal over opa Horatio in de krant gezien?' vroeg ik toen ze klaar was.

'Ik heb het gelezen.'

'En gaat alles goed met u?'

'Waarom niet, lieverd? Die overstroming was bijna veertig jaar geleden.'

'Mama las het verhaal ook, en ze raakte zo overstuur dat ze begon te huilen. Ik dacht even dat ze zou flauwvallen.'

Oma zette haar bril af en legde die op tafel. 'O, lieve help. Lucy leest nooit kranten en ik had gehoopt dat ze de voorpagina niet zou zien.'

'Papa gaf hem aan haar. Ik heb het ook gelezen, en er waren maar twee alinea's over opa Horatio. Ik begrijp niet waarom ze plotseling zo bleek werd. Ik ging al bijna vlugzout ophalen.'

Oma schudde langzaam haar hoofd. 'Ik denk niet dat het het verhaal over Horatio was dat haar overstuur maakte. Lucy was. Ze zweeg en sloeg een hand voor haar mond alsof ze al te veel had gezegd. Dat maakte me natuurlijk nieuwsgierig en ik liep naar de keuken om oma's theepot en twee kopjes op te halen. Toen de ketel op het fornuis stond, ging ik op een eetkamerstoel zitten met mijn benen uitgestrekt om oma te laten merken dat ik niet weg zou gaan voordat ze uitleg had gegeven. Mijn moeder zou gezegd hebben dat ik rechtop moest gaan zitten en mijn enkels over elkaar moest slaan, maar bij oma thuis kon ik mezelf zijn.

'Ja?' moedigde ik haar aan.

Oma had uit het raam zitten staren toen ik de ketel op het vuur zette en ze draaide zich nu naar me om alsof ze vergeten was dat ik er zat. 'Hm?'

'Mama gedraagt zich heel vreemd en melancholiek sinds Alice' bruiloft,' zei ik om haar op gang te helpen. 'Maar vandaag, toen ze dat artikeltje las, was het net of de dam van het Iroquoismeer opnieuw was doorgebroken. Zo ken ik haar niet.'

'Je moeder heeft te hard gewerkt. Ze is overspannen.' Oma friemelde aan een punt van de krant die voor haar lag. Ze keek weer door het raam, en niet naar mij. Ik wist dat ze iets verborg.

'U had haar reactie moeten zien. Ze liep naar haar kamer boven en ik kon haar door de gesloten deuren heen horen huilen. Komt het wel goed met haar?'

'Het hangt ervan af of ze God om hulp vraagt of niet. Het kan voor een vrouw heel moeilijk zijn als haar kinderen haar op een dag niet meer nodig hebben. Dat zul je zelf ooit ook merken.'

'Nee, want ik ga nooit trouwen, weet u nog?' Ik wachtte, maar oma zweeg nog steeds. 'Wilt u me vertellen waarom dat artikel haar aan het huilen maakte of niet?' vroeg ik ten slotte gefrustreerd.

Ze sloot haar ogen. 'Je moeder kende de man die verdronken is.'

'Wat?' Ik greep oma's krant en vouwde hem open op tafel. Mijn adem stokte toen ik de naam opnieuw las: Daniël Carver. 'Was hij dezelfde Danny die op haar hobbelpaard speelde tijdens de overstroming?'

Oma trok verbaasd haar wenkbrauwen op. 'Ja... hoe weet jij dat?'

'Mama heeft me dat verhaal ooit verteld.' Ik begreep dat er nog veel meer achter dit raadsel zat, en dus wachtte ik, ongeduldig met mijn voeten wiebelend. 'Was dat de enige keer dat mama die Danny ontmoette?'

Ze keek me even aan en wendde haar blik snel weer af. 'Ik denk dat je moeder moet beslissen of ze jou over Daniël Carver wil vertellen of niet.'

Nu werd ik pas echt nieuwsgierig. En gefrustreerd. 'Maar zij zal het nooit vertellen! Mama vertelt nooit over iets interessants of belangrijks, alleen over het nieuws van de societypagina.'

De ketel floot en oma stond op om hem van het vuur te halen.

Maar ze schonk het water niet in de theepot. 'Je moet naar huis gaan en met haar praten, Harriet. Als ze echt zo overstuur is als jij zegt, helpt het misschien als ze erover praat.'

'Maar dan moet u meekomen, oma. Dan praten we samen met haar.'

