1
Het was ironisch.
Ik lag in mijn gevangeniscel op een krakende, ijzeren brits, staarde naar de bevlekte matras boven mij en herinnerde me de dag waarop ik de betekenis van het woord ironisch voor het eerst begreep. Ik kon het niet helpen dat ik moest glimlachen om de... nou ja, om de ironie ervan. De betekenis was me tien jaar eerder duidelijk geworden, op de dag dat mijn grootmoeder, Beatrice Monroe Garner, werd gearresteerd.
Het was toen ook zaterdag, net als nu. Mijn moeder was in alle staten geweest omdat oma Bebe, zoals we haar noemden, de volgende morgen de kerkdienst zou missen als mijn vader niet naar de gevangenis zou gaan om haar borgtocht te betalen.
'Ze kan de sabbat niet in de cel doorbrengen!' had ze gejammerd. 'Alsjeblieft, John. We moeten haar eruit halen!'
Ik zou de kerkdienst van de volgende dag ook mislopen, bedacht ik. Wie ging mijn zondagsschoolklas van tienjarige meisjes opvangen? Zoals mijn vader ongetwijfeld zou opmerken: 'Misschien had je beter aan hun welzijn kunnen denken voordat je jezelf liet arresteren, Harriet.'
Toen mijn oma Bebe op die dag in de cel belandde, was ik even oud als mijn zondagsschoolmeisjes nu. Mijn zuster Alice en ik zaten met onze ouders te ontbijten toen de telefoon ging. Het apparaat was een enorme noviteit in 1909, en we stopten allemaal met eten om te luisteren of het ons partijsignaal van drie korte belletjes zou produceren. Toen dat inderdaad gebeurde, haalde mijn moeder de hoorn van de haak en zette die tegen haar oor, terwijl ze op haar tenen ging staan om in het kleine, kegelvormige mondstuk te praten. Op het moment dat ze de hoorn weer ophing, barstte ze in tranen uit.
'Dat... dat was... de politie!' wist ze ons tussen haar snikken door mee te delen. 'Ze hebben mijn moeder afgelopen nacht gearresteerd en... en... ze zit in de gevangenis!'
Mijn oudere zuster hapte naar adem. Zij was het vrouwelijke, overdreven soort meisje dat vaak naar adem hapte. 'Gearresteerd! Maar waarom? Wat heeft oma gedaan?'
'Hoe kunnen ze haar zoiets aandoen?' huilde mijn moeder. 'Ze is toch geen misdadiger?'
'Is er nog koffie?' vroeg mijn vader rustig. 'Ik zou nog wel een kopje lusten, als je het niet erg vindt.'
'O, John! Hoe kun je op zo'n moment koffie gaan zitten drinken? Doet het je dan helemaal niets?'
'Beatrice Garner geeft niets om de goede naam van haar familie, dus waarom zou ik er iets om geven wat er met haar gebeurt? Ze wist wat de gevolgen zouden zijn toen ze met die geheelonthoudersbende van haar begon rond te rennen om whiskyvaten stuk te slaan. Ze heeft haar bedje gespreid toen ze besloot een tweede Carrie Nation te worden, en nu mag ze erin slapen.'
Mijn moeder barstte opnieuw in tranen uit. Alice stond van tafel op om haar te troosten. Mijn vader zuchtte en gaf mij zijn lege kopje. 'Wil jij even inschenken, Harriet? Dank je wel.' Onze hulp had die morgen vrij en dus nam ik zijn kopje gehoorzaam mee naar de keuken om in te schenken, zette het weer op tafel en wachtte op het tweede bedrijf van het drama.
'Alsjeblieft, John. Ik smeek je,' pleitte mijn moeder. 'Haal haar alsjeblieft uit dat verschrikkelijke oord.'
'En dan nog iets,' antwoordde hij. 'Wat voor voorbeeld geeft ze onze dochters eigenlijk?' Hij schonk melk in de koffie die ik hem had voorgezet en roerde langzaam, alsof hij geen antwoord verwachtte.
Afgezien van smeken en huilen was er niets wat mijn moeder kon doen om oma Bebe te helpen — en dat was ironisch, omdat oma zich zo hard inspande om vrouwen meer macht te geven in deze wereld. Zij had een hekel aan tranen. 'Vrouwen mogen ze nooit als wapen gebruiken,' zei ze altijd,'vooral niet om mannen van gedachten te doen veranderen.' Maar nu had mijn moeder haar toevlucht tot tranen gezocht om mijn vader over te halen. Oma Bebe zou het er niet mee eens zijn geweest.
Maar oma zat in de cel.
En het waren uiteindelijk de tranen die mijn vader overhaalden om naar de stad te gaan en haar borgtocht te betalen. Alice droeg het hare bij aan de stortvloed en mijn vader was niet sterk genoeg om zich in die stroom staande te houden. Dat was geen enkele man. Mijn zus had een hart dat zo sentimenteel, klef en zacht was als nat tarwemeel. Ze kon haar tranen aan- en uitzetten als een moderne waterkraan en kon er emmers vol van vergieten.
Alice was zestien en zo mooi dat de slimste mannen bij haar in de buurt tot dwaasheid vervielen. Zodra haar grote, blauwe ogen vochtig werden, trok elke man die het zag een witte zakdoek tevoorschijn om die haar als teken van overgave aan te bieden. Oma Bebe had weinig met haar op.
Jouw zus zou veel goeds voor de zaak kunnen verrichten,' zei ze ooit tegen mij. 'Alice is het soort vrouw waarvoor mannen ten strijde trekken, als voor Helena van Troje. Maar het spijt me te moeten zeggen dat ze het allemaal te grabbel gooit. Zij zal zich gewonnen geven aan de eerste de beste praalhans die haar lieve woordjes toefluistert. Dat doen vrouwen zoals zij altijd. Ongelofelijk jammer,' besloot ze met een zucht. 'Jouw zus gelooft de lengen dat vrouwen het zwakkere geslacht zijn. En haar overvloedige gebruik van tranen bevestigt die mythe... maar voor jou is er hoop, Harriet,' voegde ze eraan toe. Steeds als het onderwerp van Alice' verbazingwekkende schoonheid aan de orde kwam, streelde oma zachtjes mijn weerbarstige bruine haar en zei:'Wat een geluk dat jij zo'n normaal kind bent. Jij zult het van je slimheid moeten hebben.'
Het feit dat Alice oma redde met haar tranen is ironisch, nietwaar? Ik deed die morgen niet mee aan de huil- en jammerbuien. Ik wilde mijn grootmoeder niet teleurstellen.
Ik hield van mijn oma en bewonderde haar felheid en hartstocht. Het waren geen kwaliteiten die de welgemanierde samenleving in vrouwen waardeerde, maar ze fascineerden mij. Maar ondanks dat wilde ik geen gedrevene zijn als zij en in de gevangenis belanden, evenmin als ik de gehoorzame echtgenote wilde zijn zoals mijn moeder, of een ware sirene zoals Alice. Maar hoe zou ik dan wel moeten leven als moderne vrouw, die net voor het begin van de twintigste eeuw werd geboren? Welke andere keuzes had ik? Dat was de vraag die ik probeerde te beantwoorden toen ik in de gevangenis belandde.
Op die noodlottige dag dat mijn grootmoeder gearresteerd werd, was ik nog maar tien en dus jong genoeg om meestal genegeerd te worden, behalve wanneer mijn vader meer koffie nodig had. Maar ik was een goede waarnemer en nam alles op wat er rondom mij gebeurde terwijl ik de weg voor mijn eigen leven begon uit te stippelen. Oma Bebe vertelde me dat ieders leven een bepaald doel had, en dus had ik een routekaart nodig.
'Grijp het roer en stuur, Harriet. Drijf niet zomaar rustig met de stroom mee. Als je geen routekaart hebt, loop je misschien ergens rondjes of sla je te pletter tegen de rotsen. Wees er altijd goed van doordrongen waar je naartoe gaat.'
Ze had het opgegeven mijn moeder en Alice de weg te wijzen 'haar redsters, ironisch genoeg' en was begonnen al haar inspanningen op mij te richten. Ze nam dat besluit toen ze zag hoe ik Tommy O'Reilly tegen zijn schenen schopte toen hij mij een snoepje probeerde af te troggelen. Tommy was de zoon van een politieman en hij pestte alle kinderen in de stad. Maar die dag deed ik een stap in zijn richting alsof ik hem een zuurstok wilde geven en schopte hem tegen zijn schenen.
'Jij hebt het in je, liefje!' zei oma terwijl Tommy brullend op één been rondhinkte. 'Jij zult nooit met de stroom meegaan, Harriet. Jij weet hoe je moet roeien!'
Mijn routekaart was natuurlijk nog niets meer dan een potloodschets. In latere jaren zou ik die verder invullen naarmate nieuwe ervaringen details aan het plaatje toevoegden. Te zijner tijd zou ik voorzichtig alle gevaren onderkennen die ik moest zien te vermijden, alle valkuilen noteren waarvoor ik moest oppassen. Ik probeerde mijn oma's advies op te volgen, maar had zij dat zelf wel gedaan? Had zij bewust koers gezet naar de gevangenis in de stad, of had ze het roer losgelaten? Dat wilde ik haar vragen als ze ooit weer uit de gevangenis zou komen.
'Alstublieft, papa, alstublieft!' smeekte Alice, die als een Bijbelfiguur voor zijn voeten knielde. 'Laat oma daar alstublieft niet voor .altijd zitten!' Alice was zo over haar toeren geraakt dat ze op het punt stond flauw te vallen. Ze was een meesteres van de appelflauwte, nog zo'n vrouwelijk trekje dat oma verafschuwde. Alice hoefde niets anders te doen dan haar fijne handje naar haar voorhoofd te brengen en met haar oogleden te knipperen, en iedere man rende op haar af om haar op te vangen voordat ze zou bezwijken.
Mijn vader zette zijn kopje neer en keek me aan. 'Haal het vlugzout even, Harriet, wil je?'
Alice zat nog steeds op haar knieën, zodat ze deze keer in elk geval niet zo hard zou vallen. Terwijl ik naar boven rende om het Hesje met ammoniakzout te halen, hoorde ik mijn vaders stem. 'Goed, goed. Houd nu maar op met al dat gejammer. Ik zal de borgtocht van Beatrice wel gaan betalen.'
Ik nam het hem niet kwalijk dat hij de rijzende vloed wilde ontvluchten. Nadat ik naar de keuken was teruggerend, haalde ik de kurk van het flesje vlugzout en hield het onder Alice' bevallige neus. Toen de rust was weergekeerd, liep ik achter mijn vader aan naar de hal.
'Mag ik mee om oma te redden?'
'Absoluut niet! De gevangenis is geen plek voor een tere jongedame.'
Toen geloofde ik hem niet, maar de waarheid van zijn uitspraak was me duidelijk geworden toen ik eenmaal in mijn eigen gevangeniscel lag.
Hij pakte zijn lange jas en rijhandschoenen van de kapstok, zette zijn hoed op zijn kalende hoofd en liep al mompelend over oma Bebe naar de deur. Ik liep mee en knikte instemmend. Samen startten we de T-Ford en ik sprong op de passagiersplaats. De auto reed hortend en stotend tot het eind van de straat voordat mijn vader zich realiseerde dat ik er nog steeds was.
'Stop! Harriet... wat... je kunt niet mee!'
Ik ging er niet tegenin en huilde niet. Ik keek alleen maar naar hem op, oog in oog, en stak mijn kin een beetje naar voren. Zo keek ik Tommy O'Reilly op school ook altijd aan als hij me probeerde te pesten. Ik staarde dan zwijgend, met mijn armen over elkaar, en mijn voet op zijn schenen gericht. Mijn blik was nu iets minder uitdagend, maar het effect was hetzelfde.
'Och, wat maakt het ook uit! Nu je er toch al bent...' Hij richtte zijn aandacht weer op de automotor, die sputterde en bijna afsloeg.
'Je moet meer choken,' zei ik, aan de hendel trekkend. 'Een beetje meer gas.'
'Maar je gaat niet mee naar binnen, Harriet. Ik meen het. De gevangenis is geen plek voor... en je grootmoeder heeft niet het...'
Ik knikte plichtsgetrouw — en ging niettemin achter hem aan het politiebureau binnen. Mijn vader kreeg onmiddellijk de hulpsheriff, Thomas O'Reilly senior, te spreken. Hij vertelde dat oma Bebe was gearresteerd nadat ze de vorige avond had geprobeerd een bar te blokkeren. De meeste andere leden van de Geheelonthouders-bond van Christenvrouwen waren rustig naar huis gegaan toen de politie arriveerde om de blokkade op te heffen, maar zo met mijn oma. Zij had geweigerd het gevecht tegen het kwaad van Demon Rum op te geven.
'En we moesten haar bijl in beslag nemen,' besloot de politieman.
Mijn vader knikte en betaalde haar boete. Binnen de kortste keren werd oma Bebe bevrijd. We hoorden haar stem door de gang schallen toen een agent haar uit de cel probeerde te halen.
'Nee, wacht! Laat me onmiddellijk los! Ik ben nog niet klaar om te vertrekken! Deze gevangenis zit vol met dronkaards, precies de mensen die ik probeer te redden.' hulpsheriff O'Reilly keek wanhopig. 'Het is een lange nacht geweest,John. Neem haar mee. Alsjeblieft.'
'Weten jullie wel dat dit land één bar op de driehonderd inwoners telt?' ging de activiste verder terwijl ze haar handtas en mantel terugkreeg. 'Er zijn meer bars dan scholen, bibliotheken, ziekenhuizen, theaters of parken, en al helemaal meer kroegen dan kerken!'
We brachten haar naar huis.
Net als de dappere soldaten die vijfenveertig jaar eerder ten strijde waren getrokken tegen het kwaad van de slavernij, was mijn grootmoeder bereid haar eigen vrijheid zo nodig op te of-leren om de mensheid te bevrijden van de slavernij van de alcohol. En dat was de grootste ironie, bedacht ik, terwijl ik op mijn harde gevangenisbed peinsde over mijn eigen arrestatie en opsluiting. Het was namelijk zo dat oma Bebe onlangs de oorlog tegen De mon Rum had gewonnen. Het Achttiende Amendement op de grondwet van de Verenigde Staten was een paar maanden eerder, op 29 januari 1920 van kracht geworden. Het hield een streng verbod in op het produceren, verkopen en transporteren van alle alcoholhoudende dranken.
En nu zat ik in de gevangenis omdat ik die wet overtreden had.
Ja, ik vond mijn situatie heel ironisch. Mijn moeder of Alice zou geen tranen van medeleven voor mij plengen, en oma Bebe nog veel minder. En mijn vader zou ongetwijfeld zeggen: Je hebt je bedje gespreid, Harriet, en nu zul je erin moeten slapen.'
Hoe was ik eigenlijk een crimineel geworden? Over die vraag heb ik de hele nacht nagedacht. De beste manier om die te beantwoorden, is misschien om helemaal bij het begin te beginnen.
2
Mijn grootmoeder is ooit jong geweest en niet helemaal zeker van zichzelf. Met de vrouw voor ogen die zij geworden is, vind ik dat moeilijk te geloven, maar ze heeft het mij zelf verteld en mijn grootmoeder liegt niet. 'Alle zekerheid die ik nu bezit, Harriet, heb ik uit noodzaak verworven,' zei ze stellig. 'Ik heb niets van zelfverzekerdheid meegekregen. Integendeel zelfs.'
Ze werd in het noordoosten van Pennsylvania geboren op de boerderij van haar ouders, weggedoken in een dal van de Pocono Mountains. Beatrice Aurelia Monroe kwam ter wereld op dezelfde dag van dezelfde maand van hetzelfde jaar dat de eerste conferentie over de rechten van de vrouw werd gehouden, 19 juli 1848. Natuurlijk was ze op haar geboortedag te jong om zich te realiseren hoe veelzeggend het was, maar later zou ze verklaren dat het geen toeval was.
Terwijl Elizabeth Cady Stanton, Lucretia Mott en de anderen van die bewonderenswaardige groep vrouwen de Verklaring van Intenties en Resoluties in Seneca Falls in New York ondertekenden, en daarmee het startschot gaven voor de strijd voor de rechten van de vrouw, leverde overgrootmoeder Hannah Monroe haar eigen strijd om oma Bebe ter wereld te brengen, die zo eigenwijs was om omgekeerd naar buiten te komen. Bebe was voorbestemd om alles in het leven anders dan anders te doen, en haar geboorte met haar voeten vooruit was slechts het begin. Ze had bovendien het lef om een meisje te zijn. Haar vader, Henry Monroe, had zijn vrouw opdracht gegeven een jongen te baren, wat mij een beetje egoïstisch voorkwam aangezien hij al vier zoons had: James van negen, William van zeven, Joseph van vijf en Franklin van drie.
'Wat bedoel je ermee dat het een meisje is?' vroeg een verontwaardigde Henry aan de kraamvrouw toen ze hem het nieuws vertelde. Hij stampte met zijn werklaarzen aan naar de slaapkamer en keek in de luier van de baby, ervan overtuigd dat de kraamvrouw een belangrijk detail over het hoofd had gezien. Toen duidelijk werd dat dit niet het geval was, gaf hij het huilende bundeltje terug aan zijn vrouw. 'Dit had een jongen moeten zijn, Hannah. Een man kan nooit genoeg zonen hebben om hem te helpen.'
'Ik weet het, lieverd,' zei ze zacht, 'maar God heeft ons deze keer met een meisje gezegend.'
Misschien wist Hij dat Hannah ook wel wat hulp kon gebruiken op de boerderij bij het voeden en kleden van haar grote man en vier opgroeiende zoons. Zo zag Hannah haar kleine dochter - als een geschenk van God. Ze keek naar de baby en glimlachte terwijl Henry de kamer uit beende. 'Let maar niet op hem, kleintje. Hij wordt kribbig als zijn avondeten te laat op tafel staat.'
Het avondeten was die dag te laat vanwege de dwarse houding van Beatrice, waardoor haar geboorte langer duurde dan nodig was geweest. Maar Hannah was een vrome vrouw, en zodra de kraamvrouw het nieuws van de geboorte in de kleine agrarische gemeenschap van New Canaan in Pennsylvania verspreidde, kwamen de andere vrouwen van haar kerk snel naar de boerderij om porties van hun eigen avondeten te delen met haar misnoegde echtgenoot en vier hongerige zoons. De voorraadkast stond uiteraard vol met het eten dat Hannah had voorbereid voor de tijd die ze in het kraambed zou doorbrengen, maar Henry en de jongens waren niet in staat zich in een vrouwelijk domein als de voorraadkast te begeven om hun eigen voedsel te verzamelen. En ze waren nog minder in staat om de maaltijden op het fornuis op te warmen.
Toen zijn maag eenmaal gevuld was, leek Henry's houding tegenover zijn nieuwe dochter iets te versoepelen. 'We zullen er het beste van moeten maken,' gromde hij toen hij zijn laarzen aan het eind van de dag uittrok en naast zijn vrouw in bed kroop. 'Er is altijd een volgende keer.'
Hannah had de herinnering aan de moeizame bevalling nog vers in het geheugen, maar slikte haar overhaaste antwoord toch maar in. In plaats daarvan deed ze een schietgebedje. Daarna legde ze haar hand op de arm van haar man. 'Het is een mooie, gezonde baby — God zij dank. Ik zou haar graag Beatrice willen noemen, als je het niet erg vindt. Beatrice Aurelia Monroe.'
Henry gaf geen antwoord op Hannahs verzoek tot ze de volgende morgen zijn ontbijt had bereid en voor hem op tafel had gezet. Hij beet in een stuk spek. 'Met die naam kan ik wel leven.'
Hannah had in de tien jaar van haar huwelijk geleerd geduld te hebben. Ze had geen antwoord verwacht voor de middag. Henry had voldoende tijd nodig om over dergelijke zaken te bidden en hield er niet van opgejaagd te worden. De driejarige Franklin kon de naam Beatrice niet uitspreken en kortte die af tot Bebe. De bijnaam bleef, en mijn zuster en ik noemen haar tweeënzeventig jaar later nog steeds oma Bebe.
De eerste jaren van haar leven verliepen rustig, vertelde ze. Ze groeide op tot een stil en nerveus kind, wat begrijpelijk was omdat iedereen op de boerderij groter, luidruchtiger en sterker was dan zij. Met vier oudere broers om te ontwijken - naast een aantal paarden, een koppel ossen en een kudde melkkoeien - had zij soms het gevoel dat er een samenzwering was om de arme Bebe onder de voet te lopen. De eerste nuttige zin die ze als peuter begreep, was:'Aan de kant, Bebe!'
'Ik was een schichtig kind,' vertelde ze me,'misschien omdat ik een groot deel van de tijd bezig was gevaren te ontwijken. En vreselijk verlegen! Ik huilde om het minste of geringste, om het vallen van een hoed - en er waren heel wat hoeden die konden vallen — om hoefslagen en rondvliegende hooibalen, wielen en lieren, laarzen, emmers en slachtblokken.'
Ik probeerde me voor te stellen hoe het was om op te groeien in een huis waarin slachtblokken zomaar uit de lucht vielen, en onwillekeurig kromp ik ineen. Toen ik ernaar vroeg, lachte ze. 'Praat me er niet van, Harriet! Dat met dat slachtblok was een poets van mijn broer William. Hij was altijd met kwajongensstreken bezig en zette lijf en leden op het spel. Daarom verbaasde het ons allemaal dat het Joseph was die zijn leven verloor en Franklin die een been kwijtraakte. Die drama's voltrokken zich natuurlijk jaren na het incident met het slachtblok, maar we herinnerden het ons allemaal.'
Oma Bebe vertelde nooit een verhaal van begin tot eind. Om een beetje idee te krijgen van haar leven, heb ik al haar opmerkelijke uitspraken in elkaar moeten passen alsof ik met een grote legpuzzel bezig was. Maar ik heb veel vrije tijd in deze gevangeniscel, en haar wonderlijke verhalen beginnen op hun plaats te vallen nu ik probeer uit te vinden hoe ik hier gekomen ben - en wat ik eraan kan doen.
Bebes broers waren wilde, ongeremde jongens die er veel genoegen in schiepen hun levens elke dag op nieuwe en steeds creatievere manieren in de waagschaal te stellen. Op een zomer bonden ze een touw aan een tak van de grote eik die bij de rivier langs hun boerderij stond. Ze boorden een gat in een oude plank, duwden het rafelige touw erdoorheen en knoopten het onder de plank vast om een zitting te maken. Bebe keek van veilige afstand hoe ze om beurten wild schommelden, hoger en hoger, en soms van de plank vielen, hun knieën schaafden of nog meer bulten op hun hoofd verzamelden. Ze vroeg zich af hoe het zou voelen om vrij door de lucht te vliegen op die schommel, met de blauwe lucht boven haar en de wind in haar haren. Maar hoewel ze het graag zou willen proberen, weerhield de angst haar altijd.
Op een dag toen het warm genoeg was om de kippen direct in hun hok te roosteren, besloot William met de schommel boven de rivier te zwaaien en het touw los te laten om ongeveer vier meter lager in het water te springen, zonder echter aan de harde rotsen te denken. Het had die lente weken geregend en de wild stromende rivier leek eropuit om iemand te laten verdrinken. Maar toen William veilig naar de oppervlakte kwam, volgden Bebes andere broers zijn voorbeeld en sprongen als wilden in het water. Zelf keek ze toe vanaf het pad, bang voor de slangen die in het lange gras bij de rivier zaten. James en Joseph hadden ooit een dikke, glimmend zwarte slang gevangen van een meter lang en ze hadden Bebe de stuipen op het lijf gejaagd toen ze plotseling op het erf verschenen met hun trofee, bungelend aan een hooivork.
