Opgedragen aan Bonnie Auer en Peggy Hach. Ik ben er trots op jullie mijn zussen te noemen en het is een zegen jullie mijn vriendinnen te noemen.
Mijn hart smart in het binnenste van mij, en verschrikkingen des doods zijn op mij gevallen...
Och, dat mij iemand vleugelen, als ener duive, gave! Ik zou henenvliegen, waar ik blijven mocht.
Psalm 55:5, 7
1
Woensdag 2 september 1987
Mike Dolan zat alleen in de kleine onderzoeksruimte en kneep met transpirerende handen in zijn baseballpet. De dokter kon nu elk moment binnenkomen.
Hij ging verzitten op zijn stoel en wilde dat hij kon rondlopen om zijn zenuwen wat te kalmeren, maar er was niet genoeg ruimte in het kamertje. Hij had wel in cockpits gevlogen die groter waren. Hij had alle diploma's aan de muur van het kantoortje al bestudeerd, maar die hadden hem niet lang van zijn angst afgeleid. Hij kon niet veel opmaken uit alle moeilijke, buitenlandse woorden en krulletters.
Hij ging staan, schopte zijn werkschoenen uit en ging op de weegschaal van de dokter staan. Hij klungelde met de glanzende gewichten en schoof ze heen en weer tot ze in balans waren. 73 kilo. Niet best. Hij was weer afgevallen. Hij overwoog met de schuif van de meetlat te spelen, maar wist al wat die hem zouden vertellen. Op kousenvoeten was hij precies 1.67 meter lang. Zo'n veertig jaar geleden keken nog heel wat meisjes hem na als ze zijn gespierde gestalte zagen, vooral als hij zijn luchtmachtuniform droeg. Hij wierp een blik in de spiegel boven de wasbak, haalde een hand door zijn smaller wordende rand wit haar en streek over zijn gladgeschoren kin. Hij mocht er nog altijd best wezen. Vermoeid steunend ging Mike weer zitten en bukte zich om zijn schoenveters vast te maken.
Hij keek op zijn horloge. Sinds de verpleegster hem twaalf minuten geleden in dit vensterloze hok had geparkeerd, was hij gedwongen geweest om naar een piano te luisteren waarop iemand ergens in de verte klassieke muziek speelde. Het begon ondertussen op zijn zenuwen te werken. Mike was geen muzikant, maar zelfs hij kon nog wel horen dat het stomme ding vals was. Het leek wel een slecht voorteken.
Pianomuziek in een ziekenhuiscomplex? Waar kon die vandaan komen? Ze tinkelde niet uit een luidspreker zoals de gewone, ingeblikte kantoormuziek, maar ze zweefde, zacht en gedempt, en leek wel vanachter de dunne wand van de aangrenzende ruimte te komen. Mike dacht een tijdje over het mysterie na tot hij zich herinnerde dat het Kankercentrum kantoren en een conversatieruimte voor poliklinische patiënten in dit gebouw had. Hij meende zich te herinneren in die conversatieruimte een grote, zwarte piano te hebben gezien toen hij het centrum een paar jaar geleden voor het eerst had bezocht, na zijn eerste kankeroperatie. Dat moest het zijn.
Toen hij het raadsel had opgelost, had Mike opnieuw niets te doen. Terwijl de piano doorhamerde als een hagelbui op het dak van een hangar, boog hij voorover om de familiekiekjes op het bureau van de arts te bestuderen. Hij hield niet zo van die moeilijke, zware muziek. Daar werd hij rusteloos van.
De wachtkamer van de dokter had vol gezeten met mensen en Mike vroeg zich af hoeveel van hen, net als hij, gekomen waren om de uitslag van een onderzoek te horen. Hij realiseerde zich ineens dat dit kleine drama zich overal in het land en misschien wel over de hele wereld tientallen malen per dag in kantoortjes als dit afspeelde. Sommige mensen kregen goed nieuws en gingen dan weer glimlachend en opgelucht terug naar huis, naar hun gezin. Anderen kregen slecht nieuws. Hij vroeg zich af hoe de meeste mensen zulk nieuws verwerkten. Er was ongeveer een week verstreken sinds de onderzoeken waren gedaan en hij had ruimschoots de tijd gehad om erover na te denken. Mike Dolan wist precies wat hij zou doen.
Nu klonk het alsof de pianist in het andere vertrek loopings, duikvluchten en kurkentrekkers op zijn klavier probeerde uit te voeren. Mike besloot dat hij, wat de uitslag ook mocht zijn, direct na zijn afspraak naar het vliegveld zou rijden en zelf een paar loopings, duikvluchten en kurkentrekkers met een van zijn vliegtuigen zou maken. Hij schoof ongeduldig heen en weer op zijn stoel en verlangde naar het luchtruim.
Ten slotte hoorde hij buiten in de gang voetstappen en de mompelende stem van dokter Bennett. Hij legde zijn pet even losjes op zijn hoofd en veegde met zijn handpalmen over zijn bovenbenen. Hij kon de dokter geen klamme hand geven. Mike stelde zich voor hoe de arts zijn kaart uit de plastic houder op de deur haalde en die bestudeerde: MICHAEL G. DOLAN, MAN, BLANK, 65 JAAR, KANKER: COLON (C2), hemicolectomie, rechts, 1984, waarschijnlijk recidief.
Mike wachtte af en hield onwillekeurig zijn adem in. Hij herinnerde zich de vorige keer: de afschuwelijke machteloosheid toen hij plat op zijn rug in het ziekenhuis had gelegen, de medelijdende blikken die iedereen hem had toegeworpen, hun geforceerde glimlachjes en de gedempte toon waarop ze hadden gepraat. Hoe dan ook, daar zou hij niet nog een keer doorheen gaan. Ook zou hij zich niet wentelen in zelfbeklag als de kanker was teruggekomen. Hij had een lang en gelukkig leven gehad, vol plezier en avontuur en als dit voor hem het einde was, nou, dan mocht hij niet klagen. Over een hiernamaals dacht hij wel eens na, maar hij kon er zich niet veel bij voorstellen.
In de aangrenzende ruimte steeg de muziek tot de hoogste noten van de toonladder en dook toen omlaag naar een klinkende finale. Mike schudde zijn hoofd. Die piano ging een behoorlijk ruige landing tegemoet.
Eindelijk ging de deur open en kwam dokter Bennett binnen met een map. De arts was een jaar of vijftig. Hij was lang en mager, had een ruige, zwarte baard en donkere kringen onder zijn ogen. Er lag een sombere uitdrukking op zijn gezicht en Mikes hart begon te bonzen. Ze gaven elkaar een hand.
'Hoe is het, Mike?'
'Nou, dat zou u toch moeten weten?'
'Pardon?'
'Prima, dokter. Het gaat prima met me.' Waarom zeiden mensen toch altijd prima, of dat nu waar was of niet?
De stoel van de dokter kraakte toen hij zich erop neer liet vallen. Hij nam de tijd om de resultaten van de onderzoeken te bestuderen, trommelde met zijn magere vingers op het bureau en kneep zijn lippen samen. Hij hield zijn blik op zijn papieren gericht en keek Mike niet aan. Een slecht teken.
'Mike, uit deze rapporten van het laboratorium blijkt dat er metastasen in de lever zijn.'
Mikes maag kromp ineen alsof hij plotseling in een opwaartse luchtstroom terecht was gekomen. 'Wat betekent dat?'
'Dat betekent dat de kanker is uitgezaaid naar je lever.'
'Weet u dat zeker?'
'Ik ben bang van wel.'
Mike dacht dat hij zichzelf hierop had voorbereid, maar hij werd plotseling overspoeld door een golf van paniek, dezelfde misselijkmakende angst die een onervaren piloot voelt als zijn motor plotseling afslaat tijdens een vlucht. Als Mike in een cockpit had gezeten, had hij door zijn jarenlange ervaring geweten wat hij moest doen. Maar hij zat nu niet in een cockpit. Hij was op terrein dat niet in kaart was gebracht. En hij vloog blind. Tegen zijn zin werd hij gestaag naar beneden getrokken door zijn emoties, en met het wanhopige instinct van een piloot in een fatale duikvlucht knokte hij om zichzelf weer in de hand te krijgen. Alsof iemand een teken had gegeven, begon de piano in de ruimte ernaast toepasselijk een langzaam, treurig lied te spelen.
'Ik zou graag een afspraak maken voor wat onderzoeken om te bepalen of je geopereerd kunt worden,' vervolgde dokter Bennett. Mike hoorde hem nauwelijks. Zijn gedachten tolden duizelingwekkend en onbeheersbaar door zijn hoofd.
Plotseling dacht hij aan Helen, en de herinnering aan de moed die zijn vrouw had getoond toen zij oog in oog stond met de dood, bracht zijn bonzende hart onverwachts tot bedaren. Hij had zichzelf weer in de hand. Hij was zijn emoties weer de baas en zijn wil bepaalde zijn koers. Met een vage glimlach en een nauwelijks zichtbaar knikje bevestigde hij zijn kalme aanvaarding van de waarheid. Speel voor mij geen treurliederen, had hij wel tegen de pianist willen zeggen. Laat mij maar vertrekken met een vrolijk wijsje.
'...En als de onderzoeken aantonen dat het zinvol is om je te opereren, wil ik je daar graag voor op de lijst zetten,' zei dokter Bennett.
'Wacht eens even, dokter. Waar komt het nu eigenlijk op neer? Uiteindelijk sterf ik waarschijnlijk toch, nietwaar?' Hij glimlachte en hoopte dat hij de dokter er op die manier van zou overtuigen dat hij de waarheid wel aankon. Dokter Bennett sloeg de map dicht, vouwde zijn handen en legde die erop.
'De kanker is uitgezaaid. Waarschijnlijk is het niet mogelijk om het proces stil te zetten of alle kwaadaardige cellen weg te nemen.'
'Waarom zou ik me dan weer laten opereren?'
'De levensverwachting van mensen die geopereerd kunnen worden, stijgt met 15 procent en...'
'Nee. Als het alleen maar een kwestie van tijd is, wil ik die liever niet rekken.' Mike had over deze mogelijkheid nagedacht en in reactie op de woorden van de dokter, zei hij zijn zinnen op, alsof hij in een toneelstuk een rol speelde die hij goed had ingestudeerd.
'Nou, in sommige gevallen kunnen een operatie en chemotherapie patiënten wat meer tijd bieden, ervoor zorgen dat ze zich prettiger voelen...'
'Dat is niets voor mij.'
'Luister eens, Mike...'
'Het heeft eigenlijk geen zin, als u snapt wat ik bedoel. Als ik door een operatie niet beter word, waarom zou ik dan de moeite doen? Ik wil niet weer naar het ziekenhuis en mijn familie opnieuw die ellende aandoen.'
'Nou, laat ik toch even samenvatten welke behandeling ik je zou willen adviseren.'
Mike glimlachte. 'Nee, dank u. Vertelt u me alleen maar hoe lang ik nog heb.'
De arts nam een dunne, gouden pen van zijn bureau en begon ermee te spelen. 'Het is moeilijk om dat met zekerheid te zeggen.'
Dokter Bennett wendde zijn blik af. 'Als je niet geopereerd en bestraald wilt worden... misschien drie maanden. Hooguit zes.'
Mike herhaalde die woorden bij zichzelf, maar ze drongen nauwelijks tot hem door. Hij had nog drie maanden te leven. Hooguit zes.
In de naastgelegen ruimte wrong de pianist medeleven uit de piano, zoals een huisvrouw water uit een dweil, maar door de valse noten klonk het lachwekkend. Mike stelde zich voor hoe alle blauwharige vrijwilligsters van het Kankercentrum hun zakdoekjes pakten. Hij glimlachte bij zichzelf.
'Dank u wel, dokter. Ik waardeer het dat u het me zo onomwonden hebt verteld.'
Nu Mike de waarheid had gehoord, wilde hij zo ver mogelijk bij het kleine kantoortje vandaan en doorgaan met het leven dat hem nog restte. Hij wilde de herfstlucht ruiken, in de blauwe lucht zweven. Hij stond op en liep langzaam naar de deur. De stoel van de dokter kraakte toen die zich omdraaide om hem aan te kijken.
'Denk er alsjeblieft nog wat over na, Mike. Praat er in ieder geval over met je familie. En als je nog van gedachten verandert, kan ik je zo op de lijst zetten.' Mike knikte maar en deed de deur open. 'Mag ik het Kankercentrum je naam geven?' vroeg de arts. 'Ze bieden daar veel diensten aan.'
'Natuurlijk. Prima.' Mike was al half de deur uit toen hij stilhield en zich omdraaide. 'Trouwens, hoe vaak wordt die vreselijke piano hiernaast bespeeld?' Hij wees met zijn duim naar de muur.
'U bedoelt bij het Kankercentrum? Dat weet ik niet... misschien een of twee keer per maand. Waarschijnlijk meestal bij recepties en benefietconcerten.'
'Dan zou ik maar een stel oordoppen kopen, als ik u was. Tot ziens, dokter.'
Hij stak zijn pet op als groet, trok hem vervolgens over zijn kale plek en liep de wachtkamer uit, de gang in. De hoge voordeuren omlijstten een prachtig uitzicht over een landschap van glooiende, groene heuvels, dat hier en daar werd onderbroken door de eerste herfstkleuren; vurig koper, brons en goud. Mike stond stil en staarde naar het prachtige vergezicht. Hij hield veel van de herfst en genoot er altijd van om met zijn vliegtuig boven het vertrouwde landschap van Connecticut te vliegen en naar het kleurenpalet onder zich te kijken.
Over drie maanden zou de vlammende schoonheid van de herfst zijn uitgedoofd — evenals zijn leven. Nog drie maanden te leven. September, oktober, november. Dat was niet genoeg. Hij dacht aan drie maanden geleden, aan juni. Dat was als de dag van gisteren.
Plotseling hoorde Mike verderop een applaus opklinken en herinnerde hij zich de piano. Hij liep in de richting van het geluid, nieuwsgierig naar de pianist die de muzikale omlijsting had verzorgd van het tragische nieuws dat hij van dokter Bennett had gehoord.
'Ben ik te laat voor het concert?' vroeg hij aan de receptioniste. Ze raadpleegde haar horloge.
'Nou, ja, ik ben bang dat het bijna afgelopen is, maar misschien speelt professor Brewster nog een toegift. Het is in de conversatieruimte aan uw rechterhand.'
Het was vol in de enorme zaal. Op ieder beschikbaar stukje ruimte stonden rolstoelen en klapstoeltjes. Mike wrong zich naar binnen en vond een staanplaats bij de achtermuur naast een verpleegster. Hij tuurde over de zee van hoofden en ontdekte de pianiste, die een stijve buiging maakte naast een ebbenhouten piano.
Professor Brewster was volkomen anders dan Mike zich had voorgesteld. In plaats van een gedistingeerde, in smoking gestoken heer met een wit baardje zag hij een preuts uitziende vrouw met een vormloos lichaam in een dik, modderkleurig, wollen mantelpak. Ze was ongeveer van zijn leeftijd, schatte Mike. Ze had een kaarsrechte rug en alle rimpels in haar gezicht leken samen te komen in een permanente frons. Mike deed haar onbewust na en trok een zuur gezicht.
'Is dat professor Brewster?' fluisterde hij luid naar de verpleegster.
'Ja.'
'Denkt u dat ze weet dat haar piano vals is?'
'Sst...'
Professor Brewster had het woord genomen. 'Dank u, dames en heren. U bent heel vriendelijk geweest.'
Haar stem klonk koel en vormelijk en haar glimlach was stijf en zag eruit alsof ze er zuinig mee omsprong. Om de een of andere reden kwam ze Mike vaag bekend voor en hij probeerde te bedenken waar ze elkaar ontmoet zouden kunnen hebben.
'Als toegift zal ik een kort stukje van Bach spelen.' Ze sprak de naam van de componist haast eerbiedig uit.
Toen ze op het punt stond om te gaan spelen, ontdekte Mike dat het veel interessanter was om professor Brewster te zien spelen dan door de muur naar haar te luisteren. Ze zat stijf op het bankje, gevaarlijk dicht op de rand en keek dreigend naar de piano, zoals een generaal zijn vijand opneemt. Haar lange, spits toelopende vingers hingen bewegingloos boven het klavier en vielen toen plotseling aan, als goedgerichte projectielen. De muziek ratelde als een uitbarsting van mitrailleurvuur. Even later werd de muziek rustiger en gebruikte de professor haar vingers om iedere noot te strelen, alsof ze het instrument probeerde te overreden en diep uit het binnenste ervan troostende muziek liet opwellen.
Een paar minuten later was de toegift afgelopen en liet het publiek een daverend applaus horen. Plotseling realiseerde Mike zich waarom de professor hem bekend voorkwam en hij lachte hardop. De verpleegster keek hem aan alsof ze een verklaring verwachtte.
'Sorry,' zei hij grinnikend. 'Ik lach alleen maar omdat de professor me doet denken aan een spelletje dat ik als kind had. Ze lijkt op het kaartje met "De Oude Vrijster".'
De verpleegster sperde haar ogen wijd open. 'Meneer! Wilhelmina Brewster zit in onze raad van bestuur! Ze is hoogleraar muziek aan Faith College en ze is heel bekend in deze plaats!'
'Ach, het spijt, mevrouw.' Mike glimlachte en raakte haar arm aan. 'Het was niet mijn bedoeling om die beste professor te beledigen. Neemt u het me alstublieft niet kwalijk. 'Als Mike Dolan glimlachte, kwam elke lijn in zijn gezicht weer op de plaats waar die hoorde. Niemand kon erg lang boos op hem blijven.
'O, het geeft niet.' De verpleegster glimlachte.
'Zeg, mevrouw, vertelt u eens...' Hij boog zich naar haar toe en fluisterde als een samenzweerder: 'Is professor Brewster getrouwd?'
De verpleegster wierp een blik op de houterig buigende professor en sloeg toen haar hand voor haar mond om een glimlach te verbergen. 'Nou, eh, nee... ze is vrijgezel.' Mike legde een vinger tegen zijn lippen en knipoogde.
Toen het applaus wegstierf en het publiek opstond om weg te gaan, baande Mike zich een weg naar de piano. Professor Brewster begroette haar gehoor alsof het bestond uit mensen die haar bij een begrafenis kwamen condoleren. Somber en met een nors gezicht schudde ze alle handen. Mike wachtte in de rij en nu hij vlakbij haar was, was hij verbaasd te zien hoe lang ze was. Ze was ruim tien centimeter langer dan hij. Toen hij aan de beurt was, nam hij haar droge, slappe hand in de zijne en drukte die energiek.
'Dag, professor Brewster. Ik ben Mike Dolan. Ik heb met plezier naar uw toegift geluisterd, maar weet u dat uw piano vals is?'
Professor Brewsters wenkbrauwen schoten omhoog en haar kaak zakte naar beneden, alsof de poppenspeler plotseling de touwtjes had losgelaten. Iemand achter hem mompelde: 'Wat onbeschoft!' Het was niet Mikes bedoeling geweest om onbeleefd te zijn en hij haastte zich om zijn fout te herstellen.
'Het spijt me. Ik wilde u niet beledigen, mevrouw. Maar als het Kankercentrum het zich niet kan veroorloven om dat te verhelpen, wil ik met alle plezier een bijdrage leveren. Ik weet dat ze hier altijd geld tekort komen. Neemt u maar van mij aan dat het een zinvolle investering zou zijn!'
Mevrouw Brewsters blik had lava in steen kunnen laten veranderen. Haar mondhoeken trokken afkeurend omlaag en ze rukte haar hand los uit Mikes enthousiaste greep. Hoe kon hij haar duidelijk maken dat hij het niet verkeerd had bedoeld?
'Ik ben natuurlijk maar een heel gewone kerel en ik weet vast niet zoveel over muziek als u. Maar dat geluid werkt een mens echt op zijn zenuwen, begrijpt u wel? Omdat het zo vals is. Vooral toen ik hiernaast in het kantoortje van de dokter zat en te horen kreeg dat ik nog maar drie of vier maanden te leven heb. Er zijn daar vast veel mensen die er last van hebben.' Mike glimlachte breed, maar de grimmige uitdrukking op het gezicht van de professor veranderde niet.
'Goed, wat dacht u hier dan van, professor? U zoekt een goede monteur en dan geeft u me een telefoontje.' Hij rommelde in het borstzakje van zijn houthakkershemd. 'Hier hebt u mijn kaartje. Belt u me maar. Dan maak ik wat geld over om u te helpen met de kosten.'
Ze deed geen poging het kaartje van hem aan te nemen en ten slotte stopte Mike het maar in de zak van haar jasje. Hij begon weg te lopen, maar draaide zich weer om.
'O ja, willigt u intussen het laatste verzoek van een stervend mens in... laat niemand meer op die piano spelen voordat hij is opgeknapt. Goed?' Hij reikte achter haar en sloot met een zachte, melodieuze klap de klep. Het leek wel of de snaren trilden van opluchting. 'Dag.' Mike tikte aan zijn pet
en ging op weg naar het vliegveld om een stukje te vliegen.
Professor Wilhelmina Brewster liep met energieke passen de deur van het Kankercentrum uit. Ze had geen reden om zich te haasten, maar dat was altijd haar gewoonte geweest en die kon ze niet meer veranderen. Terwijl ze op haar auto afstevende, zich niet bewust van haar omgeving en de prachtige herfstmiddag, dacht ze terug aan elke noot van het pianorecital dat ze zojuist had gegeven. Ze had goed gespeeld.
Toen Wilhelmina de stoeprand afstapte om de parkeerplaats over te steken, scheurde er plotseling een cabriolet langs. Ze schrok op. De auto zat vol jonge mensen. Een aantal van hen droeg sweaters van Faith College en ze toeterden en zongen. Wilhelmina's goede humeur verdween. Er welde boosheid jegens de onbekenden in die opzichtige cabriolet in haar op, omdat ze haar hadden herinnerd aan de plek waar ze eigenlijk zou willen zijn, maar waar ze niet meer thuishoorde, de plek die zo sterk deel van haar leven uitmaakte, maar waar ze niet meer nodig was. De auto reed in een wervelend spoor van bladeren de hoek om.
De herfst was voor Wilhelmina altijd een tijd vol voldoening geweest; dan bereidde ze haar colleges voor, plande haar recitals, gaf studenten advies, beluisterde audities en moest ze zich haasten om haar veel te volle agenda af te werken. Maar dit jaar was anders. Na een loopbaan van 41 jaar als hoogleraar muziek aan Faith College, was ze het afgelopen voorjaar 65 geworden, de leeftijd waarop ze met pensioen moest.
Ze opende het portier van haar blauwe Buick en stapte in. De vinyl bekleding was heet van de middagzon. De zeven jaar oude auto rook nog steeds nieuw. Met plotselinge hoop startte ze de motor. Ze moest toch vast wel ergens naar toe? Naar een vergadering van de Connecticut League for Life, de dameszendingscommissie, haar wekelijkse bijbelstudie, de tuinclub? Maar ze kon nergens heen, behalve naar huis. Ze was nergens nodig of gewenst. Ze voelde tranen opwellen in haar ogen en schaamde zich. Ze was altijd zo sterk geweest, zo trots op haar onafhankelijkheid. Waarom was ze de laatste tijd toch zo emotioneel?
Ze zette de motor weer af en stak haar hand in haar zak om een zakdoek te pakken. In plaats daarvan vond ze een visitekaartje. Er stond een afbeelding van een vliegtuig in een van de hoeken en de tekst was gedrukt in felblauwe letters:
Michael G. Dolan
Luchtvaartbedrijf Dolan en zns.
Vracht- en passagiersvluchten
Privé-lessen
Ze staarde een tijdje naar het kaartje en had geen idee hoe ze eraan kwam. Toen herinnerde ze zich het ongemanierde kereltje bij het recital, dat tegen haar had gezegd dat haar piano vals was. Alsof dat haar schuld was geweest! Iedereen wist toch dat een pianist speelt op het instrument dat hem ter beschikking wordt gesteld! Een piano kon niet ter plekke eventjes worden gestemd, zoals een viool of een harp!
Ze dacht over de gebeurtenis na en probeerde te bedenken hoe ze hem vernietigend van repliek had kunnen dienen. Op dat moment had zijn lompheid haar met stomheid geslagen. Wat had hij nog meer gezegd? '...nog maar drie of vier maanden te leven... het laatste verzoek van een stervend mens inwilligen...'
Ze deed het voorval af met een zucht. Ze dacht er niet graag over na, maar er hadden vandaag waarschijnlijk heel wat terminale patiënten in het publiek gezeten. Zijzelf was vrijwilligster geworden nadat haar eigen moeder een aantal jaren geleden aan kanker was overleden. Ze wist uit ervaring hoe meneer Dolans laatste drie maanden zouden zijn. Wist hij dat ook? Waarschijnlijk niet. Hij had er te opgewekt onder geleken en niet om medeleven gevraagd. De waarheid was waarschijnlijk nog niet tot hem doorgedrongen. Hij ontkende die nog. Maar als die fase voorbij was...
Ze kreeg weer tranen in haar ogen en opnieuw berispte ze zichzelf erom terwijl ze in haar handtas naar een zakdoek zocht. 'Alsjeblieft, Wilhelmina! Doe niet zo mal!'
Ze herinnerde zich dat ze tijdens haar afscheidsdiner glimlachend decaan Bradfords toespraak had aangehoord, dat ze zich groot had gehouden en geen blijk had gegeven van haar ondraaglijke verdriet toen hij haar scheidde van het leven waar ze van hield.
'Natuurlijk is dit geen afscheid,' had de decaan gezegd. 'Professor Brewster maakt deel uit van onze raad van professoren en ik weet zeker dat er vaak een beroep gedaan zal worden op haar wijsheid en ervaring.'
Hij had erop gezinspeeld dat het hem misschien zou lukken haar vrij te stellen van het verplichte pensioen en haar een parttime aanstelling te bezorgen, maar dat was niet gebeurd. Ze was niet gevraagd toen ze een commissie hadden gevormd om een vervanger voor haar aan te stellen. Haar naam had niet op de jurylijst gestaan toen er audities werden gehouden voor eerstejaars die in aanmerking wilden komen voor een beurs en in het najaar was de uitnodiging van het universiteitshoofd voor het jaarlijkse feest nooit gekomen. Ze had net als meneer Dolan dapper geglimlacht alsof het haar helemaal geen verdriet deed. Maar nu was de campus weer tot leven gekomen. Het nieuwe semester was in volle gang en Wilhemina Brewster maakte er voor het eerst in 41 jaar geen deel meer van uit. Er zat waarschijnlijk een jonge, zelfverzekerde doctor in haar kantoor, die haar planken vol zette met zijn boeken terwijl zij hier in haar eentje zat. Ze had haar leven gewijd aan Faith College en men had het genomen en haar naar huis gestuurd met een karig pensioentje en wat afscheidscadeautjes.
In veel opzichten stierf zij ook, net als Michael G. Dolan. Ze was gedwongen een leeg bestaan te blijven leiden. Ze snoot haar neus in haar met kant afgezette zakdoekje. Ja, de waarheid was ten slotte tot haar doorgedrongen.
