Epiloog
April 1988
Wilhelmina parkeerde haar Buick langs de weg en zette de motor uit. Op de achterbank begonnen Buster en Heinz te blaffen.
'Hou je koest, jongens,' zei ze tegen hen. 'Ik ben bang dat jullie hier moeten wachten. Ik ben zo terug.' Ze pakte het boeket tulpen en narcissen dat ze die ochtend uit haar tuin had geplukt en stapte uit de auto.
Het was nog koel zo vroeg in de ochtend, maar de stralende voorjaarszon scheen warm op haar rug toen ze over het grasveld van de begraafplaats naar Mikes graf liep. Het bruine litteken in de grond stak af tegen het geelgroene gras er omheen. Maar nu de winter voorbij was, zou er al gauw nieuw gras groeien en tegen de zomer zou zijn graf aansluiten bij de graven aan weerszijden ervan: die van Helen en Mike junior.
Wilhelmina liet haar vinger over Mikes naam glijden die was uitgebeiteld in de grafsteen, alsof ze daardoor het feit dat hij er echt niet meer was, probeerde te aanvaarden. Michael G. Dolan. Toen knielde ze en begon ze de bloemen in de bronzen vazen aan weerszijden van het graf te zetten.
Ze was zo in haar werk verdiept, ging zo op in haar herinneringen aan Mike, dat ze de naderende voetstappen achter haar niet hoorde.
'Goedemorgen, mevrouw Brewster.'
Ze slaakte een kreetje en zag, toen ze zich omdraaide, Mikes vriend Max Barker achter zich staan. Hij lichtte even zijn hoed op en drukte hem toen weer stevig op zijn hoofd.
'Sorry, mevrouw. Ik wilde u niet laten schrikken.' Het was nog dezelfde Max van vroeger met zijn stevige bouw en zijn norse buldoggezicht, maar toch zag hij er vanochtend anders uit. Ze wist niet waarom. Ze stond op en klopte de aarde van haar knieën.
'Het geeft niet, meneer Barker. Ik hoorde u alleen niet aankomen. Waar staat uw auto?'
'Ik ben komen lopen. Ik woon hier maar een paar straten vandaan. Zo krijg ik wat beweging.'
De sigaar. Die ontbrak. Max kauwde niet meer op zijn afgekloven, onaangestoken sigaar. Hij leek wel naakt zonder. Hij gebaarde naar haar auto.
'Zijn dat Mikes honden?'
'Ja. Ze zijn bij mij komen wonen nadat... nu...' Ze keek even naar de grond, niet in staat de woorden uit te spreken, en toen weer terug naar Max. 'Het zijn heel goede waakhonden voor me.'
Hij bromde iets onverstaanbaars en schopte met de punt van zijn schoen tegen een steentje. 'Hebt u het druk, mevrouw Brewster?'
'Ik? Nou... ja. Bijna te druk. Ik werk parttime op een van de universiteiten, dus daar rijd ik drie keer per week naar toe. En ik geef twaalf pianoleerlingen privé-les, waaronder Mikes kleindochter Lori. Ik ben ook begonnen aan een serie concerten in verpleeghuizen in deze omgeving en daarnaast doe ik nog vrijwilligerswerk voor het Kankercentrum...'
Hij bromde weer iets en stak met een bruusk gebaar zijn handen in de zakken van zijn jas. 'U hebt het vast heel druk.'
'En u, meneer Barker?'
'Noem me maar Max.'
'Goed. Hoe is het met jou, Max?'
Hij negeerde haar vraag. 'De reden dat ik het u vroeg is dat... nou ja...' Hij schuifelde zenuwachtig met zijn voeten.
'Nou, om u de waarheid te zeggen heeft Mike me gevraagd om een beetje een oogje op u te houden.'
Ze glimlachte. 'Dat is interessant. Hij heeft mij hetzelfde gevraagd. Om een oogje op u te houden, bedoel ik.'
'Echt iets voor hem.' Wilhelmina meende een vaag glimlachje op zijn norse gezicht te zien.
Toch had ze niet gedaan wat Mike haar had gevraagd. Ze had Max na Mikes begrafenis zelfs niet eens meer gezien. Ze had niet geweten hoe ze hem moest benaderen of wat ze tegen hem moest zeggen. Zijn bruuske manier van doen intimideerde haar. Maar hier stond hij nu, even slecht op zijn gemak als zijzelf. Wilhelmina wist wat Mike zou zeggen. Het leven is er om geleefd te worden. Neem eens een risico. Als ze hem haar vriendschap bood, zou hij die misschien afwijzen. Maar was Max dat risico niet waard?
'Max... ik wil je iets vragen. Ik weet dat ik er de vorige keer niet veel van terecht heb gebracht, maar denk je dat je me nog een tweede kans kunt geven? Om bij de grondploeg te horen, bedoel ik. Als je weer in je ballon gaat vliegen?'
'Och, u hebt het helemaal niet gek gedaan, mevrouw Brewster.'
'Mijn vrienden noemen me Mina.'
'U hebt ons in ieder geval gevonden en opgehaald. Dat moet ik u nageven.'
'Zou ik dus nog een kans kunnen krijgen, Max?'
'Natuurlijk.' Hij wreef met zijn hand over zijn stoppelige kin. 'Ik heb me zelfs ingeschreven voor de jaarlijkse wedstrijd van de Luchtballonvereniging van New England. Die wordt elk voorjaar gehouden. Ik zou wel iemand kunnen gebruiken om uit te kijken aan boord.'
'Bedoelt u in... in de ballon?'
'O, help. Nou, ik... ik zou het nog eens kunnen proberen.'
Hij bromde weer en ditmaal wist Wilhelmina zeker dat hij ermee bedoelde dat hij tevreden was. 'Ik bel u nog wel over de bijzonderheden. Staat uw nummer in het telefoonboek?'
Ze glimlachte. 'Ja, het staat in het telefoonboek. Bedankt, Max.'
Hij knikte en tikte aan zijn hoed. 'Tot ziens dan maar.'
Ze keek hem na toen hij weg stapte met de deinende gang van een zeeman met kromme benen. Toen hij om de hoek van de straat verdween, draaide ze zich weer om naar Mikes graf.
Ondanks alle grafstenen rondom haar, had Wilhelmina het gevoel dat de wereld om haar heen barstensvol nieuw leven was. Ze bespeurde het in de zware, muskusachtige geur van de ontwakende aarde, in de tere, groene knoppen aan de kale takken, in het vrolijke gezang van de roodborstjes en het getjirp van de eekhoorns die in de boomtoppen rondsprongen.
Ze pakte een paar steentjes op en terwijl ze er een op elke grafsteen legde citeerde ze zacht de worden van Christus:
Ik ben de Opstanding en het Leven;
die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven;
en een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft,
zal niet sterven in der eeuwigheid.