Toen de eerste vijf schuchtere jaren van oma Bebe waren verstreken, trad er een enorme verandering op. Harriet Beecher Stowe had in 1852 haar boek De negerhut van oom Tom gepubliceerd en toen het zijn weg naar New Canaan gevonden had, ging er een sleets exemplaar bij de kerkdames van hand tot hand. Hannah las het boek bij lamplicht in de woonkamer van de boerderij en huilde. Bebe had haar stevige, vrome moeder nooit eerder zien huilen en haastte zich naar haar toe om haar te troosten.
'Wat is er, mama?'
'Het is het boek dat ik lees, Beatrice. Het beschrijft het dagelijkse leven van slaven in ons land, en het is gewoonweg vreselijk. Stel je eens voor dat iemand je eigenaar is. Bedenk eens hoe erg het zou zijn om als het bezit van iemand beschouwd te worden en als minderwaardig te worden gezien. Stel je voor dat je geen eigen leven hebt, gedwongen bent dag en nacht met lijf en ziel te moeten doen wat een ander wil, machteloos en zonder stem.'
Hannah praatte de volgende paar maanden onophoudelijk over het ellendige lot van de slaven terwijl zij en Bebe brood kneedden, kippen plukten en de was schrobden. Ze had het erover wanneer ze samen onkruid wiedden in de tuin, aardappels schilden, de vloeren dweilden of nieuwe kleren voor het gezin naaiden.
'Ik geloof dat God mij roept om die arme, beklagenswaardige mensen te helpen,' besloot Hannah op een middag in de herfst terwijl ze vet uitsmolt om huishoudzeep te maken. Geleid door haar geweten riep ze alle andere vrouwen die het boek hadden gelezen bij elkaar voor een vergadering in de dorpskerk. Ze besloten een plaatselijke vertegenwoordiging van de Anti-Slavernij-vereniging op te zetten. Henry steunde hun werk nadat hij het boek zelf ook had gelezen. Als hij ze niet nodig had, mocht Hannah zelfs de paarden voor de wagen spannen om naar de stad te rijden voor de vergaderingen. Bebe ging met haar moeder mee, keek en luisterde.
Aanvankelijk leken de anti-slavernijbijeenkomsten op zondagse kerkdiensten, met veel gebed en zang. Maar daarna stelden de vrouwen een plan op, stippelden hun strategie uit en bepaalden welke acties ze zouden ondernemen. Ze schreven talloze brieven en zonden ontelbare petities naar de regeringsvertegenwoordigers in Washington. Ze zamelden geld in om anti-slavernijpamfletten te drukken en te verspreiden. Hannah leverde haar bijdrage door een dozijn kippen op te fokken en de eieren voor het goede doel te verkopen. Ook de extra opbrengst uit haar moestuin ging naar het goede doel.
Zo nu en dan zond de afdeling Philadelphia van de Anti-Sla-vernijvereniging een spreker naar New Canaan om de voortgang van het werk toe te lichten. Een van hen vertelde hoe de vereniging slaven een voor een hielp ontsnappen via een onzichtbare 'ondergrondse spoorlijn'. Het leek Bebe dat het de vereniging heel veel tijd zou gaan kosten om haar doel te bereiken wanneer de miljoenen mannen, vrouwen en kinderen die nog in slavernij verkeerden een voor een moesten ontsnappen.
Op een nacht in de lente werd ze wakker van een zware onweersbui. Doodsbang voor de huilende wind en de verblindende bliksemschichten rende Bebe naar beneden, naar de slaapkamer van haar ouders, en kroop over haar hele lijf rillend naast haar moeder in bed.' God is ons een toevlucht en sterkte,' fluisterde Hannah, haar favoriete psalm citerend. ' Daarom zullen wij niet vrezen...'
Bebe dacht dat het dreunende geluid dat ze hoorden door de wind werd veroorzaakt, tot haar vader zei: 'Ik geloof dat er iemand voor de deur staat.'
Hij stond op om te gaan kijken. Hannah deed een ochtendjas aan om met hem mee te lopen en ook Bebe kroop uit bed. Ze rende achter haar ouders aan en hield haar moeders been vast.
'Kom binnen, kom binnen,' hoorde ze haar vader zeggen toen hij de zware eiken deur opende. 'Het is helemaal geen nacht om buiten te zijn.' Henry was even groot en stevig als de massieve deur en kende geen angst. Hij nodigde de doorweekte vreemdeling binnen zonder een moment te aarzelen.
'Dank u, meneer. Dank u zeer,' zei de man. Druipend en rillend stond hij in de deuropening.
'En uw paard?' vroeg Henry, die naar het druipende dier keek dat aan een paal vastgebonden stond.
'Tja... laat ik snel ter zake komen, meneer Monroe. Als u me niet kunt helpen, moet ik verder rijden naar de volgende stopplaats.'
'U kent mijn naam, hebben wij elkaar ooit ontmoet?' vroeg Henry verbaasd. Hij had niet de moeite genomen een lamp aan te steken omdat de talrijke bliksemschichten voor genoeg licht zorgden.
Hannah deed een stap vooruit. 'Ik denk... ik geloof dat ik u ken, meneer. U komt toch uit Philadelphia? Was u niet bij die voormalige slaaf die in augustus onze vereniging toesprak?'
'Klopt, mevrouw Monroe. Ik heet... misschien is het beter als u me gewoon John Smith noemt.' Hij zette zijn hoed af en er viel een straal regenwater uit de rand. 'Ik ben blij dat u me herkent. Dat maakt mijn verzoek veel makkelijker. Ziet u, ik heb een... zending... die ik bij een van de stations in deze buurt moet afleveren. Ik begrijp dat u een aandeelhouder van onze spoorlijn bent, mevrouw Monroe?'
Henry staarde de man aan alsof hij er spijt van had de deur te hebben opengedaan. Maar Bebe, die nu klaarwakker was, had genoeg anti-slavernijvergaderingen bijgewoond om precies te weten waar de man het over had. Hij moest een conducteur zijn van de zogenaamde Ondergrondse Spoorlijn. De 'zending' was een ontsnapte slaaf die onderdak nodig had op een vluchtadres of 'station' aan de onzichtbare lijn. Iedereen die geld of goederen aan het project had bijgedragen, zoals Hannah en haar vriendinnen, was een 'aandeelhouder'.
'Ja, dat klopt, meneer Smith. Ik ben aandeelhouder,' zei Hannah met een glimlach. 'Henry, zet het paard van onze gast liever in de schuur, uit de regen. Dit kan wel even gaan duren. Ik maak vuur en zet koffie.'
Henry greep zijn jas en liep met meneer Smith naar buiten. Bebe liep met haar moeder mee naar de keuken en keek hoe ze een lamp aanstak en vuur maakte met aanmaakhout. Hannah leek Bebe niet op te merken tot ze uit de voorraadkast terugkwam en tegen haar op liep.
'Beatrice, lieverd, ga maar lekker weer naar bed,' zei ze met haar hand op het haar van het meisje. 'De bui is zo goed als voorbij.'
De bliksemschichten waren nog te zien, hoewel het gerommel alleen nog in de verte tussen de heuvels klonk. Bebe hoorde de regen op het dak van de achterveranda kletteren en wist dat haar vader doorweekt zou raken als hij van het huis naar de schuur liep. 'Ik wil helpen, mama.'
Ze bedoelde dat ze wilde helpen met de 'zending', maar haar moeder begreep dat niet. 'Nou... pak dan maar een schaal en een paar kopjes. Misschien lust meneer Smith wel een beetje soep om op te warmen.'
Tegen de tijd dat de mannen terugkwamen, snorde het vuur in het fornuis. Hannah hing hun natte jassen erachter om te drogen, waardoor de zurige geur van natte wol zich in de keuken verspreidde. Ontdaan van zijn dikke mantel bleek meneer Smith een tenger gebouwde man te zijn, in een stads maatpak en met mooie leren schoenen aan. Hij liet zich op een keukenstoel vallen en zag er zo slap en bleek uit als een geplukte hen. Bebe zag de kleur langzaam op zijn vale gezicht terugkeren toen hij zijn koffie dronk en een kom van de overgebleven soep at. Zijn geelblonde haar vormde fijne krulletjes toen het opdroogde.
'Wat kunt u ons vertellen over deze zending?' vroeg Hannah. 'Wanneer zou die kunnen aankomen?'
'Allereerst moet ik even zeggen dat we gewoonlijk geen zendingen naar stations brengen waar jonge kinderen zijn.' Hij keek naar Bebe. 'Sinds de wet op de ontvluchte slaven van kracht is geworden, is dit werk veel te gevaarlijk om jonge, onschuldige levens op het spel te zetten. Als er een zending in uw bezit wordt aangetroffen.
'God zal mijn kinderen en mij beschermen,' viel Hannah hem in de rede. 'We moeten God gehoorzamen, geen onrechtvaardige wet. In de Bijbel staat dat we de hongerigen moeten voeden, de naakten moeten kleden en hen die in verdrukking zijn moeten redden.'
De vreemdeling glimlachte. 'Ik ben blij dat u er zo over denkt, mevrouw Monroe.' Hij vouwde zijn vingers om zijn koffiekopje om ze te warmen.
'Waarom komt u hier langs, meneer Smith?' vroeg ze. 'Ik wist niet dat de Ondergrondse Spoorlijn langs New Canaan liep.'
'Dat is ook niet zo, maar we zitten in een moeilijke situatie. Premiejagers hebben onze normale lijnen ontdekt, en onze veilige huizen zijn dus niet veilig meer. We zijn gedwongen de spoorlijn naar nieuw gebied uit te breiden, en herinnerden ons hoe trouw uw plaatselijke afdeling in het verleden altijd is geweest. Ik heb met uw dominee gesproken en hij was van mening dat onze zending op uw boerderij veiliger zou zijn dan in de stad, waar die wellicht door de verkeerde persoon gezien zou kunnen worden. Het is zo moeilijk uit te maken wie je kunt vertrouwen, ziet u?'
'Ons kunt u absoluut vertrouwen,' antwoordde Hannah. 'Hoe kunnen we u helpen?'
'Het enige wat we nodig hebben, is een plaats om te rusten, te eten en ons schuil te houden tot de weg naar het volgende station vrij is. Ik weet niet precies hoelang dat gaat duren. We vragen u een enorm risico te nemen, zoals u waarschijnlijk wel weet. Als u wordt betrapt, kan dat een boete betekenen van wel duizend dollar en een gevangenisstraf van zes maanden. Maar wij zouden bijzonder dankbaar zijn als u zou kunnen helpen. We moeten deze zending gewoon naar Canada krijgen, want ze is al heel lang onderweg.'
'Ik zal erover moeten bidden,' zei Henry Monroe. Hij stond abrupt op en liep naar de deur. 'Kunt u op mijn antwoord wachten?'
'Natuurlijk. Dat begrijp ik heel goed. Ik wacht.'
Bebe vroeg zich echter af of de vreemdeling wel wist hoelang haar vader meestal nodig had om ergens over te bidden en een besluit te nemen. Meneer Smith moest misschien wel wachten tot de volgende worp biggetjes was geboren, vetgemest, geslacht en in spek veranderd.
'Ik zal een bed voor u klaarmaken, meneer Smith,' bood Hannah aan. 'U moet proberen een beetje slaap te krijgen. Het duurt nog een paar uur voordat het licht wordt.'
'Ik wil u niet tot last zijn.'
Hannah schudde haar hoofd. 'Het is geen moeite.'
'Als u dat zeker weet... ik heb de hele nacht gereden...'
Hannah haalde William uit zijn warme bed en legde hem bij James en Franklin om ruimte te maken voor de vreemdeling. Bebe kroop weer in haar eigen bed, maar had moeite de slaap te vatten. Een echte, levende, ontsnapte slaaf zou zich misschien in haar eigen huis komen verstoppen! Ze was tegelijk bang en opgewonden.
Bebe had voor het eerst iemand met een zwarte huid gezien op een van haar moeders bijeenkomsten van de Anti-Slavernijvereniging. Het gezicht en de armen van de man hadden de kleur gehad van donkere stroop en ze dacht dat hij in een teil met zwarte bessen gevallen moest zijn. Haar moeder had haar verteld dat de kleur niet afgewassen kon worden, ook al zou de man uren en uren schrobben met loog.
'Blanken hebben zwarte mensen tot slaven gemaakt, Beatrice, alleen maar omdat hun huid anders van kleur is dan die van ons,' had ze uitgelegd. 'Maar de Bijbel zegt dat God geen aanzien des persoons kent. Mensen kijken naar uiterlijkheden, maar God kijkt in onze harten.'
'Is het hart van die man even zwart als zijn huid?'
'Nee, zijn hart is helemaal niet zwart, want hij kent Jezus. Het zijn onze zonden die ons hart zwart kleuren, maar Jezus kan elk hart weer wit als sneeuw maken.' Het gesprek had Bebe verward. Ze vroeg zich af waarom Jezus de huid van de slaaf niet tegelijk met zijn hart wit waste, zodat hij geen slaaf meer hoefde te zijn. Ze was de mooie huidskleur van die man nooit vergeten, en nu zou er een slaaf net als hij naar hun boerderij komen.
Toen Bebe de volgende morgen in de kamer van haar broers keek of hun gast nog sliep, waren alle bedden leeg. Hij was ook niet beneden in de keuken. 'Is meneer Smith al weg.
Hannah legde een vinger over haar lippen. Haar vader en broers kwamen binnenstampen na hun ochtendklussen en brachten modder, verse melk en de geur van koeien mee. 'We hebben het er nog wel over,' zei Hannah. 'Ga maar zitten en eet je ontbijt.'
De jongens ontbeten ook en vertrokken vervolgens naar school. Terwijl Bebe haar moeder met de afwas hielp, legde Hannah uit dat meneer Smith was vertrokken toen het licht werd.
'Heeft papa een besluit genomen over de zending?'
Hannah knikte. 'De zending komt over een paar dagen aan.'
Het nieuws verbijsterde Bebe. Ze had nog nooit meegemaakt dat haar vader zo snel tot een beslissing kwam. Hij legde er altijd de nadruk op dat je 'op Gods antwoord op je gebed moest wachten', en het wachten duurde meestal erg lang. Maar deze keer had Hij Henry kennelijk vrijwel onmiddellijk een antwoord te geven.
'Maar luister goed naar me, Beatrice. Dit is erg belangrijk.' Hannah ging op haar hurken zitten zodat ze haar recht kon aankijken en pakte haar magere schoudertjes vast. 'Je papa en ik hebben besloten je broers niet over meneer Smith en de zending te vertellen. Hoe meer mensen ervan weten, hoe gevaarlijker het is voor die arme man die probeert te ontsnappen. Als een van jouw broers zich zou verspreken en het per ongeluk aan iemand op school zou vertellen, zouden we allemaal gevaar lopen. Begrijp je dat?'
Bebe knikte ernstig.
'Beloof je dat je niets zult zeggen?Tegen niemand?'
'Ik beloof het.' Niemand had haar ooit eerder een zo belangrijk geheim toevertrouwd, en dat haar broers er niets van wisten, maakte dat zij inwendig moest glimlachen.
'Je bent toch niet bang, Beatrice?'
'Nee, mama.'
Bebe was doodsbenauwd.
3
De zending kwam drie dagen later midden in de nacht aan, toen Bebe lag te slapen. Ze had geen idee dat het al zover was. De volgende morgen zag ze dat haar moeder opnieuw een ontbijt van spek, eieren en geroosterd brood maakte nadat de jongens naar school waren gegaan. Ze wist niet waarom en toen ze ernaar vroeg, glimlachte Hannah. 'We hebben gezelschap.'
Bebe keek overal in huis en vroeg zich af of de zending even onzichtbaar was als de spoorlijn. Hannah pakte de borden met eten voorzichtig in een mand, samen met kopjes, messen en vorken en dekte het geheel af met een schone theedoek. Ze gaf Bebe een fles verse melk in de hand.
'Kun jij me die helpen dragen, Beatrice? Zorg ervoor dat je niet morst.'
'Gaan we naar de wortelkelder?' Ze was bang dat haar moeder de gast ondergronds had verstopt, omdat de onzichtbare spoorweg daar liep. Ze had een hekel aan de vochtige kelder met zijn spinnen. Het rook er als op de begraafplaats op een regenachtige dag, en de afbrokkelende aarden muren leken altijd op haar af te komen.
'Nee, we gaan niet naar de wortelkelder.'
Bebe volgde haar moeder juist naar boven, waar Hannah een stoel van haar kamer haalde en onder de opening naar de zolder zette. Zij klom als eerste naar boven, duwde de trapdeur open en tilde de mand voorzichtig op de zoldervloer. Nadat ze de fles melk van Bebe had aangepakt en ook op de planken had gezet, ging ze op haar tenen staan, duwde zich op en verdween door het zoldergat. Bebe klauterde op de stoel om te zien waar haar moeder was gebleven, maar ze was te klein om in het donkere gat te kijken.
'Mama? Waar bent u?' riep ze met een trillende stem. Hannahs gezicht verscheen boven haar.
'Wil je naar boven komen, Beatrice? Steek je armen maar uit, dan trek ik je op.'
De gedachte om in de onbekende leegte te worden getrokken, joeg haar nog meer angst aan dan een afdaling in de wortelkelder. Maar ze wist dat haar moeder sterk was en dat ze blindelings op haar kon vertrouwen. Bebe stak haar armen omhoog en liet Hannah haar polsen grijpen om haar op de koele, stoffige zolder te trekken.
Er hingen gedroogde planten aan de dakbalken, en hele slingers van spinnenwebben. Afgedankte stoelen, een oud dressoir en een ingedeukte hutkoffer lagen verspreid over de vloer. Bebe was bang voor spinnen. En muizen. En vleermuizen. In het midden van de vloer lag een stapel beddengoed, toegedekt met een van Hannahs goede winterspreien.
'Goedemorgen,' riep Hannah in de stille, bedomte lucht. 'Ik heb ontbijt voor jullie.'
Bebes hart sloeg over toen de stapel onder de sprei bewoog en de deken opzij werd geduwd. De twee 'zendingen' die haar met donkere, bange ogen aankeken, waren de meest exotische en mooiste mensen die ze ooit had gezien. Met hun donkere huid en krullende, zwarte haar leken ze weinig meer dan schaduwen op de donkere zolder.
'Jullie hoeven niet bang te zijn,' vertelde Hannah. 'Mijn dochter, Beatrice, en ik hebben wat te eten voor jullie.'
Bebe bleef dicht naast haar moeder, die op handen en knieën over de stoffige vloer kroop en de mand voor zich uit schoof. De zolder was te laag voor haar om rechtop te staan, behalve precies in het midden onder de nokbalk, maar voor Bebe was staan geen probleem.
'Beatrice, Ik wil je graag voorstellen aan onze nieuwe vriendin
Mary,' zei Hannah. 'En haar dochter heet Katie.'
Bebe wist dat het onbeleefd was om te staren, maar ze kon het niet helpen. Het jonge slavenmeisje, Katie, was niet veel ouder dan haar broer William, die nu twaalf was. Mary zag er veel te jong uit om haar moeder te zijn. Ze streek haar door de slaap verwarde haren naar achteren alsof ze een goede indruk wilde maken.
'Wij zijn dankbaar voor uw hulp,' zei ze zacht en begon naar voren te kruipen. Hannah hield haar tegen.
'Nee, blijf zitten, Mary. Ik breng het je. Jullie moeten uitgeput zijn na die enorme tocht midden in de nacht.' Hannah spreidde de theedoek als een klein tafelkleed op de vloer uit, haalde de borden uit de mand en zette die erop. Ze had zelfs twee servetten ingepakt.
De jonge Katie kreeg tranen in haar ogen toen ze de uitstalling zag. 'Is al dat eten voor ons?'
'Ja, allemaal voor jullie,' antwoordde Hannah. 'Wij hebben al ontbeten. En als jullie naderhand nog honger hebben, laat het me dan weten, want dan maak ik nog meer. We hebben genoeg.'
Katie kroop naar voren en greep haar bord. 'Vergeet je niet iets?' vroeg Mary. Het meisje keek naar haar moeder, zette haar bord neer en vouwde haar handen. Beiden bogen ze hun hoofd en Mary bad. 'God, wij zijn zo dankbaar voor deze aardige mensen en alles wat ze voor ons doen. Zegen hen alstublieft. Zij doen goed werk. Amen.'
Bebe keek hoe Katie haar eten even gretig naar binnen werkte als haar broers deden na een dag hooien. Als er al muizen op de zolder zaten, zouden deze twee geen kruimel voor de diertjes overlaten. Toen Mary en Katie klaar waren, pakte Hannah alles weer in de mand.
'Alstublieft, mevrouw... ik moet zo nodig,' fluisterde Katie.
'Natuurlijk,' antwoordde Hannah. 'Kom maar mee naar beneden en ik wijs je de weg. Er is ook genoeg warm water als je je wilt wassen.'
'U hoeft ons niet zo te verzorgen,' zei Mary. 'Maar we danken God voor uw vriendelijkheid.'
Hannah liet zichzelf als eerste door de zolderopening zakken en Bebe raakte even in paniek toen ze besefte dat ze zich in haar moeders armen moest laten vallen. Maar ze kwam veilig en wel beneden, en dat gold ook voor Katie en Mary. Bebe bood aan ze de weg naar het toilet te wijzen. De twee vrouwen volgden haar voorzichtig, alsof ze verwachtten dat iemand tevoorschijn zou springen om hen te slaan, zoals Bebes broers deden als ze verstoppertje speelden. Ze dacht dat de twee achter haar aan waren gekomen toen ze door de achterdeur was gestapt, maar ze waren blijven staan voordat ze zich naar buiten waagden en keken met grote, alerte ogen om zich heen.
'Er zijn hier toch geen premiejagers, hè?' vroeg Mary.
'Wat is een premiejager?'
'Dat zijn de blanke mannen op paarden die ons achternazitten. Ze willen ons terugbrengen naar onze meesters, maar ik ga liever dood dan dat ik daar weer heen moet.' Haar woorden joegen Bebe een rilling over de rug en herinnerden haar aan het risico dat ze allen namen.
'Ik heb er geen gezien,' antwoordde ze. 'En we zouden ze al van ver horen aankomen over de weg.'
De vrouwen zaten buiten op het achtertrapje nadat ze zich gewassen hadden en warmden hun gezichten in de schrale lentezon. Een bosje fruitbomen die dik in de bloesems stonden, schermde het zicht op de achterkant van het huis af. In de verte rinkelde een koeienbel van Henry's kudde die op weg was naar de weide.
'Het is hier mooi,' zei Mary zachtjes. 'Maar waarom is er niemand die al dat land bewerkt?'
'Wat bedoel je?' vroeg Hannah.
'Ik heb nog nooit een boerderij gezien die het zonder slaven kon stellen. Zo laat op de morgen zouden wij allang staan te zweten en te zwoegen, met de zweep van de opzichter over onze ruggen. Soms moesten we gewoon gaan zingen om de moed erin te houden.'
'De mensen hier bewerken niet meer land dan het gezin zelf aankan,' zei Hannah. 'Mijn man doet al het werk met de hulp van onze vier zonen.'
In de vredige stilte van de ochtend hoorde Bebe een kraai krassen in een dennenboom, een blauwe gaai op zijn maatje schelden en een specht in een paal van het hek naast de schuur hameren.
Mary zuchtte weer. 'Het is hier zo vredig. Ik wilde dat we konden blijven.'
'Dat zou ik ook willen,' zei Hannah. 'Jullie zijn de moedigste vrouwen die ik ooit heb ontmoet.'
Mary sloeg een arm om haar dochter en trok haar tegen zich aan. 'Ik doe dit niet omdat ik zo moedig ben, maar uit angst. Als ik daar blijf, verlies ik mijn kind. Lizzy, die in het grote huis werkt, zegt dat de meester mijn Katie aan een andere meester wil verkopen, en dat hij van plan was mijn meisje voor zichzelf te gebruiken.'
Hannah keek naar Bebe en klopte Mary op haar schouder. 'Ja, ja... ik begrijp het.' Er zouden jaren overheen gaan voordat Bebe echt doorhad wat Mary had bedoeld — en toen ze het eenmaal begreep, was ze ziedend.