Ze startte opnieuw de motor, zette de auto in de versnelling en nam de lange route naar huis in plaats van de kortere weg over de campus. Haar statige huis was gebouwd van ouderwetse baksteen en had twee verdiepingen. Het zag er ongezellig en donker uit in het herfstzonlicht van deze middag. Ze reed tot aan het einde van de gebogen oprit, langs haar keurige bloembedden en rozenstruiken. Ze was trots op haar tuin. De meeste van haar buren hadden een parttime tuinman of tuinarchitect in dienst, maar Wilhelmina genoot er bijna net zo van om haar bloemen te verzorgen als om piano te spelen. Ze had die zomer veel tijd besteed aan onkruid wieden, bemesten en zorgvuldig snoeien, maar de eerste vorst zou haar al over een paar weken ook van dat plezier beroven.
Ze zette de auto in de garage en liep om het huis heen om in haar brievenbus te kijken. Ze hoopte dat ze een brief met het bekende briefhoofd van Faith College zou vinden. Ze zouden hun fout nu ondertussen toch wel ontdekt moeten hebben. Ze zouden haar hun excuses aanbieden voor hun vergissing en haar vragen terug te komen. Maar er zat alleen een folder in haar brievenbus:' Weer naar school; twee dollar korting op vertoon van een universiteitspas.' Ze maakte de voordeur open en gooide boos de folder in de prullenbak in de gang.
Toen ze haar enorme, formele zitkamer binnenliep en de lichten aandeed, had ze het gevoel dat ze nog maar een paar minuten geleden was vertrokken voor haar recital. Haar gepolitoerde, kersenhouten meubilair glansde in het licht, maar ze had het gevoel dat het nog steeds donker was in de kamer. Misschien moest ze de oosterse tapijten en de gordijnen eens laten reinigen. Er lag een fijn laagje stof op de vleugel, maar ze onderdrukte de neiging om het weg te vegen, want ze wist dat dat de lak zou beschadigen. Ze stak haar vinger in de aarde van de Kaapse viooltjes in de vensterbank van de erker. Ze hadden water nodig. Misschien moest ze haar hele huis eens van boven tot beneden een schoonmaakbeurt geven en de lange winterdagen die voor haar lagen vullen met hard werken. Haar oudere broer had haar aangeraden om iets te zoeken waarmee ze deze winter haar tijd kon vullen. Maar wat kon nu ooit de plaats in nemen van haar werk als docent?
Wilhelmina zette een etude op van Chopin en zette de stereo na de eerste noten abrupt weer uit. Een van haar studenten had die etude afgelopen voorjaar tijdens zijn recital gespeeld. Hoe lang zou het duren voor de herinneringen verbleekten? Hoe lang voordat ze naar een opname kon luisteren of een concert kon bijwonen zonder zo ontzettend veel verdriet te ervaren?
Volgens de klok was het etenstijd, maar ze had geen honger. Zonder enthousiasme prikte ze in een restje sla, at een halve muffin en goot daarna een pot oude koffie door de gootsteen. Lusteloos las ze een paar notities die ze voor zichzelf had gemaakt en met magnetische muzieknoten op de koelkast had gehangen. Ze vond geen activiteiten voor vanavond en voor morgenavond trouwens ook niet.
Plotseling ging de telefoon en ze liep er snel heen om op te nemen in de hoop dat ze de vertrouwde stem van decaan Bradford zou horen, die haar een einde aan dit lege bestaan zou bieden.
'Hallo, Wilhelmina. Met Carol. Hoe is het?'
Wilhelmina kreeg tranen van teleurstelling en boosheid in haar ogen en ze was bijna niet in staat om antwoord te geven.
'Ik bel je om je te herinneren aan de vergadering van het Kankercentrum komende vrijdag. We krijgen de adressen van nieuwe patiënten met wie we volgende week contact gaan opnemen en...'
'Ik weet al dat we een vergadering hebben, Carol.'
'Nou, ik moest iedereen opbellen, zie je. Ik doe alleen maar wat mijn taak is.'
'Sorry,' zei Wilhelmina en knipperde met haar ogen om haar tranen terug te dringen. 'Heb je vrijdag een lift nodig? Ik kan je wel ophalen.' Carol moest altijd opgehaald worden.
'Graag, als je dat niet vervelend vindt. Goed, dan zie ik je vrijdag. Dag.'
Wilhelmina controleerde of de datum op haar kalender stond en was blij dat er in ieder geval een van de grote, witte ruimtes was gevuld. Op de foto voor september stond een verweerd, klein schooltje onder een eikenboom in herfstkleuren. Het bijbelvers maande haar:' Verblijdt u in den Heere te allen tijd!
Wat moest ze daar nu van denken? Hoe kon ze zich verblijden als ze tegen haar zin haar leven van haar hadden weggerukt? Moest ze zich in de Heere verblijden? Ze had haar hele leven opgeofferd voor God, maar Hij leek haar gebeden niet meer te verhoren! Ze scheurde de bladzijde van de kalender, kneep hem tussen haar handen tot een prop en gooide die door de kamer. Wilhelmina Brewster liet zich op een stoel bij de tafel zakken, legde haar hoofd op haar armen en huilde.
2
Dinsdag 8 september 1987
Mike Dolan bestudeerde onder het scheren zijn spiegelbeeld in de spiegel van de badkamer. Hij was nog meer afgevallen, maar zijn gezicht was tenminste nog lekker bruin en hij zag er gezond uit. Hij zou tegen zijn zoon Steve zeggen dat hij op dieet was. Er mochten tenslotte best een paar pondjes af. Hij wreef over het buikje dat nog steeds over zijn riem hing. Zijn familie hoefde de waarheid nooit te weten te komen.
Hij hoorde het gedreun van een verkeersvliegtuig dat overkwam en keek op zijn horloge. Als een zeeman die zijn koers bepaalt aan de hand van de sterren, zo stemde Mike zijn dagelijkse routine af op de passagiersvliegtuigen die over zijn huis denderden op weg van en naar het vliegveld in Hartford 25 kilometer verderop. Dit zakenvliegtuig van United Airlines dat richting Washington vloog, vertelde hem dat het tijd was om naar zijn werk te gaan.
Hij knipte de badkamerlamp uit en liep de gang in. Hier vandaan kon hij in een oogopslag zijn hele huis overzien. In de kleine, volle zitkamer aan zijn rechterhand hingen spinnenwebben aan het elandengewei en er lag stof op de trofeeën die hij had gewonnen met bowlen. Kranten en luchtvaartbladen lagen door de hele kamer verspreid. De berenvacht op de grond moest gezogen worden. In de slaapkamer links zag hij zijn onopgemaakte bed. Samen met nog meer luchtvaartbladen sierden stapeltjes vuil wasgoed deze kamer. In de keuken achter hem dreigde in de gootsteen een stapel vuile vaat om te vallen. Hij wist dat hij de boel eens op moest ruimen. Maar Buster en Heinz, zijn hondenvrienden, zaten vol verwachting aan zijn voeten en bonkten met hun staarten op de hardhouten vloer.
Het waren grote honden voor deze kleine bungalow. Te groot. Als ze rondliepen zwiepten ze met hun borstelige, kwispelende staarten altijd wel iets van een tafel of plank en ze lieten een spoor van vernieling en hondenhaar na. Buster, die bijna een Golden Retriever was, had een vriendelijk karakter en was een echte allemansvriend. Heinz, een zwartwitte bastaard, was waaks en meer achterdochtig en beschermde zijn huis en zijn baas.
'Ach, zullen we het schoonmaken maar laten zitten?' zei Mike tegen hen. 'We kunnen de boel morgen wel opknappen. Vinden jullie ook niet? Laten we naar het park gaan en door de bladeren lopen.' Buster sprong op en rende kwispelend naar de achterdeur. Heinz blafte goedkeurend. 'Mooi, dat geeft de doorslag. Laat me eerst Stevie bellen.' Hij liep naar de telefoon aan de keukenmuur en draaide het bekende nummer.
'Hallo, Cheryl. Is Steve thuis? O... hij is al weg? Goed, dan spreek ik hem wel in de hangar. Zeg, geef de kinderen een kus van hun opa. Oké? Dag.'
Toen hij zijn jack pakte, stoven de honden langs hem heen naar de voordeur en lieten een waarschuwend geblaf horen.
'Ja, jongens, ja, ja! Jullie hebben je werk gedaan en nu rustig!' Hij moest schreeuwen om boven het lawaai uit te komen. De honden wilden niet voor elkaar onder doen en bleven blaffen.
Mike deed de deur open en bleef toen stokstijf staan van verbazing. Op de stoep stond professor Brewster, de piano-mevrouw! Ze leek al even verbaasd om hem te zien en even konden ze geen van beiden een woord uitbrengen. Buster verbrak de impasse door tegen de gehavende hordeur op te springen en een vriendelijk geblafte groet te laten horen.
Achter hem liet Heinz een dreigender geluid horen. Professor Brewster en de fragiel uitziende vrouw die naast haar stond, deden een paar passen achteruit. Mike trok aan Busters riem.
'Af, jij bakbeest! Je jaagt deze vriendelijke mensen de stuipen op het lijf. Wees maar niet bang, dames,' schreeuwde hij boven de herrie uit. 'Ze willen alleen maar vriendelijk zijn. Ze doen niets.' Hij greep Heinz bij zijn riem en wees naar de keuken. 'Hup, jongens... ga liggen.' De honden kropen naar de keuken als betrapte schooljongens die naar het kantoor van de directeur worden gestuurd. Mike hield de hordeur open.
'Komt u binnen, dames. Leuk u weer te zien, professor. Is die piano al gestemd?'
'Het gaat niet om de piano, meneer Dolan.' Haar gezicht stond somber, alsof ze een vreselijke ramp kwam aankondigen.
Mike draaide zich om naar de tweede vrouw en kreeg van haar een heel andere indruk. Haar gezicht straalde alsof ze hem kwam vertellen dat hij de loterij had gewonnen. Met haar plukkerige, grijze haar en haar snelle, vogelachtige bewegingen vormde ze een grappig contrast met de lange, geleerde professor, als een kwetterende spreeuw naast een sombere uil.
'Dag. Ik ben Carol Nugent. We vertegenwoordigen het programma van de hospice. Hebt u even tijd?'
'Zeker, zeker. Komt u binnen.' Heinz blafte protesterend vanuit de keuken. Mevrouw Nugent bleef aarzelend op de drempel staan.
'O... misschien kan ik dat beter niet doen. Ik ben vreselijk allergisch voor honden, weet u.'
De professor keek haar dreigend aan, alsof ze een pianoleerling was die een verkeerde noot had gespeeld. 'Alsjeblieft, Carol, dit neemt niet meer dan een paar minuten in beslag.'
'Nou... goed dan, maar...'
Mike hield de deur voor hen open en ze gingen heel behoedzaam de zitkamer binnen. Hij zag hoe ze de rommelige omgeving in zich opnamen en wenste dat hij toch had opgeruimd.
'Sorry dat het hier zo'n troep is...' begon hij, maar een luide nies van mevrouw Nugent onderbrak hem.
'O, help,' kreunde ze met haar zakdoek voor haar neus.
'Wilt u niet gaan zitten?' Mike graaide snel eenT-shirt en drie tijdschriften van de bank en schopte een paar sokken uit het gezicht onder het scheve salontafeltje.
Terwijl de dames gingen zitten, werd mevrouw Nugent weer overvallen door een niesbui, waarop ze een meelijwekkend 'O, help' liet volgen en nog meer gefrunnik met het zakdoekje. Mike ging op een stoel vlakbij hen zitten.
We vertegenwoordigen het hospiceprogramma van de Kankerstichting,' begon mevrouw Nugent en veegde haar neus af. 'Hebt u daar wel eens van gehoord?' Mike schudde zijn hoofd. Mevrouw Nugent nieste. 'We zijn een groep vrijwilligers die werkt met kankerpatiënten en hun gezinnen...' Ze zweeg om drie keer achter elkaar te niesen en dat bleek voor de professor de druppel die de emmer deed overlopen.
'Hè, Carol toch! Misschien kun je beter in de auto gaan wachten. Ik doe het woord wel.' Ze griste mevrouw Nugent, die zich al niesend verontschuldigde en naar de auto vluchtte, de folders en het klembord uit handen.
De professor schraapte haar keel. 'Zoals mevrouw Nugent al zei, zijn we een groep vrijwilligers die werkt met kankerpatiënten en hun gezinnen. We hebben uw naam van het kantoor van dokter Bennett gekregen.'
Ze zweeg om met een bruusk gebaar een glanzende folder op het tafeltje voor hem te leggen. Mike pakte hem op en keek naar de afbeelding die erop stond. Daarna zette hij hem zo neer dat hij er strategisch een half opgegeten boterham met worst achter verborg.
'Ons hospiceprogramma biedt u en uw gezin ondersteunende diensten — vervoer naar behandelingen, maaltijden voor mensen met een speciaal dieet, hulp in de huishouding...' Haar blik schoot even door de kamer. 'Dat soort dingen. We hebben ook geestelijken en counselors in dienst voor het geval u of uw gezin geestelijke hulp en dergelijke nodig hebben.'
Mike voelde een vlaag van medelijden voor de stijve professor Brewster. Ze leek erg slecht op haar gemak bij andere mensen en vooral bij mensen die een terminale ziekte hadden. Hij vermoedde dat de tengere mevrouw Nugent gewoonlijk het woord deed. Hij glimlachte hartelijk om de professor op haar gemak te stellen, maar er kwam geen verandering in de starre uitdrukking op haar gezicht. Hij herinnerde zich dat hij ergens had gelezen dat je voor fronsen meer gezichtsspieren gebruikte dan voor glimlachen en hij overwoog even haar van dat feit op de hoogte te stellen.
'We bieden ook praktische hulp bij thuiszorg,' vervolgde ze,'voor patiënten die dat in een later stadium van hun ziekte misschien nodig hebben. En natuurlijk hebben we supportgroepen voor de patiënten, waar u en uw gezin andere kankerpatiënten en hun gezinnen kunnen ontmoeten en spreken.' Ze schoof even op de bultige bank heen en weer, alsof ze het bezoek graag wilde afronden. 'Als u wilt, kan ik u helpen dit vragenformulier in te vullen, meneer Dolan. Dat zou ons een beter idee geven van uw specifieke behoeften.' Ze zwaaide met een pen en trok de dop eraf.
'Nou, ik stel het op prijs dat u hier helemaal naartoe bent gekomen, professor, maar eerlijk gezegd denk ik niet dat ik al die diensten nodig zal hebben... hoewel u waarschijnlijk vindt dat dit huis wel een huishoudster kan gebruiken...'
'Misschien heeft uw gezin wel belangstelling voor wat we bieden, meneer Dolan.'
'Nou, mijn familie weet eigenlijk nog niet dat ik ga sterven en dat houd ik maar het liefst zo. Weet u, de enige familie die ik heb, zijn mijn zoon Steve, zijn vrouw Cheryl en hun drie kinderen. Mijn oudste zoon is omgekomen in Vietnam en mijn vrouw Helen is 17 jaar geleden overleden. Ik wil de tijd die me rest dus nog met hen doorbrengen zoals we dat gewend waren, begrijpt u. Ik wil niet dat ze helemaal verdrietig en huilerig worden omdat ik doodga. Ik kan er niet tegen als iedereen medelijden met me heeft en zo.'
Uit professor Brewsters reactie maakte Mike op dat hij heel veel verkeerde noten had gespeeld.
'Uw familie heeft het recht te weten dat u ziek bent, meneer Dolan. Trouwens, u kunt dat toch niet de hele tijd verborgen houden. Uw zoon moet zijn aandeel leveren in wat u nodig hebt.'
'O, Steve zou graag alles doen wat in zijn vermogen lag. Hij heeft me geholpen met Helens verzorging toen zij aan kanker leed. Maar dat hoop ik nu juist te vermijden. Mijn vrouw is heel lang ziek geweest en ook al hielden we heel veel van haar, het greep iedereen vreselijk aan om te moeten zien hoe zij leed.'
'Daar kan de hospice u van dienst zijn. En ook uw zoon.'
'Weet u? Met mensen van wie je houdt, kom je soms op een punt dat ze zo lijden dat je haast wenst dat ze konden sterven. Daarna voel je je schuldig dat je dat hebt gewenst. Ik kan Stevie die beproeving niet opnieuw laten doormaken. En Cheryl en mijn kleinkinderen ook niet.'
'U kunt altijd naar het Mercy Hospital gaan. Dat is gespecialiseerd in de verzorging van terminale patiënten. Dan hoeft u uw familie niet te belasten.'
'Mevrouw, ik wil niet sterven aan een batterij slangen en apparaten. Zou u dat willen?'
'Nou... ik, eh...'
'Hoor eens, professor, mijn oudste zoon Mikey jr. was helikopterpiloot. Hij vloog in Vietnam in Huey Cobra's rond om gewonden op te halen en die naar EHBO-posten te brengen. Toen zijn heli werd neergeschoten, was hij op slag dood' — Mike knipte met zijn vingers — 'maar hij stierf levend! Begrijpt u wat ik bedoel? Hij stond tot het laatste moment met beide benen in het leven. Dat wil ik ook... levend sterven!' Ze staarde hem zwijgend aan. Mike wist niet of ze het had begrepen.
'Kijk, ik weet wel dat dit oude lijf van mij helemaal vol kanker zit, maar ik voel me nu nog best goed. Daarom probeer ik zoveel mogelijk mijn gewone leven te leiden en voor Steve verborgen te houden dat er iets mis is. Als de tijd rijp is en de kanker het gevecht gaat winnen, dan denk ik dat ik op een dag gewoon met de Cessna ga vliegen en vergeet te landen.'
Professor Brewster reageerde ontzet. 'Meneer Dolan! U wilt toch geen einde aan uw leven maken!'
'Ach, de dokter zegt dat er toch al gauw een einde aan mijn leven komt. Wat maken een paar dagen of weken nu uit?'
'Ik vind dat u dit onmiddellijk met een geestelijke moet bespreken!'
Mike lachte. 'Een ouwe zondaar als ik? Ik geloof niet dat ik een geestelijke ken die met mij zou willen praten.'
'Nou, er zijn veel verschillende kerken bij de hospice aangesloten. Ik ben graag bereid om een afspraak voor u te maken met een dominee...' Mike klopte haar op haar schouder om haar te kalmeren, maar ze verstijfde onder zijn aanraking. Snel trok hij zijn hand terug.
'Ik stel uw bezorgdheid op prijs, mevrouw, en het spijt me als ik u heb laten schrikken. Maar ik heb hier goed over nagedacht en ik weet dat dit voor mijn familie het beste is. Mijn kleinkinderen zullen mijn dood veel beter kunnen accepteren als ze weten dat ik in de cockpit ben gestorven terwijl ik bezig was met wat ik het liefste deed.'
Professor Brewster stond abrupt op en klopte de hondenharen van haar donkere, wollen rok. 'Ik moet nu echt gaan.'
Haar reactie verbaasde hem. Mike was niet van plan geweest om iemand te vertellen over zijn uiteindelijke plannen. Dat had hij in een opwelling gedaan. Maar hij kon zich niet indenken waarom zij er zo door van streek was geraakt. Als hij toch zou sterven, wat maakte het dan uit hoe en wanneer? Hij liep achter haar aan naar de deur.
'Het telefoonnummer van de hospice staat op de folder, mocht u besluiten dat u ons wilt bellen, meneer Dolan.'
'Oké, bedankt... en, zeg, ik hoop dat u niemand vertelt wat we... eh... besproken hebben, professor.'
'Uiteraard niet. Goedendag.' De hordeur viel met een klap achter haar dicht toen ze naar haar auto marcheerde.
'Zeg, professor!' Mike trok de deur weer open en riep haar na. 'Vergeet die piano niet!' Ze stapte in alsof ze niets had gehoord.
Mike liep hoofdschuddend naar de keuken. Hij had vrouwen nooit erg goed begrepen. Zijn honden krabbelden overeind. 'Goed, jongens. Laten we dan maar gaan wandelen.'
Wilhelmina klemde haar handen om het stuur en reed door de ronddwarrelende bladeren alsof ze achterna werd gezeten door terroristen. Het was een verrassing voor haar geweest om dat ongemanierde kereltje van het pianorecital weer tegen te komen. Maar wat hij haar had verteld over zijn plannen om zelfmoord te plegen, had haar diep geschokt. Ze hoorde nauwelijks wat Carol zei.
'...en het spijt me echt dat ik je in de steek moest laten. Maar, lieve help, ik kon daar binnen niet meer ophouden met niesen! Al dat hondenhaar. En dan ook nog die vreselijke, zwarte vacht op de grond. Wat denk jij dat het was? Een dode beer? Hoe dan ook, ik kon er niets aan doen. Het was er ook stoffig, hè? lk hoop maar dat meneer Dolan hulp in de huishouding heeft aangevraagd...'
Wilhelmina trapte wild op het gaspedaal en wenste dat ze tegen Carol kon zeggen dat ze haar mond moest houden. Wat maakte een beetje stof uit als meneer Dolan van plan was zelfmoord te plegen! Het was te afschuwelijk om over na te denken. Wilhelmina had in haar hele leven nog nooit zoiets meegemaakt, maar Carol nam nauwelijks de tijd om adem te halen.
'Heb je alle formulieren kunnen invullen? Ik vond het echt vervelend dat ik je daar alleen moest laten, maar...' Wilhelmina week plotseling uit om een langzamer rijdende auto te ontwijken en Carol schrok. 'Grote griebels, Wilhelmina! Waarom rijd je zo hard?'
Wilhelmina gaf geen antwoord.
Zelfmoord! Ze probeerde zich geen beeld te vormen van meneer Dolan, die aan de balken in zijn kelder hing of vastbesloten een overdosis pillen slikte naast de wastafel in zijn badkamer of een geladen pistool tegen zijn slaap zette.
'Waarom sla je hier af, Wilhelmina? Zo gaan we niet naar...'
'Dat weet ik. Ik breng je naar huis.'
'Naar huis...? Maar we moeten nog drie patiënten bezoeken.'
'Ik voel me niet lekker. Kunnen we die morgen niet bezoeken?'
'Nou, dat denk ik wel, maar... Hoor eens, ben je soms boos op me om het een of ander? Je hebt bijna geen woord tegen me gezegd sinds we van dat laatste huis zijn vertrokken en nu wil je stoppen? Het spijt me dat ik niet op kon houden met niesen...'
'Ik ben niet boos op je. Daar kon je niets aan doen.'
'Nou, wat is er dan? Deed die laatste man soms moeilijk? Het leek me een aardige man.'
Wilhelmina parkeerde voor Carols huis en trapte iets harder op de rem dan ze van plan was geweest. Ze liet de motor draaien. 'Kunnen we er een andere keer over praten, Carol? Ik moet naar huis en gaan liggen.'
'Natuurlijk... Goed... Ik bel je nog wel.' Zodra Carol het portier dichtsloeg, gaf Wilhelmina vol gas en scheurde weg. Ze ving in de achteruitkijkspiegel nog een blik op van Carol, die haar met grote ogen nakeek. Wilhelmina wist dat ze Carol een verklaring of excuses schuldig was, maar nu niet. Niet nu ze zo overstuur was. Ze moest hier wel met iemand over praten, maar beslist niet met Carol Nugent. Carol kon een verhaal sneller rondvertellen dan Wilhemina een telefoonnummer kon draaien.
Zelfmoord. Ze kreeg het al koud bij de gedachte. Misschien moest ze met de directeur van de hospice praten. Maar hoe moest het dan met haar belofte aan meneer Dolan om niemand iets te vertellen? Terwijl ze zonder opletten door de straten reed en zich afvroeg wat ze moest doen, dacht ze opeens aan haar dominee. Hij zou het vertrouwen dat iemand hem schonk, nooit schaden. Ze kon hem meneer Dolans naam en adres geven en dan zou de dominee precies weten wat hij tegen hem moest zeggen. Ze nam de eerstvolgende afslag en reed via de kortste route naar de kerk.
'Is dominee Stockman aanwezig?' vroeg ze de secretaresse van de gemeente. 'Ik heb geen afspraak, maar ik zou hem toch graag even spreken als dat mag.'
'Hij zit op dit moment aan de telefoon, professor Brewster, maar ik denk dat hij zo klaar is. Gaat u maar even zitten.'
Wilhelmina was teveel uit haar doen om te gaan zitten. Ze liep verschillende malen door de receptie heen en weer tot dominee Stockman ten slotte in de deuropening van zijn kantoor verscheen en haar binnenvroeg. De dominee was een lange, gedistingeerd uitziende man van begin vijftig met zwart haar. Zijn haargrens week terug en in zijn baard zaten grijze strepen. Hij had een hoffelijke, vriendelijke manier van doen en als hij sprak ging er zoveel geestelijke wijsheid van hem uit dat hij Wilhelmina deed denken aan de aartsvaders en de profeten uit het Oude Testament. Hij leidde haar zijn ruime kantoor binnen. De wanden waren bedekt met honderden boeken; alles van commentaren en concordanties tot counseling en sekten. Wilhelmina begon al te praten voordat ze was gaan zitten.
'Er is vandaag iets gebeurd waardoor ik helemaal uit mijn doen ben, dominee. Ik moet het gewoon met iemand bespreken en ik wist dat u wel zou begrijpen dat dit vertrouwelijk moet blijven.'
De dominee liet zich in de stoel achter zijn enorme bureau zakken en knikte ernstig. 'Natuurlijk.'
'Ik heb zojuist een man bezocht in verband met het hospicewerk van het Kankercentrum. Een terminale kankerpatiënt. In de loop van het gesprek nam hij me in vertrouwen en vertelde me dat hij de diensten van de hospice niet nodig zal hebben, omdat hij van plan is een einde aan zijn leven te maken!'
De dominee veerde plotseling op. 'O, heden!'
'U begrijpt waarom ik zo overstuur ben. Als leden van de Connecticut League for Life kunnen we onze ogen er niet voor sluiten als iemand van plan is om zelfmoord te plegen. Maar ik weet niet wat ik moet doen. Hij heeft toegegeven dat hij van plan is zich van het leven te beroven.'
'Ik kan me heel goed voorstellen waarom u zo van streek bent, mevrouw Brewster.'
'Ik hoopte dat u hem er op de een of andere manier van zou kunnen weerhouden, dominee. Ik begrijp dat ik dit nergens kan melden, of wel soms? In verband met de vertrouwensrelatie die we met onze cliënten hebben?'
'Hmm... daar hebt u waarschijnlijk gelijk in...' Dominee Stockman streek nadenkend over zijn baard. Hij sprak altijd langzaam, alsof hij zorgvuldig elk woord woog voordat hij antwoord gaf. Het was een gewoonte waar ongeduldige mensen als Wilhelmina gek van werden en die hun het gevoel gaf dat er geen einde kwam aan een gesprek met hem.
'Weet u of hij lid is van een kerk?' vroeg hij ten slotte. 'Misschien kunt u met zijn eigen dominee praten.'
'Hij zei dat hij geen enkele band met een kerk of dominee heeft. Ik heb aangeboden hem in contact te brengen met een van de geestelijken die aan de hospice zijn verbonden, maar dat sloeg hij af.'