Ze schudde haar hoofd. 'Je moeder mist Alice heel erg. Jij hoeft haar plaats niet in te nemen, maar probeer wel wat meer tijd samen met je moeder door te brengen. Leer elkaar kennen.'

Ik huiverde bij het idee om tijd met mijn moeder door te brengen, vooral als ze zou gaan huilen, maar het was kennelijk de enige manier waarop ik ooit achter het hele verhaal kon komen. Ik bleef nog even doordrammen totdat ik begreep dat oma niet van gedachten zou veranderen en liep daarna met lood in de schoenen naar huis.

Mama zat in haar kleine zitkamer boven. Er lag een hele stapel correspondentie voor haar, maar de pen stond nog in de inktpot en het schrijfpapier was onaangeroerd. Ze zat met haar handen op haar schoot gevouwen door het raam boven haar bureau te staren. Het verkreukelde zakdoekje op haar bureau leek erg vochtig.

'Gecondoleerd met uw vriend Danny Carver, mama.'

Haar ogen waren rood en gezwollen toen ze me aankeek. 'Ik heb in geen jaren meer aan Danny gedacht, en nu zie ik plotseling zijn naam op de voorpagina... wat een tragedie.'

Haar tranen stroomden weer. Een kindervriendschap van twee of drie dagen kon zo veel verdriet niet verklaren. Ik maakte het mezelf gemakkelijk op de vloer naast haar en wachtte op het verhaal.

In de verte speelde een fanfarekorps een treurzang terwijl Lucy op een grazige heuvel stond en over de rivier uitkeek die haar vader had meegesleurd toen zij nog kind was. Het glinsterende wateroppervlak leek bedrieglijke vredig, en ze kon zich nauwelijks voorstellen dat het elf jaar eerder zo veel verwoesting had aangericht en zo veel verdriet had veroorzaakt.

Ze wilde eigenlijk niet naar deze herdenkingsplechtigheid, maar haar moeder had erop gestaan. 'Het zou niet correct zijn als je niet kwam, Lucy. Het is tenslotte een dag ter ere van je vader en bovendien zou oma Garner je nodig kunnen hebben.'

Lucy had in afstandelijk stilzwijgen toegekeken hoe vertegenwoordigers van het stadsbestuur het Garner Park aan de nagedachtenis van haar vader wijdde en het kort daarvoor geplaatste stenen monument officieel onthulde. Het plaatselijke fanfarekorps speelde treurmuziek en een groep soldaten die samen met Horatio in het leger had gediend salueerde uit eerbetoon. Oma Garner, de eregaste bij de ceremonie, had een krans gelegd ter herinnering aan haar zoon. Lucy was nu alle drukte ontvlucht terwijl de elite van de stad oma Garner troostte en haar moeder met oom Franklin praatte, die voor de gelegenheid per trein naar Roseton was gekomen.

Lucy stond afgezonderd en probeerde de papa die zij zich herinnerde terug te vinden in alle gloedvolle toespraken die ze zojuist had gehoord. Niemand had gezegd hoe zijn ogen sprankelden als hij haar aankeek, of hoe hij kon lachen als ze samen zogenaamd theedronken. Ze maakte zich zorgen dat ze zou vergeten hoe hij eruitzag. Ze had een foto van hem in zijn legeruniform en een andere waarop hij zijn arm om haar moeders schouder had geslagen. Ze waren toen pas getrouwd. Maar geen van beide foto's had de vader vastgelegd die Lucy zich herinnerde.

De fanfare beëindigde de treurmuziek en zette een levendige mars in. Lucy hoorde de man niet aankomen voordat hij haar aanspraak. 'U bent de dochter van Horatio Garner, nietwaar?'

Ze draaide zich om en zag een grote jongeman van ongeveer haar leeftijd. Ze deed een stap achteruit toen ze zag dat hij een gewone arbeider was. 'Hoe weet je dat? Wie ben jij?'

'Ik ben Danny Carver. Ik heb u één keer eerder ontmoet, maar waarschijnlijk weet u dat niet meer.'

Lucy kon zich niet voorstellen hem ooit ontmoet te hebben. Zijn overall en werkhemd waren besmeurd met de rode klei van de steenfabriek. Hij haalde zijn hand door zijn haar dat de kleur had van nat zand en ze zag rode randjes onder zijn vingernagels en in de rimpeltjes op zijn knokkels.