'Mijn Katie is al gekocht en betaald, dus nu zitten beide meesters achter ons aan.'
'Met Gods hulp zul je Canada bereiken, waar je vrij zult zijn,' zei Hannah.
De vrouwen klommen weer naar de zolder om zich te verstoppen voordat Bebes broers thuiskwamen uit school. Hannah pakte de mand weer in met eten en water voor hun avondmaaltijd en gaf die hun mee, samen met een emmer voor de nacht. Die nacht sliepen Bebe en haar broers zoals altijd in hun slaapkamers onder de zoldering, maar Mary en Katie waren stiller dan twee muizen. Ze lieten nooit ook maar één vloerplank kraken, want hun leven hing ervan af. Bebe hoorde hoe haar broers lachten en met elkaar stoeiden toen ze zich de volgende morgen aankleedden, en ze glimlachte in zichzelf. Ze hadden er geen idee van dat er twee ontsnapte slaven boven hun hoofden verstopt zaten.
Op de derde dag, toen Bebe en haar moeder de ontbijtmand inpakten, hoorden ze paarden op de weg naar hun boerderij. 'Kijk eens door het voorraam wie daar aankomen, Beatrice.'
Bebe rende naar de voorkamer en zag door een kier in het gordijn hoe twee mannen te paard voor het huis stopten. Ze rende terug naar de keuken. 'Het zijn twee mannen, maar ik ken ze niet, mama. Moet ik ze binnenlaten?'
'Nee, blijf binnen. Je vader praat wel met hen.'
'Zijn dat de slechte mannen die jacht maken op...'
'Dat zou kunnen.'
Hoe had Mary ze genoemd? Premiejagers. Bebe rende terug naar de woonkamer en keek weer door het raam, terwijl Hannah zich naar boven haastte om de vrouwen hun ontbijt te brengen en ze te waarschuwen zich schuil te houden. Bebes vader kwam op zijn gemak uit de schuur lopen met een schop in zijn hand en stond even met de mannen te praten alsof ze het over niets belangrijkers hadden dan het weer. Toen Hannah terugkwam, pakte ze Bebe bij haar hand en nam haar mee naar de keuken.
'Help me de eieren te wassen, Beatrice. Ik wil ze van de week meenemen naar de stad om ze te verkopen.' Hannah zette het mandje eieren dat ze die morgen had geraapt op tafel, naast een kom warm water. Bebe maakte een lap vochtig om ze schoon te wrijven en zorgde ervoor de broze schaal niet te breken.
'Mama, ik weet dat papa nooit zou liegen, maar als ze hem nu vragen naar.
'Je vader kan naar eer en geweten zeggen dat hij geen ontsnapte slaven heeft gezien, want dat is ook zo. Dat is de reden waarom jij en ik altijd het eten naar boven brengen — en waarom we nu niet naar buiten kunnen.' 'Moeten we ons verstoppen als papa ze binnenlaat?'
'Als het premiejagers zijn, zal hij ze niet in ons huis toelaten.'
Bebe wachtte lang in de keuken, samen met haar moeder. Ze had nooit geweten dat haar hart zo snel kon bonken zonder het op te geven. Eindelijk hoorden ze de paarden wegrijden, maar Mary en Katie bleven de hele dag op zolder.
'Wat wilden die mannen?' vroeg Hannah toen zij en Bebe Henry zijn lunch brachten.
'Ze beweerden op zoek te zijn naar twee ontsnapte slaven. Twee vrouwen. Ze lieten me de poster zien en zeiden dat er een beloning op hun hoofd stond.'
'Ik heb nog nooit eerder gehoord dat premiejagers helemaal hierheen komen. Jij wel?'
'Hebzucht, Hannah. Mensen doen alles uit egoïstische hebzucht.'
Bebes broers kwamen die middag rood van opwinding thuis uit school en stoeiden met elkaar om het nieuws als eerste te kunnen vertellen. 'Er kwamen vandaag twee vreemdelingen op paarden bij ons op school,' zei William, die de anderen voor was.
'En raad eens wat ze ons vroegen?' riep Joseph.
James duwde hem opzij. 'Ze wilden weten of wij hier ergens zwarten verstopt hadden zien zitten.'
'Lieve help,' mompelde Hannah. 'Stel je voor.'
'Ze zeiden dat ze ons snoep en andere dingen zouden geven als we hun lieten zien waar de zwarten zich verstopten,' ging Joseph verder.
'Een van die mannen had een nieuwe zilveren dollar die hij steeds in de lucht gooide en weer opving. 'William gooide een denkbeeldige munt in de lucht om het te demonstreren. 'Hij zei dat wij die konden krijgen als we hem hielpen.'
Bebe was bang dat ze zou barsten. Het was zo moeilijk om iets geheim te houden. Maar haar moeder hurkte naast haar en trok haar tegen zich aan, zoals Mary Katie die ochtend tegen zich aan had getrokken. Bebe voelde Hannahs moed in haar overstromen.
'Mijn vriend Louis vertelde hun dat hij in New Canaan zwarten had gezien,' zei James, 'maar hij had het over die bijeenkomsten in de kerk waar u en zijn moeder soms naartoe gaan.'
'De man gaf hem toch een stukje zoethout, voor het helpen,' vulde Joseph aan. 'En toen begonnen alle andere kinderen ook verhalen te vertellen.'
'Hebt u hier ergens zwarten gezien, pa?' vroeg William toen mijn vader via de achterdeur binnenkwam.
'Wie vraagt dat?'
'Er waren vandaag twee vreemden op school en...'
'O, die,' gromde Henry. 'Ze waren ook hier en vroegen mij hetzelfde. Ik heb ze gezegd dat ik geen zwarten heb gezien. Maar ook al was dat wel zo geweest, waarom zou ik daarover iets tegen een vreemdeling zeggen?'
'Omdat ze je een hele dollar geven, pa! Daarom.' Franklin sprong op en neer alsof hij nodig naar het toilet moest. 'Een hele dollar!'
Hun vader fronste. 'Natuurlijk, jij zou een dollar krijgen. En weet je ook wat die arme zwarten zouden krijgen?Veertig zweepslagen.' Franklin deed een stap achteruit alsof hij zelf met een zweep bedreigd werd. 'En daarna zouden die mannen hen terugbrengen naar het zuiden, waar ze slechter behandeld worden dan dieren. Jullie laten je niet in met die vreemdelingen, heb je dat begrepen?'
'Ja, pa.' Hun geestdrift verdween als een das in zijn hol.
'Als je snoep en andere lekkere dingen wilt hebben, verdien het geld daarvoor dan op een eerlijke manier door ervoor te werken, niet door andere mensen ervoor te verkopen als slaven.'
Bebe dacht aan Mary en Katie, verborgen onder een sprei op hun zolder. Ze wist dat zij ze nog niet voor alle zoethout in de wereld zou aangeven. Ze voelde zich alsof ze de laatste drie dagen drie jaar ouder was geworden.
Op marktdag reden Bebe en haar moeder zoals elke week naar de stad om hun eieren af te leveren en een paar spullen in de winkel te kopen. Een van hun afnemers, de vrouw van de dominee, nodigde hen uit voor een kopje koffie. Dominee Webster kwam er zelf ook bij zitten, wat Bebe heel ongewoon vond. Hij verbaasde haar nog meer door bijna fluisterend te praten, in plaats van zijn bulderstem van de zondagmorgendienst op te zetten. Bebe moest zelfs vooroverbuigen om te kunnen horen wat hij zei.
'Ik weet niet wat ik moet adviseren, mevrouw Monroe. Het is te gevaarlijk voor uw gasten om te blijven en zelfs nog gevaarlijker voor hen om te vertrekken. Zendingen reizen meestal 's nachts, te voet, maar de premiejagers zijn ze kennelijk tot hier op het spoor gekomen, want ze blijven in de stad rondhangen en wachten totdat iemand zijn mond voorbijpraat. Ze patrouilleren om beurten op de wegen, dag en nacht. En ze hebben zelfs speurhonden.'
'Hoe ver is het naar het volgende station?'
'Ongeveer vijfentwintig kilometer. Het is bijna een hele nacht lopen.'
Hannah zette haar koffiekopje neer en staarde naar haar handen in haar schoot. Ze leek na te denken, of misschien te bidden. 'Kunt u het volgende station voor mij inlichten, dominee?' vroeg ze ten slotte. 'Zeg hun dat ik de zending zelf aflever, morgenochtend. Ik verberg onze vriendinnen in mijn wagen...'
'Op klaarlichte dag?'
'Jazeker, op klaarlichte dag. En Beatrice gaat met me mee, of niet, liefje?'
Bebe wilde nee schreeuwen, maar er kwam geen geluid uit haar keel.
Voordat Bebes broers op vrijdagmorgen naar school gingen, liet mijn vader hen eerst een lading brandhout op de boerenwagen laden. 'Voor wie is al dat hout, pa?' vroeg William.
4
'Iemand die het nodig heeft. En opschieten nu, anders komen jullie te laat op school.'
Henry schoof een beetje hout opzij nadat de jongens vertrokken waren en zette een kleine doos die op een doodskist leek in de wagen. Mary en Katie zouden in deze geheime schuilplaats onder het brandhout naar het volgende station rijden. Voordat de vrouwen erin klommen, gaf Hannah hun een kaart die ze had getekend.
'Het is altijd het beste om precies te weten waar je naartoe gaat,' zei ze. 'Je komt nergens in het leven zonder een goede kaart. Ik rijd jullie naar het volgende station, maar als jullie na die tijd uit koers raken, kun je altijd terugvallen op de oriëntatiepunten die ik heb genoteerd.'
'Ik weet niet hoe we u ooit kunnen bedanken,' zei Mary.
'Dat hoeft niet.' Hannah verraste haar met een omhelzing. 'En nu moeten we bidden en God om Zijn bescherming vragen.'
De vrouw pakten elkaars handen vast en bogen hun hoofden. Bebes maag trok samen alsof ze te veel groene appels had gegeten toen ze de handen van Katie en Hannah vasthield. Ze deed haar ogen niet dicht, maar keek naar het gezicht van haar biddende moeder.
'Heer, zend ons vandaag Uw engelen om ons te omringen, te beschermen en de weg te wijzen. Verblind de ogen van onze vijanden, God, zoals U vroeger voor uw dienaren deed, zodat zij deze kostbare dochters van U niet zien. Wij vragen U Mary en Katie op hun reis te beschermen en hen te helpen de vrijheid in Canada te bereiken. In Jezus' naam, amen.'
Het gebed liet het weeë gevoel in Bebes maag niet verdwijnen. Haar hart bonkte toen ze de twee vrouwen in de kleine ruimte zag kruipen. Daarna begroef haar vader de kleine kist onder een stapel brandhout. 'Kunnen jullie nog ademhalen?' vroeg hij.
'Ja, alles in orde,' klonk het gesmoorde antwoord.
Henry hielp Hannah op de bok te klimmen en gaf haar de teugels aan. Als laatste tilde hij Bebe op de plaats naast haar. De wagen kwam met een schok in beweging.
De bomen langs de weg kregen nieuwe bladeren nu het leven weer tevoorschijn kwam na de lange, koude winter. De krakende wielen en dof dreunende paardenhoeven verjoegen de vogelzang, maar Bebe kon haar moeder onder het rijden zacht horen neuriën.
'Kan God onze vijanden echt blind maken, mama?' vroeg ze, denkend aan het gebed van Hannah.
'De Bijbel zegt dat Hij het kan. Toen de profeet Elisa omsingeld was door een groot leger van soldaten, paarden en strijdwagens, bad hij tot God of Hij hen met blindheid wilde slaan, en dat was precies wat Hij deed. Hij verblindde de ogen van de vijand voor wat er werkelijk was, zodat Elisa hen ver weg kon leiden naar een andere plaats. En in het Nieuwe Testament wordt verteld hoe een tovenaar tijdens een van hun zendingsreizen het werk van Paulus en Barnabas probeerde te verhinderen. Paulus bad en de tovenaar werd tijdelijk met blindheid geslagen.'
Bebe had gehoord over Jezus die blinden het zicht teruggaf, maar dat het omgekeerde ook kon gebeuren, was nieuw voor haar. Niettemin hoopte ze dat ze onderweg geen vijanden zouden tegenkomen. Ze zou het vreselijk vinden als haar moeder er verantwoordelijk voor was dat iemand blind werd.
Even later bereikten ze een splitsing, maar in plaats van de weg naar New Canaan in te slaan, zoals gebruikelijk, stuurde Hannah de paarden de andere weg op, naar de heuvels in de verte. Bebe was hier nog nooit geweest. Ze keek naar het onbekende landschap om haar heen en herinnerde zich het andere deel van Hannahs gebed.
'Ik zie nergens engelen om ons heen, mama.'
'Maar ze zijn er toch, liefje.'
'Ik wilde dat ik ze kon zien.' Misschien dat het misselijke gevoel weg zou gaan als ze een paar vleugels zag. 'Bent u bang, mama?'
'Natuurlijk ben ik bang. Dat is niet meer dan logisch. Maar ik heb besloten om God te vertrouwen en mijn geweten te volgen. Ik geloof dat God wil dat ik onze nieuwe vrienden help.'
'Ik hoorde meneer Smith zeggen dat u in de gevangenis kunt komen.'
'Als ik naar de gevangenis moet omdat ik Mary en Katie help, dan moet dat maar. Ik ben er zeker van dat God er een doel mee zou hebben, en Hij zou ook in de gevangenis bij mij zijn.'
Bebe slikte. 'Moet ik dan met u mee?'
'Nee, jij bent veel te jong, lieverd. Maar op een dag als je volwassen bent, zal God je een taak geven om op je eigen plaats en tijd te vervullen. En dan moet je je vertrouwen op Hem stellen en je eigen geweten volgen. Daarom wilde ik ook dat je vandaag met me mee zou gaan. Elke keer dat ons geloof op de proef wordt gesteld, worden we sterker. Zo leren we op Hem te vertrouwen.'
Bebe wist dat haar moeder betrouwbaar was — maar zij zat ook pal naast haar. Het was veel moeilijker om op een God te vertrouwen die ze niet kon zien.
Er was maar weinig schaduw langs de weg en de zon begon te branden terwijl ze verder reden. Bebes haar voelde zweterig onder haar kapje. En begraven onder al dat hout, moesten Mary en Katie zich wel voelen als twee broden in de oven. Bebe draaide zich om en probeerde een glimp van hen op te vangen tussen de houtblokken. Haar hart sloeg over toen ze midden op de weg achter hen een donker silhouet aan de horizon zag. Ze keek even en de vorm leek groter te worden, wat betekende dat hij dichterbij kwam en hen inhaalde.
Ze trok aan Hannahs mouw. 'Mama, iemand volgt ons.'
Hannah keek over haar schouder. 'Ja, ik zie het. Maak je geen zorgen, lieverd. Laten we samen een psalm opzeggen. God is ons ren toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden.'
Bebe probeerde te doen wat haar moeder zei en wilde zich geen zorgen maken, maar het was onmogelijk. Ze bleef recht voor zich uit kijken, naar de paarden voor haar, maar de spanning werd te groot. Toen ze zich weer omdraaide, had de vorm zich in twee afzonderlijke figuren gesplitst. Ze reden op paarden en galoppeerden naar de wagen. Het gat werd snel kleiner en Bebe kreeg het gevoel dat ze moest overgeven.
'Ze komen dichterbij, mama. Het zijn er twee.'
'Kun je ook zien wie het zijn?'
Ze draaide zich weer om. 'Ik geloof... ze lijken op de twee mannen met wie papa laatst praatte! Schiet op, mama, sneller!'
Ze wilde dat haar moeder de zweep over de paarden zou leggen en zou proberen de mannen voor te blijven. In plaats daarvan liet Hannah de paarden stoppen en wachtte ze tot de ruiters hen hadden ingehaald. Toen ze er eindelijk waren, bleken de premiejagers geweren aan hun zadels vastgegespt te hebben. Drie honden kwamen uit de bosjes langs de weg tevoorschijn, renden om de paarden heen, en blaften tegen de wagen. Bebe schoof angstig tegen haar moeder aan.
'Goedendag. Zijn jullie verdwaald, heren?' vroeg Hannah boven het tumult uit.
'Stil!' schreeuwde een van de mannen. Het geblaf verstomde.
'Wij zoeken een paar ontsnapte slaven, mevrouw. Ze zijn erg kostbaar. We bieden een beloning voor informatie.'
De honden liepen om de wagen heen terwijl de man praatte en snoven zo luid dat Bebe het kon horen. De grootste hond stond op zijn achterpoten, steunde met zijn voorpoten op de laadbak en snuffelde in het hout. Hij keek alsof hij erop wilde springen. Bebe begon te huilen.
'Kunt u uw honden terugroepen? Mijn dochtertje is bang.'
De man floot en de drie honden renden naar hem toe. 'Hebt u hier ergens twee negervrouwen gezien?' vroeg hij weer.
'Zelfs al had ik ze gezien, dan zou ik het u niet zeggen,' antwoordde Hannah rustig.
De man staarde haar verbaasd aan. Hij zette zijn hoed af en veegde zijn voorhoofd met zijn mouw af. 'Volgens de wet bent u verplicht voortvluchtige slaven over te dragen.'
'Dat weet ik. Maar volgens de Bijbel ben ik verplicht dat niet te doen. In Deuteronomium 23, vers 15 staat Gij zult een slaaf, die van zijn meester naar u gevlucht is, niet aan zijn meester uitleveren. Vertel mij nu eens welke wet ik volgens u moet gehoorzamen, die van u of die van God?'
'Luister, mevrouw...'
'Nee, u moet luisteren. Wat u doet, is verkeerd. U gehoorzaamt niet aan het Woord van God.'
'Wij proberen gewoon ons geld te verdienen en...'
'Wordt dat uw excuus als u op de Dag des Oordeels voor God staat om verantwoording af te leggen over uw leven?'
Het gezicht van de man werd vuurrood. Hij leek erg kwaad, maar perste zijn lippen op elkaar en zei niets terug.
'Als u berouw toont en God om vergeving vraagt, zal Hij die u zeker schenken,' ging Hannah verder. 'Als u dat wilt, kan ik hier en nu samen met u bidden.'
De mannen keken elkaar aan, draaiden vervolgens hun paarden om en reden weg in de richting waaruit ze gekomen waren. De honden volgden hen, met hun neuzen aan de grond en luid snuffelend. Toen het stof rond hun wagen* weer was neergedwarreld, begroef Bebe haar gezicht in haar moeders schoot en snikte. Ze was er zeker van geweest dat zij samen met de twee slaven naar de gevangenis zouden gaan en de opluchting die ze nu voelde, was even groot als wanneer ze door een cipier uit haar cel zou zijn vrijgelaten.
Hannah gaf een rukje aan de teugels om de paarden weer op gang te brengen en sloeg vervolgens een troostende arm om Bebe heen. 'Je hoeft niet bang te zijn, Beatrice.'
'Waarom praatte u met hen, mama? Ik was zo bang dat ze...'
'Stil maar. Je hebt vandaag een waardevolle les geleerd. Als je God gehoorzaamt, zal Hij altijd bij je zijn, ongeacht wat er gebeurt. Ook al was ik naar de gevangenis gegaan, daar zou God ook bij mij zijn. Zoals de psalmist schreef: De Heere is bij mij, ik zal niet wezen; wat zal mij een mens doen?
Bebe dacht aan de verschillende dingen die de mannen hadden kunnen doen, maar ze noemde ze niet hardop. In plaats daarvan veegde ze de tranen met de rug van haar hand weg en besloot dat ze voortaan geen lafaard meer wilde zijn. Ze zou God vragen haar te helpen een vrouw van het geloof te worden, zoals haar moeder; een moedige vrouw, zoals de twee slaven die onder het brandhout verborgen zaten. Ze wilde nooit meer bang zijn.
Een paar uur later kwamen ze aan bij een boerderij die veel op die van hen leek. Hannah hielp de oudere boer het brandhout opzij te duwen en Katie en Mary te bevrijden. De twee vrouwen waren zo doordrenkt van het zweet dat ze eruitzagen alsof ze buiten in een regenbui hadden gestaan. De boerin, een vrouw met grijs haar en een kromme rug, nam hen snel mee naar binnen om ze te verbergen.
'Vaarwel,' riep Hannah Mary en Katie na. 'Gods zegen!'Toen ze de boer over de premiejagers vertelde, besloten ze dat hij het brandhout beter kon houden, voor het geval Hannah de mannen op de terugweg weer tegen zou komen. Bebe hielp haar moeder en de man bij het uitladen en gooide één houtblok per keer naar beneden tot haar armen en schouders pijn deden en de splinters in haar vingers prikten.
Laat op de middag keerden zij en Hannah terug naar huis. Zodra de wagen halt hield, sprong Bebe eraf en rende langs het pad naar de rivier, met het gevoel alsof ze toen pas voor het eerst die dag goed en diep kon ademhalen. Ze bleef bij de touwschommel van haar broers staan, die hij langzaam en uitnodigend heen en weer in de wind zwaaide. Ze keek om zich heen en tilde toen haar bonte rok op om voor het eerst op het plankje te klimmen.
Ze had haar broers met hun voeten zien schoppen, en daarna hun benen zien optillen, om hoger en hoger in de lucht te komen. Maar haar benen waren veel korter en ze kon nauwelijks op de grond komen. Ze deed haar ogen dicht en liet de wind zachtjes om zich heen spelen. Haar vermoeden over het schommelen was juist: de wind voelde heerlijk op haar gezicht. Ze hield het touw stevig vast en boog haar hoofd achterover om op te kijken naar de hemel, haar voeten uitgestrekt. Ze vroeg zich af hoe het zou voelen om hoog door de lucht te suizen — niet te hoog, niet op de roekeloze manier van haar broers, en zeker niet boven de rivier — maar hoog genoeg om het gevoel te krijgen alsof ze vloog. Ze stelde zich voor dat het net zo zou voelen als het moment waarop de premiejagers zich omdraaiden en wegreden. Ze hief haar gezicht naar de hemel en proefde de vrijheid.
Ik dacht gisteravond aan het verhaal van oma Bebe toen ik aan mijn eigen geheime missie begon. Net als overgrootmoeder Hannah en de profeet Elisa bad ik dat God de ogen van mijn vijanden zou verblinden, zodat ze niet zouden zien welke lading ik vervoerde.
Toen de patrouillewagen me liet stoppen, probeerde ik me rustig te gedragen ook al trilde ik over mijn hele lijf. Tot mijn grote verbazing was de agent die naar de auto kwam lopen Tommy O'Reilly, de zoon van de hulpsheriff en de beruchte pestkop, de jongen die mij mijn schooltijd zuur had gemaakt. Waarom moest uitgerekend hij van alle politiemannen die in onze stad patrouilleren gisteravond dienst hebben?
'Wilt u even uitstappen, alstublieft?' vroeg hij.
Ik kon nauwelijks op mijn benen staan en moest tegen het spatbord leunen voor steun. Tommy keek op de achterbank, die vol stond met dozen illegale drank, en zijn ogen werden als schoteltjes. Hij staarde en staarde, en knipperde verbaasd met zijn ogen alsof hij met blindheid geslagen was en niet goed kon onderscheiden wat hij dacht te zien. Maar toen ontkurkte hij een van de Hessen en rook eraan, en ik wist dat ik in de nesten zat. Waarom had ik niet gevraagd om ook zijn reukzin tijdelijk te verdoven?
'Ik zal je moeten arresteren, Harriet.' Hij leek oprecht verbaasd.
Met hem praten was gisteravond vergeefse moeite gebleken, zoals het in het verleden ook altijd al was geweest. Ook een schop tegen zijn schenen zou waarschijnlijk weinig uithalen. Hij zette me op de achterbank van zijn patrouillewagen en nam me mee naar het politiebureau.