Hij zweeg. 'Hmm... U denkt dus niet dat hij christen is?'
'Nou, ik mag aannemen van niet. En dat maakt de zaak nog ernstiger, nietwaar?'
De dominee staarde een tijdje peinzend naar boven, alsof het antwoord dat hij zocht verborgen lag in de kleine stipjes op de platen waarmee het plafond was afgewerkt. 'Heeft hij een specifiek plan voor het beëindigen van zijn leven, mevrouw Brewster, of waren het maar vage dreigementen?'
Wilhelmina dacht even na. Wat had meneer Dolan gezegd? Iets over opstijgen in zijn vliegtuig en dan vergeten weer te landen.
'Nee, het was geen vaag dreigement. Hij heeft het al helemaal uitgedacht.'
'Hmm...' Het knipperende, rode lampje op de telefoon van dominee Stockman flitste geluidloos de seconden weg. 'Denkt u dat het slechts een uiting van zelfmedelijden zou kunnen zijn? Het is heel vanzelfsprekend dat hij zich wanhopig voelt als hij nog maar net heeft gehoord dat hij een terminale ziekte heeft. Gedachten aan zelfmoord zijn vaak een eerste reactie op dergelijk nieuws. Kreeg u de indruk dat hij emotioneel uit zijn evenwicht was?'
Beide keren dat ze Mike Dolan had gesproken had hij geglimlacht. Hij leek in alle rust en heel kalm plannen te maken om te doen wat hem het beste leek voor zijn familie. Als hij alleen maar deed alsof hij niet van streek was, kon hij wel zeer overtuigend toneelspelen.
'Nee, ik had niet het idee dat hij overstuur was,' zei ze. 'Hij maakte zelfs een erg kalme indruk.' Wilhelmina maakte haar tas open en zocht erin. 'Ik heb hier zijn visitekaartje. Kunt u niet met hem gaan praten, dominee?'
Dominee Stockman schudde zijn hoofd. 'Ik kan niet zomaar bij hem langs gaan zonder dat hij me heeft uitgenodigd. Deze situatie ligt heel gevoelig, mevrouw Brewster.'
'Och, heden. Kunnen we dan helemaal niets doen?'
'Nou, ik denk dat er nog eens iemand met hem moet gaan praten. En omdat u de eerste was die contact met hem hebt gehad, vind ik dat u diegene zou moeten zijn.'
Wilhelmina sperde haar ogen wijd open .'Ik? Ik ben geen dominee en ik ben ook niet opgeleid tot counselor!' Ze moest er niet aan denken om weer langs te gaan bij meneer Dolans sjofele huisje.
'Ik begrijp dat u er tegenop ziet, mevrouw Brewster. Maar ik weet zeker dat God u kan helpen een manier te vinden om deze man het Evangelie te brengen. Misschien komt hij daardoor tot het besluit om geen einde aan zijn leven te maken, ziet u.'
Wilhelmina huiverde. Dat kon ze echt niet opbrengen. Ze had zich afgewezen gevoeld toen meneer Dolan de diensten van de hospice van de hand wees. De gedachte dat hij het Evangelie van Jezus Christus ook zou afwijzen als ze hem dat bracht, vond ze ondraaglijk.
'Heeft hij u een opening gegeven om nog eens bij hem langs te gaan?' drong de dominee aan. 'Ik weet dat het moeilijk is om ergens heen te gaan als je niet welkom bent, maar kunt u geen geldig excuus bedenken om nog eens met hem te gaan praten?'
De valse piano. Daar bleef meneer Dolan zich maar druk over maken. Het zou een mooie aanleiding zijn om hem nog eens op te zoeken. Wilhelmina wist dat het haar plicht als christen was om meneer Dolan te helpen Christus te vinden. Maar ze wilde het gewoon niet. Ze was naar de kerk gekomen in de hoop dat ze de dominee zou kunnen opschepen met Mike Dolan en zij hem zelf uit haar hoofd zou kunnen zetten. Nu bevond ze zich in het lastige parket dat ze haar predikant duidelijk moest maken dat ze geen aandeel wenste te hebben in het winnen van meneer Dolans ziel. Eigenlijk had ze nog nooit een buitenkerkelijke van het Evangelie verteld. Ze was musicus. Met haar muziek had ze haar medemensen gediend. Geëvangeliseerd had ze nooit.
'Ik zal er eens over nadenken,' zei ze terwijl ze opstond om te vertrekken. 'Misschien kom ik hem nog wel eens tegen in het Kankercentrum. Dank u voor uw tijd, dominee. Ik weet dat u het druk hebt.'
'Geen dank. Het spijt me dat ik niet meer heb kunnen doen om u te helpen. Maar laat u me alstublieft weten hoe dit afloopt, goed?'
Wilhelmina voelde zich nu nog beroerder dan eerst. Haastig liep ze naar haar auto en scheurde weg van de parkeerplaats. Het grind spatte op vanonder haar banden. Toen ze langs de voorkant van de kerk reed, troffen de woorden op het bord dat daar stond haar als een vermaning:
Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven. (Johannes 11: 25)
Wilhelmina wist dat ze nooit aan Mike Dolan het Evangelie zou kunnen doorgeven. Ze had geen idee wat ze tegen iemand als hij moest zeggen en hoe ze iets moest zeggen. Maar op een dag in de nabije toekomst zou ze ongetwijfeld in de krant lezen dat hij was omgekomen bij een vliegtuigongeluk. Hoe moest ze met haar schuld leven als dat gebeurde?
3
Dinsdag 15 september 1987
Wilhelmina staarde uit het raam van de pastorie en keek naar de goudkleurige esdoornbladeren die rustig, een voor een, naar de grond zweefden. Ze voelde zich vreselijk rusteloos. Ze verlangde ernaar iets zinvols te doen en wilde dat ze ergens anders heen moest dan naar deze slaapverwekkende bijbelstudiegroep voor vrouwen, die geleid werd door de vrouw van dominee Stockman. Wilhelmina zou het als verspilde tijd hebben beschouwd als ze niet zoveel tijd had gehad om te verspillen.
Ze woonde de bijbelstudiemiddagen pas bij sinds september, maar vond ze nu al saai. Haar geloof in Christus was heel persoonlijk en ze hield er niet van om anderen er details over te vertellen. Ze had er ook een hekel aan om de juiste antwoorden in het studieboekje te schrijven, alsof de antwoorden op alle levensvragen in die kleine blanco ruimtes pasten. In het echte leven waren er vaak geen eenvoudige antwoorden.
Deze studies waren bedoeld voor eenzame, oude dames die niets anders te doen hadden en niet voor Wilhelmina Brewster. Tenminste, niet tot dit jaar. Wat miste ze de jeugdige energie van haar studenten, hun enthousiasme en levenslust. Op prachtige dagen als vandaag had ze vaak gemerkt dat ze uit het raam staarden en weinig aandacht besteedden aan haar colleges over barokmuziek en renaissancemuziek. Waarschijnlijk wensten ze dan dat ze met hun vrienden buiten op het grasveld bij de universiteit waren.
Voor het eerst in haar leven begreep ze hoe ze zich voelden.
Wilhelmina nam een slokje van haar lauwe koffie en ging tegen de rugleuning van de bank zitten. Mevrouw Stockman had in de gezellige zitkamer van de pastorie bordjes met bijbelteksten opgehangen en souvenirs van olijfhout uit Israël neergezet. De kamer was ingericht met gemakkelijke, grote fauteuils en banken. Het was een plek waar rust heerste, waar alles ordelijk was, waar netjes was gestoft en waar het naar potpourri rook.
Carol Nugent zat naast Wilhelmina. Ze had haar Bijbel opengeslagen bij Exodus 3 en 4. Wilhelmina zocht dezelfde hoofdstukken op in haar eigen Bijbel en sloeg haar studieboekje open bij de les voor vandaag.
Geschrokken keek ze naar het papier. Alle antwoorden waren blanco! Ze had vergeten haar huiswerk te maken en de les van tevoren te lezen. Haar hele leven was ze trots geweest op haar eigen efficiëntie. Waarom was ze plotseling zo nonchalant en ongeorganiseerd geworden? Ze stoorde zich aan die eigenschappen in andere mensen.
Ze wierp een steelse blik op mevrouw Stockman om te zien of die de onbeschreven bladzijden had opgemerkt, maar Ellen zat opgewekt over de les te babbelen en lette niet op Wilhelmina. De vrouw van de dominee was een knappe, wat mollige vrouw met grijzend, blond haar en een vriendelijke, uitnodigende glimlach. Ze had een prettig karakter en Wilhelmina kon zich niet voorstellen dat Ellen ooit haar geduld verloor of de hond van het gezin een schop zou verkopen. Er zaten wel tien boekenleggers in Ellens Bijbel en zelfs in de kantlijnen van haar lesboekje prijkte haar sierlijke handschrift. Ze had duidelijk plezier in haar rol als lerares, maar Wilhelmina voelde zich als student niet op haar gemak.
Wilhelmina hield haar studieboekje een beetje rechtop om haar vergrijp te verbergen en wierp een blik op de titel van de les: 'Gehoorzamen aan Gods roeping.'
Ze dronk de rest van haar bijna koude koffie op en boog zich voorover om haar beker op een onderzettertje te zetten. Ze nam zich voor om zich ondanks alles op de studie te concentreren.
'In dit gedeelte zullen we zien hoe vaak Mozes probeerde Gods roeping voor zijn leven te ontduiken,' zei mevrouw Stockman. 'Zullen we de kring rondgaan, dames, en om de beurt lezen?' Ze knikte naar de vrouw die rechts van haar zat en die begon voor te lezen:
'Toen zeide Mozes tot God: Wie ben ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik de kinderen Israëls uit Egypte zou voeren:
Om de een of andere vreemde reden herinnerde de tekst Wilhelmina aan Mike Dolan. De woorden van Mozes leken wel een echo van haar eigen, opstandige antwoord aan dominee Stockman: 'Ik ben geen dominee en ik ben ook niet opgeleid tot counselor.' Ze bloosde toen ze eraan dacht en keek op haar horloge. Nog drie kwartier en dan was ze vrij.
De tijd sleepte voort. Het leek wel of mevrouw Stockman in slowmotion lesgaf. Wilhelmina's gedachten dwaalden af terwijl de dames maar doorpraatten. Wilhelmina kreeg kramp in haar kaken van het ingehouden gapen.
'...En wat,' zei mevrouw Stockman, 'was zelfs na al deze beloften Mozes' antwoord?'
Een van de vrouwen in de kring las: 'Maar zie, zij zullen mij niet geloven, noch mijn stem horen...'
Wilhelmina schoof onrustig heen en weer op de bank. Opnieuw had ze het vreemde gevoel dat Mozes' houding tegenover Farao leek op haar eigen houding tegenover Mike Dolan. Hun reactie was heel vergelijkbaar: 'Dat kan ik onmogelijk doen!' Het was warm en benauwd in de kamer. Ze staarde uit het raam.
Carol Nugent las nu: 'Toen zeide Mozes tot den Heere: Och, Heere! ik ben geen man wel ter tale... want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong.'
En ik ben musicus, geen evangeliste! dacht Wilhelmina.
Mevrouw Stockman glimlachte vriendelijk naar Wilhelmina. 'Maar God verzekerde Mozes ervan dat Hij hem zou helpen, nietwaar?' zei ze.
Wilhelmina's hart bonsde. Waarom trilden haar handen? Ze staarde naar haar schoot, bang dat haar schuldige geweten zichtbaar zou zijn als de zwarte tong van een ondeugend kind dat dropjes van zijn oma heeft gepikt. Wilhelmina hoorde de levendige discussie, maar begreep de woorden ervan niet. Ze wou dat ze naar huis kon. Plotseling werd het stil in de kamer en ze keek op.
Professor Brewster, het is uw beurt,' zei mevrouw Stockman. 'Wilt u de verzen 12 en 13 lezen, alstublieft?' Wilhelmina klemde haar handen om haar Bijbel en schraapte haar keel.
'En nu ga henen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult. Doch hij zeide: Och, Heere! zend toch door de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden.'
Ze stikte bijna in de woorden.
Deze verzen waren een ruim 4000 jaar oude dialoog tussen Mozes en God. Wilhelmina voelde de overweldigende overtuiging dat God tot haar sprak. Hij droeg haar op naar Mike Dolan te gaan, zoals Hij Mozes had opgedragen naar Farao te gaan. En, net als Mozes, antwoordde ze God met uitvluchten en zei ze tegen Hem dat Hij maar iemand anders moest sturen.
Had ze maar iemand om dit alles mee te bespreken. Ze durfde niet terug te gaan naar dominee Stockman om haar tekortkomingen en twijfels aan hem op te biechten en ze durfde al helemaal niet toe te geven dat ze eigenlijk opstandig Was. Ze was de organiste van de gemeente! Wat zou hij wel niet van haar denken? En in de wereld van mevrouw Stockman leek de harde werkelijkheid van zelfmoord en terminale ziekten niet te bestaan.
Ze voelde de aandrang Carol Nugent in vertrouwen te nemen, al was het alleen maar om haar hart te kunnen luchten, maar Carols grootste zwakheid was dat ze vreselijk onderzoekend en nieuwsgierig was. Wilhelmina wist dat haar vriendin niet zou rusten eer ze het hele verhaal uit haar had losgepeuterd, inclusief meneer Dolans vreselijke voornemen om een einde aan zijn leven te maken. Nee, met Carol kon ze niet praten.
Ze richtte haar blik weer op haar Bijbel, nieuwsgierig naar Gods antwoord nadat Mozes Zijn opdracht had geweigerd. Het volgende vers luidde: 'Toen ontstak de toorn des Heeren over Mozes...'
Wilhelmina had deze geschiedenis jaren geleden op de zondagsschool gehoord. Ze wist dat Mozes uiteindelijk toch naar Farao was gegaan. Zij kon dan wel opstandig zijn, maar wat als God nu eens toornig was op haar? Mozes ging uiteindelijk naar Farao - zij waarschijnlijk naar Mike Dolan.
Om Wilhelmina heen sloten alle dames hun Bijbels. Ze ritsten ze dicht en stopten ze in hun handtasjes en draagtassen. De bijbelstudie was eindelijk afgelopen.
'Laten we, als we vandaag besluiten met stil gebed,' zei mevrouw Stockman, 'ons hart onderzoeken of er gebieden zijn waarop we misschien Gods roeping niet gehoorzamen.'
Wilhelmina boog haar hoofd. Ze worstelde verscheidene, lange minuten met de bitterheid die ze nog voelde en was niet in staat te bidden.
Ja, Heere, bad ze tenslotte moeizaam. Misschien is er toch nog wel een mogelijkheid om met Mike Dolan te gaan praten. Maar helpt U me dan alstublieft. Uit mezelf kan ik het niet.
'Amen,' zei mevrouw Stockman. 'Dames, bedankt voor uw komst. En onthoud dat God u belooft te helpen bij uw taak als u zijn roeping gehoorzaamt.'
Nadat ze Carol had afgezet, begon Wilhelmina een plan te bedenken waarmee ze zonder veel moeite haar geweten het zwijgen op kon leggen ten aanzien van meneer Dolan. Ze stopte eerst bij de christelijke boekwinkel en kocht daar twee traktaatjes. Op de voorkant van Het Reddingsplan stond een plaatje van Jezus, Die op een deur klopte. Het andere foldertje droeg de onheilspellende titel: Waar Brengt U de Eeuwigheid Door? Er stond een gouden stad in de wolken op, hoog boven een brandend meer vol vuur en zwavel. De twee traktaten zouden meneer Dolan het hele verhaal vertellen.
Tóen ze thuiskwam pakte ze het telefoonboek, want ze wilde haar plan graag afronden. Eerst belde ze Anthony Amato, haar pianostemmer, en sprak met hem af dat ze hem morgenmiddag om twee uur zou ontmoeten bij het Kankercentrum. Tenslotte haalde ze diep adem, pakte vastbesloten het visitekaartje van meneer Dolan en draaide zijn nummer.
'Met Luchtvaartbedrijf Dolan.' Op de achtergrond klonk het dreunende geluid van een motor.
'Goedemiddag. Mag ik meneer Dolan spreken, alstublieft?'
'Jazeker. Welke wilt u?'
Wilhelmina keek naar het kaartje. 'Michael G. Dolan, alstublieft.'
'Goed, momentje... Hé, pa! Het is voor u...' De motor viel stil en even later hoorde Wilhelmina Mikes opgewekte stem.
'Met Mike. Kan ik u helpen?'
'Dag, meneer Dolan. Met Wilhelmina Brewster. Ik...'
'O, hallo, professor. Hoe gaat het?'
'Uitstekend, dank u. Ik bel over de piano van het Kankercentrum en...'
'O, mooi! Is hij weer helemaal opgeknapt?'
Ze wilde dat hij zou ophouden haar in de rede te vallen en haar zou laten uitpraten, maar ze hield zich in. 'Ik heb met mijn pianostemmer afgesproken dat hij morgen om twee uur naar het centrum gaat. Als u wilt, kunt u ook komen en...'
'Geweldig, ik heb nog nooit gezien hoe een piano wordt gestemd. Komt u ook?'
'Ja, dat is wel de bedoeling.'
'Nou, goed dan. Afgesproken. Dan zie ik u morgen om twee uur. Tot ziens.'
Wilhelmina's hand trilde toen ze de hoorn weer op de haak legde. Zijn enthousiaste reactie gaf haar een onbehaaglijk gevoel, maar daar was niets aan te doen. Ze stopte de twee traktaatjes samen met een brochure van haar kerk in haar handtas en klikte die dicht. Haar plan was in gang gezet. Ze zou hem om twee uur ontmoeten, hem de blaadjes geven en dan bevrijd zijn van haar schuldgevoelens over de ziel van Michael G. Dolan.
De volgende middag om half twee waren Wilhelmina's zenuwen even strak gespannen als de snaren van een piano. Ze had de hele ochtend tegen de afspraak opgezien en tegelijkertijd gewenst dat het allemaal achter de rug zou zijn. Het was net als naar de tandarts gaan om een kies te laten trekken, besloot ze. Haar handpalmen waren klam van het zweet en het kostte haar moeite de korte, grijze handschoenen aan te trekken die bij haar grijze, wollen pakje pasten. Ze deed de voordeur op slot, controleerde of de traktaatjes nog steeds in haar tas zaten en wilde net de keukendeur uitstappen toen de telefoon ging. Ze slaakte een kreet van schrik. Ze werd veel te nerveus van deze vervelende toestand. Ze griste de hoorn van de haak.
'O, professor Brewster, ik ben blij dat u nog thuis bent. U spreekt met Angela Amato.' Ze klonk buiten adem. 'Tony kan vanmiddag niet komen om die piano voor u te stemmen. Hij is vanmorgen door zijn rug gegaan toen hij een spinet aan het stemmen was.'
'O, nee toch!' Wilhelmina deed haar ogen dicht. Wat moest ze nu?
'Hij zit nu bij de chiropracticus, maar hij zal het u laten weten als hij weer kan werken. Misschien over een dag of wat. Die kleine spinetjes zijn zo moeilijk te stemmen, weet u. Ik heb nog tegen hem gezegd dat hij er meer voor moet vragen, maar hij...'
'Dank u, mevrouw Amato. Laat hem maar bellen als hij weer beter is.'
Nadat ze met een klap de hoorn op de haak had gelegd, realiseerde Wilhelmina zich dat ze geen enkele blijk van medeleven met die arme man had gegeven. Maar daar was ook geen tijd voor geweest. Ze moest meneer Dolan te pakken zien te krijgen voordat hij voor niets op weg ging naar het Kankercentrum. Ze grabbelde in haar tasje naar zijn visitekaartje en draaide zijn nummer.
'Luchtvaartbedrijf Dolan. Goedemiddag.' Weer hoorde Wilhelmina het gejank van motoren op de achtergrond.
'Mag ik Michael Dolan spreken, alstublieft?'
'Het spijt me, mevrouw, maar die is er niet. Hij is net tien minuten geleden vertrokken. Hij zei dat hij om een uur of vijf weer terug zou zijn.'
Wilhelmina hing op zonder zelfs maar gedag te zeggen. Waarom liepen al haar zorgvuldig uitgedachte plannen in het honderd? Zonder de spraakzame meneer Amato en de afleiding die het stemmen van de piano hen had moeten bezorgen, werd het heel moeilijk om met meneer Dolan te praten. Ze zou nu alleen met hem moeten praten en de moed zonk haar in de schoenen bij de herinnering aan hun vorige ontmoeting. Ze kwamen uit twee volkomen verschillende werelden. Behalve de valse piano hadden ze helemaal niets met elkaar gemeen en nu had ze daar ook al niets meer aan.
Wat moet ik doen? dacht ze in paniek. Ze kon deze ontmoeting uitstellen, maar dan zou ze zich weer een hele ochtend zorgen moeten maken en zich moeten opwinden. Nee. Ze wilde hem de traktaatjes geven. Dan was ze er maar vanaf. Maar waar moesten ze in vredesnaam over praten?
Zonder waarschuwing echoden de woorden van Mozes door haar gedachten. 'Och, Heere! ik ben geen man wel ter tale...' Wat overkwam haar? Eerst werd haar haar carrière afgenomen. Nu leek God haar uit te kiezen om met Mike Dolan te gaan praten. Waarom juist zij? Toen ze naar buiten liep sloeg ze met een klap de achterdeur achter zich dicht, stevende op haar auto af en reed zonder uit te kijken naar het Kankercentrum.
Toen Wilhelmina de ontspanningsruimte binnenkwam, stond Mike Dolan met zijn rug naar haar toe. Hij had zijn baseballpet in zijn hand en praatte met de receptioniste. Hij droeg een donkergroene overall met het logo van Luchtvaartbedrijf Dolan op de rug. Toen hij zich omdraaide om haar te begroeten, zag ze dat er in rode, geborduurde letters 'Mike boven zijn borstzakje stond.
'Hallo, professor. Leuk u weer te zien.' Hij glimlachte hartelijk en stak zijn hand uit. Zijn kleding was verzorgd, zijn handen schoon, maar hij was omgeven door een vage geur van motorolie.
'Ik heb eerder geprobeerd u te bellen, meneer Dolan, maar u was al vertrokken. Meneer Amato kan de piano vandaag niet stemmen. Hij is vanochtend door zijn rug gegaan.'
'O, wat vervelend voor hem. Komt het wel weer goed?'
'Rugklachten zijn een beroepsrisico voor pianostemmers.'
'O, ja? Dat wist ik niet. Je leert elke dag weer iets nieuws.'
'Het spijt me dat u voor niets bent gekomen.'
'O, dat geeft niet, professor. Mijn zoon is waarschijnlijk blij dat hij me even kwijt is.'
Wilhelmina had geen idee wat ze daarop moest antwoorden. Er viel een ongemakkelijke stilte. Ze wilde maar dat ze hem gewoon de traktaatjes in zijn handen kon stoppen en hem gedag kon zeggen, maar dat zou heel onbeleefd zijn. Mike verbrak de stilte.
'Zeg, professor, hebt u soms trek in een kop koffie? Er is een donutzaakje aan het einde van de straat. U hebt het vast druk, dat weet ik, maar nu we toch hier zijn...'
Wilhelmina kon zich niets voorstellen waar ze minder plezier in zou hebben dan in een rokerige donutzaak zitten naast meneer Dolan in zijn geborduurde werkkleren. Maar omdat ze geen andere plannen had en niets anders te doen had, kon ze zijn uitnodiging net zo goed aannemen. Ze keek op haar horloge, alsof ze een strak schema had.
'Nou... ik denk dat ik wel tijd heb om even koffie te drinken.'
'Mooi! Laten we dan maar gaan!' Hij zwaaide de receptioniste gedag en hield de deur voor Wilhelmina open. Ze begonnen samen naar het einde van de straat te lopen.
'Wat is het prachtig herfstweer geweest, hè, professor?'
'Ja, zeg dat wel.'
'Ik vind het heerlijk als het overdag warm is en 's nachts fris. U ook?'
'Ja'
'Dit noem je toch "Indian summer"?'
'Dat weet ik eigenlijk niet.'
'Uw studenten kunnen hun aandacht vast maar moeilijk bij de les houden op zo'n prachtige dag als vandaag.' Hij was al gauw buiten adem omdat hij Wilhelmina's stevige tempo probeerde bij te houden. Ze dwong zichzelf langzamer te lopen.
'Eigenlijk geef ik geen les meer aan de universiteit, meneer Dolan. Ik ben met pensioen.'
'Wel nee! Daar bent u nog te jong voor!' Hij keek geschokt, maar ze zag dat zijn ogen twinkelden.
Wat moest haar karakter koud en onvriendelijk overkomen op iemand die zo opgewekt was als meneer Dolan! Wilhelmina probeerde hun tegengestelde stemmingen te rechtvaardigen door zichzelf te vertellen dat hij elke dag nog naar zijn werk kon gaan en zij niet. Toen herinnerde ze zich dat hij ongeneeslijk ziek was.
Wilhelmina haalde diep adem. Ze moest gewoon proberen een beetje vriendelijker te zijn. Ze had tenslotte een belangrijke opdracht. En trouwens, na vandaag hoefde ze hem nooit meer te zien.
'Ja, meneer Dolan, het is echt zo. Afgelopen zomer ben ik, na 41 jaar les te hebben gegeven aan Faith College, met pensioen gegaan.'
'Nou, dat is fantastisch. Dus hebt u veel plannen nu u zoveel vrijheid hebt? Wereldreizen maken en dergelijke?'
'Nee, ik heb nooit veel om reizen gegeven. Ik heb het druk met mijn werk voor de Kankerstichting. En mijn kerk, natuurlijk.' Ze was heel trots op zichzelf dat ze het geloof ter sprake had gebracht. Dat was een goed begin. Maar ze waren bij de donutzaak aangekomen en tegen de tijd dat ze aan een vettig tafeltje bij het raam waren gaan zitten, was de gelegenheid om over het geloof te praten voorbij.
'Twee koffie, alstublieft,' zei Mike tegen de serveerster. 'Ik wil graag een donut met druivenjam... en wat wilt u, professor?'
'Ik heb eigenlijk nergens trek in.'
'Maar dit zijn de lekkerste donuts van de hele stad. Kom, probeert u er eens een.'
Wanneer zou dit ophouden? Wilhelmina kreeg last van haar galblaas als ze vet at. Maar om hem een plezier te doen en een gesprek over haar ingewanden te vermijden, bestelde ze een gewone donut. Nadat de serveerster hun bestelling had gebracht, deed Wilhelmina haar best iets te bedenken om het gesprek weer op gang te brengen. Voordat haar iets te binnen was geschoten, begon Mike al te praten.
'Je pensioen is je beloning voor een goed en welbesteed leven, vindt u ook niet?Vertel me eens, uw vrijwilligerswerk neemt vast niet al uw tijd in beslag. Wat gaat u nog meer doen?'
Wilhelmina stond met haar mond vol tanden. De meeste mensen van haar leeftijd maakten plannen voor hun pensioen, maar zij had nooit verwacht dat ze met pensioen zou moeten. Had ze maar niet vertrouwd op de belofte van de decaan dat ze parttime kon blijven lesgeven. Had hij zich maar aan zijn belofte gehouden...