'Ik was in jullie landhuis tijdens de overstroming. U liet me in uw speelkamer spelen en op uw hobbelpaard rijden.'

Hij glimlachte een scheve grijns en Lucy herinnerde zich hem plotseling. Maar ze was te trots om het toe te geven. 'Tijdens de overstroming zaten er tientallen kinderen bij ons in huis,' zei ze nuffig.

'Dat weet ik. En daar heb ik uw familie altijd om gerespecteerd.'

Lucy antwoordde niet. Ze had geleerd heel onderkoeld te reageren op jongemannen die aangetrokken werden door haar schoonheid, en in het bijzonder op ongeschikte vreemdelingen.

'Ik wilde alleen even zeggen hoe erg ik het vind van uw vader, ook al is het al elf jaar geleden. Hij heeft mijn leven gered.'

'Hij heeft heel veel levens gered.'

'Ja, maar mij heeft hij persoonlijk gered. Hij kwam naar het appartementengebouw waar we woonden en waarschuwde ons allemaal om te vluchten. Hij zei dat de dam op breken stond. Mijn grootmoeder was oud en kon niet lopen, en uw vader droeg haar in zijn armen naar zijn rijtuig.'

Lucy keek hem aan en zag dat Danny's emoties oprecht waren en dat zijn scheve grijns niet meer was dan een verdedigingstactiek. 'Toen kwam hij terug voor mij en mijn broer. Hij zette Jake op zijn schouders omdat het water al zo diep was, maar zei dat ik er dapper genoeg uitzag om er op eigen kracht doorheen te komen. Mijn moeder moest de baby dragen. Ik weet nog hoe koud het water was toen ik erdoor waadde en hoe uw vader Yankee  Doodle floot alsof we ons nergens zorgen om hoefden te maken. Hij liet me de rug van zijn jas vasthouden en tilde me in zijn schitterende rijtuig toen we er eindelijk waren. Ik had nog nooit eerder in een rijtuig gezeten.'

Lucy kreeg tranen in haar ogen toen Danny haar vader weer tot leven bracht. Ze was vergeten hoe graag hij altijd liep te fluiten.

'We verloren alles bij die overstroming,' ging Danny verder. 'We hadden nog geen deken of pan over. Het hele appartementengebouw en alles wat erin was, verdween eenvoudigweg. Het enige wat er van onze wijk overbleef, waren bergen puin en tonnen modder. Maar we kwamen er in elk geval levend uit. Uw vader was een moedige man.'

'Dank je wel. Heel aardig van je dat je me je verhaal vertelt. Ik mis mijn vader. Jij bent misschien een van de laatste mensen die hem in leven hebben gezien.'

'Ik was onderweg daar naartoe,' zei hij en wees naar de beveiligingsmuur. 'Ik wilde zien waar ons appartementengebouw ooit stond. Loopt u mee?' Hij had een vriendelijk gezicht, een innemende stem, en Lucy dacht dat hij knap zou kunnen zijn als hij goed gekleed was. Ze keek over haar schouder naar de menigte en zag dat haar moeder en grootmoeder nog steeds bezig waren.

'Heel graag,' antwoordde ze. Samen liepen ze weg, waarbij Lucy zorgvuldig oppaste waar ze haar dure schoentjes zette. Danny paste zijn tempo bij haar aan.

'Weet u nog hoe de wijk The Flats eruitzag voor de overstroming?' vroeg hij.

'Nee, ik vrees van niet. Ik was toen nog maar zes jaar.'

'Ja, en u mocht waarschijnlijk niet naar dit deel van de stad, of wel? Nee, u hoeft u niet te verontschuldigen,' weerde hij af toen ze haar mond opendeed. 'Ik neem het uw familie niet kwalijk dat ze u daar weg wilden houden. En u moet waarschijnlijk ook niet in de buurt komen van de arbeidersbuurt die ze ter vervanging hebben gebouwd.'

Een paar minuten later bleef hij staan op een kale grasvlakte en wees naar de grond waar ze op stonden. 'Hier is het. Hier heb ik ooit gewoond.'

Lucy keek om zich heen en zag niets waaraan deze plek te onderscheiden was van de rest van het park. 'Hoe weet je zo zeker dat het hier was?'