En daar zat ik dan, in de gevangenis. Ik had eraan gedacht te bidden voordat ik met mijn geheime lading op pad ging, net als Hannah had gedaan. En ik was ervan overtuigd geweest dat ik het juiste deed om de juiste redenen, net als oma Bebe.
Nu staarde ik naar de doorzakkende matras boven me en vroeg me af wat er mis was gegaan. Hoe was ik hier terechtgekomen, zo ver van het doel waar ik heen dacht te gaan? En hoe moest ik mijn weg terugvinden naar waar ik zou moeten zijn?
5
Voor zover oma Bebe zich kon herinneren, werd hun zolder minstens zes keer een toevluchtsoord voor weggelopen slaven. 'Maar mijn moeder heeft misschien nog veel meer vluchtelingen opgevangen van wie ik niets wist,' zei oma mij jaren later. Op een drukkende zomeravond hadden zij en ik op de schommelbank op haar veranda over slavernij zitten praten. We dronken limonade en sloegen naar de muggen. 'Ik denk dat mijn moeder mij niets meer vertelde toen ik eenmaal hele dagen naar school ging,' zei oma met een zucht.
Ik zette mijn voet tegen de verandavloer af om de bank in beweging te houden. Oma was zo klein dat haar voeten nauwelijks bij de grond kwamen. 'Hebben de jongens het ooit ontdekt van die ontvluchte slaven?' vroeg ik.
'Nee, nooit.' Ze grinnikte alsof ze nog steeds een klein meisje met een heel groot geheim was. Haar donkere ogen glansden. 'Mijn broers dachten dat ze zo slim waren... ik moet er nog steeds om lachen als ik bedenk dat ze geen idee hadden wat mama en ik deden.'
We keken mijn grootmoeders doos met herinneringen door en ze liet me een foto van haar vader en moeder zien. Ze zaten naast elkaar en hun schouders raakten elkaar nauwelijks. Henry's grote boerenhanden lagen als twee kolenschoppen op zijn dijen. Hij had zo'n dwaas baardje dat zijn kin en wangen bedekte, maar zonder snor. De grote, brede mond en volle onderlip van overgrootvader Henry leken exact op die van oma Bebe, hoewel zij de hele tijd glimlachte en hij keek alsof hij niet wist hoe dat moest.
Hij zag er in zijn slecht passende pak met scheve vlinderdas even ongemakkelijk uit als wanneer hij met blote benen in de brandnetels had gezeten.
'Dat pak en die vlinderdas waren niet van hem,' legde oma uit. 'De rondreizende fotograaf had een heel rek met kleding bij zich waaruit je iets kon kiezen om de foto te laten maken.'
De foto van mijn overgrootmoeder Hannah intrigeerde me nadat ik zo veel over haar had gehoord. Niemand zou ooit achter haar kalme, serene uitdrukking een vrouw vermoeden die in staat was een paar gewapende premiejagers de wacht aan te zeggen. haar handen lagen op haar schoot alsof er geen botten in zaten en haar bleke ogen en vage glimlach drukten zo veel bescheidenheid uit dat ik vermoedde dat haar stem niet harder had geklonken dan een fluistering.
Ik bekeek haar gezicht, op zoek naar overeenkomsten met het mijne, in de hoop dat ik misschien iets van haar hoogstaande morele kwaliteiten had geërfd, maar om eerlijk te zijn kon ik niets ontdekken. Ik leek ook niet op mijn grootmoeder Bebe of op mijn mooie moeder, die eruitzag als een tot leven gekomen advertentie uit een van de modetijdschriften die ze met zo veel overgave las. Ik zag er niet alleen heel gewoontjes uit, maar maakte me zorgen dat mijn leven ook heel gewoontjes zou zijn. Ik was niet dapper als de hardwerkende Hannah, bezat niet oma Bebes hartstocht voor het bestrijden van onrecht, en ik wilde zeker niet het inhoudsloze leven van mijn moeder leiden, ook al zou ik even mooi worden als zij. Ik kon maar niet ontdekken wie ik was en hoe ik ooit in de illustere geschiedenis van mijn familie zou passen.
'Maak je geen zorgen, liefje. Ik ben mijn hele leven een buitenbeentje geweest,'zei oma. 'Met jou komt het allemaal goed. Jij hebt tenminste een beetje pit. Toen ik zo oud was als jij was ik zo nerveus als een konijnenjong en twee keer zo verlegen.' Ze liet me een foto zien van twee dozijn kinderen die voor hun school met slechts één lokaal stonden en vroeg me aan te wijzen wie zij was. Ik haalde haar er makkelijk uit. Ze was niet alleen het kleinste kind, maar zag er met haar opgetrokken schouders en gebogen hoofd uit alsof ze het liefst uit beeld wilde verdwijnen.
'Dat ik naar school moest met een stelletje boerenjongens die allerlei kwajongensstreken uithaalden, maakte me nog banger,' zei ze. 'Het maakte me nog bedeesder dan ik al was. Mijn doel om een vrouw van het geloof te worden zoals mijn moeder Hannah, leek even ver en onbereikbaar als Canada...'
Toen Bebe in juli 1861 dertien jaar werd, was het vraagstuk van de slavernij zo'n heet hangijzer geworden dat het hele land in vuur en vlam stond. Er brak oorlog uit tussen de staten. Zodra Bebes drie oudste broers in de herfst de oogst hadden binnengehaald, trokken ze weg om te gaan vechten. James was tweeëntwintig, William twintig en Joseph achttien.
'We geven die rebellen hun vet en zijn met de Kerst weer thuis,' beloofde William toen hij afscheid nam. Alle drie de broers toonden dezelfde dapperheid en bravoure die ze als jongens aan de dag hadden gelegd, en in hun ogen waren de rebellen niets meer dan een nest zwarte slangen dat in het gras verborgen zat.
In zeker opzicht was Bebe jaloers op het avontuur van haar broers toen zij naar de oorlog vertrokken. Hoe zou het zijn om van de boerderij weg te trekken en nieuwe plaatsen te bezoeken? Maar een veel wijzer deel van haar dankte God dat Hij haar in Zijn wijsheid als meisje op aarde had gezet. Ze had nooit de moed kunnen opbrengen om schouder aan schouder in de linie te staan en rustig haar geweer te richten terwijl er een horde woedende rebellen met opgezette bajonetten op haar afstormde. Bebe had om moed gebeden, maar tot dat moment had God die haar niet gegeven.
Nu de drie oudste jongens weg waren, bleef alleen de zestienjarige Franklin achter om Henry met het werk op de boerderij te helpen. En Bebe natuurlijk. De dag nadat haar broers waren vertrokken, schudde haar vader haar voor de ochtendschemering wakker.
'Opstaan. Tijd om aan jullie klussen te beginnen, jongens.' Hij was kennelijk vergeten dat zij een meisje was.
'Bedoelt u... mij, papa?'
'Ja, ik bedoel jou. Opschieten. De koeien moeten gemolken worden.' Bebe rolde uit bed en liep naar de schuur om haar aandeel te leveren, zichzelf voorhoudend dat de oorlog snel voorbij zou zijn en haar broers zouden terugkomen. Iedereen was het erover eens dat die rebellen binnen de kortste keren verslagen zouden zijn.
ledereen zat er naast.
Toen de lente zes maanden later weer begon, was Bebe ook bijna vergeten dat ze een meisje was. Haar broers waren inmiddels onderweg naar Virginia om de rebelse hoofdstad Richmond te veroveren.
'Ik wilde dat ik ook mee kon vechten,' zei Franklin toen hij en Bebe een verse lading hooi op de zolder van de schuur gooiden.
'Daar meen je niets van.'
'Echt wel.'
Bebe bleef staan en leunde op haar hooivork. 'Lees je hun brieven dan niet, Franklin? Ze doen niets anders dan klagen over de regen, de modder en de muggen. Het eten is slecht, iedereen heeft koorts en de rebellen hebben echte kogels in hun geweren. Waarom zou je daar tussen willen staan?'
'Het is in elk geval eens iets anders. Ik wil niet altijd hier blijven om te hooien en koeien te melken. Krijg jij nooit genoeg van die boerderij?'
Ze kon hem alleen maar aanstaren. Waarom zou je ergens anders naartoe willen?
'O ja, dat is ook zo, jij bent een meisje,' zei hij na een tel. 'Dat vergeet ik steeds. Meisjes kunnen niet zomaar van de ene naar de andere plek trekken, als ze daar zin in hebben.'
Bebe tilde haar hooivork weer op en stak hem dieper in een baal. 'Dat kan ik wel! Ik heb er alleen geen zin in, dat is alles.'
Franklin schudde zijn hoofd. 'Zo werkt het niet voor vrouwen. Eerst moet je een man zien te vinden, en daarna moet je hem overal volgen waar hij wil wonen.'
'Wie zegt dat?'
'Dat zegt iedereen! Zo zit de wereld in elkaar. Weet je dat echt niet?'
Ze werkte verder met een woede die ze niet begreep en viel de hooibalen aan die ze op de zolder slingerde. Het regende stoppels, die in haar haar bleven zitten en langs haar nek in haar bloes kropen, tot haar lichaam even prikkelig was als haar humeur.
Toen het laatste hooi van de platte wagen was verdwenen, greep Franklin Bebes hooivork en zette die naast de zijne tegen de wand van de schuur. 'Kom mee, we nemen een duik in de rivier om af te koelen.'
'Maar papa zei...'
'Hij weet niet dat we al klaar zijn. Kom mee! Even een snelle duik voor het eten.'
Franklin trok zijn schurende hemd, schoenen en sokken onderweg naar de boomschommel uit en gooide ze op een hoop naast het pad. Met een schreeuw van pure vreugde slingerde hij boven de rivier en liet zich in het water vallen.
'Kom erin, Bebe! Het is heerlijk!' brulde hij naar haar.
Bebe had zich nooit meer zo warm en jeukerig gevoeld sinds ze waterpokken had gehad. Ze greep het heen en weer zwaaiende touw en ging op de plank zitten. Eindelijk was ze groot genoeg om met haar voeten de grond te raken. Maar hoezeer ze ook naar de verkoeling van het water verlangde, ze kon zich er niet toe brengen om zo ver van de schommel naar beneden in de rivier te springen. Ze maakte een paar minuten halfslachtige rondjes, sprong weer van de schommel en liep voorzichtig via het pad naar de rivier, vanwege de slangen nog met haar schoenen aan.
'Waarom spring je er niet in?' riep Franklin. Hij dreef nauwelijks twee meter verder op zijn rug, met zijn blote tenen net boven het water.
'Ik kan niet zwemmen.' En ook kon ze zich niet uitkleden, zo-als Franklin had gedaan. Ze was een meisje.
Bebe ging op de rivieroever zitten, liet het water door haar vingers stromen, gooide het over haar gezicht en nek en was zich voor het eerst bewust van haar beperkingen. Zij voelde zich nog steeds warm en jeukerig, terwijl Franklin zich op de koele, verfrissende stroom liet meevoeren. Ze moest hetzelfde werk doen als een jongen, maar kon niet plezier maken als een jongen of gaan en staan waar ze wilde. Het was niet eerlijk. Ze stond op en nam liet pad weg van de rivier, terug naar huis.
Tegen het eind van de zomer waren haar broers Richmond dicht genoeg genaderd om de kerkklokken te horen luiden, maar de generaals van de Unie lieten hen rechtsomkeert maken en helemaal terug marcheren over het schiereiland van Virginia, naar waar ze vertrokken waren. Bebe kon het niet geloven. Het leek alsof er geen eind kwam aan die oorlog. Ze hielp haar vader en Franklin de oogst binnen te halen en de varkens te slachten. Het werd winter.
Op een ijskoude zondagmorgen in 1863 stond ze voor de ochtendschemering op. Ze trok een jas aan waar Franklin uitgegroeid was en een paar van zijn oude laarzen, en volgde hem en haar vader door de vers gevallen, enkelhoge sneeuw naar de schuur. Het erf zag er prachtig uit in het eerste ochtendlicht, bedolven onder een glinsterende deken van smetteloze sneeuw, nog onberoerd door voetstappen of wagensporen. Haar adem hing voor haar in de lucht alsof ze die kon pakken en in haar zak kon steken.
De warme koeienlijven maakten dat het in de schuur een paar graden warmer was, maar tegen de tijd dat Bebe haar taken had uitgevoerd en naar het huis terugliep, was ze zo koud en stijf als een bronzen windvaantje. Ze had vaak geklaagd als ze de was stond te schrobben of de afwas deed met haar moeder, maar nu wenste ze dat ze haar weer kon helpen in de warme, gezellige keuken. Ze miste haar kalme gesprekken met Hannah.
'Kunt u het vuur een beetje opstoken, mama?' vroeg ze toen ze een extra lading brandhout in de houtkist in de keuken gooide. 'Ik ben zo stijf van de kou dat ik nauwelijks meer kan bewegen.' Haar haar knetterde en gaf vonken af toen ze haar wollen muts afzette en de lange lokken vrij schudde.
Franklin kwam achter haar binnen en greep zijn bord, dat hij met eieren, spek en geroosterd brood uit de warme oven vulde. Hij nam meer dan zijn deel, vond Bebe. Snel pakte ze haar eigen bord en schoof haar broer met haar heup opzij.
'Schiet op, opzij. Dit is ook voor mij bedoeld, begrepen?'
Franklin lachte, gaf haar een duw terug en stoeide met haar zoals de broers dat onderling gewend waren, ook al kwam Bebes hoofd nauwelijks tot aan zijn schouder. Met haar veertien jaar was ze nog steeds zo klein als een meisje van tien, hoewel haar rug de laatste twee jaar sterk was geworden en haar harde handen onder het eelt zaten van de hooivork, de schop en de zeis.
'Ik heb het niet alleen koud, ik ben ook uitgehongerd!' zei ze terwijl ze een warm stuk brood in haar mond duwde. Alle verfijnde damesmanieren die ze misschien ooit had bezeten, waren sinds het uitbreken van de oorlog aanzienlijk achteruitgegaan. Het kon haar niet schelen.
'Ik moet steeds maar aan James, William en Joseph denken,' zei Hannah, die meer hout in het fornuis deed. 'Stel je eens voor, scheepsbeschuit eten en buiten in de kou in een tent slapen, op de bevroren grond... ik hoop dat ze vanmorgen ergens naar een kerk kunnen.'
De gedachte weer naar buiten te moeten, maakte dat Bebe rilde.
'Moeten we echt naar de kerk?' vroeg ze. 'Kunnen we niet gewoon thuisblijven en voor een keertje hier in de Bijbel lezen? Het is te koud om helemaal naar de stad te rijden en ik kan wel wat rust gebruiken. Papa denkt dat we zijn slaven zijn.'
'Jij weet niet wat slavernij is,' zei Hannah vriendelijk. 'Je zou God elke dag moeten danken dat er geen wrede opzichter met een zweep achter je staat, zoals bij de slaven in het zuiden. En dank God dat we de vrijheid hebben om naar de kerk te gaan.'
'Ik ga ervoor bidden dat deze oorlog snel afgelopen is, zodat de jongens naar huis kunnen komen om hun werk te doen.'
Franklin gaf haar een stoot met zijn elleboog en fronste. 'Niet doen. Ik wil niet dat de oorlog nu al afloopt. Ik wil ook nog kunnen vechten.'
Bebe staarde haar broer aan. Zijn wangen waren rood van de kou en zijn zweterige haar was platgedrukt door zijn dikke muts. Ze besefte plotseling hoezeer ze Franklin zou missen als hij ook naar de oorlog ging. Ze werkten elke dag samen en hadden een hechte band gekregen. Franklin behandelde haar niet meer als het lastige kleine zusje, zoals haar andere broers hadden gedaan. Ze zou zich geen raad te weten als ze zijn naam ooit op de lijst zou zien staan die bij de winkel hing en waarop alle plaatselijke jongens waren vermeld die waren omgekomen of gewond geraakt. Maar ze wist niet hoe ze haar gevoelens aan Franklin moest uitleggen. In plaats daarvan schoof ze het restje van haar spek op zijn bord.
'Hier... ik heb te veel opgeschept.' Ze legde er ook een van haar sneetjes geroosterd brood bij.
De keukendeur ging open en hun vader kwam binnen. Er viel poedersneeuw van zijn laarzen en een koude golf lucht streek langs haar nek. 'Jongens, wie van jullie heeft mijn bijl op de grond laten liggen?'
'Dat was ik, denk ik,' zei Bebe schuchter. 'Het spijt me... ik had hem nodig om het ijs uit de watertroggen te hakken.'
'Ik heb jullie wel honderd keer gezegd dat je goed voor mijn gereedschap moet zorgen, jongens. Die bijl is nergens meer goed voor als hij gaat roesten.'
'Het spijt me... en ik ben een meisje, papa, geen jongen.' Henry reageerde niet op haar correctie.
Bebe at snel de rest van haar ontbijt op, trok haar zondagse kleren aan en zette een schoon kapje op haar weerbarstige haren. Hannah had stenen in de oven opgewarmd zodat haar dochter haar ijskoude voeten onderweg naar de stad kon laten ontdooien. Ze voelde zich nog steeds humeurig toen ze op de kerkbank tussen Franklin en haar vader ging zitten, boos om de eindeloze oorlog die Franklin misschien ook nog van haar zou afpakken. Bovendien was ze er zeker van dat ze even intens naar mest stonk als de mannen, ook al had ze zich gewassen en andere kleren en schoenen aangetrokken. Ze besteedde nauwelijks aandacht aan de preek van dominee Webster, tot ze merkte dat de gemeente opvallend stil was geworden. Ze ging rechtop zitten en luisterde.
'Onze gebeden zijn dus verhoord,' zei hij. 'Volgens het laatste nieuws heeft president Lincoln een emancipatie-proclamatie ondertekend, hetgeen betekent dat elke slaaf in elke opstandige staat nu een vrij man is!'
Een ogenblik lang was het volkomen stil in de kerk. Bebe probeerde zich voor te stellen hoe het zou voelen om plotseling haar vrijheid te krijgen na een leven van slavernij. Waarschijnlijk nog beter dan wanneer haar broers naar huis zouden komen. Een van de ouderlingen zette met een trillende bariton een loflied in en geleidelijk vielen de overige leden van de gemeente in.
Bebe dacht aan de vreugde en opluchting die ze lang daarvoor had gevoeld toen de premiejagers zich met hun paarden omkeerden en van hun wagen weg waren gereden, en ze voelde zich schuldig omdat ze over het werk op de boerderij klaagde. Ze had het versleten exemplaar van De negerhut van oom Tom gelezen, met zijn losse bladzijden en ontbrekende achterkaft en ze voelde met alles wat in haar leefde hoe gerechtvaardigd de afschaffingsbeweging was.
'God heeft het kreunen van de slaven gehoord,' ging dominee Webster verder, 'zoals Hij ooit de noodkreten van de slaven in Egypte hoorde. Hij hoorde de gebeden van onze gemeente, en heeft ze nu beantwoord. Maar de slaven zullen nog steeds gekneveld blijven, tot de oorlog voorbij is en de bevrijding komt. Voor ons een reden temeer om te blijven bidden voor onze soldaten en leiders en voor een spoedige beëindiging van de oorlog. En als de vrede eenmaal in ons land is teruggekeerd, denk dan aan alle andere dingen die we kunnen bereiken als we samen blijven werken als Gods volk om Zijn koninkrijk te bevorderen.'
Het grootste deel van de rit naar huis was Bebe stil, totdat de wagen de splitsing bereikte die haar zoals altijd deed denken aan de dag dat zij en haar moeder Mary en Katie hielpen ontsnappen. 'Wat een fijn nieuws hebben we vandaag over de slaven gehoord,' merkte ze op.
'God is zo goed,' beaamde Hannah.
Bebe keek naar de andere weg en herinnerde zich de premiejagers op hun sterke paarden. Ze dacht aan de jachthonden die snuffelend om de wagen hadden gesprongen. En ze dacht aan de twee dappere vrouwen die onder het brandhout lagen en hun adem inhielden. Zij waren de reden waarom haar broers in de oorlog vochten. Het was soms zo moeilijk om haar gedachten van de dagelijkse beslommeringen los te maken en zo makkelijk om het hogere doel uit het oog te verliezen.
Toen hun boerderij achter de bocht in de weg in het zicht kwam, nam Bebe zich heilig voor elke dag te bidden voor het einde van de oorlog. En hoewel ze wist dat het egoïstisch van haar was, verlangde ze evenzeer naar dat einde omwille haar eigen vrijheid als om die van de slaven.
6
De ochtend breekt heel vroeg aan als je in een gevangeniscel zit. De hogere, getraliede ramen hadden geen gordijnen en dus werd ik met het opkomen van de zon wakker. Ik ging rechtop zitten, wreef met mijn vuisten het gevangenisstof uit mijn ogen en streek de haren uit mijn gezicht. Er was geen spiegel in de cel en ik kon me alleen maar voorstellen hoe haveloos ik eruit moest zien.
Zelfs op mijn beste ogenblikken was ik nooit veeleisend wat mijn haar en kleding betrof. Ik had veel belangrijker dingen te doen dan mijn haar honderd keer te borstelen of urenlang op te steken naar de laatste mode en lagen make-up op mijn wangen aan te brengen. Ik had een kort kapsel en kocht 'praktische' kleding, zeer tot mijn moeders wanhoop. Ik kon me niet bezighouden met kant dat zou scheuren of zijde die overal aan bleef haken en makkelijk beschadigde.
Na mijn wilde autorit van gisteravond en een lange, oncomfortabele nacht op een harde, hobbelige matras, zou ik er waarschijnlijk uitzien als de heks uit het moeras. Ik wilde dat ik een haarborstel had. En een tandenborstel. Ik had nog nooit van mijn leven in mijn kleren geslapen en mijn moeder zou er ongetwijfeld van gruwen.
Een van Bebes boerenwijsheden was dat je geen zijden handtas kunt maken van het oor van een zeug, maar dat weerhield mijn moeder er niet van om jarenlang te proberen mij in die zijden handtas te veranderen. Toen ik weer op mijn gevangenisbed ging liggen en tevergeefs probeerde in slaap te komen, dacht ik aan een van haar meest gedenkwaardige pogingen. Het was in de zomer van 1909, toen ik een wild en tenger kind was, met dunne beentjes en een hoofd vol weerbarstig bruin haar...
'Harriet, het wordt tijd dat je leert je wat meer als een dame te gedragen.' Mijn moeder deed de uitspraak met een vastbesloten stem en dito knikje van haar deftige, blonde hoofd.
'Maar ik ben geen dame,' protesteerde ik. 'Ik ben nog maar tien!' Ik stond op van de ontbijttafel en begon langzaam achteruit door de kamer te lopen, in een poging te ontsnappen.
'Stop!' zei mijn moeder. 'Ik meen het, Harriet. Je manieren zijn afschuwelijk slecht, en ik heb er geen woorden voor hoe weinig je geeft om je uiterlijke verschijning.'
Maar mijn uiterlijke verschijning was hopeloos, dus waarom zou ik me daarmee bezighouden? Ik was grijs en gemiddeld en hoezeer ik het ook zou wensen, ik zou nooit in een schoonheid als mijn zuster Alice veranderen. Of als mijn moeder, die een oudere, elegantere versie van mijn zuster was. Beiden waren rijkelijk gezegend met verfijnde trekken, goudblond haar en een gave, blanke huid als van albast. Beiden hadden een bevallig wipneusje, een puntige kin en de mysterieuze, trotse houding van een meisje van de wereld. Als mijn moeder en Alice langs paradeerden, draaiden mannen hun hoofden om, terwijl ze hun blik waarschijnlijk afwendden als ik voorbijliep.
'Ik heb je veel te lang maar je gang laten gaan,' ging mijn moeder verder. 'Maar vanaf vandaag gaat dat veranderen.'
Mijn adem stokte. Ik keek naar Alice en zag haar bevestigend knikken. Ik zou eraan moeten geloven.