'Het spijt me. Het gaat me niet aan.' Toen Mike haar gedachten onderbrak, drong het tot Wilhelmina door dat ze lang had gewacht voordat ze antwoord gaf. In stilte berispte ze zichzelf om haar onbehoorlijke gedrag en ze besloot eerlijk tegen hem te zijn.
'Eigenlijk heb ik helemaal geen plannen gemaakt, meneer Dolan. Ik vond het heerlijk om les te geven, ziet u. Dat is het enige wat ik ooit heb gedaan. En ik wilde niet met pensioen. Ik dacht dat ik wel parttime aan de universiteit kon blijven werken, maar het is anders gelopen.'
'Dat is jammer, professor... een vrouw met zoveel talent als u...' Hij keek haar aan en ze zag zoveel medeleven in zijn blik dat Wilhelmina er tranen van in haar ogen kreeg. Hij wendde zijn ogen niet verlegen af. In plaats daarvan kreeg ze het gevoel dat hij op het punt stond haar hand te pakken. Ze vouwde snel haar handen op haar schoot.
'Maar als die universiteit zo dom is om u te laten lopen, moeten er nog wel tien andere instellingen zijn die u graag zouden willen hebben, professor.'
'Ik ben 65, meneer Dolan. De meeste opleidingen zoeken veel jongere mensen.'
'Dat is belachelijk!' Hij sloeg met zijn vuist op het tafeltje en de koffiekopjes rinkelden. 'U bent nog niet oud genoeg om op stal gezet te worden!'
'Dat is waar. Maar het is toch gebeurd. Hoe dan ook, ik weet niet of ik ergens anders wel gelukkig zou zijn. Faith College was mijn alma mater, ziet u. Mijn vader heeft ook lange tijd aan dezelfde universiteit en het seminarie lesgegeven. Ik denk dat mijn hele leven om Faith College heeft gedraaid.'
'Woont uw familie hier in de buurt?'
'Mijn oudere broer Laurentius is dominee van een kerk in Springfield en mijn jongere broer Peter is professor in de godsdienstwetenschappen aan Yale.'
'Tjonge! Jullie zijn allemaal knappe koppen!'
Wilhelmina glimlachte ondanks zichzelf. Ze had haar mening over hem een beetje bijgesteld. 'Nee, niet echt. Maar vader legde altijd de nadruk op het belang van een goede opleiding en ik denk dat we allemaal goed naar hem hebben geluisterd. Toen ik was afgestudeerd aan Faith College, heb ik een graad gehaald aan het Hartfordconservatorium en daarna kreeg ik hier een baan. Ik zou niet weten waar ik anders les zou moeten geven, zelfs als ze me zouden willen hebben.'
'Nou, wat hebt u dan voor andere dromen in uw leven gehad? Is er niet iets wat u als kind altijd al hebt willen doen, maar waarvoor u nooit de kans hebt gehad?'
Hij leek zo vriendelijk en oprecht geïnteresseerd dat het Wilhelmina niet moeilijk viel open tegen hem te zijn. 'Om u de waarheid te zeggen, meneer Dolan, kan ik me niet herinneren dat ik ooit van iets anders heb gedroomd. Mijn herinneringen bestaan uit pianolessen en recitals en oefenen voor muziekwedstrijden en...'
'Won u wel eens?'
'Wat zegt u?'
'Die wedstrijden... won u wel eens?'
'Meestal wel, ja.' Ze stond het zichzelf toe te glimlachen. 'Vader leerde ons hoe we onszelf doelen moesten stellen en ervoor moesten werken om die te halen.'
'Nou, ik ben blij voor u dat u hebt gewonnen... en ik hoop dat u dit niet verkeerd opvat... maar het klinkt allemaal nogal saai. Had u nooit vrije tijd om leuke dingen te doen? Kinderspelletjes? U hoefde toch niet altijd piano te spelen?'
'O, maar ik vond het heerlijk om te studeren! Ik had nooit veel belangstelling voor die malle kinderspelletjes.'
'Hebt u nooit gespijbeld van school om te gaan vissen?
Of een spookhuis te ontdekken? Sleetje te rijden? Te vliegeren? Dat soort leuke dingen?'
'Niet dat ik me kan herinneren... Maar ik heb wel een gelukkige jeugd gehad, meneer Dolan. Echt waar. 'Waarom kreeg ze plotseling het gevoel dat ze iets in het leven had gemist? 'Mijn hele leven heeft bestaan uit muziek en daar ben ik heel tevreden mee geweest.' Tot nu toe, voegde ze er in gedachten aan toe. Ze vroeg zich af hoe ze over zichzelf aan de praat was geraakt en besloot het gesprek weer op hem te brengen. 'En u, meneer Dolan, houdt u van muziek?'
Mike lachte en het klonk ontspannen en daverend alsof er een kind met de lage octaven van een piano speelde. 'Ik hou van bepaalde soorten muziek, maar over uw soort weet ik niet veel. Ik ben nog nooit naar een klassiek concert of iets dergelijks geweest. En mijn vader zat me nooit op mijn nek over mijn opleiding, zoals de uwe. Hij moest zestien uur per dag in de haven werken om brood op de plank te krijgen, dus we zagen hem niet veel. We waren thuis met z'n negenen en mijn moeder was er meestal ook niet. We vermaakten ons vaak uitstekend. En soms maakten we er ook een puinhoop van!' Hij lachte weer.
'Wanneer begon u belangstelling te krijgen voor vliegen?'
'Toen ik dertien was of veertien. Toen leerde ik iemand kennen die Joe Donovan heette. Die was in de Eerste Wereldoorlog heel beroemd geworden als vlieger. Hij had zelfs een keer tegen de beroemde Rode Baron gevochten. Ik bracht uren op het kleine vliegveldje door en Joe vertelde me al zijn pilotenverhalen. Hij heeft me ook veel over vliegtuigen geleerd. Hij heeft me zelfs leren vliegen. Die Joe was me er een! Hij was als een vader voor me. Hoe dan ook, toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, heb ik mijn baan opgezegd en heb ik me aangemeld bij de luchtmacht. Daar hebben ze me echt leren vliegen... P51 Mustangs... escortevliegtuigen die met bommenwerpers meevliegen, weet u wel?'
Wilhelmina knikte, maar de wereld waar hij over sprak was haar vreemd.
'Ik zette al mijn geld op de bank, had zelfs nog wat bijverdiensten, en na de oorlog begon ik afgedankte vliegtuigen te kopen en op te knappen. Al vrij snel had ik mijn eigen kleine vloot. Ik heb een tijdje in de wildernis van Yukon, Northwest Territories en Alaska mijn eigen bedrijf gehad. Daar zou ik u verhalen over kunnen vertellen! Dat waren nog eens tijden!'
Hij was even stil, maar zijn gezicht straalde bij de herinnering. Opnieuw viel het Wilhelmina op hoe verschillend hun leven was, hoe ontzettend weinig ze met elkaar gemeen hadden.
Ten slotte zuchtte Mike. 'Maar toen ik trouwde en de kinderen geboren werden... u weet wel hoe het gaat. Helen wilde terug naar huis. Ze kon niet tegen de winters in het noorden. Dus verhuisde Luchtvaartbedrijf Dolan en zns. hier naartoe.'
De serveerster kwam terug en schonk zwijgend hun kopjes weer vol. Hij nam een paar slokjes en at zijn donut op. 'Ik heb u naar uw dromen gevraagd, professor, want ik denk dat er iets is waar ik zelf altijd een beetje van heb gedroomd. Sinds de tijd die ik met Donovan heb doorgebracht, heb ik er altijd van gedroomd mijn eigen, bescheiden vloot antieke vliegtuigen uit de Eerste Wereldoorlog te hebben - Sopwith Camels, Spads, Fokkers. Die zou ik graag op willen knappen en er luchtvaartshows mee willen geven — schijngevechten in de lucht, net als Eddie Rickenbacker en de Rode Baron. In die tijd was vliegen nog echt vliegen. Nu is alles in de moderne straaljagers computergestuurd. Er is geen lol meer aan. Maar in die tijd ging het man tegen man, vliegtuig tegen vliegtuig.'
Wilhelmina wilde hem net vragen waarom hij niet had geprobeerd zijn droom te verwezenlijken, toen ze zich herinnerde wat de reden was. Ze keek naar haar handen, legde die om haar koffiekopje en probeerde te bedenken wat ze moest zeggen.
'Ik denk dat ik leef om te vliegen, professor, en u voor de muziek. Ik ben liever in de lucht dan op de grond. Misschien had ik een vogel moeten worden. Houdt u van vliegen?'
'Ik? Dat weet ik niet... ik heb nog nooit gevlogen.'
'Wat? Uw hele leven niet?'
'Nee.'
'Nou, daar kan ik wel iets aan doen!' Hij sprong op, maakte haar hand los van het koffiekopje en nam die stevig in de zijne. 'Kom, mijn favoriete Cessna is volgetankt en staat klaar om te vliegen. En dit is nog de mooiste tijd van het jaar om te vliegen ook. U hebt de herfst in New England niet gezien tot u die vanuit de lucht hebt bekeken!'
Ze trok haar hand los en staarde hem aan. 'Ik kan onmogelijk met u meegaan!'
'Waarom niet? U wilt toch niet zeggen dat u bang bent om te vliegen, hè, professor?'
Wilhelmina was zo overbluft dat ze geen woord uit kon brengen. Er verscheen een vriendelijke grijns op zijn gezicht.
'Mevrouw, als u bij mij in het vliegtuig zit, bent u veiliger dan wanneer u in de auto naar huis rijdt. Kom, probeer het eens. Ik beloof u dat we weer veilig aan de grond zullen komen.'
Zijn directe vriendelijkheid bracht haar van haar stuk. Deze man deed zich niet anders voor dan hij was en had geen geheime agenda, zoals veel van haar collega's in de academische wereld. Hier zat ze, een volkomen vreemde voor hem, en toch bood hij aan haar in zijn vliegtuig te zetten en haar over het platteland te vliegen om de herfstbladeren te zien. Hij bedoelde het goed, maar er was geen denken aan.
'Nee, echt. Dank u, maar dat gaat niet.' Ze keek op haar horloge zonder te zien hoe laat het was en stond op om te gaan.
'Nou, mocht u nog van gedachten veranderen, professor, dan geeft u maar een gil en dan neem ik u gratis mee de lucht in.'
'Dat is heel vriendelijk van u, meneer Dolan, maar...'
'Mike. Noemt u me maar Mike. En ik meen het van dat aanbod, professor.' Hij betaalde de koffie en de donuts en liet een ruime fooi achter.
Toen ze langs de met bomen omzoomde straat terugliepen naar het Kankercentrum, kon Wilhelmina niets meer bedenken om te zeggen. Mike schuifelde opzettelijk met zijn voeten door de gevallen bladeren om ze te laten ritselen en Wilhelmina kreeg bet op haar zenuwen van het geluid. Ze vond de bladeren lelijk — verdroogde, verdorde, nutteloze en ongewenste dingen, die alleen nog geschikt waren om te worden verbrand.
'Vindt u dat geen heerlijk geluid, professor?' vroeg Mike plotseling. 'De geluiden van de herfst vind ik de mooiste muziek die er is. Weet u wat ik eens ergens heb gelezen? Dat de bladeren zichzelf eigenlijk opofferen. Ze vallen van de takken en sterven om ervoor te zorgen dat de boom de komende winter kan overleven. Dat is wat, hè?'
'Mmm... ja,' mompelde ze. Hoe kon hij toch zo constant, onafgebroken opgewekt zijn, vooral in zijn omstandigheden? Wilhelmina's eigen depressie drukte zo zwaar op haar dat ze 's ochtends bijna niet uit bed kon komen, 's Nachts lag ze wakker en kon ze niet slapen.
Toen ze bij het centrum kwamen, wendde ze zich tot hem. 'Bedankt voor de koffie, meneer Dolan. Het spijt me van de piano en dat u voor niets bent gekomen.'
'Dat geeft helemaal niet! Ik vond het leuk om met u te praten. Wees voorzichtig en ik hoor het wel als u besluit om uw eerste vlucht te gaan maken. Tot ziens!' Hij groette haar met zijn baseballpet en verdween om de hoek.
Wilhelmina liep langzaam naar haar auto. Ze liet de bladeren ritselen met haar voeten en probeerde tevergeefs de 'muziek' te horen. Toen ze haar tas openmaakte om haar autosleutels te pakken, zag ze de twee traktaatjes. Voor het eerst in haar hele leven zou Wilhelmina bijna hebben gevloekt.
4
Zaterdag 19 september 1987
Mike neuriede in de auto een melodietje met de radio mee toen hij zijn oude pick-up op de oprit van zijn zoon zette. Hij toeterde en de deur van het huis, dat in ranchstijl was gebouwd, vloog open. Drie kinderen renden allemaal door elkaar schreeuwend en lachend naar buiten.
'Waar zijn de vliegers, opa? Hebt u de vliegers?'
Vanuit de achtercabine van de wagen mengden Buster en Heinz zich eensgezind blaffend in het kabaal. Mike sprong uit de auto en deed de laadklep open.
'Ja, de vliegers liggen hier achterin. We kunnen er zo mee gaan vliegeren — tenzij ze door deze domme beesten zijn vertrapt.'
'Mogen we ze zien? Waar? Welke is voor mij?'
Mike reikte in de achtercabine en trok er een grote doosvormige vlieger uit. 'Deze is voor jou, Mickey. Ik heb hem zelf gemaakt van aluminium buizen en parachutestof.'
'Gaaf! Bedankt, opa!'
Mickey nam met zijn ene hand de vlieger aan van Mike en streek met zijn andere hand zijn blonde haar van zijn voorhoofd. Hij was een knappe jongen van 10, bijna even lang als Mike en hij was stevig gebouwd. Met zijn rafelige spijkerbroek, uitpuilende zakken, besmeurde gezicht en scheve grijns had Mickey het ondeugende uiterlijk van een hedendaagse Tom Sawyer, die klaar was om op avontuur te gaan.
Mike gaf hem een speelse stomp. 'Ik hoop maar dat ik mijn parachute niet nodig heb voordat ik alle gaten heb dichtgenaaid.'
'Waar is de mijne, welke is voor mij?'
'Goed, wacht even, Pete. Hier, dit geval met een propeller en een motortje is voor jou.' Peter sperde zijn blauwe ogen wijd open van verrukking. Hij grijnsde een groot gat bloot waar zijn voortanden hoorden te zitten. Hij was zes, mager en beweeglijk, en had donker haar dat onverzorgd over zijn voorhoofd hing. Hij liet de vlieger door de lucht wervelen en maakte vliegtuiggeluiden. Mike was ervan overtuigd dat Peter zichzelf urenlang in een lege kamer kon vermaken.
'En, lest best, voor Hare Majesteit... deze schoonheid!' Hij haalde een lange, kleurige, kokervormige vlieger van zijdeachtige stof tevoorschijn en legde die elegant om Lori's nek. Ze was acht, melancholiek en ondeugend, had blond haar en een lief wipneusje vol sproeten. Ze strooide haar charme om zich heen of het toverstof was en het lukte haar altijd Mike om haar vinger te winden.
'O, opa! Wat prachtig! Er zit zelfs paars en roze in, mijn lievelingskleuren!'
'Ooo, paars en roze...' aapte haar oudere broer haar na. 'Schei uit, zeg!'
De voordeur sloeg weer dicht en Mikes zoon Steve kwam over het grasveld aanlopen. Zijn T-shirt hing los en hij had zijn handen in de zakken van zijn afgeknipte broek. Hij was gespierd, stevig gebouwd en had dunner wordend bruin haar. In de energieke tred van zijn zoon zag Mike zichzelf zo'n 30 jaar geleden.
'Ga je ook mee?' vroeg Mike.
'Nee... Ik heb Cheryl beloofd dat ik vandaag wat klusjes om het huis zou doen. Maar ik zou best willen.'
'Goed dan, zijn jullie drieën klaar?' vroeg Mike.
'Ja!'
'Klim dan maar in de auto.'
Peter klom over de laadklep om bij Buster en Heinz in de achtercabine van de pick-up te gaan zitten en hield toen een rode, ruitvormige vlieger van papier omhoog met een staart waar sokken aan geknoopt waren. 'Opa, voor wie is deze vlieger?'
'Dat was een speciale aanbieding die ik heb gekocht voor een vriendin van me. We gaan haar onderweg naar het park ophalen.'
'Haar? Is ze even oud als ik?' vroeg Lori.
'Nee, ze is van mijn leeftijd en ze heeft me verteld dat ze nog nooit heeft gevliegerd. Erg, hè?'
Steve glimlachte naar hem. 'U wilt me toch niet vertellen dat u een afspraakje hebt? Is het die mysterieuze dame die u steeds in de hangar belt?'
Mike voelde zijn gezicht warm worden. Hij had er bepaald geen belangstelling voor om professor Brewster het hof te gaan maken, maar hij had haar ook niet meer uit zijn hoofd kunnen zetten sinds hun gesprek in de donutzaak.
'Nee, het is geen afspraakje. Ze is een echte huismus, als je de waarheid wilt weten, en ze is helemaal mijn type niet. Maar ze is nog maar een paar maanden met pensioen en ze loopt met haar ziel onder haar arm. Ik geloof dat ze een beetje depri is. Ik heb medelijden met haar. Dat is alles. Ik dacht dat ik haar misschien kon opvrolijken. Haar een beetje plezier in het leven kon geven.'
'Tuurlijk, pa... vast!' Steve knipoogde naar Lori. 'Zorg ervoor dat opa geen gekke dingen doet, oké? Tot ziens!'
De kinderen kletsten luidruchtig toen Mike de stad doorreed. Ze schepten op over de toekomstige prestaties van hun vliegers en ruzieden erover wie de wedstrijd zou gaan winnen.
Mike reed langs de campus van Faith College en draaide toen een brede laan in met bomen erlangs.
'Wauw, kijk eens wat een grote huizen!' zei Lori.
Mike ging langzamer rijden en bekeek de huisnummers tot hij het juiste nummer had gevonden. Hij reed de lange, gebogen oprit op.
'Is dit het huis van uw vriendin, opa? Wat groot!'
'Ja, hier moet het zijn, want daar is ze.'
Wilhelmina lag geknield in de voortuin en groef tulpenbollen op. Ze droeg een oud pakje van bruine tweed, een vaal geworden jack en om haar hoofd had ze een gebloemde sjaal geknoopt. Toen de pick-up met de blaffende Heinz en Buster achterin rammelend tot stilstand kwam, keek ze verbaasd op. Mike sprong uit de wagen en groette haar door met zijn pet te zwaaien.
'Hallo, professor. Prachtige dag vandaag, hè?'
'Kijk eens aan... meneer Dolan!' Ze krabbelde overeind en sloeg de aarde van haar knieën.
'Mijn kleinkinderen en ik zijn op weg naar een vliegerwedstrijd in het park en ik vroeg me af of u zin had om met ons mee te gaan.'
'Nou... dank u, maar... maar ik moet echt deze bollen afmaken.'
Mike grijnsde en stak zijn handen in zijn zakken. 'U vertelde me laatst dat u als kind nooit hebt gevliegerd en... nou... vliegen kun je niet dichter benaderen dan op die manier — zonder van de grond los te komen, bedoel ik. Toe, probeer het eens.'
'Nee... echt niet... ik ben er niet op gekleed...' Ze sloeg een denkbeeldig korreltje aarde van haar rok.
Uit de manier waarop ze naar de grond staarde, maakte Mike op dat ze een tactisch excuus probeerde te bedenken. 'U ziet er prima uit, professor. Bovendien heb ik me voorgenomen om geen genoegen te nemen met "nee" als antwoord, dus u kunt net zo goed ermee ophouden om uitvluchten te verzinnen en mee komen.'
Haar mond opende en sloot zich geluidloos. Ze zag eruit als een gestrande goudvis.
'Alstublieft? Ik zou uw hulp goed kunnen gebruiken, mevrouw. Ik heb drie kinderen en drie vliegers bij me, dus ik ben in de minderheid.'
Hij glimlachte zo charmant als hij kon, op de manier waaraan de dames geen weerstand konden bieden en ze slaakte een zucht van berusting.
'Nou, goed dan. Maar laat me wel even mijn... eh... tas halen.' Ze verdween naar binnen.
Mike haalde de kinderen, de vliegers en de honden uit elkaar en zette die achterin terwijl hij wachtte. Ten slotte kwam Wilhelmina terug met een grote, bruine, leren handtas. Ze had haar jack verwisseld voor een vest en had haar hoofddoek afgedaan. Mike zag dat ze heel even aarzelde toen ze op de gedeukte pick-up afliep, alsof ze zich niet had gerealiseerd dat ze ermee had ingestemd om met die roestbak mee te rijden toen ze beloofde mee te gaan.
'Hij is niet mooi, maar hij brengt ons wel waar we zijn moeten.'
Hij pakte haar bij de arm en hees haar op de bultige passagiersstoel voordat ze van gedachten kon veranderen. Daarna rende hij terug naar de bestuurderskant, zette de auto knersend in zijn achteruit en reed weg. Een paar minuten later stak Peter zijn hoofd door het raampje van de achtercabine.
'Hoe heet u?' vroeg hij.
'Professor, dit zijn mijn kleinkinderen. Peter... Mickey... en de schone prinses Lori. Dit is professor Brewster, jongens.'
'Wauw! Een echte professor?' vroeg Peter.
'Jazeker!'
De professor zat dicht bij het portier en klemde haar tas tegen zich aan alsof ze bang was dat die uit haar armen zou springen. Toen ze de parkeerplaats opreden, deed ze hem een stukje open, tuurde erin en maakte hem toen met een luide klik weer dicht.
Mike bond de honden aan de bumper vast terwijl de kinderen met hun vliegers uit de auto klommen. Toen stak hij de rode, papieren vlieger onder zijn arm en hielp hij Wilhelmina uit de pick-up. Ze liepen met elkaar naar het inschrijfloket, waarboven een spandoek de ' Twaalfde Jaarlijkse Vliegerwedstrijd' aankondigde.
'Ik wil graag vier vliegers inschrijven,' zei Mike tegen het meisje achter het loket.
'Wat zijn de namen en de leeftijden, meneer?'
'Mickey Dolan is 10... en de schone prinses Lori Dolan is 8... Peter Dolan is 6... en mevrouw Brewster hier is 29.' Het meisje keek naar Wilhelmina en glimlachte.
'O, nee... luister eens, meneer Dolan,' zei Wilhelmina. 'Ik ga niet vliegeren...'
'Natuurlijk wel. Kom mee.' Hij betaalde het kleine beetje inschrijfgeld en ze liepen snel naar het enorme grasveld in het park. Aan een kant van het veld stonden kinderen en vliegers van allerlei leeftijden en afmetingen op een rij terwijl de man die de wedstrijd leidde met een megafoon in zijn hand heen en weer paradeerde als een sergeant die zijn mannen instrueert.
'Luister goed, allemaal! Dit zijn de regels. Als het pistool afgaat moeten jullie de vliegers oplaten. Over precies een uur blazen we op een fluit en de vlieger die dan het hoogst staat wint. Zijn er nog vragen?'
Het startschot klonk en Mickey rende over het gras alsof de jury op hem schoot. De doosvormige vlieger sleepte achter hem aan in een gevecht met een zwaartekracht.
'Goed zo, Mickey!' moedigde Mike hem aan. 'Geef hem meer touw!'
Mickey liet het touw afrollen en keek al rennend over zijn schouder. De grote vlieger klom moeizaam omhoog en draaide snel rondjes in de wind. Mickeys vlieger was het eerste de lucht in en het publiek klapte.
Peter trok aan zijn arm. 'Wilt u me helpen, opa?'
'Oké, Pete. Professor, wilt u de prinses helpen?'
'Maar... maar... ik weet niet hoe het moet!'
'Zo, dames. Kijk maar.' Hij gaf de vlieger aan Peter, die ermee over het gras begon te hollen. Mike rolde het touw af. Zodra hij de wind voelde, riep Mike: 'Oké, laat maar los!' Peter liet de vlieger los en hij fladderde luidruchtig boven zijn hoofd. 'Zien jullie het?'
Even later fladderde Peters vlieger weer als een gewonde vogel naar de grond.
Toen Peter wegrende om hem weer te gaan halen, gaf Mike de professor en Lori instructies. Al gauw zweefde Lori's vlieger aarzelend in de lucht en duikelde toen weer omlaag. 'Aah... jammer, dames. Nog maar eens proberen.'
Hij richtte zijn aandacht op Peter en na nog een aantal pogingen kregen ze Peters zwarte vlieger ten slotte de lucht in. Hij fladderde wild. 'Opa, hoe gaat het met Mickey?'
Mickey was naar het einde van het grasveld gerend en had het mooi voor elkaar. Zijn vlieger hing in de lucht alsof hij erin was vastgeplakt.
'Helpt u ons alstublieft, opa.' Lori stond op het punt om in tranen uit te barsten. Haar vlieger lag op het gras. De professor zat er gehurkt naast en trok aan het verwarde touw.
'Ik geloof niet dat jullie veel aan me hebben,' zei Wilhelmina.
Mike pakte zijn zakmes, sneed het verwarde gedeelte uit het touw en knoopte toen snel Lori's vlieger weer aan de haspel vast.
Twee minuten later liet hij de vlieger met sierlijke zigzagbewegingen boven haar hoofd dansen. Als een grote verfkwast trok hij fleurige strepen door de lucht. Hij gaf haar het touw. 'Het is de mooiste vlieger van de hele wedstrijd, prinses.'
Mike staarde een tijdje met zijn handen in zijn zij naar zijn kleinkinderen, terwijl ze met hun vliegers bezig waren. Als hij zich zo goed voelde, viel het hem niet moeilijk om te vergeten dat zijn tijd beperkt was en dat het aantal dagen dat hij nog met zijn kleinkinderen had, klein en kostbaar was. Op dit moment leefde hij en dat was het enige wat telde. Morgen was nog ver weg.
Ten slotte raapte hij de rode, ruitvormige vlieger met de grappige staart van oude, aan elkaar geknoopte sokken op en liep naar Wilhelmina.
'Alstublieft, professor. We gaan hem oplaten.'
'O, nee...' zei ze haar wenkbrauwen fronsend. 'Ik kijk liever alleen.'
Mike gaf haar de haspel met het vliegertouw en besteedde geen aandacht aan haar protesten. 'Zodra ik de vlieger loslaat, moet u een flinke ruk aan het touw geven. Zo. Daardoor gaat hij omhoog en dan hoeft u alleen het touw nog maar af te rollen. Goed?'
Hij keek naar de overdaad aan vliegers, die als stipjes in de lucht stonden, en vervolgens op zijn horloge. 'We zullen op moeten schieten als u nog wilt winnen,' zei hij. Nog voordat ze antwoord kon geven, tilde Mike de vlieger boven zijn hoofd en sprintte hij met zijn sleutels en losse kleingeld rinkelend in zijn zakken over het gras. Toen hij voelde dat de wind de vlieger greep, gooide hij hem de lucht in.