'Ziet u die kerktoren op de heuvel aan de overkant van de rivier?' Hij wees de spits aan. 'Die zag ik vanuit het raam van ons appartement. Het was recht over de rivier.' Hij zweeg even en deed zijn ogen dicht. 'Ons appartementengebouw had drie verdiepingen, met vier appartementen op elke verdieping — volgepakt met mensen van alle leeftijden, maten en kleuren. Je hoorde altijd drie of vier talen tegelijk: mensen die schreeuwden, lachten, scholden... huilende baby's. Er leek hier altijd was buiten te hangen, dag en nacht, en ik weet nog dat ons drinkwater vreselijk smaakte. Maar al die gezinnen letten op elkaar, begrijpt u?' Hij liet zijn scheve grijns weer zien. Lucy knikte, maar had geen idee wat hij bedoelde.

'De meeste vaders werkten in de steenfabriek of jullie leerlooierij. We hadden geen van allen erg veel, maar het was ons thuis. Wij woonden op de bovenste verdieping en ik vond het heerlijk om naar de boten te kijken die op de rivier voorbijkwamen. In de zomer gingen we zwemmen als het te heet werd in ons appartement en mijn vader nam me op zondagmiddag soms mee uit vissen. De zondag was zijn enige vrije dag. Hij is ook bij de overstroming omgekomen.'

Lucy keek hem verbaasd aan. 'Waarom heeft hij het niet gered, net zoals jullie?'

'Hij was aan het werk toen het alarm ging. Ze sloten de steenfabriek en vertelden iedereen dat ze het hogerop moesten zoeken, maar hij besloot te helpen bij de evacuatie. Ze zeggen dat hij twee oudere zusters probeerde over te halen hun huis te verlaten. Dat was verder stroomafwaarts, en direct op de rivieroever. Toen de pijlers van de spoorwegbrug het begaven, sloeg de rivier het huis en hen alle drie weg.'

'Wat vreselijk!' Lucy legde haar hand op zijn arm. 'Dan hebben we dus iets gemeen, nietwaar?' Ze had nog nooit iemand ontmoet die haar verlies echt begreep en ze voelde een zekere verwantschap met hem.

Hij haalde zijn vingers door zijn zandkleurige haar en knikte. 'Het woord "held" betekende nooit veel voor mij toen ik klein was. Het veranderde het feit niet dat mijn vader nooit terugkwam. Ik kon niet begrijpen waarom hij ons had verlaten. Ik was woedend.'

'Ik heb het altijd precies zo gevoeld. Ik had veel liever mijn vader teruggehad dan dat iedereen hem toejuichte als de held. Om eerlijk te zijn, ik gaf niets om de mensen die hij had gered. Die kende ik geen van allen en ik had het gevoel dat zij mijn vader van me hadden afgenomen. Ik word binnenkort achttien en hij zal er niet zijn om het met me te vieren. De andere meisjes krijgen straks allemaal rozen van hun vaders als we over een paar maanden van de middelbare meisjesschool komen, maar mijn vader zal er niet bij zijn.' Ze stopte met praten en verbaasde zich erover hoeveel emoties Danny bij haar had losgemaakt. Toen besefte ze wat ze net had gezegd. 'Het spijt me. Jij was een van de mensen die hij redde. Ik bedoelde niet.

'Het geeft niet, ik weet precies wat u voelde. Ik heb die twee koppige oude zusters die hun huis niet uit wilden heel lang gehaat. Volgens mij hadden ze mijn vader vermoord, even zeker als wanneer ze een mes door zijn hart hadden gestoken. Het was waarschijnlijk niet goed om hen te haten, maar hij was dood, en dat was aan hun koppigheid te wijten.'

'Ik nam het de hele stad kwalijk. Ik haatte de burgemeester, de politie en de brandweer, want het was hun taak om mensen te beschermen en te redden, niet die van mijn vader.' Lucy zei het niet hardop, maar ze verweet het haar moeder ook. Het was haar schuld dat haar vader naar de vissershut ging. Als hij thuis was gebleven, had hij het nooit geweten van die dam. Dan had hij koffie zitten drinken in bed toen de vloedgolf kwam. Maar dat zei ze niet tegen Danny, want als haar vader het had overleefd, waren hij en zijn gezin omgekomen.

Op de achtergrond speelde de fanfare een vrolijk deuntje terwijl zij samen de ramp herdachten. Het leek ongepast. Plotseling bedacht Lucy nog iets. 'Dan moet jouw vaders naam ook op het nieuwe monument staan.'

'Dat klopt. Daarom ben ik hier vandaag. Ik wilde het zien.'