'Mama en ik zijn van plan een tuinlunch te houden,' zei Alice vol leedvermaak. 'We gaan al onze vriendinnen uitnodigen, en die van jou ook, Harriet. Vind je dat niet leuk?'
'Ik zou nog liever zelf aan het spit boven een vuur geroosterd worden.'
'Waarom moet je altijd zulke dwaze dingen zeggen?' vroeg mijn moeder. 'Ik houd altijd mijn hart vast om wat er uit jouw mond komt. Daar moeten we misschien maar mee beginnen, Alice. We moeten haar leren haar mond te houden.'
Ik kwam in de verleiding mijn tong tegen hen uit te steken, maar wist dat ik dan pas echt in moeilijkheden zou komen. Mijn moeder liet me weer aan tafel plaatsnemen. 'En let alsjeblieft een beetje op je houding, Harriet. Niet onderuit hangen. Als je ooit iets van een gracieuze houding wilt ontwikkelen, moet je beginnen met een rechte ruggengraat.'
Rillend van afschuw luisterde ik naar de plannen die ze voor mij hadden, en hoe ze een complot smeedden om mij in een nuffige, witte jurk te steken, compleet met kant en strikjes. Ik wilde helemaal niet vrouwelijk en geaffecteerd worden. Mijn kleine, magere lichaam was nog dat van een kind, en dat vond ik uitstekend zo. Ik wilde niets met vrouwelijkheid van doen hebben.
Maar na het ontbijt troonden mijn moeder en Alice me tegen mijn wil mee naar de winkel en stonden later in de opening van de paskamer oh en ah te roepen toen ik kriebelige jurken met honderden roesjes, strookjes en strikjes aanpaste. 'Ik zie eruit als een zwerfhond die probeert een feestjurk aan te trekken,' zei ik.
Alice wipte op haar tenen en klapte in haar mooie handjes. 'Niks hoor, Harriet, je ziet er beeldig uit.'
Ik trok een vies gezicht. Het laatste wat ik wilde, was beeldig zijn. 'Ik hoop niet dat je ook nog een flesje vlugzout en een met kant afgezet zakdoekje gaat kopen,' gromde ik.
Zodra we weer thuis waren, rende ik weg alsof mijn kleren in brand stonden en stormde regelrecht naar oma Bebes huis om haar het vreselijke nieuws te vertellen.
'Lieve help, Harriet, wie zit er achter jou aan?' vroeg ze toen ik hijgend als een hond door haar achterdeur naar binnen stormde. Ze zat aan de tafel in haar eetkamer die, zoals gewoonlijk, vol lag met brieven en enveloppen en exemplaren van de geheelonthouderskrant The Union Signal. Zover ik me kon herinneren, had ik het blad van haar eettafel zelf nooit gezien, laat staan dat ik eraan gegeten zou hebben.
'Oma?' vroeg ik buiten adem, 'ik ga toch niet ook zacht en mollig worden als Alice, hè?'
'In elk geval niet in de komende paar minuten, denk ik. Ga zitten, lieverd, en vertel me wat er aan de hand is.'
'Mama wil me tuttige jurkjes laten dragen en naar theekransjes laten gaan, en ik wil dat niet. Ik wil niet op Alice lijken, maar op u.'
'Nee toch! Waarom zou je dat willen? Ik ben nooit veel groter geworden dan een kind van tien. Natuurlijk heb ik mijn groeistoornis altijd geweten aan het vele werk dat ik op de boerderij moest doen toen mijn broers weg waren naar de oorlog, maar.
'Kan werk op de boerderij je groei echt stoppen?' Ik was bereid op de eerste de beste hooiwagen te springen als dat betekende dat ik geen figuur zou krijgen als Alice, en alle aandacht die daarmee gepaard ging zou kunnen vermijden.
'Ik weet niet zeker of het zo is,' antwoordde ze. 'Maar ik heb altijd het idee gehad dat mijn lichaam zich had aangepast omdat mijn vader een extra zoon nodig had. Blijf je nog even, Harriet? Ik kan wel wat hulp gebruiken met deze enveloppen.'
Mijn grootmoeder was altijd met iets bezig voor 'de zaak' en ik wilde haar helpen zolang het geen dingen betrof waarvoor ze naar de gevangenis moest. Nadat mijn vader haar een paar maanden daarvoor had vrijgekocht, had ik hem horen zeggen dat ze de volgende keer gewoon in de cel moest blijven zitten als ze weer gearresteerd zou worden, ongeacht hoeveel tranen Alice zou vergieten.
'Hoe lang is jouw tong, Harriet? Kun jij die enveloppen voor mij dichtlikken?'
'Jawel.' Enveloppen dichtlikken was beter dan theedrinken en je als dame gedragen. Oma haalde een glas water voor me, om het 'instrument nat te houden'.
'Ik wilde dat ik een jongen was,' zei ik met een zucht. 'Vond u het ook zo erg om een meisje te zijn, oma?'
'Ik wist niet wat ik wilde zijn toen ik zo oud was als jij,' antwoordde ze. 'Ik had er een hekel aan dat ik het werk van mijn broers moest doen terwijl zij in de oorlog zaten, maar ik wist ook niet zeker of ik wel een vrouw wilde zijn. Het leek mij dat jongens interessantere kansen kregen dan meisjes.'
'Is dat ook niet waarom de suffragettes, de actievoersters voor vrouwenstemrecht, hun marsen houden? Om vrouwen meer mogelijkheden te bezorgen?'
'Dat is een van de dingen die ze willen veranderen. Maar toen wist ik niet wat ik wilde. Als je het mij had gevraagd, had ik je verteld dat ik een hekel had aan het werk van mijn broers, maar het werk in huis trok me ook niet echt. Die ellendige oorlog duurde en duurde maar, totdat ik dacht dat mijn leven onmogelijk nog erger kon worden, maar toen gebeurde dat toch...'
De lente begon vroeg in 1863 en toen het warmer werd, bereidde Bebe zich voor op een nieuw werkseizoen. De vorige lente had ze nog de hoop gekoesterd dat de oorlog snel zou aflopen. Nu wist ze beter. Toen zij en haar vader op een morgen in maart naar de stad reden om inkopen te doen bij Harrison's General Store had de winkelier nog meer slecht nieuws voor hen.
'Hoe oud is die jongen van jou nu, Henry?' vroeg meneer Harrison terwijl hij twee pond suiker afwoog.
Henry wees met zijn duim naar Bebe. 'Bedoel je deze?'
'Ik ben een meisje, papa,' zei ze, voor het geval hij het vergeten was.
'Nee, jouw jongste... die nog niet aan het vechten is.'
Haar vader keek haar vragend aan. 'Franklin is achttien,' deelde ze hem mee.
De winkelier schudde zijn hoofd. 'Dat is slecht nieuws voor jou, Henry. Dan zal hij waarschijnlijk binnenkort ook naar de oorlog moeten.'
'Naar de oorlog!' Bebe staarde meneer Harrison aan en wachtte erop dat hij zou gaan grijnzen en zou zeggen dat het allemaal maar een grap was. Maar de uitdrukking op zijn gezicht veranderde niet toen hij de zak suiker over de toonbank schoof.
'Ja. Ik hoorde net dat het Congres een nieuwe dienstplichtwet heeft aangenomen. Ze roepen nu jongens op vanaf achttien jaar en dat betekent dat die van mij ook zal moeten gaan.' Hij draaide aan de punten van zijn grote snor en schudde zijn hoofd. 'Het schijnt dat het leger van de Unie meer soldaten nodig heeft, wat ook geen wonder is als je bedenkt hoe onze generaals ze links en rechts opgeofferd hebben. Ik denk dat er deze zomer heel wat mensen hulp op de boerderij nodig hebben, en ik weet nog niet hoe ik de winkel zonder zijn hulp draaiende kan houden.'
Henry pakte de baal suiker en wees naar de planken achter het hoofd van de winkelier. 'Ik wil ook nog wat lampenolie, Herbert.'
Bebe keek verbaasd naar haar vader op. Hoe kon hij zo kalm blijven bij het horen van dit nieuws? Ze wilde het wel uitschreeuwen. 'Wat moeten we doen als Franklin ook weg moet?' vroeg ze onderweg naar huis.
'Leven bij de dag,' mompelde haar vader. 'Van dag tot dag.'
Franklins oproep lag een paar weken later bij de post. Het hele gezin zat die avond aan de eettafel en wachtte af om te horen wat hij en zijn vader eraan gingen doen. Franklin zelf was de enige die opgetogen leek over de ontwikkelingen. Bebe probeerde geduld te oefenen en wachtte totdat de kip en aardappels met wortels op waren en de rabarbertaart op tafel stond, maar niemand leek de kwestie te willen aansnijden. Ze schraapte haar keel en begon er zelf over.
'In de stad wordt gezegd dat je voor driehonderd dollar een vervanger kunt huren om niet naar de oorlog te hoeven,' zei ze. 'Dat gaat meneer Harrison van de winkel misschien doen, zodat zijn zoon niet weg hoeft.'
Henry fronste. 'Wij hebben geen driehonderd dollar.'
'En bovendien, ik wil naar de oorlog,' vulde Franklin aan.
Bebe kon niet langer stil blijven zitten. Ze duwde haar stoel achteruit en sprong op van de tafel. 'U kunt hem niet laten gaan, papa! Hoe kunnen we ooit al het werk op de boerderij met z'n tweeën doen?'
Hannah legde een hand op haar arm. 'Stil, Beatrice. Het zal wel lukken.' Zij zou er nooit over peinzen om haar man te vertellen wat hij wel of niet kon doen.
'Maar ik ben dan nog de enige hier, mama. En ik ben een meisje! Ik kan niet alles doen wat hier gedaan moet worden zonder Franklin.'
'Stil maar,' suste Hannah. 'Met Gods hulp kunnen we alles. God vraagt de mannen om hun steentje bij te dragen voor de bevrijding van de slaven, en wij moeten onze taken doen.'
'Maar ik kan het niet! En ik wil het niet!' Bebe rende het huis uit, langs de moestuin, over het erf en wenste dat ze door kon rennen naar Canada, net als de andere ontsnapte slaven. Zo zag ze zichzelf, als een slaaf die tegen haar wil gedwongen werd te werken.
Melkdistels en cichorei sloegen tegen haar benen toen ze door de weide achter de schuur rende. De modder bleef aan de zolen van haar schoenen kleven, maar ze rende door tot ze buiten adem en in tranen de schommel van haar broers bij de rivier bereikte. Ze ging op het plankje zitten, duwde met haar voeten af om vaart te krijgen en wilde dat ze net zo hoog kon komen als haar broers.
Het was niet eerlijk! Ze zou het niet erg vinden om iets nobels en dappers te doen, zoals het verstoppen van slaven of vechten in een oorlog, maar waarom was zij tot dit boerenwerk veroordeeld?
Dat eindeloze werk op de boerderij. Bijna een half uur lang hing ze lusteloos op de schommel, schopte naar het zand en had medelijden met zichzelf, totdat Franklin haar opzocht.
'Je schommelt niet erg hard, Bebe. Moet ik je duwen?' Hij pakte haar vast, trok de schommel zo ver naar achteren als hij kon en het los. Elke keer dat Bebe terugzwaaide, gaf Franklin haar weer een zet totdat ze hoger suisde dan ooit tevoren. Het touw schuurde krakend langs de boomtak en elke keer dat de schommel naar beneden dook, kreeg ze een vreemd gevoel in haar maag. Haar ogen werden vochtig in de wind. Ze had het gevoel alsof ze vloog.
Na een poosje hield Franklin op met duwen en ging met een zucht op de grond zitten. Hij scheurde een brede grashalm af, spande die tussen zijn duimen en floot erop, een vaardigheid die Bebe nooit onder de knie had gekregen. 'Je moet met je benen pompen, als je wilt blijven schommelen,' zei hij. 'Steek je benen steeds uit als je naar voren gaat, en probeer de lucht te schoppen als je terugzwaait.'
Bebe probeerde het en concentreerde al haar woede op de taak van het trekken en schoppen, terwijl ze zich voorstelde hoe haar broers dat vroeger deden. Toen ze de schommel voelde reageren, pompte ze harder en ging hoger.
'Dat is het! Volgens mij heb je het te pakken!' riep Franklin.
Bebe pompte zo hard als ze kon, was niet langer bang om te vallen en wenste dat ze nooit hoefde te stoppen. 'Ik wil niet dat je gaat!' schreeuwde ze.
'Ik weet het,' zei hij zacht. 'Maar ik moet. Iemand moet voor eens en voor altijd met die rebellen afrekenen.' Ze keek op hem neer, zoals hij op het gras lag, en wist dat wat hem te wachten stond veel erger was dan haar lot. Hij kon omkomen. Ze hield op met pompen en het de schommel afremmen door met haar voeten door het zand te slepen.
'Ben je bang, Franklin? Vertel me de waarheid.'
'Ik heb besloten er niet bij stil te staan. Ik ga gewoon doen wat ik moet doen en ik leef van dag tot dag.' Dat was wat haar vader altijd zei — van dag tot dag leven. Maar die dagen waren al opgelopen tot meer dan twee jaar.
'Ik zal een paar sokken voor je breien,' zei ze plotseling.
'Ha!' Franklin lachte. 'Je hebt een enorme hekel aan breien!'
'Klopt. Maar je zult ze nodig hebben om je voeten warm te houden.' Ze duwde af met haar voeten en begon weer te pompen om steeds hoger en sneller gegaan.
'Je weet nu echt hoe het moet, Bebe.' Hij floot nog een keer schril en gooide het grashalmpje weg. 'Het komt allemaal goed, met ons allebei. We doen wat we moeten doen, en alles komt in orde.'
Toen de dag kwam dat Franklin moest vertrekken, kon Bebe het niet verdragen hem te zien gaan. Ze omhelsde hem stevig en rende vervolgens naar haar slaapkamer waar ze haar vingers in haar oren stak om de wagen niet te horen wegrijden. Ze dwong zichzelf niet te huilen toen ze de kamer van haar broers binnenliep en naar hun lege bedden keek. Franklin had een la van zijn dressoir open laten staan en de pijp van een van zijn werkbroeken hing eruit. Ze begon de broek terug te duwen, maar bedacht zich toen. Ze trok de overall naar buiten en hield die voor haar lijf. Hij was haar mijlen te groot, maar als ze de banden aantrok en de pijpen oprolde, kon ze hem passend maken.
'Beatrice, wat heb jij in vredesnaam aan?' vroeg Hannah toen Bebe even later naar beneden kwam.
'Ik wil Franklins overall lenen tot hij terugkomt. Dan kan ik zijn werk makkelijker doen.'
'Het staat je vreselijk, en de Bijbel zegt dat het verkeerd is voor vrouwen om mannenkleding te dragen.'
Bebe voelde een woedegolf opkomen. 'De Bijbel zegt ook dat je niemand mag doden, en toch maakt iedereen elkaar tegenwoordig af.'
'Beatrice...'
Ze sloeg haar armen over elkaar en tilde haar kin omhoog. 'En wat zegt de Bijbel over vrouwen die mannenwerk doen?'
Hannah toonde een eindeloos geduld. 'Gods Woord zegt dat je alles wat je hand te doen vindt, met heel je hart moet doen als voor de Heer.'
'Maar dan zie ik niet in waarom het God iets zou kunnen schelen of ik mijn taken al of niet in een broek uitvoer.'
Zelfs in een broek vond Bebe het moeilijk om haar werk te doen 'als voor de Heer', vooral omdat haar vader eiste dat het op zijn manier werd gedaan. Het duurde niet lang voordat ze alleen nog een jurk droeg als ze op zondag naar de kerk ging. Daar zat ze ook toen ze het nieuws hoorde dat generaal Lee en zijn leger van rebellen de strijdkrachten van de Unie bij Winchester in Virginia verslagen hadden en nu de grens overstaken naar haar staat, Pennsylvania. De vrouwen uit de stad waren na de dienst in rep en roer.
'We moeten voorbereidingen treffen,' hield mevrouw Harrison de groep vrouwen om haar heen voor. 'Die rebellen zullen al ons eten stelen en onze dochters aanranden.'
Bebe was niet bang dat ze 'aangerand' zou worden. Hoe zouden ze haar zelfs maar als meisje herkennen in Franklins kleren en stinkend naar mest? Maar ze zou tot haar laatste snik vechten voordat ze die rebellen ook maar een kruimel zou laten stelen van de oogst waar ze zo hard voor gewerkt had.
'We moeten meer kruit kopen voor papa's geweer,' zei ze tegen Hannah toen ze terugliepen naar hun wagen. 'Ik schiet die ellendige rebellen overhoop als ze in de buurt van onze boerderij komen.'
Hannahs gewoonlijk zo milde gezicht werd streng. 'Luister goed naar me, Beatrice. Het is al erg genoeg dat mijn zonen gedwongen worden te doden. Ik wil niet dat mijn dochter zoiets doet.'
'Maar als ze ons voedsel proberen te stelen?'
'Als iemand je om je bovenkleed vraagt, moet je hem ook je ondermantel geven, zegt Jezus. Als de rebellen ons voedsel zo hard nodig hebben, zullen we het ze geven.'
'Nee, mama! Niet na al mijn harde werken! Ik ga het helemaal niemand geven.'
Hannah streelde Bebes haar en wang. 'Maak je niet druk over iets dat misschien nooit gebeurt. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen zorgen.'
Bebe vroeg zich af of ze werkelijk een rebelse soldaat zou kunnen doodschieten. Twee weken later, op haar vijftiende verjaardag, dacht ze dat ze het misschien zou kunnen. Tijdens de wekelijkse tocht van het hele gezin naar de stad, hoorde ze al haar buren praten over een reeks gevechten die hadden plaatsgevonden bij het dorpje Gettysburg in Pennsylvania. In de winkel van Harrison lag een telegram op haar ouders te wachten. Hannahs hand trilde toen ze de envelop openscheurde. Bebe zag haar gezicht bleek worden toen ze las.
'Wat is er gebeurd?' vroeg Bebe. 'Wat staat erin?'
Hannah perste de woorden naar buiten alsof ze die uit haar hart moest wringen. 'Je broer Joseph is gesneuveld in de strijd.'
Het verdriet lag als een dikke laag sneeuw over Bebes gezin, verstikte al het leven en alle activiteit op de boerderij en verkilde iedereen tot in zijn ziel. De buren brachten eten, maar niemand had trek. 's Nachts, als Bebe klaarwakker in haar slaapkamer lag, hoorde ze de vloer onder haar kraken door het onrustige op en neer lopen van haar vader. Ze dacht aan Josephs brede grijns en vrolijke lach en wilde uit wraak wel honderd rebellen ombrengen.
'Hoe kon God dit laten gebeuren?' vroeg ze haar moeder. 'We hebben steeds gebeden en Hem gevraagd de jongens te beschermen.'
'God heeft de oorlog niet veroorzaakt, Beatrice, maar de mensen.'
'Maar waarom houdt Hij ons niet tegen?' Het was een van de weinige vragen waarop haar moeder geen antwoord had.
Bebe zag haar vader nooit huilen, maar hij verrichtte zijn werkzaamheden met een felheid die haar bang maakte. Hannah rouwde in stilte over haar zoon, en liet stilzwijgend haar tranen vallen tijdens het werk. Maar zijzelf kwam in opstand tegen God. Ze werd heen en weer geslingerd tussen woedeuitbarstingen en diepe rouw, tot er een dag kwam dat ze zo warm en moe was van het eindeloze werk, zo koortsachtig van woede, dat ze haar vaders hak midden in een groentebed smeet en over de weide naar de rivier rende. Ze kwam bij de schommel en klom erop, denkend aan de dag dat Franklin haar had leren pompen, en aan de dag dat Joseph met een vreugdekreet van de schommel in de rivier was gesprongen.
Ze begon parallel aan de rivier te schommelen, zoals ze altijd deed, maar veranderde van gedachten. Ze draaide zich op het houten plankje en liep iets naar achteren, zich voorbereidend om voor de eerste keer boven de rivier te schommelen. Het touw kraakte aan de tak terwijl ze hoger en hoger ging, en ze vroeg zich af of het niet verrot zou zijn na al die jaren en zou breken door de spanning. Ze kwam tot de slotsom dat het haar niet uitmaakte. Zelfs als het touw zou breken terwijl ze hoog in de lucht hing, zodat ze op de grond zou vallen en alle botten in haar lijf zou breken, kon ze onmogelijk meer pijn voelen dan ze nu al deed.
Eerst kneep ze haar ogen stijf dicht, bang om naar de rivier te kijken waarboven ze heen en weer schommelde. Maar die zomerdag in juli was zo heet, en haar smeulende woede was zo intens, dat ze zonder na te denken abrupt het touw losliet en uit de lucht in de rivier viel.
Op het moment dat haar lichaam onder het oppervlak verdween, besefte ze haar fout. Ze kon niet zwemmen! Haar huid tintelde over haar hele lichaam van de harde klap van het water, en ze had het gevoel alsof ze voor het eerst van haar leven wakker was geworden. Ze deed haar ogen open in het donkere water en was bang dat ze zou sterven. Maar dat wilde ze niet.
Op een of andere manier kwam ze boven water, hoestend en happend naar adem. De oever leek ver weg. Bebe had net genoeg tijd om een flinke ademteug te nemen voordat het water weer over haar hoofd spoelde en haar naar beneden trok. De stroming greep haar alsof het een levend wezen was, en zij worstelde ertegen met al haar kracht, slaand en schoppend, terwijl ze zich een weg naar boven vocht voor een volgende hap lucht. Elke keer dat haar hoofd bovenkwam, hoorde ze vogels zingen en vee loeien in de verte. En elke keer dat ze onderging, smoorde de grommende rivier de geluiden en probeerde haar onder het oppervlak vast te houden.
Ze wist dat er niemand was die haar kon redden. Als ze aan de stroming toegaf en zich mee liet slepen, zou ze sterven. Als ze wilde overleven, zou ze moeten vechten om boven water te blijven, en zich naar de rivieroever moeten terugworstelen. Bebe besloot te vechten.
Franklins zware werklaarzen hingen als blokken steen aan haar enkels, en ze schopte ze uit. Daarna duwde ze de banden van zijn overall van haar schouders en wurmde zich uit het pak. Bevrijd van haar hinderlijke kleding, kwam ze weer boven water, lang genoeg om meer lucht in haar longen te zuigen, lang genoeg om een glimp op te vangen van de verre oever. Toen verdween ze weer onder water.
Bebe vocht met al haar kracht tot haar ledematen zo moe waren dat ze van lood leken. Haar maag deed pijn van de liters water die ze binnen had gekregen. Ze voelde hoe de stroming haar meesleurde, maar tegelijkertijd hoe haar inspanningen haar geleidelijk dichter bij de oever brachten. Na wat wel een uur leek, raakten haar voeten de rotsachtige bodem. Ze kon staan. Ze worstelde zich overeind en scherpe stenen priemden in haar voeten terwijl ze naar de oever liep en de rivier een laatste poging deed om haar mee te sleuren. Eindelijk liet ze zich op het droge vallen, en zakte van pure opluchting in elkaar. Ze staarde naar de blauwe hemel en de witte wolken en besefte dat het gedurende haar hele strijd niet in haar was opgekomen om te bidden.
Even later liep ze, nog steeds drijfnat, de keuken binnen met alleen haar sokken, kniebroek en katoenen bloes aan.
'Beatrice, wat is er gebeurd?' vroeg Hannah toen ze haar zag. 'Waar zijn je kleren?'
'Ik ben van de schommel van de jongens in de rivier gesprongen.'
Hannah staarde haar aan.
'Ik kan het nauwelijks meer aan, mama. Ik haat die ellendige oorlog. Waarom kan alles niet weer zijn zoals drie jaar geleden?'