'Ja, nu! riep hij. Ze gaf een ruk en liet het touw afrollen, precies zoals hij had voorgedaan. Al gauw zweefde de vlieger boven hun hoofd en trok aan het touw alsof hij ernaar verlangde om hoger te klimmen. 'Hij heeft er zin in, professor! Laat het touw maar zo snel mogelijk afrollen! Goed zo! Goed zo!'
Wilhelmina hield de haspel losjes vast en liet het touw afrollen. Snel klom de vlieger omhoog. Ze keek onafgebroken naar de vlieger boven haar hoofd en Mike merkte dat de strenge lijnen in haar gezicht minder strak in hun norse plooien zaten. Ze glimlachte bijna — voor het eerst sinds hij haar had ontmoet. Toen ze in de gaten kreeg dat hij naar haar keek, bloosde ze.
'Nu kunt u hem maar beter overnemen, meneer Dolan.'
'Geen denken aan! Het gaat prima. En noemt u me alstublieft Mike.' Ze keek hem even aan en hief toen snel haar gezicht weer op en keek naar de vlieger, die hoog in de lucht zweefde.
'Vindt u het geen heerlijk gevoel om die vlieger vast te houden, professor? Ik vindt het leuk dat hij zo aan je handen trekt, alsof hij leeft... alsof hij je mee de lucht in wil trekken... bijna alsof hij zeggen wil "kom, vlieg maar met me mee." Dan klimt je hart helemaal langs het touw naar boven om daar ook te zweven, hè? En dat ben je eventjes niet meer aan de aarde gebonden, maar aan de lucht! Begrijpt u wat ik bedoel?'
Ze schonk hem een eigenaardig, half glimlachje en knikte toen. 'Ja, ik geloof het wel.'
'Maar als u wilt winnen, moet u de vlieger al het touw geven dat u hebt. Ik geloof dat die oranje en misschien ook die gele, doosvormige vlieger daar hoger staan dan die van u. Rol het touw maar helemaal af, dan ga ik bij de kinderen kijken.'
Mike vond Lori halverwege het veld in tranen. Haar touw was vastgeraakt in het touw van een andere vlieger en nu lagen ze allebei op de grond onder een hoop touw die hopeloos als spaghetti in de war zat.
Hij tilde haar op en ze drukte haar gezicht tegen zijn schouder. 'Niet huilen, prinses... niet huilen. Ik weet dat je teleurgesteld bent... maar toch is jouw vlieger de mooiste van de hele wedstrijd. Kom maar... dan snijden we hem los... en als je die tranen wegveegt, krijg je na de wedstrijd patat met een hamburger. Wat vind je daarvan?'
Ze droogde haar tranen en glimlachte flauwtjes.
'Grote meid!' Hij sneed haar vlieger los en vouwde hem toen plechtig op, als een vlag tijdens de begrafenis van een soldaat. Hij legde hem in haar armen.
'Zo. En nu vraag ik me af waar je twee broers zitten.'
Mike zag de zilveren, doosvormige vlieger halverwege de stam van een hoge esdoorn aan de rand aan het veld hangen. Mickey probeerde omhoog te klimmen om hem eruit te halen.
'Zo te zien is Mickey te dicht in de buurt van die bomen gekomen,' zei hij.
Lori wees naar de speeltuin. 'En daar is Peter.' Peter zweefde vrolijk schommelend door de lucht en dacht helemaal niet meer aan de wedstrijd. Zijn vlieger wapperde vlak boven zijn hoofd heen en weer.
'Nou, prinses, het ziet ernaar uit dat de professor de enige is die nog kans op de prijs heeft. Kom, laten we haar gaan helpen.'
Ze liepen op een drafje naar Wilhelmina terug, maar die scheen zich volkomen onbewust van hun aanwezigheid. Ze staarde naar haar vlieger alsof ze met haar gedachten mijlenver weg in de wolken zat.
'Volgens mij staat die oranje nog steeds hoger dan die van u, professor, maar als u het touw helemaal af laat rollen, wint u het waarschijnlijk van hem.'
Ze keek hem verbaasd aan. 'O, maar het touw staat nu al zo strak. Ik ben bang dat ik hem kwijtraak als ik dat doe. Breekt het niet?'
'Dat zou kunnen. Dat is het risico dat u zult moeten nemen. Maar als u dat niet doet, wint u de wedstrijd niet. U kunt het net zo goed proberen. Als het mis gaat, hebt u tenminste een poging gewaagd.'
Ze keek geconcentreerd naar haar voeten alsof ze worstelde met een enorm belangrijke beslissing. Hij wilde haar eraan herinneren dat de vlieger bijna niets had gekost, maar ze was zo in gedachten verzonken dat hij haar niet wilde storen.
Ten slotte verslapte haar greep op de haspel en voorzichtig liet ze het touw afrollen. Maar haar blik hield ze op de grond gericht, alsof ze bang was om te zien hoe het touw zou knappen of haar vlieger weg zou zweven door de lucht.
Mike liet zijn blik rondgaan. Er stonden nog maar twaalf vliegers in de lucht en terwijl hij keek, steeg de vlieger van professor Brewster tot hij alleen nog maar een rood stipje was, dat even hoog stond als de oranje vlieger.
'Goed zo! Toe maar, professor! U kunt hem verslaan! Als het moet knopen we er nog wat van Lori's touw aan vast.'
Wilhelmina hield haar hoofd gebogen en deed haar ogen dicht terwijl ze het laatste stuk touw liet afwikkelen.
'Opa, ze wint, ze wint! Kijk dan!'
'Lori heeft gelijk! De uwe staat nu hoger!'
Eindelijk keek Wilhelmina omhoog. 'O, jongens, ik had nooit gedacht dat hij zo hoog kon gaan!'
Opeens klonk er een fluit en begon het publiek te juichen.
'U heb gewonnen! U hebt gewonnen! riep Lori.
Een mensenmenigte kwam op hen af, compleet met journalisten en fotografen.-
'Mogen we weten hoe u heet, mevrouw?'
'Eh... Wilhelmina... eh, Brewster...'
Fototoestellen flitsten toen de jury haar de hand drukte en haar een kleine trofee van een centimeter of twintig hoog overhandigde. Het was een metalen modelletje van een vlieger. Op het voetstuk stond gegraveerd: 12de Jaarlijkse Vliegerwedstrijd — 1e plaats.
Met open mond stond Lori naar de professor te kijken. Peter en Mickey renden met hun vliegers in hun hand naar hun toe.
Mike keek geamuseerd toe, terwijl de journalisten nog meer vragen op Wilhelmina afvuurden en haar feliciteerden. Ze was nerveus door alle aandacht die ze kreeg, maar scheen er toch wel van te genieten. Hij was blij dat hij haar had meegenomen. Ten slotte luwde de opwinding.
'Zo, dus u komt in de krant,' zei Mike en klopte haar op haar schouder. 'Bent u nu blij dat u het risico hebt genomen?'
Ze glimlachte en knikte. 'Ik wou dat ik het gezicht van decaan Bradford kon zien als hij het in de krant leest.'
'Ja, ik vind dat u het heel goed hebt gedaan voor een eerste keer, professor.'
Haar glimlach verdween. 'Noem me niet zo, Mike. Ik heet Wilhelmina.'
'Goed, Wilhelmina. Maar ik denk dat je de vlieger nu maar beter binnen kunt gaan halen. Daar ben je wel even mee bezig.'
Ze keek naar de vlieger, die nog hoog boven hen zweefde en zuchtte. 'Ja, daar heb je gelijk in. Maar het is wel jammer...' Ze begon de haspel tussen haar handen te draaien en wond langzaam het strakgespannen touw op. Plotseling klonk er een geluid alsof iemand aan de snaar van een viool had geplukt en ging het touw slap hangen. De rode vlieger zweefde uit het gezicht.
'Het is gebroken!' riep ze. 'Het spijt me... ik ben je vlieger kwijt.'
'O, dat geeft niet. Je hebt in ieder geval de wedstrijd gewonnen voordat het gebeurde. En op de een of andere manier lijkt het gepast, vind je niet? Alsof je hem hebt vrijgelaten.'
Wilhelmina knikte nadenkend. 'Aan de manier waarop hij aan mijn handen trok, merkte ik dat hij er voorgoed vandoor wilde.'
'Kunnen we hem niet meer terugkrijgen, opa?' vroeg Peter. 'Het was de beste vlieger!'
Mike tilde hem op terwijl ze naar de pick-up liepen. 'Weet je wat, Pete? Jij en ik en de professor gaan met de Cessna de lucht in en dan vliegen we net zo lang over de hele stad tot we die vlieger zien. En dan mag jij het raampje opendoen en hem pakken!' Mike kietelde Peter tot hij slap was van het lachen.
Toen ze bij de auto kwamen, werden ze door Buster en Heinz met enthousiast gekwispel begroet. 'Mag ik voorin zitten, opa?' vroeg Lori.
'Zeker, prinses.' Hij zette haar met een zwaai op de bank en hielp Wilhelmina naast haar.
Even later, toen ze onderweg waren, keek Lori naar Wilhelmina. 'Wordt u onze nieuwe oma?'
'Lori!' Hakkelend probeerde Mike iets te zeggen. Hij was zo in verlegenheid gebracht dat hij niets kon bedenken. Peter stak zijn hoofd door het raampje van de achterbak.
'Nou, we hebben maar één oma, weet u. En die woont in Texas. We vinden de professor leuk, omdat ze vliegert.'
'Eh... ja... ze kan heel goed vliegeren,' mompelde Mike. Hij wierp een blik op de professor en zag dat ze met gloeiende wangen de trofee op haar schoot zat te bestuderen. Hij gaf gas. 'Sorry, professor... deze kinderen hebben totaal geen manieren.'
Het was maar een paar straten naar de snackbar, maar Mike had het gevoel dat het vee) verder was. Als hij hun mond maar vol genoeg stopte met patat, zouden ze niet meer kunnen praten en hem niet meer voor gek kunnen zetten. Toen hij de auto op de parkeerplaats zette, begonnen de kinderen te juichen.
'Oké, kom er maar uit allemaal. We gaan deze overwinning chique vieren.'
Hij zette iedereen aan een tafeltje en kwam even later terug met een blad vol hamburgers en patat. 'Alsjeblieft, Wilhelmina, een jumboburger met uitjes en patat.'
Ze kreunde en greep naar haar maag. 'O, help, dat kan ik niet...'
'Jawel.' Hij hief zijn piepschuim bekertje in een toost. 'Proost! Op de beste vliegeraar ster van de stad, Wilhemina Brewster!'
De kinderen legden hun hamburgers lang genoeg neer om te kunnen klappen. Wilhelmina kon het niet opbrengen om te glimlachen.
Het was al bijna donker toen Mike de pick-up ten slotte op Wilhelmina's oprit parkeerde. Hij hielp haar met uitstappen en liep met haar naar de deur.
'Bedankt dat je bent meegegaan. Ik hoop dat je plezier hebt gehad.'
'Jazeker! Dank u wel, meneer... ik bedoel Mike. O, en hier is je trofee.'
Hij liep achteruit in de richting van de auto en stak protesterend zijn handen op. 'Niets ervan! Je hebt die trofee helemaal zelfverdiend. Hij is van jou, professor. Zet 'm maar bij je muziekprijzen.' Hij stapte in, startte de motor en zette knersend de versnelling in zijn achteruit. Hij reed al toen hij meende dat hij Wilhelmina nog hoorde roepen.
'Meneer Dolan! Stop! Wacht even! Alstublieft!' Ze rende achter hem aan de oprit af en rommelde ondertussen in haar tas. 'Wacht! Ik wil u iets geven...'
'Geen sprake van, professor! Ik hoef geen geld!'
'Maar... maar...'
'U bent me helemaal niets schuldig,' zei hij en leunde uit het open raampje. 'Ik wilde vandaag trakteren. Tot ziens!'
Zonder acht te slaan op haar hevige protesten draaide
Mike de straat op en reed weg.
Het was de volgende dag al laat toen Wilhelmina naar de kerk ging. Haar galblaas had de hele nacht strijd geleverd met de patat en ze had slecht geslapen. Toen de wekker ging, was ze maar nauwelijks in staat zich uit bed te hijsen en zich aan te kleden.
Toen ze bij Carols huis stopte om haar op te halen, stond die al op de stoeprand te wachten. Wilhelmina zette zich schrap voor een berisping, maar Carol stapte in zonder een woord te zeggen.
'Goedemorgen, Carol. Het spijt me dat ik te laat ben.' Ze kreeg geen antwoord. In plaats daarvan staarde Carol haar bevreemd aan alsof Wilhelmina haar krulspelden nog in haar haar had. Wilhelmina inspecteerde haar spiegelbeeld in de achteruitkijkspiegel.
'Wat is er met jou aan de hand?' vroeg ze pinnig. 'Waarom zit je zo naar me te kijken?'
'Ik kan het gewoon niet geloven!' zei Carol. 'Ik zette gisteren de radio aan en toen hoorde ik jouw naam noemen — in verband met een vliegerwedstrijd!'
'Nou en?'
'Maar ik kon mijn oren niet geloven! We zijn al jarenlang vriendinnen en ik heb jou nog nooit met een vlieger gezien!'
'Je zegt het alsof ik een moord heb gepleegd.'
'Maar lieve help, Wilhelmina! Dat is voor kinderen! Wat bezielde je om met een vliegerwedstrijd mee te gaan doen?'
Mike Dolan. Die was overal de oorzaak van. Wilhelmina herinnerde zich hoe hij weer zonder de traktaatjes was weggereden en haar ergernis sloeg om in boosheid.
'Ik had een heel goede reden om naar het park te gaan en die wedstrijd heb ik toevallig gewonnen. Dat is alles. Ik heb niet bepaald plannen om er carrière mee te gaan maken. Kunnen we er nu over ophouden?'
'Goed, maar...'
'Maar wat?'
'Het was helemaal niets voor jou, Wilhelmina. En je hebt me nooit eerder te laat opgehaald. Weet je zeker dat alles wel in orde is met je?'
'Nou, ik ben niet seniel aan het worden, als je dat soms denkt. Ik ben naar het park gegaan om iemand te helpen...'
'Wie dan?'
'Dat doet er niet toe. Ik was niet van plan om met die wedstrijd mee te doen, maar achteraf ben ik blij dat het wel zo is gelopen. Het was leuk.' Ze verbaasde zich over haar eigen bekentenis.
Zwijgend reden ze verder naar de kerk en Carol bleef steelse blikken op Wilhelmina werpen. Wilhelmina liet
Carol in de hal van de kerk achter en haastte zich naar de ruimte voor het koor, dat al enkele minuten bezig was met de repetitie voor de dienst. De koorleden droegen hun gewaden en luisterden naar de koordirigent, een vroegere collega van haar van de universiteit. Ze probeerde onopgemerkt naar binnen te sluipen, maar toen ze de deur opendeed, stopte de dirigent halverwege zijn zin. Alle ogen richtten zich onmiddellijk op haar.
'Ah, daar bent u, professor Brewster. Ik vertelde het koor net over de nieuwe carrière die u na uw pensioen bent begonnen.'
Tweeënveertig koorleden staarden Wilhelmina aan. Je zou bijna denken dat ze gearresteerd was voor naaktlopen in het park.
'Eerste plaats, professor! Geweldig! Wilt u ons misschien het geheim van uw grote succes vertellen?'
Ze hoorde onderdrukt gelach en de eerste tenor, ook een voormalig collega van haar, sloeg zijn hand voor zijn mond om een grijns te verbergen. Wilhelmina wenste dat ze er nooit mee had ingestemd om met Mike Dolan mee te gaan.
'Ik wil er eigenlijk liever niet over praten,' zei ze.
'O, ik begrijp het. U kunt geen vakgeheimen over het vliegeren prijsgeven, hè?' Iedereen lachte smakelijk.
Wilhelmina had zich haar hele leven nog nooit zo gekwetst gevoeld. Ze werd anders altijd zeer door haar collega's gerespecteerd en ze juichten alles wat ze bereikte toe. Ze werd nooit uitgelachen. De toespeling dat vliegeren haar nieuwe carrière na haar pensioen was, kwetste haar nog het meest. Ze ging achter de oefenpiano zitten met wat er nog van haar waardigheid over was en weigerde antwoord te geven op de spottende opmerkingen van de dirigent.
Later, toen het koor voor de dienst de kerk binnenliep, ving Wilhelmina het gefluisterde commentaar van de koorleden op. 'Wie had dat gedacht...! Helemaal niets voor haar! Kun jij het je voorstellen?' Ze wilde dat ze kon ontsnappen aan de spottende blikken en het gegrinnik.
Ook in de dienst bleef Wilhelmina ermee bezig. Ze speelde het orgelvoorspel zo snel dat dominee Stockman nauwelijks tijd had om op het podium te gaan zitten en de preekstoel haast op moest rennen. Ze vloog door de beide gezangen heen, zodat de gemeente naar adem snakte en ook het koorlied zette ze veel te snel in. De dirigent zwaaide wild naar haar met zijn armen in een poging haar af te remmen. Ondertussen dacht Wilhelmina voortdurend aan Mike Dolan. Het was allemaal zijn schuld. Ze herinnerde zich hoe ze onbeheerst en zwaaiend met de traktaatjes de oprit was afgesprint en sloot beschaamd haar ogen.
Waarom moest ze deze publieke vernedering doormaken? Ze probeerde toch alleen maar te doen wat God haar opdroeg? Zou het nog erger worden?
Ze stampte tijdens het laatste lied op de pedalen van het orgel, alsof die verantwoordelijk waren voor haar afgang.
Red de verlorenen, zorg voor de stervenden,
Ontruk hen vol mededogen aan zonde en graf...
En hoe moest ze dat dan wel doen? Elke keer als ze een plan had bedacht, liep alles in het honderd. Toen ze aan het laatste couplet begon, trok ze zoveel registers open dat de glas-in-loodramen ervan trilden:
Red de verlorenen, dat is uw plicht,
God geeft u kracht voor uw taak...
Tegen het einde van het lied was het Wilhelmina gelukt het koor volledig te overstemmen. De dirigent stond te trillen, maar dat kon Wilhelmina niet schelen.
Toen ze het naspel had gespeeld en de kerk leeg was, besloot ze niet terug te gaan naar de koorruimte, zodat ze niet nog meer blikken en gegiechel zou hoeven verdragen.
Ze probeerde net door een zijdeur de parkeerplaats op te glippen, toen ze dominee Stockman tegenkwam.
'Nou, nou, nou, mevrouw Brewster! Wat heb ik over u gehoord? Ik wist dat u iemand met veel talenten was, maar ik had er geen idee van dat u ook nog wedstrijdvliegeraar-ster was.'
'Ja... nou... ik...'
'Ik ben heel blij om te zien dat u zich niet verveelt nu u met pensioen bent.' Hij straalde en klopte haar op haar arm, alsof ze een kind was en liep toen haastig verder.
Ze was van streek door de ironie van zijn laatste opmerking. Ze vocht tegen haar tranen. Zich niet vervelen? Haar leven was leeg en onuitsprekelijk eenzaam. Ze had een paar minuutjes plezier gehad toen ze gewoon aan het vliegeren was, een paar minuutjes waarin ze even haar saaie bestaan had kunnen vergeten, en nu beschouwde iedereen dat als een klucht en deden ze alsof ze het lesgeven ermee had vervangen. Waarom beschouwde iedereen het als een geweldige grap, in plaats van te zien wat het eigenlijk was — treurige kritiek op de onzinnigheid van gedwongen pensioen?
Wilhelmina wachtte in de auto op Carol. Die was altijd een van de laatste mensen die de kerk verlieten, omdat ze bang was dat ze anders een sappig roddelnieuwtje zou missen. Toen Carol eindelijk kwam, babbelde ze een tijdje over de nieuwe baby van de familie Powers en over de oudste zoon van de Baldwins tot ze ten slotte op het grootste nieuws kwam.
'...Maar jij was vandaag het belangrijkste onderwerp van gesprek. Jij en je vliegerwedstrijd.'
'Waarom maakt iedereen toch zo'n ophef over zoiets onbelangrijks?' zei Wilhelmina vermoeid. 'Ik begrijp dat niet.'
'Nou, Wilhelmina, het is helemaal niets voor jou!'
'Als ik dat nog een keer hoor ga ik gillen.'
'Nou, als je niet het middelpunt wil zijn van al het geroddel, had je zoiets ook nooit moeten doen!'
'Sinds wanneer is het een misdaad om te vliegeren?'
'Ik heb niet gezegd dat het dat is, maar op jouw leeftijd... weet je...' Onhandig bleef Carol in haar zin steken.
Wilhelmina greep haar stuur steviger vast terwijl ze reed en deed haar best haar boosheid te bedwingen. Maar Carol zei niets meer tot ze bij haar huis waren.
'Bedankt voor de lift... en probeer wat te rusten, lieverd. Je bent de laatste tijd niet jezelf.' Carol wilde juist het portier dichtslaan toen Wilhelmina haar terugriep.
'Carol... ik wil dat je weet dat het leuk was om te vliegeren. Ik heb er geen spijt van dat ik het heb gedaan, zelfs niet op mijn leeftijd.' Carol rolde met haar ogen en sloeg snel het portier dicht alsof Wilhelmina's dwaasheid misschien besmettelijk was.
Toen Wilhelmina thuiskwam, leek haar huis koud en heel, heel groot — groter dan ooit tevoren. Haar blik viel op de trofee, die ze de avond tevoren op de keukentafel had laten staan en toen ze hem oppakte herinnerde ze zich hoe de vlieger aan het touw in haar handen had getrokken, alsof hij had geprobeerd om los te komen. Meneer Dolan had gelijk gehad. Haar hart was ook naar boven gezweefd. En heel even had ook zij hoog boven de aarde gevlogen, verbonden met de lucht.
Het was zo'n onschuldig pleziertje geweest, zo'n eenvoudige, gewone daad. Waarom had iedereen haar uitgelachen? Haar collega's hadden geschokt en verbaasd naar haar gekeken, alsof ze iets onbehoorlijks had gedaan. Was haar leven dan zo voorspelbaar, zo saai dat iets gewoons als vliegeren bij haar volkomen uit de toon viel? Plotseling zag ze zichzelf, in hun reacties, zoals ze werkelijk was. Wilhelmina Brewster was niet iemand die plezier maakte.
'Ik ben een pompeuze, ouwe taart!' zei ze hardop en hoewel ze wou dat het niet waar was, wist ze dat het wel zo was. Wie Mike Dolan kende, zou nooit verbaasd zijn geweest als hij de wedstrijd had gewonnen. Mike genoot met volle teugen van het leven, zelfs van de korte tijd die hij nog had.
Ze dacht aan haar mislukte pogingen om hem de traktaatjes te geven en herinnerde zich de sombere afbeelding op de voorkant, die ongelovigen het hellevuur beloofde. Toen zag ze zichzelf — Wilhelmina, de opgeblazen, ouwe taart - die de vriendelijke, glimlachende, stervende meneer Dolan het boekje koeltjes overhandigde. Ze greep haar tas, griste de traktaatjes eruit en scheurde ze in stukken. Het kon haar zelfs niet schelen dat de snippers als confetti over de hele keukenvloer dwarrelden.
'O, God,' fluisterde ze,'zo wil ik niet zijn!'
Wanneer was ze opgehouden met plezier maken? Had ze dat eigenlijk ooit wel gedaan? Haar hele leven had bestaan uit strakke discipline. Het was gestructureerd geweest rond plichtsbesef en er was geen ruimte geweest voor spontaniteit. Wilhelmina pakte haar trofee weer op, de enige prijs die ze ooit had gewonnen voor iets anders dan muziek. Ze liep ermee naar de huiskamer en hield hem in haar handen alsof het iets heel bijzonders was. Ze schoof de antieke, marmeren klok van haar grootmoeder opzij, maakte ruimte op het midden van de schoorsteenmantel en gaf daar de opzichtige trofee een plekje. Ze deed een stap achteruit en glimlachte zwakjes door haar tranen heen.
5
Vrijdag 25 september 1987
Wilhelmina belde aan bij het huis van haar broer en wachtte. De rit naar New Haven had langer geleken dan anders, maar een avond in het gezelschap van haar energieke, jongere broer zou ruimschoots opwegen tegen de vermoeiende reis. Ze hoopte dat Peter haar wat goed advies kon geven voor het probleem waar ze de hele week al mee rondliep — Mike Dolan.
Peter zwaaide met zijn gebruikelijke uitbundigheid de deur open en nam haar beide handen in de zijne. 'Mina! Wat heerlijk om je te zien! Kom binnen, kom binnen!' Zijn brede, hartelijke glimlach deed Wilhelmina altijd sterk aan hun moeder denken. Peter had met zijn lichte huid en rossig blonde haar en baard veel van de Scandinavische kant van de familie, moeders kant. Zijn glimlach, die het kleine spleetje tussen zijn voortanden ontblootte, was die van hun moeder, warm en geruststellend. Wilhelmina had haar vaders strenge, puriteinse trekken uit New England geërfd.
Zodra ze de flat binnenkwam, rook Wilhelmina de verleidelijke geuren die uit de keuken van haar schoonzus kwamen. Terwijl ze over het weer en het verkeer in New Haven spraken, liet Wilhelmina vol genoegen haar ogen door de prachtige, smaakvol ingerichte kamers gaan. Peter was directeur van een klein college aan Yale en fungeerde als een chique versie van de kostschoolouder. Zijn ruime appartement was handig opgenomen in de traditionele architectuur van de universiteit. Het had hoge boogramen met glas in lood, zwaar, blank eiken houtwerk en een schouw van geïmporteerd Italiaans marmer. Het was niet het soort interieur dat je toevertrouwt aan de smaak van een amateur en daarom had Peter een binnenhuisarchitect ingehuurd, die met veel originele kunst en Europees antiek het gewenste effect had bereikt.
Peters vrouw Janice kwam op haar elegante manier de keuken uitlopen en beroerde Wilhelmina's wangen licht met haar lippen. Haar kettingen en armbanden rinkelden zacht terwijl ze bewoog.
'Hoe is het met je? We zijn blij dat je besloten hebt te komen.' Ze was slank en heel modieus gekleed, een vrouw die Peter vol trots aan zijn arm had op feestjes van de faculteit. Ze was een fantastische gastvrouw en was uitstekend op de hoogte van alles wat er speelde op de universiteit.
Ze gingen alle drie naar de chique eetkamer om daar, zoals Janice zei, een eenvoudig hapje te eten, maar Janice's idee van een eenvoudig hapje was oesterschelpen gevuld met krab, gebonden aspergesoep, een salade van waterkers en andijvie en een ragout van varkensvlees en kastanjes.
Terwijl ze aten, vertelde Peter over de nieuwe lichting studenten en de colleges die hij gaf en Janice bracht Wilhelmina op de hoogte van het nieuws over hun twee kinderen en vijf kleinkinderen. Toen ze hun kwarktaart op hadden, dronken ze koffie in Peters studeerkamer.