'Ik wil het ook zien. Kun je het mij aanwijzen?'

'Natuurlijk.' Ze hepen samen terug over het gras, maar toen Lucy goed naar de granieten gedenksteen keek, had ze spijt van haar vraag. Haar vaders naam stond boven alle andere, in grote letters. Ze vond Henry Carvers naam in de lijst eronder, in een veel kleinere letter.

'Dat is niet eerlijk,' mompelde ze. 'Zij kwamen om terwijl ze precies hetzelfde deden.'

'Het leven is zelden eerlijk juffrouw Garner. En weet u? Ze hebben de namen van die twee oude vrijsters die mijn vader probeerde te redden hier ook nog op gezet. Ziet u wel?'

Lucy keek waar hij wees en las hun namen: Elizabeth Dawes, Esther Dawes. Het leek zo oneerlijk. Lucy's herinneringen kwamen boven en ze wist weer hoe boos en bedrogen ze zich in de weken na de overstroming had gevoeld.

'Ons huis was vreselijk triest en hol nadat mijn vader was gestorven. Ik zou een heel groot feest houden voor mijn zevende verjaardag, maar het is nooit gebeurd. Ik zou mijn vader om een pony vragen, een echte dit keer, niet zo'n houten paard waar jij op gereden hebt. Het klinkt waarschijnlijk egoïstisch en zielig vergeleken met wat jij allemaal verloor, maar ik was heel jong en kon alle veranderingen in mijn leven niet begrijpen.'

In Danny's leven moest ook veel veranderd zijn, besefte ze. Hoe had zijn familie het overleefd? Haar familie had een inkomen uit de leerlooierij en ze waren hun huis niet kwijtgeraakt. Ze had nooit zo veel nagedacht over de mensen die hun huizen hadden verloren omdat het henzelf niet overkomen was. De verschillen leken haar nu oneerlijk, zoals de grote en kleine letters op het monument.

'Hoe hebben jullie de eindjes aan elkaar geknoopt nadat je vader was overleden?' vroeg ze. 'Waar woonden jullie?'

'We redden ons.' Hij trok nonchalant een schouder op, en ze herkende het gebaar van elf jaar eerder. 'Er werd een voorlopig tentenkamp ingericht dat zich tot een soort sloppenwijk ontwikkelde.'

'Wie onderhield jullie gezin?'

Toen Danny niet onmiddellijk antwoordde, had Lucy spijt van haar vraag. Ze keek de andere kant op, maar zag zijn wangen nog rood worden. 'Mijn moeder vond werk. En ik deed allerlei klusjes zoals ijs en kranten bezorgen, boodschappen doen. Toen ik veertien was, nam ik een baan bij de steenfabriek. Ze dachten dat ik veel ouder was.'

'Lucy!'

Ze draaide zich met een ruk om toen ze haar grootmoeders stem hoorde. 'Ik moet ervandoor. Tot ziens, Daniël. Dank je wel...' Voordat ze uitgesproken was, greep haar grootmoeder haar bij een arm en rukte haar mee.

'Waarom stond je in vredesnaam met die man te praten?' Haar stem klonk koud en hard als de steen van het monument. 'Weet je niet dat het ongepast is met zulke mensen om te gaan?'

'Hij vertelde me over papa. Hij zei dat papa hem tijdens de overstroming uit huis had gehaald en zijn leven had gered.'

'Je kunt geen woord geloven van wat die lui beweren. Ze spelden je van alles op de mouw om je vertrouwen te winnen.'

'Maar het is waar, oma. De vader van Danny is ook bij de overstroming omgekomen, ik zag zijn naam op de steen.'

Oma leek niet geluisterd te hebben. 'Het is al erg genoeg dat je moeder met deze mensen omgaat en dat is de reden dat ze niet wordt uitgenodigd bij de kringen die wij bezoeken. Maar jij moet het niet voor jezelf bederven, zoals zij deed. Kom mee.'

Lucy keek over haar schouder toen haar grootmoeder haar meetroonde, maar Daniël Carver was al in de menigte verdwenen. Toen ze in het rijtuig naar huis reed, was haar hart lichter, ondanks de treurige gelegenheid en de herinneringen die waren opgerakeld. Voor het eerst van haar leven had ze iemand ontmoet die het verlies begreep waarmee zij zo veel jaren geleefd had, iemand die begreep dat een vader niet herdacht kon worden met een granieten gedenksteen en kransleggingen.