Hannah zuchtte en trok haar in haar armen, zonder acht te slaan op haar natte kleren die de hare ook doordrenkten. 'Vergeet nooit, Beatrice, wat het hogere doel is, de bevrijding van alle slaven. Daar hebben we al die tijd voor gebeden en voor gewerkt. En daarvoor heeft Joseph ook zijn leven gegeven. Als we God vragen ons liefde en medeleven voor die arme mensen te geven, zullen we ook bereid zijn elk offer te brengen.'
'Maar Joseph is er niet meer en... ik wil de andere jongens niet ook kwijtraken. Wanneer is deze oorlog eens afgelopen?'
'Wil je weten wat het geheim van tevredenheid is, Beatrice?' Hannah liet haar los en deed een stap achteruit om de doorweekte handen van haar dochter vast te pakken. Een natte plek tekende zich donker af op haar moeders schort. 'We moeten elke dag leven alsof het een geschenk is. God geeft ons dat geschenk elke ochtend als de zon opkomt, zoals de kaartjes die ze je geven als je een treinreis maakt.'
'Ik heb nog nooit in een trein gezeten,' zei Bebe nors.
'Dat kaartje is alleen vandaag geldig. Gisteren is voorbij en het kaartje van die dag is verlopen. We hebben geen kaartje voor morgen omdat het leven geen garanties biedt. Elke dag is een geschenk. En als de zon opkomt moeten we God vragen wat Hij wil dat wij die dag doen. Op die manier zul je voldoening vinden.'
'Maar... zei u niet altijd dat we een routekaart moesten hebben zodat we precies wisten waar we heen gingen? U zei dat we nergens zouden komen in het leven zonder een plattegrond.'
'Dat is ook zo. Maar we moeten God die routekaart voor ons laten optekenen, en die dan in gelovig vertrouwen volgen.'
Bebe keek naar de vloer. Ze wist dat haar geloof veel zwakker was dan dat van haar moeder. 'Dat kan ik niet,' mompelde ze.
'Ben je niet bereid Hem elke dagje leven te geven?'
Bebe dacht eraan hoe ze bijna verdronken was en zichzelf had gered. Ze schudde haar hoofd. 'Als dit is wat Hij met mijn leven gaat doen... dan denk ik van niet.'
Ze doorstond een volgende zomer, en een volgende oogst — deze keer zonder Franklins hulp. De volgende winter kwam en ze leerde hout kloven en sneeuwruimen. In de lente zag ze vier kalveren geboren worden en hielp ze haar vader maïs te planten en hooi binnen te halen. En net toen het leek alsof de oorlog nooit zou eindigen, gebeurde het toch.
'Ik wilde dat ik ook jongenskleren kon dragen, net als u,' zei ik toen oma Bebe haar verhaal had verteld. De enveloppen zaten allemaal dicht, mijn glas water was leeg en mijn tong was zo ruw als die van een kat.
Ze schudde haar hoofd. 'Nee, dat moet je niet wensen. Die zware oude laarzen en dikke overall waren bijna mijn dood geworden.' Ze hield haar hoofd schuin en keek me aandachtig aan. Ik vond het heerlijk zoals ze naar me keek, alsof ik een schatkist was, gevuld met glimmend goud en kostbare juwelen.
'Harriet, maak het je moeder niet te lastig met die feestjurken. laat haar de buitenkant maar een beetje opsieren. Ze kan niet veranderen wat er aan de binnenkant zit, begrijp je, en dat is het belangrijkste stuk. Alleen God kan de binnenkant veranderen.'
'Hoe doet Hij dat?'
'Soms langs de weg van het lijden,' zei ze zacht. Haar blik werd zacht en troebel terwijl ze me bleef aankijken. 'Ik wist in die oorlogsjaren niet dat God mij voorbereidde op de toekomst, maar dat deed Hij wel. Hij wist dat ik sterk moest zijn om te doorstaan wat er in het verschiet lag.'
'Wat bedoelt u, oma? Wat gebeurde er?'
Ik wilde de rest van het verhaal horen, maar ze schudde haar hoofd. 'Dat is een verhaal voor een andere keer.' Ze stond op en streek de kreukels in haar jurk glad. 'Bedankt voor je hulp, lieverd, maar je kunt nu beter naar huis gaan. En geniet van dat theekransje, begrepen?'
Ik trok een vies gezicht. 'Je kunt een paard wel in het water trekken, maar je kunt hem niet dwingen te drinken,' mopperde ik.
Mijn grootmoeders lach begeleidde me naar de deur.
7
Mijn gevangenisontbijt, toen het eindelijk kwam, was een enorme teleurstelling. Het bestond uit klonterige pap en droog geroosterd brood. De koffie smaakte alsof ze de afgelopen maand op een fornuis had staan doorkoken. Niets van de maaltijd was smakelijk, en dus zette ik het dienblad weer op de vloer, leunde tegen de stenen muur en dacht nog wat meer na. Als je niets anders te doen hebt dan denken, duiken er veel vreemde herinneringen op. In een daarvan speelde oma Bebes broer Franklin de hoofdrol.
Ik had in de loop van de jaren verhalen over hem gehoord, maar ontmoette hem eindelijk persoonlijk op Decoration Day, de gedenkdag voor de gevallenen, in 1910, toen ik elf jaar oud was. Mijn grootmoeder had toen haar eigen auto gekocht, tot wanhoop van mijn moeder. 'Het is niet te overzien hoeveel moeilijkheden ze zich op haar hals kan halen, nu ze haar eigen auto heeft,' zei ze, en dus vroeg ze mij om mee te gaan om te voorkomen dat mijn oma streken uit zou halen. Wat ze echter niet wist, was dat ik een gedreven assistente was bij haar streken, en dat ik niet de minste intentie had om die te voorkomen. Sterker, oma leerde me in het geheim autorijden op de zandwegen buiten de stad nu mijn benen lang genoeg waren om bij de pedalen te kunnen. Ik kon die dag nauwelijks wachten op de volgende rijles.
We vertrokken de volgende ochtend en reden de stad uit, genietend van de tocht door het boerenland en het zicht op de nevelige bossen van de Appalachen in de verte. Zodra we op het platteland waren, liet mijn grootmoeder me achter het stuur kruipen en een paar kilometer rijden. Ze zei niet waar we naartoe gingen, maar ik hoopte dat ze me mee zou nemen naar een van haar geheelonthoudersprotesten en dat we bekogeld zouden worden met eieren en rotte tomaten. Oma had me een verhaal in de krant laten zien over een bareigenaar die een aantal stinkdieren had gevangen en ze losliet op de protestgroep van vrouwen voor zijn bar. Aangezien ik op een dag vol opwinding had gerekend, was ik een beetje teleurgesteld toen we een dorp binnenreden waar ik nooit eerder was geweest en mijn oma haar auto uitgerekend bij de begraafplaats parkeerde.
'Wat doen we hier?' vroeg ik toen we onze rijhandschoenen en stofjassen uittrokken en op de stoel legden. 'Is er iemand overleden?'
'Natuurlijk, Harriet, er zijn duizenden mensen gestorven!' Ze spreidde haar armen uit en staarde me verbluft aan, alsof haar antwoord volkomen logisch was. 'Het is Decoration Day!'
'O...' Ik begreep het nog steeds niet, maar ze stak haar arm door de mijne en trok me mee naar een wat haveloos groepje oude soldaten die rond het monument voor de Burgeroorlog stonden en liepen. Ze hielden allemaal kleine Amerikaanse vlaggetjes vast en wachtten op het begin van de ceremonie. Ik had wel vaker veteranen van het Grote republikeinse Leger gezien in optochten op 4 juli in onze stad, maar was nooit dichtbij genoeg gekomen om te zien hoe rafelig en door motten aangevreten hun uniformen waren na zesenveertig jaar. Of hoe slecht ze pasten. De tijd was onvriendelijk voor mensenlichamen, en liet ze op bepaalde plaatsen uitdijen en op andere juist inkrimpen. Ik keek rond naar de ernstige mannen, met hun oude gezichten en grijze haren, en probeerde me hen voor te stellen als jongemannen in nieuwe uniformen, met fiere en fitte lichamen, dapper op weg om een oorlog uit te vechten die hen voor altijd zou veranderen. Ik zag een welverdiende trots op hun vermoeide gezichten, een besef dat ze moedig naar voren waren gestapt toen hun land hen nodig had. Ze waren terecht trots op wat ze gepresteerd hadden.
Mijn oma bleef naast een lange soldaat staan die eruitzag als magere Hein zelf in een legeruniform. 'Harriet, ik wil je graag voorstellen aan mijn broer Franklin.'
Ik dacht dat ze een grapje maakte. Onze hoofden reikten nauwelijks tot aan zijn oksels. Hij had in de verste verte niets gemeen met oma Bebe en met zijn verbazingwekkend witte haar leek hij oud genoeg om haar vader te kunnen zijn. Maar Franklin draaide zich naar haar toe met een brede, warme glimlach die onmiddellijk twintig jaar van zijn leeftijd afhaalde.
'Hallo, fijn je te zien, Bebe.' Hij sloeg zijn armen om haar nek en trok haar tegen zich aan om haar op haar kruin te kussen.
'Franklin, dit is Harriet, mijn kleindochter over wie ik je zo veel verteld heb.'
'Aangenaam,' zei ik terwijl we elkaar opnamen. Ik vroeg me af wat ze over mij verteld had.
'Ze lijkt precies op jou, toen jij zo oud was.'
'Houd op, Franklin. Je bezorgt haar nog nachtmerries.' Hij lachte, en het geluid deed me denken aan een automotor met startproblemen.
De ceremonie zou, toen die eenmaal begonnen was, iets humoristisch hebben gehad als het niet zo aangrijpend was geweest. De pompeuze regeringsvertegenwoordigers poseerden om beurten voor de nieuwsfotograaf, trokken hun buik in en grepen hun revers vast, met hun kin en onderscheidingen naar voren gestoken. De burgemeester pruttelde en brabbelde en probeerde niet te schelden toen hij achteruitstappend in een modderpoel trapte. Al stamelend hield hij een bloemrijke, maar onbegrijpelijke toespraak. De volgende spreker liet de herdenkingskrans per ongeluk in dezelfde modderpoel vallen, waardoor de helft van de bloemen eraf viel. Toen hij de krans ten slotte op de metalen standaard zette, zag hij er even haveloos en deerniswekkend uit als de veteranen zelf.
De hoornblazer, die oud genoeg leek om nog in de Amerikaanse Revolutie gevochten te hebben, speelde een nauwelijks herkenbare versie van de taptoe. Oom Franklin sloot zijn ogen toen de commandant van het plaatselijke garnizoen over opoffering, plicht en vrijheid sprak, en ik vroeg me af of hij zat te dutten of terugging in de tijd. Verschillende oude veteranen veegden de tranen uit hun ogen.
Nadat de dominee de zegen had uitgesproken, hinkte mijn oom met de andere oude mannen over de begraafplaats om vlaggetjes en eretekenen van het republikeinse leger bij verschillende graven te zetten. Hij had een ebbenhouten wandelstok met een zilveren knop en liep bijzonder stijf, voortstrompelend over de hobbelige bodem alsof elke beweging hem pijn deed. Het laatste graf, waar hij en mijn grootmoeder het langst bij bleven staan, was van hun broer Joseph.
'Wat een verlies,' mompelde oma.
'Joe had beter verdiend,' zuchtte Franklin. Terwijl ik wachtte, trok ik de jaartallen op het kruis van elkaar af. Mijn oudoom Joseph was op twintigjarige leeftijd gestorven - maar twee jaar ouder dan mijn zus Alice op dat moment was.
Na de ceremonie reed mijn oma in het kielzog van oom Franklin en de andere veteranen door de stad naar een lommerrijk park. Fr was een reünie met picknick georganiseerd, en mijn oudoom klaarde aanzienlijk op toen hij ons wenkte. 'Hierheen dames, Sa-die en ik hebben plaatsen aan onze tafel vrijgehouden.'
Oma bleef staan en sloeg haar armen als een indiaans opperhoofd over elkaar. 'Luister, Franklin, er worden toch geen alcoholische dranken geschonken op dit feestje, is het wel?'
'Nee, mevrouw,' zei hij met een grijns. 'Alcohol is strikt verboden in de openbare ruimte van het dorp, met dank aan jou en de andere geheelonthoudersmeisjes.' Ik zei het niet tegen mijn grootmoeder, maar ik zag een paar van de oude soldaten — onder wie oom Franklin, heimelijk drinken uit zilveren heupflesjes. Naarmate de middag vorderde, werd het lachen luider en werden de voetstappen van de veteranen voorzichtiger, alsof de grond onder hun voeten was gaan golven als een oceaan.
We zaten aan houten picknicktafels onder hoge naaldbomen, en de warme lucht die over ons heen streek, rook naar dennennaalden en smeulend hout. De dames pakten hun picknickmanden uit en het feestmaal begon toen iedereen zijn schatten met anderen deelde. De vrouw van oom Franklin, Sadie, haalde aardappelsalade en koude kip tevoorschijn. Anderen sneden watermeloenen in parten, en mijn grootmoeder en ik hielden een van onze wedstrijden om te kijken wie de zaadjes het verste weg kon spugen. Ik heb het nooit van haar kunnen winnen.
'Hoe hebt u zo goed leren spugen?' vroeg ik.
'Nu je het zegt, dat heeft Franklin mij geleerd.'
Hij draaide zich om toen hij zijn naam hoorde. Wat zei je?'
Ze hield hem een stuk watermeloen voor. 'Zin in een wedstrijdje, Franklin? Ik kan je vast nog steeds verslaan.'
Hij lachte en hief zijn handen in overgave. 'Jij zit zo vol spuug en azijn, Bebe, dat niemand je kan verslaan.'
Laat in de middag draaide oom Franklin zich naar me toe en kneep in mijn wang. 'Zeg, er zitten hier toch nergens spechten, is het wel?'
'Eh... ik weet niet...'
'Luister, Harriet,je krijgt een dubbeltje van me als je een oogje in het zeil houdt. Ze zouden namelijk op mij af kunnen komen, weet je?'
'Spechten? U maakt zeker een grapje, oom Franklin?'
'Nee, nee!' Zijn lach klonk meer als hoesten. 'Ze zitten namelijk achter mijn been aan.' Hij sloeg met zijn wandelstok tegen zijn kuit en het klonk alsof hij tegen een tafelpoot tikte. Ik dacht dat het een trucje was, maar hij grijnsde, trok zijn broekspijp op en sloeg er weer tegen. 'Mijn been is van hout, zie je wel?'
Ik keek mijn grootmoeder aan voor bevestiging, en ze knikte. 'Als oom Franklin er niet was geweest, zou jij hier niet zitten, Harriet.'
'U bedoelt op deze picknick?'
'Nee, hier op deze wereld! Ik bedoel het feit dat je in leven hout, liefje. Dat is allemaal dankzij Franklin en zijn houten been.'
Ik had geen idee wat ze bedoelde, en haar verbluffende uitspraak riep een boel vragen op in mijn ijverige fantasie. Maar iemand kondigde aan dat het ijs gereed was, en ik werd meegevoerd in een maalstroom van volwassenen, die praatten en lachten en zichtbaar genoten van de reünie. Tot de dag voorbij was en wij in haar auto naar huis reden, kreeg mijn oma geen kans meer om uit te leggen waarom oom Franklin en zijn houten been verantwoordelijk waren voor mijn bestaan.
'Waarom zei u dat ik niet bestaan zou hebben als oom Franklin er niet was geweest?' vroeg ik gapend. 'En hoe is zijn been in hout veranderd?'
'Een miniékogel verbrijzelde zijn been net onder de knie en de legerartsen moesten het afzetten met een beugelzaag.'
Haar rauwe beschrijving had me met walging moeten vervullen, maar dat gebeurde niet. Gefascineerd ging ik rechtop zitten. 'Wat is een miniékogel?'
'Zo'n joekel van een kogel.' Ze maakte met haar duim en wijsvinger een rondje. 'Als een arm of been vol door een miniékogel getroffen wordt, is hij niet meer te redden. Het gebeurde op 2 april 1865, tijdens de doorbraak van het leger van de Unie bij Petersburg. Toen we het bericht ontvingen dat Franklin gewond was geraakt, was de oorlog al voorbij. Generaal Lee had zich in Appomattox Courthouse op 9 april overgegeven, een week na dat fatale gevecht. Een paar dagen later was president Lincoln dood.'
'Lieve help,' mompelde ik. Ik had nooit zo goed opgelet tijdens de geschiedenislessen, maar hier ging het over mijn oudoom, een man die ik net had leren kennen.
Oma keek onder het rijden naar de weg voor ons, met haar kin ter hoogte van de bovenkant van haar stuur. 'Jarenlang heb ik me afgevraagd waarom God Franklin niet zeven dagen langer had kunnen beschermen. Zeven dagen, Harriet! Vooral na al het andere wat mijn broers tijdens de oorlog moesten doorstaan.'
'Heeft God u ooit een reden gegeven?' Ik dacht aan een paar andere verhalen van oma, zoals die keer dat God haar had beschermd toen ze de slaven hielp ontsnappen.
'Als Hij er een bedoeling mee had, heeft Hij mij dat nooit kenbaar gemaakt.' Ze concentreerde zich even op het autorijden, en schakelde terug omdat de wagen tegen een heuvel opkroop. Even later kwamen we over de top en begonnen weer te dalen, wat me een vreemd gevoel in mijn maag gaf. 'Ik heb een lange lijst met vragen voor God als ik in de hemel aankom,' ging ze verder. 'Hij is nu bijna zo lang als een boek, en het mysterie van Franklins been staat hoog op de lijst.'
Voordat ik kans kreeg haar aan mijn oorspronkelijke vraag te herinneren, praatte ze alweer verder. 'En nog iets wat ik heel graag wil vragen, is waarom ik nooit ben uitgegroeid tot een vrouw met een normaal postuur. Kijk eens naar mij, ik heb nog steeds de bouw van een tienjarig jongetje!'
Ik rolde met mijn ogen vanwege haar stokpaardje. 'Wat mij betreft, ziet u er prima uit, oma.'
'Neem me niet kwalijk, liefje, maar dat kun jij nauwelijks beoordelen. Je ziet er zelf ook uit als een tienjarig jongetje, als je dat nog niet was opgevallen.'
'Mooi! Ik wil er ook nooit uitzien als een vrouw! Of er een zijn. Sinds Alice zo meisjesachtig is geworden, is er geen land met haar te bezeilen. Daarom wilde ik vandaag graag met u mee. Je wordt er ziek van hoe haar aanbidders zich elke avond op onze veranda verzamelen als vliegen rond een taart.'
'Of jij een vrouw wilt worden of niet, doet niet ter zake. Geloof me, het gebeurt toch. Hoewel, als die oorlog nog veel langer had geduurd, had ik misschien compleet vergeten dat ik ooit als meisje geboren was. Mijn moeder herinnerde me er net op tijd aan, toen...'
'Wacht even, oma. U hebt nog steeds niet uitgelegd waarom oom Franklin verantwoordelijk is voor mijn bestaan.'
'En dat is precies wat ik je wil gaan vertellen, Harriet, als je tenminste eens wilt luisteren zonder me steeds te onderbreken...'
Voor Bebe eindigde de oorlog op de dag dat James en William thuiskwamen. Vanaf dat moment hoefde ze hun werkzaamheden op de boerderij nooit meer te doen. Ze hielp haar vader de assen van de wagen met vet in te smeren toen ze opkeek en haar broers over de weg naar de boerderij zag lopen. Ze veegde haar handen af aan een lege jutezak en rende naar hen toe. Haar veel te grote laarzen lieten kleine stofwolkjes opdwarrelen en haar broers lachten toen ze haar zagen.
'Ik dacht dat we een klein zusje hadden achtergelaten,' riep William uit.Waar komt dit sjofele ventje vandaan?'
'En wat is er met de kleine Bebe gebeurd?' vroeg James.
Inderdaad, wat was er gebeurd? De oorlog had niet alleen haar, maar ook James en William veranderd. De slungelige, elkaar pestende jongens die vier jaar eerder waren vertrokken, waren mannen geworden met rimpels in hun gezicht en met wollige baarden. Ze waren onverwacht aangekomen, vlak voor de lunch, en Hannah haalde Bebe snel binnen om haar in de keuken te helpen.
'Ga je snel even boven omkleden, Beatrice. Ik ga een ware feestmaaltijd voor mijn jongens maken, en ik heb jouw hulp nodig.'
Bebe had nooit zo'n hechte band met haar oudere broers gehad als met Franklin, en dus wachtte ze met spanning ook zijn thuiskomst af. Het leger had een brief gestuurd met het nieuws dat hij gewond was, en een vervolgbrief waarin stond dat hij in een ziekenhuis in Philadelphia herstelde. Toen er weken voorbij gingen zonder dat er een levensteken van hem kwam, begon ze zich zorgen te maken. Franklin beantwoordde niemands brieven. Uiteindelijke schreef Hannah zelf naar het ziekenhuis om nieuws.
Het spijt me u te moeten meedelen dat de toestand van uw zoon Franklin geen verbetering laat zien, schreef een van de verplegers als antwoord. Hij is erg terneergeslagen over het verlies van zijn been en heeft weinig eetlust. Het gevolg is dat hij heel kwetsbaar is geworden en zijn wond niet goed geneest. Alles wat u zou kunnen doen om hem op te monteren, zou aanzienlijk kunnen helpen.
'Ik heb gebeden over Franklins toestand,' vertelde Hannah Bebe een paar dagen later,'en ik geloof dat God mij gezegd heeft wat ik moet doen. Franklin heeft een dierbare nodig om voor hem te zorgen, en jij bent de meest aangewezen persoon daarvoor. Ik wil dat je hem in Philadelphia opzoekt en helpt beter te worden. Breng hem weer bij ons thuis.'
'Wilt u dat ik daar helemaal naartoe reis? Alleen? Het is meer dan honderdzestig kilometer hier vandaan.'
'Je bent niet alleen. God zal bij je zijn.'
Bebe beet op haar lip om haar twijfel daaromtrent geen lucht te geven. Het zou haar moeder alleen maar choqueren. 'Wat moet ik doen als ik er eenmaal ben?'
'Vrolijk Franklin op, laat hem aan thuis denken en maak hem aan het lachen.'
'Waarom kunt u niet gaan, mama?'
'Omdat er iemand voor jouw vader en de jongens moet koken. Bovendien dacht ik dat jij het prettig zou vinden even van de boerderij weg te zijn.'
'Dat is ook zo, maar...' Bebe was nog nooit van haar leven ergens alleen naartoe gegaan.
Tijdens hun volgende rit naar de stad op marktdag maakte Hannah alle noodzakelijke afspraken. De vrouw van dominee Webster ging vaak op bezoek bij haar zuster in Philadelphia, en zij vond het goed om Bebe met haar mee te laten reizen in de trein. Bebe zou zolang ze in de stad was bij de de Yeagers wonen, de zuster en zwager van mevrouw Webster.
Toen alles geregeld was, nam Hannah Bebe mee naar de winkel van meneer Harrison om kant te kopen, stof en katoengaren. 'We gaan nieuwe ondermouwen voor je zondagse jurk naaien,'legde Hannah uit,'en we laten het lijfje weg om je ontwikkelende boezem ruimte te geven.'
'Sst! Mama!' fluisterde Bebe verlegen. Maar het was waar. Uiteindelijk begon haar vrouwelijke figuur dan toch echt vorm te krijgen.
'En als we er een nieuw roesje aanzetten, kunnen we de versleten zoom wegwerken,' ging haar moeder verder. 'Bovendien ben je volgens mij een centimeter of vijf gegroeid sinds we die jurk naaiden.'
De laatste aankoop betrof een nieuw paar schoenen, de meest oncomfortabele dingen die Bebe ooit had gedragen, vooral nadat ze een jaar in de oude laarzen van haar broer had rondgelopen.