Het was een prettige mannenkamer met lambrisering van warm walnotenhout en lage, leren banken en fauteuils. Een van de muren was bedekt met volgestouwde boekenplanken. Peters antieke bureau was maar nauwelijks zichtbaar onder stapels papieren en een grote computer. 'Dit is de enige kamer waarin ik van Janice mag toegeven aan mijn liefde voor een pijpje na het eten,' zei Peter. Hij liet zich in zijn favoriete stoel zakken en begon met zijn tabak en pij— penrager te rommelen. Hij besteedde er meestal meer tijd aan om de pijp schoon te maken dan om te roken en
Wilhelmina vermoedde dat Peter deze rituelen eerder uitvoerde omdat ze pasten bij zijn imago van professor dan omdat hij verslaafd zou zijn aan nicotine.
'En, hoe staat het met het goede, oude Faith College?' vroeg hij toen hij zijn pijp ten slotte bad aangestoken.
Wilhelmina keek hem aan.'Peter,je weet toch wel dat ik met pensioen ben?'
'Nou, toch niet helemaal? Ik dacht dat je alleen maar minder zou gaan werken.'
'Dat dacht ik ook, maar zo is het niet gegaan.' Ze hoopte dat haar stem niet zou overslaan en haar zou verraden. 'Ik heb afgelopen voorjaar mijn taak neergelegd en sindsdien heb ik niets meer gehoord.'
Peter liet bijna zijn pijp vallen. 'Wat!'
'Nou ja, ik krijg wel elke maand mijn pensioen.'
'Wat bezielt die mensen daar?' vroeg hij streng. 'Ik ga nu onmiddellijk decaan Bradford bellen.'
'Nee, Peter! Dat hoeft niet.'
'De familie Brewster heeft meegeholpen die universiteit te maken tot wat die nu is. Ze kunnen je er niet zomaar uitgooien!'
'Peter, luister nou naar me. Hoe zou ik iedereen onder ogen kunnen komen als ik de naam van mijn familie moet gebruiken om een baan te krijgen?'
'Maar ze hadden het recht niet...'
'Dat weet ik, dat weet ik. Ik was eerst ook boos. Maar nu vind ik het niet erg meer. Echt niet. Ik ben met pensioen en ik doe nu andere dingen.'
'Wil er nog iemand koffie?' Janice had een hekel aan alle soorten conflicten, of het nu echte waren of ingebeelde, en aan het zachte gerinkel dat ze hoorde, wist Wilhelmina dat ze haar handen wrong. Peter wuifde haar weg.
'Luister eens, ik ken jou, Mina. Die baan was je leven. Je kunt niet van de ene op de andere dag je carrière kwijtraken en mij dan wijsmaken dat je dat niet erg vindt, dat je iets anders hebt gevonden om te doen. Wat zou jij nu voor anders moeten doen?'
De waarheid deed pijn. Wilhelmina kreeg tranen in haar ogen. Ze was woedend op zichzelf omdat ze haar broer haar zwakheid had getoond, omdat ze het beeld van de sterke, onafhankelijke vrouw had beschadigd.
'Laten we het er maar niet meer over hebben. Goed, Peter?'
'Goed. Het spijt me, Mina. Het was niet mijn bedoeling je van streek te maken.'
'Beloof me dat je je er niet mee gaat bemoeien.'
'Als dat is wat je wilt.' Hij zuchtte en liet zich weer in zijn stoel zakken. 'Hoe dan ook, ik kan voor mezelf spreken. Over drie jaar is het mijn beurt.'
'Wat ga je doen?' Wilhelmina was blij dat ze de aandacht ergens anders op kon richten.
Peter gebaarde naar de overvolle boekenplanken achter hem. 'Ik heb nog 20 jaar nodig om alle boeken te lezen die ik wil lezen. En er zitten nog minstens acht of negen boeken in mijn hoofd die ik wil schrijven. Een vriend van me is redacteur bij de Yale Press en die loopt te zeuren of ik er deze zomer een kan schrijven.'
'We willen ook meer tijd met de kinderen doorbrengen,' vulde Janice aan. Ze maakte de indruk opgelucht te zijn dat ze het weer over een neutraler onderwerp hadden. 'En met onze kleinkinderen natuurlijk. Hoe gaat het niet je werk voor de Kankerstichting? Doe je dat nog steeds?'
'Ik zit dit jaar in het bestuur. En mijn vriendin Carol heeft me overgehaald om deze herfst vrijwilligerswerk voor de hospice te doen. En dat brengt me dan op een van de redenen dat ik je wilde spreken, Peter.'
'O, vertel eens?' Hij leunde aandachtig voorover en blies kleine wolkjes geurige rook uit.
'Nou, een van de terminale patiënten die ik heb ontmoet, heeft me in vertrouwen verteld dat hij niet wil wachten tot hij aan kanker sterft. Hij wil zelfmoord plegen.' Janice's adem stokte. 'Ik weet niet... wat vind jij ervan, Peter? Is dat zo verkeerd?'
'Vanuit christelijk oogpunt? Ja, natuurlijk. Absoluut.'
'Dat dacht ik eerst ook. Maar de laatste tijd ben ik er niet zo zeker meer van. Hij zei als hij toch sterft, wat maakt het dan uit wanneer en op wat voor manier? Hij wil zijn familie veel verdriet besparen. Je weet dat kanker een langzame, vreselijke dood met zich mee kan brengen. Weet je nog hoe moeder heeft geleden... en hoe moeilijk het voor ons was om te zien dat ze zo stierf? Hij heeft drie kleinkinderen die dol op hem zijn. Is het verkeerd dat hij hen van zijn lijden wil afschermen?'
'Ik ga nog wat koffie halen. 'Janice glipte de kamer uit en haar armbanden rinkelden zacht.
' Weet je zeker dat hij niet probeert zichzelf de pijn te besparen in plaats van alleen zijn familie?' vroeg Peter. 'Misschien zoekt hij een makkelijke oplossing.'
'Dat kan ik hem niet kwalijk nemen. Jij wel? Men zegt dat lafaards kiezen voor zelfmoord, maar volgens mij is er heel wat moed voor nodig om met je vliegtuig tegen een berg te vliegen.'
'Is hij van plan het zo te doen?'
'Zo ongeveer.'
Peter zuchtte en legde zijn pijp neer. 'In de Bijbel staat dat er voor alles een tijd is; een tijd om geboren te worden en een tijd om te sterven. Het is niet aan ons om de tijd of de manier waarop we sterven te kiezen. Die beslissing is aan God. Ons christelijk erfgoed leert ons dat zelfmoord verkeerd is, onder alle omstandigheden. Soms raken christenen echter in verwarring, omdat de Bijbel in Filippenzen ook zegt dat het sterven voor een gelovige gewin is en dat bij Christus zijn het beste is. Er wordt ons verteld dat we ernaar uit moeten zien.'
'Nou, dat is nog een ander probleem. Hij is geen christen.'
'Dan bespaart hij zichzelf geen pijn door zelfmoord te plegen...' Peter aarzelde. 'Maar wat speel jij hier voor rol in, Mina? Ik dacht dat jij alleen administratief werk voor de Kankerstichting deed? Ik wist niet dat je ook persoonlijk contact met patiënten had.'
Er was iets in Peters houding dat Wilhelmina stoorde. Zijn toon was minachtend, alsof het heel onaangenaam was om op een persoonlijk niveau met patiënten te werken. Ze herkende die houding als een houding die ze tot voor kort met hem gemeen had gehad. Tot ze Mike Dolan had ontmoet.
'Ik weet niet hoe het zo gekomen is. Hij is heel aardig, maar hij is geen christen. Ik zou graag met hem over God willen praten, maar ik weet niet hoe ik moet beginnen. Dat is een vreselijke bekentenis van iemand die haar hele leven christen is geweest, maar het is wel zo. Ik hoopte dat jij me zou kunnen helpen. Hoe overtuig je iemand ervan dat hij in het bestaan van God moet geloven?'
'Aha! Christelijke apologetiek! Dat is een van mijn favoriete onderwerpen.' Als Peter zijn rol als leraar aannam, kon hij niet op zijn stoel blijven zitten. Hij stond plechtig op en raakte al snel in de ban van zijn onderwerp toen hij begon te doceren.
'De bewijsgronden voor het bestaan van God kunnen worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën. Ten eerste is het geloof in Gods bestaan intuïtief; het is onontkoombaar en universeel. En volgens Kant zijn er drie onfeilbare toetsen om zuivere kennis te onderscheiden van empirische kennis. Dat het universeel is, blijkt uit het feit dat zelfs primitieve culturen geloof in een opperwezen of opperwezens aanhangen, zij het dan primitief. Als wij dus Gods bestaan ontkennen, doen we daarmee de wetten van onze eigen natuur groot onrecht aan.'
Peter was nu helemaal op dreef en beende orerend door het vertrek heen en weer alsof hij een zaal vol eerstejaarsstudenten voor zich had. Soms klemde hij zijn handen achter zijn rug ineen, soms drukte hij zijn vingertoppen voor zich tegen elkaar en soms maakte hij weidse gebaren.
'Ten tweede gaat de Heilige Schrift uit van Gods bestaan. In de Bijbel vinden we nergens ingewikkelde verhandelingen die trachten aan te tonen dat er een Goddelijk Wezen bestaat. Zijn bestaan wordt eerder voorondersteld en de Schriften doen verslag van de algemene en bijzondere openbaringen die God de mens heeft gegeven.'
Hij zweeg even alsof hij Wilhelmina de tijd gaf alles in haar schrift te schrijven. Door zijn jarenlange ervaring als leraar volgde hij een tempo dat was afgestemd op de schrijfsnelheid van zijn studenten.
'Ten derde kan Gods bestaan worden bevestigd door rationele bewijsgronden. Let op, deze bevatten geen bewijs van empirische aard, omdat God, die geest is, niet, zoals de materiële wereld, aan proefneming kan worden onderworpen. Er zijn echter vijf rationele argumenten en het samengevoegde gewicht daarvan is voldoende om het geloof te ondersteunen.'
Terwijl Wilhelmina luisterde, moest ze aan haar vader denken. Van de drie kinderen van de familie Brewster was Peter degene die het meeste op vader leek. Niet in zijn uiterlijk, maar wel in zijn vermogen tot helder, logisch nadenken en zijn briljante intellect. Vader hield natuurlijk van al zijn kinderen, maar hij was waarschijnlijk het meest trots op Peter - hoogleraar in de godsdienstwetenschappen met een vaste aanstelling aan Yale en zowel doctor in de filosofie als in de theologie.
'Het kosmologische argument komt voort uit de hypothese van oorzaak; alles moet een adequate oorzaak hebben. Dat het universum ontstaan is, leidt tot de conclusie dat er een adequate reden voor de schepping ervan geweest moet zijn.'
Veel van wat Peter zei, kwam Wilhelmina vaag bekend voor. Hoe vaak had vader in de loop der jaren niet precies zo heen en weer gelopen en voor zijn theologiestudenten de bewijsgronden voor Gods bestaan aangevoerd? Wat hield ze veel van haar vader! Niet op de hartelijke, open, tedere manier waarop Mikes kleinkinderen van hem hielden. Vader was voor haar iemand die ze zeer respecteerde en gehoorzaamde omdat ze anders bang was zijn goedkeuring te verliezen. Hij vroeg veel van zijn kinderen, maar hij beloonde wat ze bereikten altijd met erkenning en lof.
'Verder is er het teleologische argument, het argument van ontwerp, dat de structuur en het intelligente doel in het universum onderkent.'
Wilhelmina kon het bijna niet meer opbrengen haar vader nog in het verpleegtehuis te bezoeken. Hij was 89 en door de vorige beroerte die hij had gehad, was elke gelijkenis met de vader die ze had gekend en liefgehad, verdwenen. Hij was gedeeltelijk verlamd, bijna blind en zelfs niet meer bij machte in zijn meest elementaire behoeften te voorzien. De briljante geest waarvan ze zoveel had gehouden, was verloren gegaan, buiten haar bereik gekomen door beschadigde aderen en zenuwen. Als ze op bezoek kwam, wist hij soms wie ze was, maar meestal was ze een vreemde voor hem en hij voor haar. Zijn lichaam werd in leven gehouden door de medische wetenschap, maar zijn persoonlijkheid, haar vaders geest, was ze voorgoed kwijt. Het was hetzelfde dilemma waar Mike voor stond - waarom moest ernaar gestreefd worden een leven te verlengen dat eigenlijk levend dood is?
'Dan hebben we nog het ontologisch argument, dat ervan uitgaat dat alleen al het denkbeeld van God het bewijs is van zijn bestaan en...'
'Peter —'
'Hè...?' Hij keek haar verbaasd aan, bijna alsof hij was vergeten dat er iemand naar hem zat te luisteren.
'Het spijt me dat ik je in de rede val, maar dit kan ik toch nooit allemaal onthouden. Komt er nog veel?'
'Nou, er is nog een moreel argument en het argument van de congruentie. Maar ik kan je wel wat boeken geven die dit allemaal verklaren. Dan kun je het voor je zelf op een rijtje zetten.'
Hij liep naar zijn boekenplanken en haalde er verschillende dikke, in leer gebonden boeken af. 'Hierin staat een aantal verhandelingen over systematische theologie en christelijke apologetiek... en ik zal er ook iets bijdoen van Kant en Hume om het compleet te maken.' Op de vloer voor haar bouwde hij een indrukwekkende toren van boeken.
'Heel fijn, Peter.'
'Graag gedaan.' Hij liet zich weer in zijn leunstoel vallen en wijdde zich weer aan zijn verwaarloosde pijp.
'Heb jij vader de laatste tijd nog bezocht?' vroeg Wilhelmina.
'Weet je, ik was wel van plan om te gaan, maar ik kom er maar niet aan toe.'
'We sturen hem wel af en toe een kaartje,' zei Janice. Halverwege Peters verhaal was ze binnengekomen met verse koffie. 'En we sturen elke week verse bloemen om hem op te vrolijken.'
'Ik heb extra colleges gegeven over filosofische en christelijke ethiek en daar heb ik het erg druk mee gehad.' Peter vermeed het Wilhelmina aan te kijken en stopte nog wat tabak in zijn pijp en drukte die aan. 'Hoe is het met vader?'
'Nog zo'n beetje hetzelfde. Misschien is hij iets achteruit gegaan. De dokter zegt dat zijn hart goed is, maar zijn geest... nou ja, het grootste gedeelte van de tijd is hij in een andere wereld. Hij is heel verward.' Er viel een drukkende stilte. 'Denk jij dat hij op deze manier zou willen blijven leven als hij het voor het zeggen had?' vroeg Wilhelmina zacht. 'Zou hij voor onbepaalde tijd in leven willen worden gehouden nu hij zijn verstand en zijn waardigheid kwijt is?'
'Nu ben je terug bij dezelfde vraag waar we het al eerder over hebben gehad en bij je vriend met het vliegtuig. Nogmaals, ons geloof houdt ons voor dat het verkeerd is om leven en dood in eigen hand te nemen.'
'Maar is het verkeerd om medisch ingrijpen te weigeren als dat ons bestaan alleen maar verlengt en ons niet geneest? Wat is voor vader de volgende stap? Intraveneuze voeding, beademingsapparaten, pacemakers, wonder medicijnen? Die houden zijn lichaam misschien wel op gang, maar vader is er al niet meer, Peter. We zijn hem kwijt. Misschien zegt God wel "Laat hem maar sterven" en nemen we de dood in eigen hand door hem in leven te houden.'
'We moeten duidelijk onderscheid maken tussen levensverlenging en de dood vergemakkelijken. Het is verkeerd om het proces van het sterven te versnellen alleen maar om het lijden te verlichten of om het de familie makkelijk te maken of omdat de ziektekostenverzekering verlopen is. Maar dat is iets heel anders dan weigeren een patiënt kunstmatig in leven te houden wiens dood onafwendbaar en onvermijdelijk is. Volgens Prediker heeft God een tijd bepaald waarop vader zal sterven. We kunnen het proces niet versnellen alleen maar omdat wij denken dat vaders bestaan het nu niet meer waard is verlengd te worden.'
'Moeten we nu echt over zulke akelige onderwerpen praten?' vroeg Janice. 'Toe, we zien Wilhelmina niet zo vaak. Laten we zo'n gezellig bezoek niet bederven.'
'Je hebt gelijk, lieverd,' zei Peter. 'Waar heb je vanavond zin in, Mina? Er speelt volgens mij een symfonieorkest op de universiteit. Janice, waarom bel je de kassa van Woolsey Hall niet even om te vragen of er nog plaatsen beschikbaar zijn?'
'O, doe alsjeblieft geen moeite,' zei Wilhelmina. 'Jullie hoeven me niet mee uit te nemen. Ik weet eigenlijk niet of ik wel zin heb in een concert.'
Janice negeerde haar. Haar armbanden rinkelden terwijl ze het nummer draaide. Peter hoorde haar blijkbaar ook niet. Hij wroette in de la van zijn bureau en mompelde: 'Ik dacht dat ik de informatie over de concerten hier ergens had... Ah! Hier heb ik het. Eens kijken... vanavond voeren ze de negende van Beethoven uit samen met het universiteitskoor en solisten. Dat vind je vast leuk, Mina.'
'Ze hebben nog kaartjes,' zei Janice. 'Zal ik er drie reserveren?'
Wilhemina wilde er niet heen. Ze had zich altijd uitgedaagd en gestimuleerd gevoeld door een goed concert, maar nu muziek geen deel meer uitmaakte van haar leven, leek het geen zin meer te hebben om ernaar te luisteren. Het concert zou haar alleen maar pijnlijk herinneren aan haar verlies.
Peter keek aandachtig naar haar. Janice hield haar hand over de hoorn van de telefoon en wachtte. Wilhelmina zuchtte.
'Als jullie het allebei graag willen, kunnen we wel gaan.'
'Mooi! Janice, zeg maar dat ze drie plaatsen in de benedenzaal voor ons reserveren. En misschien kunnen we na afloop nog ergens heengaan voor een kopje koffie en een hapje.'
Peter zou een heel chique, dure gelegenheid uitkiezen. Wilhelmina dacht aan de koffie die ze samen met Mike had gedronken in het rokerige donutzaakje en vroeg zich af of de teleologische en ontologische bewijsgronden voor het bestaan van God wel werkelijk waren wat Mike nodig had. Vader zou wel geweten hebben wat hij tegen Mike moest zeggen en hoe hij het moest zeggen, maar vader kon haar niet meer helpen.
'Zullen we gaan lopen?' vroeg Peter. 'Het is een heerlijke avond.' Hij haalde hun jassen uit de kast bij de voordeur en loodste iedereen de deur uit. Maar Wilhelmina had een loodzwaar en dof gevoel in haar hart toen ze over de door de sterren verlichte campus liep.
Wilhelmina bleef een paar minuten in haar auto op de parkeerplaats van het verpleegtehuis zitten om moed te verzamelen. Ze werd er altijd neerslachtig van om haar vader te bezoeken, te zien hoe hulpeloos hij was, hoe hij zijn waardigheid kwijt was. Geen wonder dat Peter en Janice hem meden.
De ontspanningsruimte van het door de kerk gesubsidieerde tehuis zag er vrolijk en gezellig uit en was smaakvol ingericht, als de woonkamer van een gezin. Maar de geur van ontsmettingsmiddelen bedierf het effect. Het was vandaag bezoekdag en op bijna alle banken en stoelen zaten mensen, die opgewekt met hun familie en vrienden zaten te praten. Dit waren de ouderen die in het seniorencomplex in de oostelijke vleugel woonden. Vader woonde in de westelijke vleugel. De sfeer in het verpleegtehuis was lang niet zo vrolijk.
Wilhelmina bleef bij het kantoor van de verpleegsters staan om de hoofdzuster te spreken. 'Goedemiddag. Ik vroeg me af hoe het met mijn vader is.'
'Ongeveer hetzelfde als toen u vorige week op bezoek kwam, professor Brewster. Hij slaapt 's nachts nog steeds slecht. De dokter gaat hem andere medicijnen geven.'
'Heeft hij gegeten?'
'Nou, zoals u weet heeft hij niet veel trek...' Ze werd onderbroken door een angstaanjagende schreeuw uit een van de kamers. 'Wilt u me even excuseren, alstublieft?' De zuster liep haastig de geboende gang door. Haar schoenen kraakten een beetje.
Toen Wilhelmina door de hal naar de kamer van haar vader liep, werd ze achtervolgd door de meelijwekkende kreten. De geur van ontsmettingsmiddelen en urine was overweldigend. Ze vond het een vreselijk idee dat ze haar vader op zo'n plek moest achterlaten, maar ze had geen andere keuze.
Hij zat zoals gewoonlijk onderuit gezakt in zijn rolstoel en staarde nietsziend voor zich uit. Wat zou hij het vreselijk vinden om zo door wie dan ook gezien te worden — gebogen en vermoeid, ongeschoren en met vet, ongekamd haar. Hij was losjes vastgebonden, alsof ze verwachtten dat hij plotseling kon besluiten dat hij wel iets beters te doen had, van zijn stoel op zou staan en weg zou lopen. Toen ze zich bukte om hem een kus op zijn wang te geven, maakte ze hem los.
'Hallo, vader. Ik ben het...Wilhelmina.'
Hij keek op, maar er lag geen blik van herkenning in zijn ogen. Er was geen teken dat hij wist wie ze was. Ze had net zo goed een van verpleegsters kunnen zijn of een volkomen vreemde. Ze nam zijn hand tussen haar eigen handen, liefkoosde die zachtjes en praatte een paar minuten rustig tegen hem tot ze ten slotte niets meer te zeggen had.
Op zijn ladekast stonden bloemstukken in verschillende stadia van verleptheid en onder de rand van zijn spiegel waren vrolijke kaarten met beterschapwensen gestoken. Zou hij die zien? Zou hij enig idee hebben wie ze stuurden? Waarom nam ze nog de moeite om te komen? Deed ze het voor vader of voor zichzelf?
'Vader... weet u wie ik ben?' vroeg ze. Hij reageerde niet. Plotseling vond Wilhelmina het heel belangrijk dat hij haar zou herkennen, dat ze een teken zou krijgen dat dit omhulsel van een mens echt haar vader was, de man van wie ze zoveel hield.
'Laten we gaan wandelen,' zei ze. Alle regels en voorschriften negerend, reed ze haar vader de gang uit, het verzorgingstehuis vol kreten en akelige geuren uit. Ze wilde, al was het maar even, doen alsof hij weer zichzelf was, dat ze contact hadden, net als de tientallen andere ouderen en hun familie.
De hal en het kantoor van de verpleegsters waren verlaten. Niemand hield haar tegen toen ze hem naar de ontspanningsruimte reed. Alle banken en stoelen waren bezet, dus duwde ze hem naar de piano en ging op het bankje zitten.
'Zal ik iets voor u spelen, vader?' Hij leek wat aandachtiger, gestimuleerd door de bewegingen en het gepraat van de mensen om hem heen. Ze begon te spelen, eerst heel zacht, maar al gauw vergat ze waar ze was en speelde ze luider, krachtiger en werd ze meegevoerd door de muziek. Beethoven. Chopin. Liszt. Ze merkte helemaal niet dat de gesprekken waren stilgevallen en dat iedereen naar haar zat te luisteren. En ze merkte ook niet dat haar vader zijn ogen had dichtgedaan en dat er langzaam een traan over zijn wang gleed.
Toen ze ten slotte niet meer wist wat ze moest spelen, schrok ze van het spontane applaus. Ze knikte even om te bedanken. Toen legde Wilhelmina haar vingers weer op de toetsen. Zachtjes, bijna als een slaapliedje, speelde ze haar vaders lievelingsgezang 'Blijf Mij Nabij'. De woorden ervan speelden door haar gedachten terwijl ze speelde:
Wees bij mij, nu de dag ten einde spoedt.
Alles verdoft wat glans bezat en gloed.
Alles vervalt in 't wisselend getij,
Maar Gij die eeuwig zijt, blijf mij nabij.
Ze had zonder woorden tot haar vader gesproken, hem alles verteld wat haar hart hem graag wilde vertellen en ze had geprobeerd hem te raken met haar muziek. Zachtjes sloot ze de klep van de piano en stond op om hem terug te brengen naar zijn kamer. Maar hij keek haar intens aan en bewoog zijn mond, alsof hij worstelde om iets te zeggen. Ze knielde naast hem neer en pakte zijn hand. Hij bracht niet meer uit dan zwak gefluister.
'Mijn Mina...'
6
Zaterdag 3 oktober 1987
Mike klopte op de hordeur van zijn zoon en ging daarna naar binnen. 'Iemand thuis?'
'Kom maar binnen, pa,' riep Cheryl vanuit de keuken. 'Het eten is bijna klaar. Steve is even naar de winkel gegaan om nog wat bier te halen. Hij komt zo terug.'
Het bescheiden huis met drie slaapkamers zag er gezellig uit. Het vloerkleed was versleten en er zaten lossen hoezen over de stoelen. Mike schopte zijn werkschoenen uit en maakte het zich gemakkelijk. Mickey en Peter, allebei gehuld in legerkleding, speelden een veldslag na.
'Het ziet er hier uit als Frankrijk tijdens de bezetting in de Tweede Wereldoorlog,' zei Mike. Hij liep voorzichtig op kousenvoeten door het slagveld. Uit ervaring wist hij hoeveel pijn het deed om op een dode soldaat of een afgedankt wapen te trappen dat verborgen lag in het dikke, beige tapijt.
Vanaf de bank, waar Lori thee serveerde, sloeg een verzameling poppen, beren en andere beesten de strijd gade. Ze bood Mike een klein kopje en een schoteltje aan.
'Wilt u wat thee, opa?'
'Ja, heerlijk.' Hij slurpte luidruchtig van de onzichtbare thee. 'Zeg, wie is er aan het winnen daar beneden?'
'Ik,' zei Mickey. 'Ik heb een betere luchtmacht.'
'Niet waar!' riep Peter. 'Wel méér, maar niet beter!'
De strijd woedde nog een paar minuten hevig door. Raketten vlogen over en weer en bommen explodeerden tot Steve thuiskwam met zes blikjes bier.
'Het eten is klaar,' riep Cheryl vanuit de keuken.
Iedereen ging op zijn plaats zitten aan de volle tafel in de eetkamer, waar Mike de zware, vette geur van gebraden kip rook. Anders vond Mike dat heerlijk, maar vanavond stond het hem om de een of andere reden tegen. Hij was misselijk en hoopte dat het hem in ieder geval zou lukken om een beetje te eten van wat Cheryl had gekookt, zodat hij haar niet zou beledigen. Hij schepte een kleine portie aardappelpuree en doperwtjes op en koos een half kippenpootje van de schaal.
'Kom op, pa. U mag hier wel meer dan één stukje kip. Neem nog wat.' Steve hield hem de schaal voor.
'Voorlopig is dit genoeg, hoor.'
'U wordt gewoon mager, weet u dat? Vindt u niet dat u wel erg ver gaat met dat dieet?'
'Je bent gewoon jaloers. Moet je die bierbuik van jou zien.'
Steve wreef over zijn T-shirt op de plaats van de ronding boven zijn broekriem. 'Ja, ik weet het. Maar ik vind niet dat u moet proberen om nog meer af te vallen, pa. U ziet er niet zo goed uit.'