'Ik begrijp niet waar al dat gedoe met die nieuwe kleren en schoenen goed voor is,' zei ze die avond. Ze stond op een melkkrukje en probeerde haar geduld te bewaren terwijl haar moeder de zoom afspeldde. De lange jurk voelde lomp aan nadat ze een jaar een broek had gedragen, maar gelukkig waren hoepels uit de mode geraakt. 'Wat maakt het uit hoe ik eruitzie? Franklin maakt het niets uit. Hij zal het niet eens merken.'
Hannah haalde de spelden uit haar mond en stak ze in een speldenkussen. 'Luister, Beatrice, Franklin en de andere jongens moeten weer iets moois zien en aan het leven gaan denken dat ze thuis wacht. Ze hebben de afgelopen jaren veel te veel ellende gezien.'
'Maar ik kan niet...'
'Je hebt het werk op de boerderij gedaan, nu kun je dit ook.'
Bebe was niet overtuigd.
Op de avond voordat ze naar Philadelphia vertrok, liet haar moeder haar een bad nemen. Ze probeerde nog de deur uit te komen toen ze Hannah de teil zag vullen. 'Dat hoeft allemaal niet, mama. Ik kan me in de rivier wassen...'
'O nee, daar komt niets van in.' Hannah greep haar arm en trok haar terug de kamer in. 'Je hebt een fatsoenlijk bad in warm water nodig. En je moet je haar wassen. Je kunt niet naar Philadelphia reizen met je haren in vlechten en stinkend naar mest en hooi. Je bent nu een jonge vrouw, en een knappe ook. Ik doe een beetje rozenwater in de teil.'
'Rozenwater!' Ze trok haar neus op. 'Waar is dat goed voor?'
'Om lekker te ruiken.'
Hannah schrobde zo hard dat Bebe dacht dat haar hele huid eraf zou vallen. Haar moeder inspecteerde haar van top tot teen bij het afdrogen. 'We moeten wel iets doen aan het vuil onder je vingernagels.'
Het meisje keek naar haar handen, die niet schoon waren geworden. 'Dat vuil heeft er waarschijnlijk gezeten sinds de rebellen Fort Sumter aanvielen.'
'Ik heb een paar kanten handschoenen die je mag lenen.'
Hannah knipte de gespleten punten van Bebes haar af en borstelde het tot het glansde. Het was lang, donker en dik, met een natuurlijke slag erin. Haar moeder leerde haar hoe ze het in het midden moest scheiden, boven op haar hoofd moest draaien en vastzetten met de nieuwe haarspelden en fraaie schildpadkam die ze in de stad hadden gekocht.
De volgende ochtend trok Bebe haar verstelde jurk aan, deed haar haar en pakte haar kleren en toiletspullen in een reistas. Hannah pakte de spiegel die Henry en de jongens gebruikten bij het scheren en hield die haar dochter voor. 'Kijk eens naar jezelf, Beatrice.'
Ze herkende de persoon in de spiegel niet. Ze was veranderd in een vrouw, althans van buiten, met een slanke taille, een mooi gezicht en dik, weelderig haar. Kon ze zich van binnen ook maar vrouw voelen.
'Je ziet er prachtig uit,' zei Hannah zacht.
'Ik lijk zo... anders.'
'Weet je nog hoe het leven veranderde toen de oorlog begon en de jongens vertrokken? En hoe het weer veranderde toen Franklin weg moest? Zo gaat het in het leven, Beatrice, altijd verandering, een constante stroom vooruit. Dingen blijven nooit hetzelfde. En wij moeten ook doorgaan en veranderen.'
Bebe keek om haar heen naar haar vertrouwde slaapkamer, en vervolgens weer naar haar beeld in de spiegel. 'En als ik niet wil dat dingen veranderen?'
'Je kunt je niet verzetten tegen de stroom. Je bent niet langer een klein meisje, Beatrice, je bent een volwassen vrouw. Ik ben met je vader getrouwd toen ik maar net iets ouder was dan jij. Dat is wat er ook voor jou in het verschiet ligt: trouwen en een eigen huishouden.'
Ze kon het zich niet voorstellen. 'Maar ik wil het huis niet uit.'
'En toch zul je op God moeten vertrouwen en voorbereid moeten zijn op waar de rivier van het leven je ook naartoe zal brengen.'
De volgende morgen vertrok Bebe, met haar reistas en een mand vol zelfgebakken lekkernijen voor Franklin. Ze voelde een mengeling van opwinding en angst voor haar reis en besefte toen ze haar moeder bij het afscheid omhelsde dat ze nog nooit eerder van haar gescheiden was geweest. De paniek sneed haar adem bijna af.
'Mama, ik...'
'Ik reken op jou om Franklin te helpen herstellen.'
'Maar ik kan niet.
'Bij God zijn alle dingen mogelijk.'
Bebe knikte en vocht om haar tranen in bedwang te houden. Ze had er de hele oorlog naar verlangd iets moedigs en belangrijks te doen, en dit was misschien haar kans. Ze zou dapper zijn omwille van Franklin.
'Vergeet niet op je uiterlijk te letten, lieverd. Kijk zo nu en dan in de spiegel en doe je haar. En houd je jurk netjes.'
Ze trok een vies gezicht. 'Het voelt nog steeds niet prettig om de hele dag een jurk te dragen.'
'Ik begrijp ik. Maar het staat je prachtig. Wees niet verbaasd als er mannen naar je beginnen te kijken en tegen hun hoed tikken. Mooie meisjes merken ze gauw op.'
Bebe had nog nooit in een trein gezeten en toen het monsterlijke geval ten slotte arriveerde, het station binnendenderde, zijn schrille gefluit liet horen en zich in stoom- en rookwolken hulde, liep ze er met knikkende knieën naartoe.
'Ben je er klaar voor?' vroeg dominee Webster, die gereed stond om haar te helpen instappen. De locomotief siste als een kwade kat in een schuur. Ze knikte. De dominee had niet lang daarvoor gepreekt over Jezus' woorden 'vreest niet', zodat ze haar angst niet wilde toegeven.
Puffend als een oude man die naar adem hapte vertrok de trein uit het station, maar toen hij eenmaal op stoom kwam, reed hij zo snel dat Bebe bang was dat hij van de smalle rails zou vliegen. Het landschap schoot als dol geworden langs haar raam en het voelde alsof haar bonkende hart het elk moment zou kunnen begeven. Er moesten toch minder angstwekkende manieren zijn om te reizen. Ze vroeg zich af hoelang ze nodig zou hebben om met Franklin naar huis te lopen vanuit Philadelphia, maar toen herinnerde ze zich dat hij een been miste.
Ze reden in zuidelijke richting naar Stroudsburg en daarna naar Allentown, waar ze overstapten. Laat in de middag maakte het agrarische landschap van Pennsylvania plaats voor een wirwar van gebouwen en rokende fabrieken toen de trein Philadelphia naderde. De stad was een enorme, drukke plek die uitpuilde van mensen en die meer paard-en-wagens telde dan Bebe zich ooit had kunnen voorstellen. Ze kroop dichter tegen mevrouw Webster aan en voelde zich verloren.
Mevrouw Yeager wachtte hen in het treinstation op en nam hen mee naar haar wachtende koets.
Overal waar ze keek, zag Bebe soldaten in blauwe uniformen en ze bestudeerde de gezichten alsof ze verwachtte dat een van hen Franklin zou zijn. Ze verlangde naar de rust en vrede van de boerderij en hoopte Franklin te kunnen overtuigen de eerste de beste trein terug te nemen, zodat ze geen enkele nacht in de angstaanjagende stad hoefde door te brengen.
'Wil je eerst even naar huis?' vroeg mevrouw Yeager. 'Misschien even opfrissen na de reis?'
Bebe had geen idee wat dat 'opfrissen' betekende of hoe ze dat zou moeten doen. 'Ik zou liever naar het ziekenhuis willen om mijn broer op te zoeken, als u het niet erg vindt.'
'Natuurlijk,' zei mevrouw Yeager. 'Je wilt hem natuurlijk heel graag zien. Het is niet ver hier vandaan.' Het duurde inderdaad niet lang voordat de koets voor een groot gebouw van rode baksteen bleef staan. Bebe had niet eens de tijd gehad om te bedenken wat ze tegen haar broer zou zeggen.
'Ik laat je over een uur door mijn koetsier ophalen. Is dat lang genoeg?' vroeg mevrouw Yeager.
'Ja. Dank u wel.' Ze klom uit de koets en liep naar de ingang van het ziekenhuis, waar een groepje mannen sigaretten stond te roken. Ze hadden allemaal verbonden stompen waar een arm, hand of been had gezeten. Bebe keek snel de andere kant op.
Ze kon dit niet. De aanblik van die verminkte, gewonde mannen, de aanblik van haar eigen broer Franklin zonder zijn been, was te erg om bij stil te staan. Ze had geprobeerd zich niet in te denken hoe hij er zonder zijn been uit zou zien toen ze haar reis voorbereidde, en nu kon ze de confrontatie niet aan. Hoe kon ze hem opvrolijken als zelfs de verwondingen van deze vreemden haar al zo aangrepen?
Ze rende terug naar de straat, zwaaide met haar armen en schreeuwde naar de vertrekkende koets. 'Wacht! Kom terug!' Maar de koets reed weg. Bebe kon nu een uur in de hete zon op de stoep blijven staan of toch naar binnen gaan. Ze haalde diep adem en draaide zich om naar de ingang. De mannen hadden hun gesprekken gestaakt en keken naar haar. Ze probeerde iets te zeggen, maar er kwam geen klank uit haar mond. Een van hen nam zijn hoed af en maakte een lichte buiging.
'Goedemiddag, juffrouw' De rest van de mannen volgde snel zijn voorbeeld.
'Hallo, juffrouw.'
'Een ware schoonheid.'
'Heb je hulp nodig met die mand?'
Met een brede grijns op hun gezicht namen ze haar van top tot teen op. Bebe greep het hengsel van de mand beter vast. 'Nee, dank u wel.' Haar wangen stonden in brand.
Een van de mannen hield de deur voor haar open en ze haastte zich naar binnen. Een verpleegster in een wit uniform begroette haar. 'Waarmee kan ik u helpen?'
Haar woorden klonken als vragen. 'Ik ben Beatrice Monroe? Ik kom mijn broer opzoeken? Franklin Monroe?'
'O ja. Hij zal zo blij zijn dat u gekomen bent, juffrouw Monroe. Loopt u maar mee.'
Bebe keek naar de vloer terwijl ze de verpleegster volgde en een lange, smalle zaal in liep. Het rook er naar jodium en ziekte. Aan weerszijden stonden rijen bedden tegen de muur waarop ze witte lakens en witte gezichten zag en her en der een blauw uniform. Ze kreeg het ongemakkelijke gevoel dat de mannen in de bedden naar haar keken. Afgezien van een enkele kuch leek het onnatuurlijk stil in de zaal. Halverwege bleef de verpleegster aan het voeteneinde van een bed staan.
'U hebt bezoek, meneer Monroe.'
Bebe zou haar broer nooit hebben herkend als de verpleegster haar niet naar hem toe had gebracht. De stevige, zorgeloze jongen die een jaar eerder was vertrokken, was veranderd in een verweerde oude man met een grijs gezicht en een verschrompeld lichaam. De doffe blik in zijn ogen deed haar denken aan de opgezette hertenkop die boven de deur van Harrison's General Store hing. Gelukkig lag er een laken over Franklins benen. Ze glimlachte zo goed en kwaad als het ging, liep naar voren en legde een hand op zijn arm.
'Hallo, Franklin.'
Hij leek haar in eerste instantie ook niet te herkennen. Toen kwamen er tranen in zijn ogen. 'Bebe? Ben jij het echt?'
Ze knikte en zette de mand op de vloer om hem te kunnen omhelzen. De laatste keer dat ze hem omhelsd had, was bij zijn vertrek, toen hij haar bijna fijn drukte in zijn armen. Nu was zij de sterkste van hun tweeën. Ze hield zijn broze lichaam vast en vroeg God haar te vergeven dat ze over het werk op de boerderij had geklaagd.
Toen ze elkaar eindelijk loslieten, draaide Franklin zijn gezicht weg en veegde zijn ogen droog, beschaamd om zijn tranen. Bebe liet die van haar de vrije loop. Het waren de eerste tranen die ze in vier jaar tijd niet vergoot uit zelfmedelijden of uitputting. Ze kuste zijn uitgemergelde wang.
'Wat doe je hier, Bebe? Hoe ben je hier gekomen?'
'Met de trein. Mama heeft iets te eten voor je meegegeven.' Ze pakte de mand op en zette die naast hem op het bed. 'Ze heeft mij gestuurd om voor je te zorgen totdat je genoeg hersteld bent om naar huis te komen.'
'Ik denk niet dat ik naar huis ga, of je moet onze hemelse woning bedoelen.'
Haar maag draaide om bij zijn woorden. Hij zag er ook uit alsof hij al voor de poort van de dood stond.
'Natuurlijk bedoel ik dat niet! Jij gaat mee naar onze boerderij, Franklin. Ik ben het zat al jouw karweitjes op te knappen.'
Hij schudde zijn hoofd. 'Ik ben niets meer waard. Ze hadden me moeten laten sterven.'
'Zeg dat alsjeblieft niet!' Ze streelde zijn magere schouder. 'Het was al erg genoeg om Joseph te verliezen.'
'Hij is beter af dan.
'Houd op, Franklin. Mama heeft zo vreselijk gerouwd om Joseph. Doe het haar niet aan dat ze jou ook nog moet verliezen.' Zijn zelfmedelijden deed haar aan zichzelf denken, zoals ze de afgelopen jaren was geweest. Ze haalde diep adem en begon opnieuw. 'James en William zijn een paar weken geleden thuisgekomen. Het is heerlijk om ze terug te hebben. Mama is zo gelukkig.'
'En jij hebt haar alleen achtergelaten? Wie helpt haar in de keuken?'
'Ze stond erop dat ik zou gaan. Ze was zo blij dat de jongens terug waren dat ze genoeg eten voor een heel leger heeft gemaakt. Ze heeft ook wat voor jou meegegeven.'
Hij schudde zijn hoofd en deed zijn ogen dicht. 'Ga weg.'
Bebe had zich nooit eerder slecht op haar gemak gevoeld bij Franklin, maar nu wel. Ze had geen idee wat ze moest zeggen om hem op te beuren. Wanhopig zocht ze naar ideeën toen een andere patiënt naar hen toe hinkte, steunend op een ebbenhouten wandelstok met een gegraveerde, zilveren knop. Het bed kraakte toen hij op het voeteneinde ging zitten.
'Hé, Franklin, je hebt me nooit verteld dat je een vriendin had.'
Langzaam deed haar broer zijn ogen open. 'Dat is mijn vriendin niet, maar mijn kleine zusje Bebe.'
'Je hebt me nooit gezegd dat je zo'n mooie zuster had.'
'Toen ik vertrok, was ze nog een kind.'
'Maar nu niet meer. Een roos zou van wanhoop verwelken als hij met zo veel schoonheid en gratie moest concurreren.'
Bebe keek om zich heen en vroeg zich af over wie de man het had. Toen ze begreep dat hij op haar doelde, begon haar hart net zo hevig te bonken als toen de enorme locomotief het station binnendenderde. Ze had geen idee waarom.
'Het is mij een groot genoegen u te leren kennen, juffrouw Monroe,' ging hij verder. 'Ik heb niet elke dag het geluk om zo'n mooie jonge vrouw te ontmoeten. Horatio Garner is de naam.'
Het haar van meneer Garner had de kleur van gemaaid hooi en Bebe had nog nooit iemand gezien met zulke lichtblauwe ogen. Zijn snor en baard waren rood gespikkeld, alsof hij zijn gezicht met kopervijlsel insmeerde in plaats van met talkpoeder. Iets in de houding van zijn kin en de bewuste, glimlachende manier waarop hij sprak, maakte dat hij erg zelfverzekerd leek. De eenvoudige mensen uit haar stad zouden hem een 'dandy' noemen met zijn luxe wandelstok en bloemrijke woorden, maar Bebe was gefascineerd.
'Uw broer en ik waren zo fortuinlijk om vanaf de eerste dag dat wij voor onze dienstplicht opkwamen samen op te trekken, is het niet, Franklin? Hij las uw mooie brieven altijd hardop aan mij voor, zo vaak zelfs dat ik het gevoel heb u al te kennen. Maar hij heeft nooit een woord gezegd over uw onvergelijkelijke charme. Hoe oud bent u, als ik vragen mag, juffrouw Monroe? Ik ben trouwens tweeëntwintig.'
Bebe kon geen woord uitbrengen. Ze wilde dat ze een waaier had waarmee ze haar gloeiende wangen kon verkoelen. De veranderingen waarover haar moeder had gesproken leken veel te snel te komen, alsof de rivier van het leven buiten zijn oevers ging treden. Ze had nauwelijks de tijd gehad om eraan te wennen dat ze een vrouw was, laat staan dat ze al geleerd had hoe ze moest reageren op de avances van een knappe man.
'Ben u altijd zo stil?' vroeg meneer Garner toen ze geen antwoord gaf.
Franklin stootte haar aan. 'Geef eens antwoord, Bebe. Waar zijn je manieren?'
'Ik... ik heb de laatste vier jaar geen manieren nodig gehad. De koeien en kippen geven er niet om, en verder was er niemand op onze boerderij om indruk op te maken.' Meneer Garner lachte alsof ze iets heel komisch had gezegd. 'Maar om antwoord te geven op uw vraag, ik ben zeventien jaar.'
'Wat heerlijk. Zeventien. Merkwaardigerwijs zijn uw broer en ik op dezelfde dag in hetzelfde gevecht gewond geraakt, nietwaar, Franklin? Maar ik moet toegeven dat de aard van zijn verwonding veel ernstiger was dan bij mij. De artsen hebben me verteld dat mijn voet genezen is, en ze hebben me toestemming gegeven om naar huis te gaan, maar ik wilde Franklin niet in deze toestand achterlaten. Ik maak me zorgen over hem, juffrouw Monroe. Ik heb geprobeerd hem op te vrolijken, maar zonder veel succes. Ik ben blij dat u gekomen bent om mij te helpen. Trouwens, wat zit er in die mand van u, als ik zo vrij mag zijn?'
Bebe vouwde de servetten weg en was blij over iets eenvoudigs te kunnen praten. 'Eh... er zit wat van mama's zuurdeegbrood in, dat heeft ze vanmorgen voor Franklin gebakken. En een potje rabarberjam die hij altijd lekker vond... en koekjes. Wilt u er een?'
Het uur ging snel voorbij en meneer Garner was het meest aan het woord. Hij was een opgewekte man en interessant om naar te luisteren, maar de sombere uitdrukking op Franklins gezicht veranderde geen seconde. Bebe voelde zich een mislukkeling. Ze zou het de volgende dag beter moeten doen.
'Ik moet gaan,' zei ze tegen haar broer toen het uur voorbij was,'maar ik kom morgenochtend terug. Eet ondertussen alsjeblieft iets zodat je weer op krachten komt. Mama verwacht dat je met mij mee naar huis komt.' Ze boog zich voorover en kuste zijn voorhoofd.
'Kijk eens aan,' zei meneer Garner.
Bebe keek op. 'Wat bedoelt u?'
'Dat was geloof ik de eerste glimlach die ik in lange tijd op Franklins gezicht heb gezien. Uw kus is als de zonneschijn die het ijs doet smelten.'
Zijn bloemrijke woorden maakten dat ze weer verlegen naar de vloer keek. 'Tot ziens,' zei ze. 'Het was leuk kennis met u te maken, meneer Garner.'
'Wacht.' Hij stak zijn wandelstok op om haar tegen te houden.'Ik laat je niet gaan voordat je beloofd hebt me Horatio te noemen.'
'Goed... Horatio. Ik kom morgen terug.'
Zijn grijns had een wortelkelder kunnen verlichten. 'Ik kan het nauwelijks afwachten, schone Beatrice.'
8
De volgende morgen besteedde Bebe uitvoerig aandacht aan haar kleding en haar, in de hoop dat ze Horatio Garner in het ziekenhuis zou treffen als ze Franklin opzocht. Ze had het heerlijk gevonden naar de zachte, welsprekende stroom van Horatio's woorden te luisteren, en hij had haar mooi genoemd. Maar toen ze in het ziekenhuis kwam, hoorde ze tot haar grote teleurstelling dat hij geen patiënt meer was.
'De artsen hebben hem vanmorgen ontslagen,' vertelde Franklin. 'Hij is geen been kwijtgeraakt, zoals ik.'
Ze hoorde de bitterheid in zijn stem en zocht wanhopig naar iets om hem op te vrolijken. Er wilde haar niets te binnen schieten. 'Luister,' zei ze ten slotte. 'Mama heeft me hierheen gestuurd om jou te helpen genezen, maar om eerlijk te zijn weet ik niet hoe ik dat moet doen. Ik heb er de hele nacht over liggen nadenken, en... volgens mij ben jij zelfde enige die je kan helpen genezen. Je moet beter willen worden en naar huis komen, maar om een of andere reden heb je opgegeven.'
Hij sloeg het laken terug om de stomp van zijn been te laten zien. 'Kijk naar mij, Bebe! Zou jij daarmee willen leven?'
Ze schrok en keek snel de andere kant op. Toen ze hem weer aankeek en de pijn in zijn ogen zag, werd ze kwaad op zichzelf om haar reactie.
'Ik kan er niet tegen dat mensen zich van mij afwenden zoals jij net deed. Of erger nog, dat ze me met medelijden behandelen.'
'Het spijt me, Franklin...'
'Waarom? Het is niet jouw schuld dat je niet naar me kunt kij-kon. Ik ben niet meer compleet, Bebe. Er mist een deel van mij... en ik wil niet op die manier leven.' Hij verborg zijn been weer, maar Bebe rukte het laken weg.
'Er mist inderdaad een deel van jou. Maar thuis missen wij alle s van jou. Wij voelen dat verlies net zo hard als jij dit hier. Joseph is weg, en het is vreselijk om zijn lege stoel aan de tafel te zien en zijn lege bed op de slaapkamer. Jou te verliezen zou voor mij zelfs nog erger zijn. Je bent niet alleen mijn broer, maar ook mijn vriend.' Ze zag zijn kaak trillen terwijl hij tegen zijn emoties vocht. 'Ik heb je zo vreselijk gemist toen je wegging, Franklin. En niet alleen maar omdat ik al jouw werk moest doen. Als jij zou sterven, zou ik je voor altijd missen. Ja, ze hebben je been afgezaagd, maar dat kan genezen als je het maar wilt. Maar snijd jezelf niet uit mijn leven weg, want die wond zal nooit genezen.'
'Begrijp je het dan niet, Bebe? Ik ben waardeloos op deze manier. Hoe zou ik op de boerderij kunnen werken?'
'Daar bedenken we wel iets op. Weet je nog hoe slecht ik in het begin was bij het werk? Maar we maakten een paar aanpassingen omdat ik kleiner en minder sterk was, en uiteindelijk kregen we alles voor elkaar. Jij kunt je ook aanpassen, Franklin, en als het op de boerderij niet gaat, kun je iets anders gaan doen. Wij houden niet van je om het werk dat je doet, maar omdat je onze broer bent. Je betekent zo veel voor ons. Ik weet niet hoe ik het anders moet zeggen, maar ik houd van je en ik wil dat je naar huis komt!'
Ze boog voorover om hem te omhelzen en voelde zijn zwakke respons. Toen ze hem eindelijk weer losliet, moesten ze beiden tranen wegvegen.
'Luister, ik ga zorgen dat je voldoende herstelt om naar huis te komen, al is het het laatste wat ik doe.' Ze zette de mand met eten op zijn bed en begon erin te rommelen. 'Mama heeft een paar appelflappen voor je gebakken, en ik wil dat je er nu een opeet!'
'Je kunt maar beter doen wat de mooie jongedame zegt, Franklin. Volgens mij meent ze het.'
Bebe keek op en zag tot haar verrassing Horatio Garner naar hem toe hinken, leunend op zijn stok. 'Wat doet u hier? Ik dacht dat u naar huis was, meneer Garner?' Ze zag zijn scheve, berispende glimlachje en corrigeerde zichzelf snel. 'Ik... ik bedoel Horatio.'