'Ik bewaar wat ruimte voor het toetje. Ik heb die appeltaart daar zien staan.'
Mike begon zich met de minuut beroerder te voelen.- Hij schoof zijn eten over zijn bord heen en weer zonder ervan te eten, maar iedereen had het te druk met zijn eigen bord om dat op te merken.
'Mam, Peter neemt alle jus,' zei Lori.
'Peter, geen jus meer tot je je erwtjes op hebt.'
'Is er nog wat licht vlees?' vroeg Mickey. 'Ik vind donker vlees niet lekker.'
'Hou op met zeuren en eet wat je op je bord hebt.' Steve stond op en liep naar de koelkast. 'Wilt u nog bier, pa?'
Mikes maag draaide om, alsof hij in een opwaartse luchtstroom terecht was gekomen. 'Nee, dank je, ik hoef niet meer.' Hij pakte zijn kippenpootje en net toen hij er een hap van wilde nemen, voelde hij zich opeens overweldigend misselijk en wist hij dat hij moest overgeven. Hij schoof zijn stoel naar achteren en rende naar de badkamer.
Naderhand voelde hij zich slap en bibberig. Hij schoof de shampooflessen en speelgoedbootjes opzij, ging met zijn hoofd naar beneden op de rand van het bad zitten en hoopte dat de duizeligheid zou overgaan. Hij was boos op zichzelf omdat hij van tafel had moeten gaan. Nu zou Steve waarschijnlijk weer vragen gaan stellen. Even later klopte er iemand op de badkamerdeur.
'Pa? Is alles goed?'
'Ja, Steve. Niets aan de hand. Ga maar door met eten. Ik kom er zo aan.'
Steve deed de deur open. 'Er is wel iets aan de hand. Kijk toch eens! U ziet zo wit als een doek. Wat is er met u? Wees nou eens eerlijk.'
'Ik denk dat ik een beetje grieperig ben.'
'Dat zei u laatst in de hangar ook al toen hetzelfde gebeurde.'
'Ja, ach, er heerst waarschijnlijk iets. Dat zal het zijn of misschien vergiftig ik mezelf wel met wat ik zelf kook. Mijn honden krijgen de restjes en die voelen zich ook al niet best.' Hij probeerde te grinniken, maar hij zag aan de frons op Steves voorhoofd dat die het verhaal niet geloofde.
'Bent u de laatste tijd wel eens bij de dokter geweest om u na te laten kijken?'
'Is dit een politieverhoor of zo? En ja, ik ben bij de dokter geweest. Een paar weken geleden nog.' Hij hoopte dat het Steve gerust zou stellen.
'En?'
'En wat?'
'Moet ik het er echt uit peuteren? Wat zei hij?'
Mike wilde niet tegen zijn zoon liegen, maar hij wilde hem ook de waarheid niet vertellen. 'Nou, ik zit hier toch nog? Je weet hoe dokters zijn. Hij zou me gelijk naar het ziekenhuis hebben gestuurd als ik niet helemaal in orde was geweest. Kom, laten we weer aan tafel gaan.'
Steve kwam niet in beweging. 'Weet u wel zeker dat hij u goed heeft onderzocht?'
'Je bent nog erger dan een oud vrouwtje. Bel dokter Bennett maar als je me niet gelooft.' Hij hoopte dat Steve het niet echt zou doen.
'Ik kan wel regelen dat iemand anders morgen die charter vliegt als u zich niet goed genoeg voelt.'
'Ben je mal! Morgen ben ik weer helemaal in orde. Ga nou maar verder met eten.'
Steve keek hem nog even onderzoekend aan en liep toen aarzelend terug naar de kamer. Het huis leek wel te schommelen toen hij achter Steve aan liep. Hij zou zijn bord niet leeg kunnen eten en appeltaart kreeg hij ook niet naar binnen.
'Het spijt me echt, Cheryl,' zei hij. 'Je had heerlijk gekookt, maar ik denk dat ik een griepje onder de leden heb. Ik hoop dat je het niet erg vindt.'
'Helemaal niet, pa. Waarom gaat u niet even liggen?'
'We hoeven vanavond niet uit te gaan als u zich niet goed genoeg voelt om op te passen,' zei Steve.
'Ik red me wel. De kinderen kunnen nu voor de verandering eens voor mij zorgen.'
Mike liet zich in Steves luie stoel zakken en zette langzaam de rugleuning zo ver mogelijk achterover. Hij zou de schijn niet veel langer op kunnen houden. Steve was al achterdochtig. Hoe langer Mike wachtte, hoe groter de kans werd dat Steve achter de waarheid zou komen en hem niet meer zou toestaan te vliegen. Mike deed zijn ogen dicht en voelde zich opeens heel slaperig. Zachte, grijze slaapwolken dreven steeds dichter naar hem toe. Hij zou zijn laatste vlucht heel gauw moeten maken.
Toen Mike wakker werd, wist hij niet of hij een paar uur had geslapen of een paar minuten. Hij hoorde Lori en Mickey ruziën over wie de tafel moest afruimen en begreep dat hij maar een hazenslaapje had gedaan. Zijn maag was tot rust gekomen en hij had niet meer het gevoel dat hij door zware turbulentie vloog. Hij zette de stoel rechtop en pakte de avondkrant in de hoop dat zijn zoon zou denken dat hij weer helemaal was opgeknapt. Even later kwamen Steve en Cheryl de zitkamer binnen, gekleed om uit te gaan.
'Hoe voelt u zich, pa?' vroeg ze.
'Nu gaat het prima. Dit is de raarste griep die ik ooit heb gehad. Het ene moment voel ik me goed en het volgende... oei! Maar nu gaat het weer. Ik hoop maar dat geen van jullie het krijgt.'
Steve keek hem een tijdje aandachtig aan, alsof hij wilde peilen wat er in hem omging. Mike probeerde zo ontspannen mogelijk de krant door te bladeren. Ten slotte zuchtte Steve diep. 'Goed dan, ik denk dat wij maar gaan. Jongens, mama en ik gaan weg. Denk erom dat jullie je behoorlijk gedragen en wees lief voor opa.'
Mike besteedde zijn aandacht aan het laatste nieuws en negeerde Lori die van tijd tot tijd kwam vertellen wie er wel hielp en wie niet. Het gekibbel hield aan tot de vaat ten slotte in de vaatwasmachine stond en de kinderen naar de zitkamer kwamen.
'Bent u nog ziek, opa?' Lori legde haar slanke armpje om zijn nek. Hij gooide de krant op de grond en trok haar op zijn knie.
'Nee, het gaat al veel beter, prinsesje.'
'Wilt u ons een verhaaltje vertellen?' vroeg Peter en klom op Mikes andere knie. Mike genoot van de warmte en de vitaliteit van hun zweterige lijfjes en van de manier waarop ze zich in zijn armen vlijden.
'O, wat heb ik een schoot vol, zeg! Houden jullie nooit op met groeien? Ik kan jullie bijna niet meer tegelijk op mijn schoot houden.'
'Vertel ons eens een verhaal over vliegen,' zei Mickey onder de salontafel, vanwaar hij zijn legers dirigeerde.
'Ja, vertel eens over die keer dat u bent neergestort.' Peter liet geluiden horen van een vliegtuig dat gierend zijn ondergang tegemoet ging en vervolgens van een oorverdovende explosie.
'Opa is meer dan een keer neergestort, sukkel,' zei Mickey.
'Dat ga ik tegen mama zeggen. Je mag mensen geen sukkel noemen.'
'Hé, hé, hé! Ik vertel geen verhaal als jullie niet ophouden met kibbelen.' Ze wierpen elkaar nog beschuldigende blikken toe, maar werden wel stil. 'Dat is beter. Nou, welk ongeluk bedoelde jij, Pete?'
'Dat bij Lake Flacid.'
'Het heet Lake Placid,' zei Mike lachend, 'en als jullie al mijn verhalen al kennen, waarom moet ik ze dan nog een keer vertellen?'
'Alstublieft...' bedelde Lori. 'We vinden uw verhalen mooi, opa. Eén keertje nog?'
'Oké, oké. Nou, eens even kijken... Hoe gaat dat verhaal ook al weer?'
'U moest naar Lake Placid om iemand op te halen.'
'O, ja, dat klopt. Nou, toen ik die dag vertrok, was het weerbericht van vliegveld Adirondack niet al te best. Ze rapporteerden zware bewolking op ongeveer driehonderd meter hoogte. Maar ik besloot er toch heen te vliegen met de Beech Bonanza en hoopte dat ik het vliegveld tussen de wolken door zou kunnen vinden.'
'U vloog niet op uw instrumenten, hè?' vroeg Mickey.
'Dat klopt. Dat deed ik in die tijd nog niet. Hoe dan ook, ik vloog naar het noorden en het weer was heel aardig tot ik hij de Adirondacks kwam, net voorbij de Glens Falls. Toen werd het snel slechter. Ik denk dat ik eigenlijk terug had moeten gaan, maar in plaats daarvan klom ik tot boven de wolken om geen last meer te hebben van het slechte weer. Ik dacht dat ik Mount Marcy boven het wolkendek uit zou kunnen zien en dat ik daarna uit zou kunnen kijken naar Whiteface Mountain vlak ten noorden van de Marcy. Het vliegveld ligt een kleine 25 kilometer ten westen van Whiteface.
Maar tegen de tijd dat ik verwachtte dat ik in de buurt van Mount Marcy kwam, zat ik boven een gesloten wolkendek en waren er nergens bergen te zien. Ik zag zelfs de Marcy niet meer en die is ruim 1500 meter hoog! Nou, ik bleef maar naar het noorden vliegen in de hoop dat er ergens een gat in het wolkendek zou zijn, zodat ik er in ieder geval achter kon komen waar ik was, maar al gauw begon het tot me door te dringen dat ik verdwaald was. Ik kon op geen enkele manier door die prut naar beneden om vliegveld Adirondack te zoeken, omdat er onder die grijze massa bergtoppen van een kilometer hoog en nog hoger verborgen lagen! Van de vliegvelden in Plattsburg en Burlington had ik gehoord dat het weer daar nog slechter was, dus uiteindelijk besloot ik dat er maar een ding op zat en dat was omdraaien en terug vliegen naar vliegveld Warren County bij Glens Falls, voordat mijn benzine te ver opraakte.
Ik maakte een bocht om in zuidelijke richting te gaan vliegen toen ik de geur van brandende olie meende te ruiken. Ik controleerde mijn instrumenten, wat ik tot op dat moment niet had gedaan, omdat ik steeds naar beneden had zitten kijken en toen wist ik dat ik dik in de problemen zat. Ik had geen oliedruk meer en de olietemperatuur steeg. Ondertussen begon er rook in de cockpit te komen, dus zette ik de motor af en zette een geleidelijke daalvlucht in. Ik zat nog maar op iets meer dan 2000 meter en ik wist dat Mount Marcy daar ergens beneden lag, zo'n 600 meter onder me.'
'En u had geen parachute,' vulde Peter aan.
'Nee, geen parachute. Ik probeerde het vliegtuig recht te houden en zo langzaam mogelijk te dalen en ondertussen bleef ik maar turen of er nergens een gat in het wolkendek zat en of ik nergens de donkere omtrek van een berg zag opdoemen.'
'Was u bang, opa?' vroeg Lori.
'Nou en of! Mijn handen trilden zo dat ik de stuurknuppel nauwelijks vast kon houden. Ik probeerde een paar keer of ik de motor opnieuw kon starten, want soms lukt het om hem op slechts een paar cilinders te laten lopen, maar die motor had het opgegeven. En ik dacht dat ik het ook wel op kon geven. Het ergste was nog het wachten — het steeds maar verder dalen en wachten op het einde.
Ik kwam steeds lager en toen ik ongeveer op 1800 meter zat, ging ik de prut in. Dat is een heel eng gevoel, weet je, om zo stil door de wolken te glijden en niets anders door de ramen van je cockpit te kunnen zien dan een donzige, grijze massa. Als je in de wolken zit en niet weet in welke richting je gaat, heb je niet het gevoel dat je valt. Alleen aan je hoogtemeter die terugdraait, merk je dat je daalt.' Met zijn wijsvinger tekende hij cirkeltjes in de lucht.
'1700 meter, 1500 meter. Ik zat nu flink onder de minimum hoogte en ik wist dat ik elk moment tegen Mount Marcy of Porter of Allen Mountain te pletter kon slaan. Het hing er vanaf waar ik was. Het enige wat ik kon doen was knarsetanden en me schrap zetten voor de klap die zeker zou komen.
1000 meter, 800 meter. Ik kon bijna niet geloven dat ik nog leefde! En toen, plotseling — woesj! Ik brak door het wolkendek heen en zag links en rechts van me bergen en vlak voor me de noordelijke punt van Lake Placid. Ik was precies door het dal gevlogen en had aan de ene kant net Whiteface gemist en aan de andere kant Moose Mountain. Mijn hart bonkte bijna uit mijn lijf, maar nu wist ik in ieder geval dat ik een kans had me er doorheen te slaan als het me lukte het vliegtuig ergens aan de grond te zetten. Ik was kletsnat van het zweet, maar ik was weer in het land der levenden.
Nu is Lake Placid een behoorlijk groot meer, een kilometer of zes, zeven lang, dus besloot ik de Bonanza langs de oostkant te sturen, waar niet zoveel rotsen en bomen zijn. Ik hoopte vlak langs te oever te kunnen landen. Ik had geen drijvers, maar landde toch zo zacht alsof ik ze wel had en, jongens, wat was het een heerlijk gevoel om dat vliegtuig neer te zetten!'
'Maar het sloeg over de kop, hè?' vroeg Mickey.
'Ja, het sloeg over de kop nadat ik was geland, maar ik maakte mijn veiligheidsgordel los en kwam er zonder een schrammetje uit — dolblij dat ik nog leefde.'
Lori sloeg haar armpjes stijf om hem heen. 'Ik ben blij dat u niet dood bent gegaan, opa.'
'Ik ook!' zei Mike lachend. 'Ik moest steeds maar aan jullie oma denken toen ik aan het dalen was en aan jullie papa en aan oom Mike. Wat moesten die als er iets met mij gebeurde? Jullie vader was toen zo oud als Mickey nu en oom Mike was een jaar of twaalf, geloof ik.'
'Waarom moesten oma en oom Mike doodgaan?' vroeg Lori. 'Ik heb ze nooit gezien.'
'Nou, sterven hoort bij het leven, prinsesje. Iedereen moet vroeg of laat sterven. Ik ben een paar keer op het nippertje aan de dood ontsnapt, zoals die keer bij Lake Placid, maar het was mijn tijd nog niet om te gaan. 'Voorzichtig streek hij een haarlok van haar voorhoofd. 'Ik denk dat het voor je oma en voor oom Mike wel tijd was.'
'Maar wat gebeurt er nadat je bent gestorven?'
Mike haalde diep adem. Hij wenste dat hij haar een antwoord kon geven, een antwoord dat haar in de komende maanden houvast zou bieden in haar verdriet. Maar hij wist de antwoorden zelf niet. Hij probeerde zich te herinneren wat zijn vrouw over de dood had geloofd, hoe ze hem had getroost toen ze het nieuws hadden gekregen dat Mike jr. in Vietnam was omgekomen. Waar had zij in de laatste maanden dat ze ziek was haar moed en kracht vandaan gehaald? Het was te lang geleden. Hij kon het zich niet meer herinneren.
'Nou, ik weet niet precies wat er dan gebeurt, Lori,' zei hij ten slotte. 'Als iemand eenmaal gestorven is, kan hij niet meer terugkomen om iedereen erover te vertellen. Maar je oma was een heel fijne vrouw. Ze ging elke week naar de kerk en ze geloofde dat je naar de hemel gaat als je sterft en dat je dan hoog in de wolken bij God woont.'
'Ik hou niet van God. Hij laat mensen doodgaan.'
'Zo mag je niet praten, liefje. Ik denk toch wel dat Hij goed is. Ik heb me altijd voorgesteld dat Hij Degene was Die het vliegtuig die dag tussen de bergen doorstuurde. Maar vroeg of laat komt voor iedereen het moment dat hij moet sterven en daar is niets aan te doen.'
'Zien we elkaar weer als we allemaal gestorven zijn?'
'Ik ga niet tegen je liegen, prinses. Ik weet het werkelijk niet.'
Onnoemelijke angst en grote droefheid vulden Mikes hart. Het was hetzelfde vreselijke voorgevoel dat hij in de Adirondacks had gehad, toen hij zonder iets te kunnen zien door de wolken daalde en zich had afgevraagd waar hij heenging en wat hem te wachten stond. Maar hij was nog bedroefder om zijn kleinkinderen. Hij had niets wat hij voor hen achter kon laten — geen beloften, geen troost, geen steun voor het verdriet dat zou komen.
Hij wist dat hij spoedig een einde aan zijn leven zou moeten maken. De gevolgen van zijn ziekte begonnen zich te manifesteren. Maar toen hij keek naar de gezichtjes waar hij zoveel van hield, wenste hij dat hij hoop en zekerheid kon bieden. Omwille van hen wenste hij dat hij de antwoorden op hun vragen kon vinden voordat hij stierf.
7
Maandag 5 oktober 1987
Wilhelmina zat omgeven door de hoge stapels boeken van haar broer aan de keukentafel. Er steeg een vochtige, schimmelige geur op uit een aantal van de oudere boeken die van haar vader waren geweest. Vol afkeer trok ze haar neus op.
Ze zat daar al meer dan een uur voor zich uit te staren en te luisteren naar de antieke klok van haar grootmoeder, die de seconden in het stille huis wegtikte. Ze had Peters boeken niet opengedaan. Daar stonden geen antwoorden in voor Mike. Haar Bijbel lag wel open voor haar, maar ze kon geen beginpunt vinden, geen raakvlak tussen wat Jezus leerde en het leven van Mike Dolan.
Wat zou Jezus tegen hem zeggen? 'Meneer Dolan, u gaat spoedig sterven. Wilt u de eeuwigheid in de hel doorbrengen?' Of misschien: 'U kunt maar beter opschieten en ervoor zorgen dat u gered wordt.' In haar evangelische omgeving had ze mensen wel dergelijke dingen horen zeggen, maar ze klonken Wilhelmina niet in de oren als woorden die Jezus zou spreken.
Ze voelde zich zo machteloos en onervaren. Zou ze ooit nog de gelegenheid krijgen om met Mike te praten? Het zou veel te vrijpostig zijn om onuitgenodigd bij hem langs te gaan. Zou ze een nieuwe datum voor het stemmen van de piano moeten vaststellen? Een nieuw excuus moeten bedenken?
Ze schrok op uit haar gedachten door de telefoon. Het was Carol.
'Hallo, Wilhelmina. Hoe is het met je? Zeg, ik bel je om je te zeggen dat ik zaterdag niet met je mee kan naar dat concert. Mijn zus en haar man komen uit Virginia om een weekje bij me te logeren. Ik hoop dat je nog iemand anders kunt vinden om mee te gaan. Misschien wil mevrouw Stockman mijn kaartje wel hebben.'
Dit was de verhoring van Wilhelmina's gebeden. Wat kwam dit prachtig uit! Op de dag dat zij had bekend dat ze nog nooit had gevliegerd, had Mike bekend dat hij nog nooit naar een klassiek concert was geweest. De ouverture ' Romeo en Julia van Tsjaikovsky zou worden gespeeld. Was er een betere inleiding op het onderwerp van dood en zelfmoord dan het prachtige, tragische stuk van Tsjaikovsky? Ja, dit was perfect.
Nadat ze had opgehangen, draaide Wilhelmina voordat ze van gedachten kon veranderen Mikes nummer op het vliegveld. Ze herkende Mikes vrolijke stem.
'O, hallo, professor. Tijd niet gezien, zeg! Niets zeggen, hoor. Laat me eens raden... u hebt besloten dat u van mijn aanbod gebruik wilt maken en met me wilt gaan vliegen.'
'Nou, nee. Eigenlijk niet.' Tot haar eigen verbazing merkte ze dat ze glimlachte.
'Dat is jammer. Wat kan ik dan voor u doen?'
'U kunt aanstaande zaterdagmiddag met me naar een concert gaan.'
'Een concert!'
'Ja. U hebt gezegd dat u nog nooit naar een klassiek concert bent geweest en toevallig heb ik twee kaartjes, dus als u het zaterdagmiddag niet druk hebt...' Ze wist niet wat ze verder nog moest zeggen en er viel een ongemakkelijke stilte.
'Ik ben met stomheid geslagen!' zei Mike ten slotte.
'Ik heb me voorgenomen om geen genoegen te nemen met "nee" als antwoord, dus u kunt er net zo goed mee ophouden om uitvluchten te verzinnen en meegaan.'
Mike liet zijn hartelijke, aanstekelijke lach horen. 'Waar heb ik dat eerder gehoord? Oké, professor, u hebt gewonnen.'
'Mooi, dat is dan geregeld. Waarom komt u om één uur niet naar mijn huis? Dan rijden we met mijn auto naar Hartford. 'Wilhelmina wilde duidelijk maken dat ze er geen behoefte aan had om nog een keer in Mikes pick-up te zitten.
'Hartford! Zeg, als we gaan vliegen zijn we er in een wip.'
'Nee,' zei ze snel. 'Ik denk dat ik liever rijd.'
'Goed dan. U hebt dit uitje bedacht. Ik ben zaterdag om één uur bij u.'
Tegen de tijd dat het zaterdag was, waren Wilhelmina's zenuwen gespannen als een veer. Ze voelde zich alsof ze voor het eerst moest optreden voor een groot publiek. Dit was haar grote debuut, de mogelijkheid die God haar had geschonken om met Mike Dolan over zijn ziel te praten. Deze keer mocht ze en durfde ze het niet na te laten. Ze zou misschien niet nog een kans krijgen.
Om zich erop voor te bereiden, had ze de afgelopen week alle vier de evangeliën doorgelezen en had ze geprobeerd een aantal van de belangrijkste passages uit haar hoofd te leren. Ze had ze op kaartjes geschreven en die in haar handtas gestopt. Af en toe repeteerde ze de bijbelverzen die op haar kaartjes stonden. Johannes 3:16. 'Want alzo liefheeft God de wereld gehad...'
Toen ze om vijf voor één in haar ruime slaapkamer aan de voorkant van het huis was, hoorde ze Mikes lawaaierige pick-up op de oprit. Wilhelmina haalde diep adem en bad kort. De bel klonk. Haastig liep ze naar beneden om hem binnen te laten.
Maar toen ze de voordeur opendeed, stond Mike er niet.
In plaats daarvan stond zijn kleindochtertje op de stoep. Ze droeg een roze jurk met strookjes en glanzende, leren schoentjes.
'Dag, professor Brewster,' zei ze verlegen.
Wilhelmina's mond viel open, maar ze kon geen woord uitbrengen. Ze ving nog net een glimp op van Mikes pick-up, die achteruit de oprit afreed.
'Wat...? Waar...?'Wilhelmina was te verbijsterd om iets zinnigs te kunnen zeggen. Toen de vreselijke waarheid dat Mike verdwenen was en zijn kleindochter had achtergelaten tot haar doordrong, uitte ze kreunend haar teleurstelling. 'O, nee toch!'
De glimlach van het meisje verdween. Haar onderlip begon te trillen.
'Het spijt me,' zei Wilhelmina. 'Ik verwachtte alleen dat... Ik bedoel... ach, laat ook maar! Kom maar binnen.'
Het kind bewoog zich niet. Wilhelmina wist dat ze onvriendelijk was geweest, maar ze wist niet hoe ze het weer goed moest maken. Ze had zich nooit veel met kinderen bemoeid, zelfs niet met haar nichtjes en neefjes. Maar het was wel duidelijk dat ze de hele middag met dit kind opgescheept zou zitten en dat maakte haar woedend.
Ze deed haar best om te glimlachen, maar haar stem klonk nors.
'Kom dan binnen, kind! Ik ben je naam vergeten.'
'Lori,' fluisterde ze.
'O, ja, dat was het. Kom binnen, Lori.' Ze pakte het meisje bij de arm en trok haar naar binnen. Lori keek heel angstig en dat gaf Wilhelmina het gevoel dat ze de boze heks was, die Hans en Grietje uitnodigde om peperkoek te komen eten in haar huis. Ze liep voor Lori uit naar de zitkamer en zag hoe het meisje naar de enorme hal en de ruime kamers staarde.
'Ga zitten.' Het klonk meer als een opdracht dan als een uitnodiging. Lori ging gehoorzaam, maar aarzelend op het randje van de bank zitten, alsof ze op het punt stond om er vandoor te gaan. 'Wil je een koekje of iets anders?' Lori schudde haar hoofd. Dit ging niet goed en Wilhelmina besloot het opnieuw te proberen.
'Het spijt me dat ik onvriendelijk tegen je was, Lori. Het kwam omdat ik zo verbaasd was. Ik dacht dat je opa zou komen, zie je.'
'Hij moet vliegles geven.'
'Vliegles? Kon dat niet tot maandag wachten?' Wilhelmina zei het zonder erbij na te denken en gaf zo uiting aan haar boosheid. Het was dwaas van haar geweest om te denken dat Mike met haar naar dat concert zou gaan. Ze dacht aan alle voorbereiding die ze voor deze dag had getroffen. Het zou allemaal voor niets zijn en ze kon wel huilen.
'Opa heeft geprobeerd u te bellen, maar u was niet thuis. Hij zei dat u het niet erg zou vinden als ik in zijn plaats met u naar Hartford zou gaan.' Er glansden tranen in Lori's ogen. Wilhelmina wist dat ze omwille van het kind haar best moest doen haar woede in bedwang te houden.
'Natuurlijk vind ik dat niet erg. Ben je al eens eerder naar een concert geweest?'
Lori schudde haar hoofd.
'Nou, ik denk dat je het wel leuk zult vinden.'
Ze zaten ongemakkelijk zwijgend tegenover elkaar en luisterden naar het luide tikken van de klok op de schoorsteenmantel. De rit naar Hartford duurde veertig minuten. Waar moesten ze in vredesnaam al die tijd over praten?
Toen de telefoon ging, liep Wilhelmina snel en opgelucht naar de keuken. Het bleek iemand te zijn die haar tapijt wilde reinigen, maar ze luisterde heel belangstellend zijn hele verhaal af voordat ze zei dat ze geen gebruik wilde maken van zijn diensten. Toen ze in de zitkamer terugkwam, zag ze dat Lori voor de vleugel stond en voorzichtig over de gladde, ivoren toetsen streek.
'Kun je pianospelen?' Lori schrok van Wilhelmina's stem.
Ze draaide zich snel om en keek haar aan. Haar ogen keken als die van een ree die gevangen is door de koplampen van een auto. Ze kon zich wel voorstellen dat het kind bang voor haar was.
'Toe maar. Je mag er wel op spelen, als je wilt.' Lori schudde haar hoofd. 'Nou, kijk eens... Zo. 'Wilhelmina ging voor de piano zitten en speelde een gedeelte van een eenvoudige etude. Haar vingers gleden bedreven over het klavier.
'Dat was mooi,' zei Lori toen ze stopte. 'Ik wou dat ik zo kon spelen.'