Hij grijnsde. 'Ach, hoe zoet klinkt mijn naam van zulke zoete lippen! Maar om je vraag te beantwoorden, juffrouw Monroe, ik heb besloten niet naar huis te gaan totdat Franklin ook gaat. We zijn samen aan deze oorlog begonnen, raakten samen gewond, en dus is het alleen maar passend als we ook tegelijk naar huis gaan. Dus vraag ik nederig uw dienaar te mogen zijn, schone dame, voor zolang als nodig is. Ik sta u geheel ten dienste.' Hij eindigde met een kleine buiging en een armzwaai die Bebe aan het lachen maakte.
Ze had nooit iemand ontmoet als Horatio en ze wilde alles over hem weten. Gewillig praatte hij vrijuit over zichzelf en vulde de lange uren aan Franklin's bed door verhalen te vertellen. Horatio beschreef het bescheiden stadje Roseton waarin hij was opgegroeid, niet ver van de hoofdstad van de staat, Harrisburg. Hij vertelde over het huis waarin hij met zijn ouders en hun personeel had gewoond, over de leerlooierij van zijn familie en over de twee jaar die hij aan Dickinson College in Carlisle, Pennsylvania, had gestudeerd. Een oproep voor de dienstplicht had een einde gemaakt aan zijn opleiding.
'Waarom betaalde jouw vader geen driehonderd dollar voor een vervanger?' vroeg Bebe.
Hij keek naar zijn voeten alsof hij plotseling verlegen werd. 'Dat wilde hij ook doen, maar ik wilde het niet. Ik vond dat het mijn plicht was om mijn vaderland te dienen.'
Tegen het eind van de week was Beatrice smoorverliefd op Horatio Garner. Ze ontbeet elke ochtend gehaast om zo snel mogelijk naar het ziekenhuis te kunnen gaan en hem te zien. Mevrouw Webster hield haar op een ochtend tegen toen ze op het punt stond het huis uit te lopen. Ze had een persoonlijke uitnodiging voor haar.
'Beatrice, het moet heel vermoeiend zijn om elke dag in het ziekenhuis te zitten. Mijn zuster en ik gaan vanmiddag naar een heel interessante antislavernijbijeenkomst, en we zouden het fijn vinden als je meeging. We kunnen je onderweg bij het ziekenhuis ophalen.'
'Eh... dank u voor de uitnodiging, maar ik denk dat ik beter bij Franklin kan blijven. Ik geloof dat er een beetje vooruitgang in zit.'
'Hij zou het toch niet erg vinden als je met ons meeging? Het is maar een uurtje. Ik denk dat de lezing heel interessant zou zijn voor een jonge vrouw als jij.'
Bebe dacht dat niets ter wereld interessanter kon zijn dan luisteren naar Horatio Garner, maar dat zei ze niet hardop. 'Dank u, mevrouw Webster, maar mijn moeder rekent op mij om mijn broer te helpen.'
Bebe kwam eerder in het ziekenhuis aan dan Horatio en kon het niet helpen dat ze steeds naar de deur staarde in afwachting van zijn komst. Terwijl ze Franklin zover kreeg dat hij alles van zijn ontbijtbord opat, voelde ze zich licht in haar hoofd en een beetje buiten adem. Ze kreeg hetzelfde trillerige, weeë gevoel in haar maag dat de honger veroorzaakte na een dag hard werken op het land. Maar nu hongerde ze naar Horatio.
'Ah, goedemorgen, mijn beste vrienden!' riep hij eindelijk ter begroeting. Zijn warme glimlach werd door Bebe even warm beantwoord. 'Franklin, je ziet er vandaag fris en gezond uit. Ik geloof dat je charmante zuster beter voor je gezondheid is dan honderd verpleegsters.'
Bebe genoot ervan dat Horatio's blik steeds verzachtte als hij naar haar keek, hoewel ze wist dat het niet meer kon zijn dan de genegenheid voor een zusje. De verschillen tussen hen waren veel te groot om aan iets anders te denken. Zij was de verlegen dochter van een eenvoudige boer, hij de wereldwijze zoon van een welvarende fabrikant.
Maar wat Bebe als het grootste obstakel beschouwde, was het feit dat de vrouw die Horatio had ontmoet een bedriegster was. Hij zag een schoon geschrobde, opgedirkte en zoetgeurende versie van haar, terwijl de echte Bebe nog maar kortgeleden uit de mannenoverall en werklaarzen was gestapt en haar mestvork opzij had gezet. De echte Bebe had nog steeds vuil onder haar nagels, verborgen onder een paar jeukende kanten handschoentjes die ze het liefst onmiddellijk zou uittrekken en weggooien. Haar eigen vader zag haar nog steeds per ongeluk voor een jongen aan, maar Horatio dacht dat zij het toppunt van vrouwelijkheid was.
'Ik heb nooit een zo onbaatzuchtige en zorgzame vrouw gezien,' zei hij. 'Je bent helemaal hierheen gekomen om je broer met zijn herstel te helpen. Wat een dappere, toegewijde vrouw ben je.'
'Eh... weet u, meneer Garner, de waarheid is...'
'Zeg maar niets meer. Ik zie die blos van bescheidenheid en ben geroerd door je nederigheid.'
Ze was inderdaad een bedriegster.
Het was niet haar idee geweest om naar Philadelphia te komen en voor Franklin te zorgen. Van haar kant zat daar geen sprankje dapperheid bij. En nu ze hier was, had ze geen idee hoe ze hem, of wie dan ook, kon helpen herstellen. De Beatrice die Horatio Garner zag, was een schepping van zijn eigen bloemrijke verbeelding en haar moeders zuinige verstelwerk. Ze zou hem de waarheid hebben verteld als hij het haar gevraagd had, of als ze er een woord tussen had kunnen krijgen, maar Horatio hield nooit op met praten. En o, wat hoorde ze hem graag praten. Zijn woorden klonken als gedichten.
Beetje bij beetje begonnen Bebes gevoelens voor Horatio Garner uit te botten en op te bloeien tot ze ervan overtuigd was dat ze op een van haar vaders appelbomen leek, in volle bloesemtooi. En beetje bij beetje gaven het voedsel dat ze meenam van huis en de vrolijkheid die zij deelde met Horatio aan Franklin zijn gezondheid en levenslust terug. Na twee weken at hij weer als een boer en was de kleur op zijn wangen teruggekeerd. Bebe en Horatio wisten hem over te halen om een paar onzekere stappen met krukken te maken. Toen hij daarmee tot de ingang kon lopen, zette Horatio hem in een huurkoets en toerden ze gedrieën door Philadelphia. De koetstochten werden al snel dagelijkse avonturen. Als ze zo dicht tegen Horatio aan zat, kreeg Bebe hetzelfde duizelige en kriebelige gevoel als op de schommel naast de rivier. Ze probeerde te vergeten dat ze al snel hun eigen, gescheiden wegen zouden gaan, wat haar, vreesde ze, net zo'n schok zou bezorgen als de landing in de rivier, nadat ze het schommeltouw had losgelaten.
Al die tijd bleef mevrouw Yeager haar uitnodigen voor anti-slavernijbijeenkomsten. 'Ze hebben zulke geweldige sprekers, je zou ze echt eens moeten horen, Beatrice.' Ze verzon smoezen, maar in werkelijkheid wilde ze geen seconde van de tijd met haar nieuwe vriend opgeven.
Franklin had een maand nodig om zijn gezondheid op peil te krijgen, en uiteindelijk was hij sterk genoeg om naar huis te gaan. Bebe wist dat het weinig te maken had met haar invloed en alles met die van Horatio Garner. Op de dag dat Franklin uit het ziekenhuis kwam, had Bebe dubbele gevoelens. Ze was zielsblij voor haar broer, die inmiddels heel aardig had leren manoeuvreren met zijn krukken, maar doodongelukkig omdat ze afscheid moest nemen van Horatio. Hij bracht hen naar het treinstation, zorgde ervoor dat Franklins bagage werd ingeladen en gaf de kruiers een ruime fooi. Kort voordat ze afscheid namen, gaf hij zijn ebbenhouten wandelstok met zilveren knop aan Franklin, en hield hem die voor als een middeleeuwse koning die zijn ridder een grote eer verleende.
'Deze is voor jou, mijn vriend. Ik wil dat je hem houdt als een aandenken aan mij.'
Franklin keek boos. 'Die kan ik niet gebruiken. Ik heb twee krukken nodig om te lopen.'
'Tijdelijk, beste kerel, tijdelijk. Ik heb gehoord dat er hier in Philadelphia een dokter is die je te zijner tijd een mooi houten been kan bezorgen. Volgend jaar om deze tijd loop je weer als een kievit.'
Franklin mompelde zijn bedankje en gaf de wandelstok aan Bebe. Daarop richtte Horatio zich tot haar. 'Mag ik jou een heel bijzondere gunst vragen voordat we afscheid nemen, Beatrice?'
'Natuurlijk.'
'Op de dag dat je aankwam, vereerde je je broer met een kus, en het was alsof ik de zon het ijs zag doen wegsmelten. Zou je mij een enkele afscheidskus willen geven voordat we elkaar vaarwel zeggen? Het zou zo veel voor mij betekenen... ik zou niet weten wanneer ik weer zo'n mooie en lieve vrouw als jij zou tegenkomen.'
'Je hebt vast een lieve vriendin thuis
'Nee, ik heb niemand.' Hij boog naar haar toe en wees naar zijn wang. 'Alsjeblieft?'
Bebe had nooit iemand gekust die niet bij de familie hoorde. Ze kreeg tranen in haar ogen toen ze op haar tenen stond en haar lippen kort tegen Horatio's wang drukte. Zijn rossige baardje voelde zacht, niet stekelig, zoals ze had verwacht. Zijn warme, zoete geur deed haar denken aan iets wat ze als toetje zou kunnen eten.
'Dank je,' zei hij zacht. Hij pakte haar hand, drukte hem tegen zijn hart en bracht hem naar zijn lippen. 'Voordat jij naar Philadelphia kwam, was ik vergeten hoe zoet en goed een vrouw ruikt, en hoe zacht haar huid aanvoelt. Tederheid... vriendelijkheid... schoonheid... die dingen heb ik gemist tijdens die lange, donkere maanden dat we door dood en verderf omringd waren. Maar een vrouw is gemaakt voor het leven. Hoe heerlijk om dat weer te beseffen.' Hij kneep zachtjes in haar hand en liet hem los.
'Vaarwel,' mompelde ze. 'Ik zal jou nooit vergeten.'
Horatio hielp haar en Franklin instappen en zwaaide hen uit vanaf het perron. Bebe zwaaide terug, met pijn in haar hart. Horatio had haar leven de laatste paar weken gevuld met vrolijkheid en plezier, en nu zou ze hem nooit meer zien. Hun afscheid was onvermijdelijk. Zij was niet het visioen van lieftalligheid en vriendelijkheid waar hij haar voor hield. Het rozenwater dat haar de zoete geur gaf die hij zo bewonderde, was van haar moeder. Vanaf nu was het weer veel waarschijnlijker dat ze naar het spek rook dat ze elke ochtend voor het ontbijt bakte, dan naar rozenwater. Ze leunde uit het raampje en bleef kijken tot het treinstation, en Horatio, uit het zicht verdwenen.
'Waarom huil je?' vroeg Franklin toen hij haar tranen zag.
Ze veegde snel haar ogen droog met haar zakdoekje en glimlachte geforceerd. 'Ik ben zo blij dat je eindelijk naar huis komt, Franklin.' Het was geen leugen.
Philadelphia had een vreemde, andere wereld geleken toen Bebe er voor het eerst kwam, maar nadat ze een maand van huis weg was geweest, leek het dorp New Canaan haar nu ook vreemd, een beetje armoedig en kleurloos na de glans en de drukte van de stad. Elke dag op de boerderij verliep traag en taai als modder toen ze haar dagelijkse routine weer oppakte. Voor Bebe was de rivier van het leven weer versmald tot een stroompje, en ze kon hooguit hopen dat ze haar tenen in het ondiepe water kon koelen. Ze vroeg zich af of haar broers zich even rusteloos en verveeld voelden als zij. Zij had tenslotte maar een maand in Philadelphia doorgebracht, terwijl de jongens de laatste paar jaar door het hele land waren getrokken, nieuwe dingen hadden gezien en nieuwe mensen hadden ontmoet. Ze dacht eraan hoe ze tegen haar moeder had geklaagd dat ze niet van verandering hield, maar nu verlangde ze ernaar.
Op een zondagmorgen sprak mevrouw Webster na de kerkdienst Bebe en haar moeder aan. 'Ik heb goed nieuws, dames.
Onze plaatselijke afdeling van de AntiSlavernijvereniging heeft besloten weer bijeenkomsten te gaan houden. Woensdagavond komt er een spreekster uit Philadelphia en ik weet zeker dat jullie het geweldig zullen vinden om te horen wat zij te vertellen heeft. Je kent mevrouw Lucretia Mott nog wel, nietwaar? Ze is een van de meest vooraanstaande leden van de vereniging. Zij komt spreken, Hannah. Denk je dat jij en Beatrice komen?'
'We zullen zien,' antwoordde Hannah.
Bebe had een hekel aan dat antwoord van haar moeder. Het betekende meestal 'nee'. Ze herinnerde zich dat ze voor de oorlog ook naar bijeenkomsten was geweest en hoewel die niet erg opwindend waren, was het verstoppen van slaven op zolder dat wel geweest. Maar ze kon zich niet voorstellen waar de vereniging zich voor inzette nu alle slaven bevrijd waren. Ze was nieuwsgierig, en ze verveelde zich enorm. Bebe besloot te gaan, met of zonder haar moeder.
'Ik zou heel graag woensdagavond naar een bijeenkomst in de stad willen,' zei ze haar vader onderweg naar huis. 'Mag ik dan alstublieft de wagen lenen?'
'Is het een gebedsbijeenkomst?'
'Nee... het is van de AntiSlavernijvereniging.'
De paarden liepen een halve kilometer voordat Henry antwoord gaf. 'Volgens mij hebben de strijders voor afschaffing van slavernij gekregen wat ze wilden. Heeft president Lincoln de slaven niet bevrijd?'
'Ja...'
'Waarom blijven ze dan bijeenkomsten houden?'
'Ik weet het niet, papa. Ik denk dat er nog andere doelen zijn die ze willen bereiken. Mag ik er alstublieft heen om dat te horen?'
Haar vader begon zijn hoofd te schudden, en zijn gezichtsuitdrukking waarschuwde haar al dat het 'nee' zou worden. Maar opmerkelijk genoeg kwam Hannah tussenbeide.
'Laat haar gaan, Henry... alsjeblieft.'
De rest van de weg naar huis bleef hij zwijgen. Ook de hele middag en tot in de avond kwam hij niet op het onderwerp terug. Bebe begreep niet waar haar moeder het geduld vandaan haalde met zo'n zwijgzame man. Ze dacht aan Horatio Garner, zoals elke d ag sinds ze uit Philadelphia was teruggekeerd, en wenste dat hij er was om de stiltes in haar leven te vullen met zijn immer stromende woordenvloed.
Toen Henry tegen bedtijd uit zijn stoel in de woonkamer opstond, keek hij Bebe aan. 'Je mag gaan, maar je moet zelf voor het paard en de wagen zorgen.' Ze had hem wel kunnen omhelzen, maar haar vader had weinig op met openlijke blijken van genegenheid.
Op woensdagavond werkte Bebe haar taken zo snel mogelijk af en spande een van de paarden voor de wagen voor de lange, stoffige rit naar de stad. Er was maar een handjevol vrouwen naar de kerk gekomen voor de bijeenkomst, en zij was de jongste. Een paar aanwezigen namen breiwerken ter hand toen ze in een kring gingen zitten en wachtten op wat mevrouw Webster en haar gast te zeggen zouden hebben.
'Net als jullie allemaal dacht ik dat ons werk voor de vereniging voltooid was,' begon mevrouw Webster. 'Jullie herinneren je ongetwijfeld de vele bijeenkomsten die we voor de oorlog hielden en alle gebeden die we naar de hemel zonden om beëindiging van de slavernij in Amerika. De Schrift zegt dat het gebed van een rechtvaardig man veel vermag, en ik geloof dat het zelfde gezegd kan worden van oprechte gebeden van vrouwen. Wij danken God allemaal dat Hij onze gebeden verhoorde en de slaven heeft bevrijd. Maar toen ik onlangs bij mijn zuster in Philadelphia op bezoek was, werd ik mij ervan bewust dat er nog veel werk te verzetten is. Dames, graag stel ik onze speciale gast van vanavond aan u voor, mevrouw Lucretia Mott, die zal uitleggen wat onze volgende taak moet zijn.'
Mevrouw Mott leek een pauw tussen de hennen in haar modieuze stadskleding. Haar kapsel bestond uit een ingewikkelde knot die Bebe graag na zou willen maken. Haar alerte, oplettende uitdrukking gaf aan dat ze bijzonder intelligent was, maar ze leek ook dezelfde vriendelijke, zachte aard te hebben die Bebe altijd bij haar moeder Hannah bewonderde. Mevrouw Mott wuifde het applaus weg en bleef zitten terwijl ze sprak.
'Het is duidelijk dat vrouwen zoals wij, verenigd voor een verheven zaak, veel tot stand kunnen brengen. Laat de mannen het uitvechten op het slagveld of in politieke debatten, vrouwen vechten het best op hun knieën.
De grondwet van de Verenigde Staten bevat nu een amendement dat slaven hun vrijheid geeft, iets waar wij voor gebeden hebben. Binnenkort zal een volgend amendement de voormalige slaven burgerrechten schenken, maar alleen aan de mannen. Dat betekent dat de helft van de bevolking van Amerika, de vrouwen, de basisrechten van onze grondwet nog steeds ontzegd wordt. Dames, dat is eenvoudig niet eerlijk. Zouden de vrouwen die zo hard werkten ten behoeve van de slaven niet dezelfde burgerrechten moeten krijgen die zij nu gaan ontvangen?'
Bebe keek om zich heen toen mevrouw Mott even pauzeerde en zag dat de dames waren gestopt met breien. Iedereen keek haar gespannen aan en wachtte op het vervolg.
'Wij waren de kracht die, door onze gebeden en inspanningen, vrijheid voor hen bevochten. Wij zijn allemaal goed opgeleide, geletterde vrouwen, terwijl de grote meerderheid van de zwarten analfabeet is. Maar toch krijgen die onopgeleide mannen straks stemrecht, terwijl het ons geweigerd wordt. Is het eerlijk, vraag ik u, dat wij die zo hard gewerkt hebben om de zwarten een positie van gelijkwaardigheid te verschaffen — die de mannen onder hen ook hebben bereikt — is het eerlijk dat de vrouwen die hen omhoog hebben geholpen zelf nog steeds als minderwaardig worden beschouwd?'
Bebe kon nauwelijks op haar stoel blijven zitten. Ze wilde opspringen en schreeuwen:'Nee! Dat is niet eerlijk!' De wangen van mevrouw Mott werden rood van geestdrift toen ze verder sprak.
'Als ik deze kring rond zou gaan en ieder van jullie zou vragen welke opofferingen jullie je getroost hebben voor de afschaffing van de slavernij en de recente oorlog, dan denk ik dat ik verhalen Over grote moed en toewijding te horen zal krijgen. Velen van jullie riskeerden eigen vrijheid om slaven te helpen ontsnappen via de Ondergrondse Spoorlijn. Anderen ondersteunden de goede zaak met hun tijd en giften. En jullie zetten je werk tijdens de oorlog voort met zendingen voor onze soldaten, en met voedsel, verband en verpleging in de militaire ziekenhuizen. Jullie namen het werk op de boerderijen en in de bedrijven over van de mannen die naar het slagveld vertrokken, en zaten aan de bedden van gewonde dierbaren toen zij jullie nodig hadden. Sommigen van jullie betaalden de hoogste prijs, het verlies van een dierbare op het slagveld in de strijd om de vrijheid.
Verdienen wij het niet, met het oog op al deze opofferingen en prestaties, om als volwaardige burgers te worden gezien? Hebben wij, na alles wat we tijdens de oorlog hebben gedaan, onze gelijkwaardigheid niet bewezen?'
Opnieuw wilde Bebe wel opspringen en 'Ja!' schreeuwen. Ze had even hard gewerkt als haar broers, dus waarom moest zij anders behandeld worden? De toespraak van Lucretia Mott sprak haar aan en ze wilde haar toejuichen. De andere vrouwen zaten zo stil dat het onmogelijk was uit te maken wat zij ervan dachten. Mevrouw Webster, de echtgenote van de dominee, keek rond naar de vrouwen en leek verbaasd dat niemand reageerde. Ze wendde zich tot mevrouw Harrison die naast haar zat.
'Zeg eens, Grace, werk jij niet even hard in de winkel als je man? Ik heb gezien hoe je klanten bediende, afrekende en goederen bestelde, en daarna moest je naar huis om het eten te koken en schoon te maken. En heeft de rest van jullie ook niet een groot deel van het werk overgenomen van jullie zonen en echtgenoten, toen zij weg waren?'
'Ik wel,' zei Bebe, maar ze zei het niet half zo luid en krachtig als ze gewild had. Mevrouw Webster glimlachte naar haar.
'Ja, Beatrice. Je hebt het werk van alle vier je broers overgenomen en geholpen het voedsel te produceren dat het leger voedde.'
Mevrouw Morgan, echtgenote van de dokter, stak een vinger op om het woord te krijgen. 'Maar als de overheid ons inderdaad gelijkwaardigheid met de man verschaft, moeten we dan misschien ook in het leger meevechten als er een volgende oorlog komt? Ik persoonlijk ben dankbaar dat ik in het recente conflict niet hoefde mee te vechten. Als dat met de gelijkberechtiging wel zou moeten, dan heb ik daar geen behoefte aan.'
Bebe haalde zich de rijen en rijen gewonde mannen voor de geest die ze in het ziekenhuis had gezien en was het op dit punt eens met mevrouw Morgan. Onzeker keek ze op naar mevrouw Mott.
'Het is waar dat vrouwen nu niet hoeven te vechten,' antwoordde zij snel. 'Gelukkig niet. Onze zachtere, meer tedere aard is niet geschikt voor de ruwheid van het slagveld. Onze soldaten hebben in de recente oorlog grote moed getoond. Maar wie was er verantwoordelijk voor de vorming van hun karakters, zodat zij de moed ontwikkelden die nodig was om te gaan vechten? Hun moeders natuurlijk, vrouwen zoals wij allemaal. Is de taak van het vormen en opvoeden van de volgende generatie leiders een minderwaardige, die geen recht geeft op volledig burgerschap? Natuurlijk niet. Als wij degenen zijn die onze toekomstige leiders helpen te vormen, waarom zouden we dan niet het recht hebben om ze te helpen kiezen?'
Toen niemand anders iets zei, ging mevrouw Mott verder. 'We hebben een plan nodig, dames. Het verkrijgen van burgerrechten voor vrouwen is de volgende logische stap. In het verleden zetten we het gebed, petities en pamfletten in voor de afschaffing van de slavernij, nu zullen we dezelfde methoden inzetten om dit nieuwe doel te bereiken. Degenen onder u die het er niet mee eens zijn,' ze glimlachte vriendelijk naar mevrouw Morgan, 'zijn natuurlijk vrij zich voor iets anders in te zetten. Maar als u, net als ik, gelooft dat er geen "slaven of vrijen, mannen of vrouwen" zijn omdat we, zoals de Schrift zegt, "één zijn in Christus Jezus", laten we dan vanavond aan het werk gaan.'
Bebe hoefde niet verder overtuigd te worden. Zij had haar gelijkwaardigheid met haar broers al bewezen en ze zou zich inzetten voor de goede zaak. Ze zou er al haar krachten aan wijden.