'Nou, niemand heeft ooit piano leren spelen door ernaar te verlangen. Waarom neem je geen les?'
'Papa zegt dat hij daar geen geld aan uit wil geven.'
'O. Hebben jullie thuis een piano?'
'Nee, maar opa wel. Hij kan er niet op spelen. Hij was van oma Dolan.'
Terwijl ze praatte, liet Lori haar vingers over het gladde, zwarte hout glijden. Er kwamen vingerafdrukken op de lak, maar Wilhelmina hield zich in. Ze moest de belangstelling van het kind vasthouden. Anders zou het een ondraaglijke middag worden.
'Ga eens zitten, Lori. Dan zal ik je een korte pianoles geven.'
Lori ging op de uiterste rand van het bankje zitten en Wilhelmina vroeg zich af hoe ze het klaarspeelde er niet af te vallen.
'Zo, Lori. Ga rechtop zitten, houd je vingers gebogen, je polsen omhoog en je ellebogen los. Probeer het maar eens.'
Lori schudde haar hoofd. Wilhelmina's strenge instructies maakten haar blijkbaar verlegen. Ze had zoveel jaren met studenten gewerkt dat ze niet meer wist wat ze met een beginner aan moest. Waarom had meneer Dolan haar toch met dit kind opgescheept? Waarom kon de middag niet verlopen zoals ze had gepland?
Wilhelmina haalde diep adem. Ze kon het beter rustig aan doen. Hoe was zij al die jaren geleden met pianospelen begonnen? Haar eerste pianolerares was mevrouw Schumann geweest, een vriendelijke, glimlachende huisvrouw met rossig haar, die in het verleden in haar geboorteland, Duitsland, concerten had gegeven. Haar kleine huisje was altijd smetteloos schoon en rook naar warme appels en kaneel. Er had vaak een van haar vlasblonde dochters stilletjes bij de piano staan luisteren als Wilhelmina haar toonladders oefende.
De muzieklessen van mevrouw Schumann waren leuk geweest. Ze had alles namen en persoonlijkheden gegeven. Mevrouw G-sleutel woonde in het ene huis en meneer Bassleutel woonde aan de andere kant van de straat. Kwartnoten waren konijntjes die kleine, vlugge sprongetjes maakten en hele noten waren slaperige, bruine beren, die langzaam langs de toonladder naar beneden sjokten. 'Breek het ei niet, Wilhelmina,' zei ze altijd met een lachje als ze haar eraan wilde herinneren dat ze haar vingers gebogen moest houden. Ze had al heel lang niet meer aan mevrouw Schumann gedacht. Wilhelmina sprak haar reservevoorraad geduld aan en probeerde het opnieuw.
'Laat me eens zien hoe mooi je rechtop kunt zitten. Maak je lang, Lori. Goed zo. Nou mogen alleen de topjes van je vingers de toetsen aanraken, zie je? Dit gedeelte van je hand en je pols moet je omhoog houden. Doe maar net of je een ei in je hand hebt dat je niet wilt breken.'
Lori giechelde en Wilhelmina begon zich te ontspannen.
'Zo, ja. Alleen je duimen mogen op hun zij liggen. Die zijn een beetje slaperig, zie je wel?'
Lori deed alles na wat Wilhelmina voordeed en leerde snel. Al gauw kreeg de lerares in Wilhelmina de overhand en vergat ze haar ongenoegen.
'Zoals je ziet zijn er witte en zwarte toetsen. Vandaag beginnen we met de witte. Elke toets heeft een naam. Dit is de centrale C. Speel die maar eens.'
Lori sloeg met haar wijsvinger de toets aan.
'Goed zo. Nog maar eens.'
Toen Lori de noot weer aansloeg, sloeg Wilhelmina een van haar muziekboeken open en zette het op het steuntje.
'Al deze toetsen — deze noten — kun je op de notenbalk vinden. Sommige ervan wonen in het bovenste huis bij mevrouw G-sleutel. Die heeft een hoog, helder stemmetje. Luister maar.' Ze speelde een kort melodietje op de hoogste octaven. 'En sommige noten wonen in dit huis, bij meneer Bassleutel. Die heeft een lage stem. Hoor maar.' Ze speelde een dreunende donkere melodie. 'Meneer Centrale C rijdt hier met zijn auto tussen de twee huizen in.'
Lori was nu op haar gemak en had plezier in de les. Ze voelden zich geen van beiden nog opgelaten. Wilhelmina wilde Lori net wat notennamen gaan leren, toen ze plotseling aan de tijd dacht.
'O, lieve kind! Het concert!' Ze keek op haar horloge en ging toen snel haar tas en haar handschoenen halen.
'Is het al begonnen?'
'Nee, we halen het nog wel. Maar we moeten wel opschieten.'
De rit naar Hartford verliep beter dan Wilhelmina had verwacht. Lori kwebbelde vrolijk over groep vijf, haar schoolvriendinnen en haar twee 'stomme' broers.
'Weet je, Lori, ik heb ook twee broers. En ik ben net als jij het middelste kind van het gezin.' Ze glimlachte bij de herinnering. Laurentius was veel langer dan zij. Hij was serieus en had meestal een sombere, puriteinse uitdrukking op zijn gezicht. Hij wilde altijd de organisator zijn, de leider, de baas. En dan had je de blonde, goedmoedige Peter. Iedereen hield van Peter. Als hij een kamer binnenkwam, leek het wel alsof eindelijk iemand het licht had aangedaan.
'Mickey denkt altijd dat hij de baas is,' zei Lori. 'Hij probeert me altijd te commanderen, alleen maar omdat hij de oudste is. Daar heb ik zo'n hekel aan. Speelde uw oudste broer ook altijd de baas?'
'O, ja! En weet je? Dat doet hij nog steeds.'
Laurentius had een paar dagen geleden gebeld om haar op een autoritaire manier te adviseren hoe ze haar pensioen moest doorbrengen. Ze wist dat Peter na haar bezoek aan New Haven met hem had gesproken en dat maakte haar woedend. Hoe durfden ze achter haar rug om haar leven te bespreken? Het ging ze niet aan!
'En Pete is soms zo'n baby,' zei Lori. 'Hij wil altijd zijn zin hebben. Mama verwent hem verschrikkelijk.'
'Mijn jongste broer heet ook Peter,' zei Wilhelmina verrast.
'Verwende uw moeder hem ook zo?'
'Dat leek wel vaak zo. Peter staat nog steeds graag in het middelpunt van de belangstelling.'
'Spelen uw broers ook piano?'
'Nee. Dat was mijn terrein, iets wat ik alleen kon. Larry heeft een tijdje viool gespeeld en Peter hoorn, maar toen ze eenmaal van school waren, zijn ze daarmee gestopt. Aan mijn pianospel konden ze niet tippen en dat maakte ze heel jaloers.' Ze glimlachte toen ze dacht aan de sterke rivaliteit tussen hen drieën op alle gebieden van hun leven, vooral als het ging om vaders waardering. Maar op het gebied van muziek had ze haar broers ver overtroffen.
'Ik wou dat ik kon spelen zoals u. Dan zou ik mijn stomme broers eens iets laten zien!'
'Nou, dat is niet zo'n goede motivatie om piano te leren spelen.' Toch kwam Lori's houding haar vreselijk bekend voor. Zou dit voor een deel de depressie waaronder ze sinds haar pensioen gebukt ging, kunnen verklaren? Had ze al die jaren haar muzikale talent gebruikt om de waardering van haar vader te winnen en het gevoel te hebben dat ze net zo werd gewaardeerd als haar broers? Als dat zo was, hielp het haar wel te begrijpen waarom ze zich zo ontzettend verloren voelde zonder haar werk. Ze keek naar Lori en was haar op een vreemde manier dankbaar.
Toen ze in de concertzaal kwamen, had Wilhelmina nog tijd genoeg om Lori het verhaal van Romeo en Julia te vertellen. Het orkest bereidde zich ondertussen luidruchtig voor in de orkestbak. Toen de lichten in de zaal uitgingen, viel er onder het publiek een verwachtingsvolle stilte. Toen het orkest begon te spelen, laag en somber, hield Lori van verbazing en verrassing haar adem in.
Maandenlang had Wilhelmina geen concert kunnen bijwonen zonder zich terneergeslagen en boos te voelen. Maar vandaag beluisterde ze de muziek met Lori's oren. Ze genoten allebei. Lori begon niet te wiebelen en raakte niet verveeld. Ze zat volmaakt stil en keek ademloos toe.
'Wat was dat mooi!' zei ze toen ze weer in Wilhelmina's auto stapten. 'Ik wilde dat er geen einde aan kwam.'
'Ik ook,' zei Wilhelmina en ze meende het. Ze dacht aan haar vriendin Carol, die tijdens een concert vaak vast in slaap viel. Wilhelmina moest haar dan wakker porren als ze begon te snurken. 'Ik vind het erg leuk dat je vandaag met me mee bent geweest, Lori.'
'Bent u dan niet boos meer op opa?'
Mike. Wilhelmina had de hele middag niet meer aan hem gedacht. Maar nu Lori haar aan hem herinnerde, kromp haar maag weer ineen van spanning.
'Ik was niet boos op hem, Lori. Het was alleen zo dat...' Hoe moest ze dit kind uitleggen dat God haar ervan had overtuigd dat ze Mike het Evangelie moest vertellen? Of dat ze bijna wanhopig was, omdat het haar niet lukte? Het kaartje voor het concert had haar een antwoord op haar gebeden geleken en ze wist niet hoe ze ooit nog een andere gelegenheid kon creëren om hem te spreken. Wilhelmina wist dat de tijd begon te dringen.
Mike was net klaar met de inspectie van het vliegtuig voor de vlucht toen het fleurige busje van de Regenboogstichting naast de hangar parkeerde. Hij veegde zijn handen af aan zijn overall en liep erheen om de chauffeur, een kleine, blonde vrouw van een jaar of veertig, te begroeten.
'Dag, meneer Dolan. Ik ben Ann Wilson. We hebben elkaar vanochtend door de telefoon gesproken.'
'Ja. Prettig met u kennis te maken, mevrouw.'
'Neemt u me niet kwalijk dat we maar zo kort van tevoren een afspraak hebben gemaakt. Ik hoop dat we uw plannen voor vandaag niet in de war hebben gestuurd, maar...' Ze begon te fluisteren. 'Ryans leukemie gaat de verkeerde kant op. De artsen verwachten dat hij heel snel achteruit zal gaan.'
'U hoeft zich niet te verontschuldigen. Ik begrijp het wel.' Ze had er geen idee van hoe goed hij het begreep. 'Het vliegtuig staat al voor u klaar.'
Mevrouw Wilson schoof de deur van het busje open en liet door middel van een hydraulisch platformpje een tengere jongen in een rolstoel naar beneden zakken. Een verpleegster en een andere vrouw, die waarschijnlijk de moeder van de jongen was, bleven dicht bij hem in de buurt.
'Meneer Dolan, dit is Ryan Mitchell en zijn moeder Cathy.'
'Goedemiddag. Komt u maar deze kant op. Het vliegtuig is klaar om te gaan.'
Een gezette verpleegster in een gesteven uniform reed Ryan over het asfalt naar de Beechcraft. Mike tilde hem in de linkerstoel van de cockpit. Hij was zo licht als een veertje en zijn botten leken bijna door zijn bleke huid heen te steken.
'Is dit je eerste les, Ryan?'' 'Ja'
'Nou, de piloot zit altijd hier links. Gaan de dames ook mee?' Ryans moeder en de verpleegster stonden naast het vliegtuig te wachten tot Mike hen zou helpen met instappen.
'Nee!' Ryan schudde nadrukkelijk zijn hoofd. 'Dat wil ik niet. Ik wil alleen. Alleen ik en meneer Dolan.'
Mike herinnerde zich hoe hulpeloos en vernederd hij zich had gevoeld toen hij de vorige keer aan kanker was geopereerd. Hij had er ook een hekel aan gehad dat iedereen om hem heen zwermde. Hij legde zijn arm om de schouder van mevrouw Mitchell en leidde haar voorzichtig bij het vliegtuig vandaan.
'Ik neem hem wel alleen mee de lucht in. Goed? Dat gaat prima. Mochten zich problemen voordoen, dan land ik onmiddellijk. Dat beloof ik.'
Hij zwaaide met zijn pet en klom snel op de stoel voor de copiloot en sloot de deur voordat iemand bezwaar kon maken. Hij gaf Ryan een knipoogje en stak zijn duim omhoog. Ryan grijnsde toen de dames terugliepen naar het busje.
'Goed, voor we opstijgen moet je weten waar alle wijzers op het dashboard voor zijn.'
'Ik ken ze al bijna allemaal. Dat is de bochtaanwijzer en dat is de hoogtemeter.'
'Hé, dat klopt!'
'Ik heb een vluchtsimulator op mijn computer, dus ik vlieg heel vaak.'
'Dat is mooi. Dan ben je al een heel eind.'
'Ik wilde eigenlijk in een straaljager vliegen.'
'Dat heb ik gehoord. Eigenlijk komt dat een beetje op hetzelfde neer, maar in een klein vliegtuigje is het veel gemakkelijker om te leren vliegen. De meeste straaljagerpiloten beginnen ook zo, weet je. Als je met 220 kilometer per uur een fout maakt heb je wat meer tijd om die te herstellen dan wanneer je met mach 1 vliegt.'
'Ja, dat zal wel. Toen ik nog maar net met mijn simulator leerde vliegen, stortte ik om de haverklap neer.'
'Nou, probeer maar te onthouden dat we nu echt gaan vliegen. Oké?' zei Mike met een grijns.
'Maakt u zich maar niet bezorgd, meneer Dolan.'
'Goed, laten we de instrumenten dan maar snel nakijken en daarna gaan we de lucht in.'
Mike vertelde Ryan in het kort waar alle meters en knoppen op het dashboard voor dienden. Het was de vluchtigste les die hij ooit had gegeven en waarschijnlijk brak hij wel een paar luchtvaartregels, maar afgaand op wat mevrouw Wilson had gezegd, leek het niet waarschijnlijk dat Ryan ooit een tweede les zou krijgen en zijn vliegbrevet zou hij al helemaal nooit halen. De Regenboogstichting verwezenlijkte de laatste wensen van stervende kinderen.
'Ben je er klaar voor?'
Ryans gezicht straalde van opwinding. 'Ja!'
Hij hielp Ryan het vliegtuig bij de hangar vandaan te taxiën en contact op te nemen met de verkeerstoren. Ze kregen startbaan 02 toegewezen, de baan die Mike meestal gebruikte voor beginners. Hij liet Ryan zien hoe hij zich moest voorbereiden voor het opstijgen.
'Alles in orde?' vroeg hij weer. Ryan knikte. Mike zag dat Ryans ogen straalden van enthousiasme en verwachting, en hij herinnerde zich zijn eigen eerste les met Joe Donovan.
'Een beetje meer gas geven... goed zo... Recht vooruit blijven gaan... hou je snelheidsmeter in de gaten... en nu langzaam het stuur naar je toe trekken... goed zo... goed zo...'
Mike kreeg het heerlijke gevoel van gewichtloosheid toen het vliegtuigje zich losmaakte van de startbaan.
'Fantastisch, Ryan. Je hebt heel veel geleerd van die simulator.'
'Maar in het echt is het te gek!'
'Je klinkt net als mijn oudste kleinzoon. Die is ongeveer even oud als jij. We klimmen nu naar 4000 voet en daarna mag jij weer sturen. Goed?'
'Goed. Vliegt uw kleinzoon ook?'
'Ja. Mickey is een prima pilootje. Hij leert snel.'
'Heeft hij al solo gevlogen?'
'Nog niet. Daar maken we maar geen haast mee. Het gaat om meer dan alleen de besturing. Hij heeft heel vaak samen met mij of zijn vader gevlogen, maar hij is nog niet volwassen genoeg om alleen te gaan vliegen. Vliegtuigen zijn dure stukjes speelgoed.'
Toen ze op kruishoogte kwamen, gaf Mike de besturing weer over aan Ryan. Hij genoot terwijl hij door de wolken zweefde en leerde hoe hij voorzichtig een bocht moest vliegen. Maar na een half uur wekte hij de indruk dat hij zich begon te vervelen.
'Kunt u me leren hoe ik een looping of een kurkentrekker moet maken, meneer Dolan?'
'Wauw! Denk je niet dat je met die moeilijke dingen beter kunt wachten? In ieder geval tot de tweede les?'
'Ik krijg waarschijnlijk geen tweede les,' zei Ryan zacht. 'Ik ga dood.'
Mikes glimlach verdween. 'Ja, dat heb ik gehoord. Dat is heel erg. Maar ik zal je iets vertellen. Ik heb al heel veel lessen gegeven en ik zie nu al dat jij een ontzettend goede piloot zou worden. Je hebt er echt aanleg voor.' Hij wierp een blik op Ryan en zuchtte. 'Ik zal je ook nog een ander geheim vertellen, als je belooft dat je het aan niemand vertelt.'
'Ik beloof het.'
'Ik ga ook dood.'
'Echt waar?'
'Ja, echt waar. De dokter heeft gezegd dat ik nog drie tot zes maanden heb. Maar dat was bijna een maand geleden, dus...'
'Hoe komt dat?'
'Kanker. Er is een paar jaar geleden een tumor bij me weggehaald, maar nu zijn er uitzaaiingen.'
'Wat naar.'
'Ik dacht al dat je het zou begrijpen.' Ze keken elkaar aan en glimlachten terwijl de band tussen hen groeide. Ze vlogen nog een paar minuten gemoedelijk zwijgend voort, genoten van het schitterende uitzicht, de heerlijke vrijheid van het vliegen en de voldoening die samengaat met begrip.
'Bent u er bang voor, meneer Dolan?'
'Ja, soms. En jij?'
'Wel een beetje, misschien. Ik ben vooral al die toestanden waar de dokters me mee opschepen spuugzat, weet u. Ik wil met rust gelaten worden.'
'Ik weet het. Ze bedoelen het goed, Ryan. Ze proberen alleen maar je te helpen.'
'Hoe denkt u dat het zal zijn... om te sterven?'
'Misschien lijkt het op vliegen. Op dat heerlijke gevoel van vrijheid op het moment dat je loskomt van de grond en opstijgt. We komen er gauw genoeg achter. Hoe denk jij dat het zal zijn?'
'Waarschijnlijk geen pijn meer. En ik zal me weer helemaal goed voelen.'
Ze zwegen allebei. Mike staarde naar de prachtige, glooiende heuvels beneden hen. Hoe vaak hij ook had gevlogen, hij was het nooit zat geworden om de wereld van bovenaf te bekijken. Hij vond het iedere keer weer fantastisch. Wat hield hij veel van deze prachtige aarde en alle dierbare mensen in zijn leven.
'Meneer Dolan?'
'Ja, Ryan?'
'Wat maakt het dan nog uit? Die loopings en kurkentrekkers, bedoel ik.'
'Wat bedoel je?'
'Nou, stel dat u me zou leren hoe ik een looping moet maken. Wat is dan het ergste dat zou kunnen gebeuren?'
Mike dacht daar even over na en lachte toen hardop. 'Ik snap wat je bedoelt. Wij hebben niet veel meer om ons zorgen over te maken, hè?' Hij nam een beslissing. 'Goed. We beginnen met een looping.' 'Oké!'
'Kijk of je op de grond een weg of iets dergelijks kunt vinden die we als referentiepunt kunnen gebruiken.'
'Bijvoorbeeld die snelweg daar beneden?'
'Ja, prima. Kun je een bocht maken en er evenwijdig aan gaan vliegen?' Hij gaf Ryan stap voor stap instructies tot ze evenwijdig aan de snelweg vlogen.
'Nou, het is niet zo moeilijk om een looping te maken, maar wel om een goede looping te maken. Ik zal er eerst een maken, zodat je een idee krijgt hoe het hoort. Ik maak eerst een ondiepe duikvlucht... Daarna geef ik een beetje gas... Altijd je hoogtemeter controleren als je gaat klimmen. Daarna duw je geleidelijk de gashendel naar voren...Voel je de zwaartekracht?'
'Ja! Gaaf!'
'Hou je hoogteroer en je rolroer in centrale positie. De luchtsnelheid neemt nu af, maar je moet ervoor zorgen dat je net genoeg snelheid houdt om op je stoel te kunnen blijven zitten.'
'We hangen ondersteboven!'
'Ja. Zie je de horizon daarboven achter ons?'
'O, te gek! Mijn moeder zou hysterisch worden!'
'Goed dat ze niet meegekomen is. Nou, een looping moet je niet te haastig maken. Als je weer snelheid begint te maken, moet je rustig naar beneden zweven met de neus van het vliegtuig recht vooruit. Houdt de vleugels recht... en...'
'Het is gelukt!'
'Gauw, kijk eens op de hoogtemeter. Als we het goed hebben gedaan, moeten we weer uitkomen op de hoogte waarop we zijn begonnen.'
'Het is dezelfde hoogte!' Plotseling schokte het vliegtuig als een auto die over een gat in het wegdek reed. 'Ho... wat was dat?'
'We vlogen door onze eigen schroefwind.'
'Gaaf! Mag ik het nu eens proberen, meneer Dolan?'
'Kun je kalm blijven en niet in paniek raken?'
'Dat denk ik wel.'
'Vooruit dan! Wat hebben we te verliezen?'
Dankbaar voor het lange stuk snelweg met vier rijstroken schakelde Wilhelmina over op cruise control. Ze had haar aandacht niet bij het autorijden of de schitterende herfstkleuren in het landschap waar ze doorheen reden. Morgen begon een nieuwe week. Een eindeloze week waarin ze niets had om naar uit te zien. De zware last van haar depressie daalde weer op haar schouders neer. Lori's stem onderbrak haar gedachten.
'Ik vond het einde van het verhaal niet leuk. Waarom moesten Romeo en Julia nou allebei sterven?'
'Er kan niet altijd een goed einde zijn. Zo gaat het niet in het leven. Sterven is een natuurlijk onderdeel van het leven.' Dit gesprek had ze met Mike moeten voeren.
'Wat gebeurt er als je sterft, professor Brewster?'
'Als je in God gelooft ga je naar de hemel... het paradijs.'
'En woon je dan in de hemel bij de engelen?'
'Zoiets, ja. Lori, gaat jouw familie naar de kerk?'
'Nee. Vroeger ging ik soms wel met mijn vriendinnetje Melissa mee naar de zondagsschool, maar als ik daar van mijn moeder heen mocht, werd mijn vader kwaad en dan liep hij een hele tijd door het huis te stampen, dus nou gaan ik maar niet meer.'
'Ga ik,' verbeterde Wilhelmina automatisch. 'Maar waarom niet? Weet je waarom je vader kwaad werd als je naar de zondagsschool ging?' Ze voelde zich schuldig omdat ze Lori uithoorde over het gezinsleven, maar als ze Mike wilde helpen, moest ze meer over hem te weten komen.
'Papa zegt dat hij en oom Mike heel vaak naar de kerk moesten met oma Dolan en dat hij daar een hekel aan had. Hij zegt dat ze op de zondagsschool onzin verkopen.'
'Was oom Mike degene die in Vietnam is omgekomen?'
'Ja, heel lang geleden. Ik heb allenig maar foto's van hem gezien.'
'Alleen maar foto's. En je opa? Gaat die wel eens naar de kerk?'
'Nee, maar hij werd wel kwaad toen papa zei dat ze er onzin verkopen. Hij zei tegen papa dat hij zulke dingen niet moest zeggen. Toen werden ze allebei kwaad en toen begonnen ze te schreeuwen. Mickey zei dat het mijn schuld was dat ze ruzie hadden. Daarom wilt ik niet meer met Melissa mee.'
' Wil ik. Hoe lang is dat geleden, Lori?'
'Voordat opa kanker kreeg en naar het ziekenhuis ging voor zijn operatie. Maar ik ben met kerst wel met Melissa mee geweest om de kerststal die haar moeder gemaakt had te bekijken. Melissa is mijn beste vriendin. Mama zei dat ik het niet aan papa mocht vertellen.'
Wilhelmina liet deze nieuwe informatie over Mike en zijn familie langzaam op zich inwerken en vroeg zich af wat ze ervan moest denken. Ze had overwogen Lori uit te nodigen voor de kerk, maar niet als dat problemen zou geven in het gezin.
'Professor Brewster?' Lori's stemmetje trilde een beetje.
'Ja, liefje?'
'Mag je ook naar de hemel als je niet bij een kerk hoort?'
Wilhelmina greep haar stuur steviger vast. Hoe kon ze zo'n vraag in vredesnaam beantwoorden op een manier die een kind van acht zou begrijpen? Daar was ze niet voor opgeleid. Misschien moest ze de coördinator van het jeugdwerk in de kerk vragen eens met Lori te praten. Die zou wel weten wat hij moest zeggen. Maar op dit moment was de coördinator er niet en wachtte Lori op antwoord.
'Heeft iemand dat tegen je gezegd, Lori? Dat je alleen naar de hemel gaat als je bij een kerk hoort?'
'Toen opa kanker kreeg en geopereerd moest worden, zei Melissa dat hij maar beter niet dood kon gaan omdat hij nooit naar de kerk ging en...' Lori's stemmetje brak en de rest van haar zin kwam tussen haar snikken door.'...Melissa zei dat opa niet naar de hemel zou gaan... dat hij naar de hel zou gaan... en dat hij voor altijd in een poel van vuur zou branden!'
Wilhelmina zag de snelweg door een waas van tranen. Hoe konden christenen zo wreed en onnadenkend zijn? Hoe konden ze zulke dingen zeggen? Toen herinnerde ze zich het foldertje dat ze Mike bijna had gegeven. Dat ene met het plaatje van het meer vol vuur en zwavel. Gelukkig had ze het nog niet kunnen geven.
'Lori... luister eens, liefje. Iedereen op deze aarde verdient het om naar de hel te gaan, want niemand is volmaakt goed. Zelfs de mensen die elke week naar de kerk gaan niet. Als God iedereen eerlijk zou oordelen, zouden we allemaal naar de hel moeten... je opa, ik en zelfs Melissa. Maar God wil niet dat mensen naar de hel gaan. Hij wil dat we bij Hem in de hemel komen.'
'Waarom heeft God de hel dan gemaakt?'
Weer zo'n ingewikkeld theologisch vraagstuk. Vader besteedde er hele colleges aan om dit onderwerp te behandelen. Wat had Wilhelmina voor hoop dat ze het uit kon leggen? Ze moest het proberen.
'Krijg jij straf van je vader en moeder als je iets stouts hebt gedaan, Lori? Laten we zeggen dat je een ruit hebt gebroken, of zo. Zou je die dan niet moeten betalen?'
Lori knikte en veegde met de rug van haar hand haar tranen weg. 'Mickey heeft de afstandsbediening van de stereo kapotgemaakt toen hij aan het stoeien was en nu zegt papa dat hij van zijn zakgeld een nieuwe moet betalen.'
'Nou, God is als een vader voor ons en we krijgen straf als we dingen verkeerd hebben gedaan. Daar is de hel voor. Maar herinner je je de Baby in de kribbe uit de kerststal van Melissa?'
'Dat was eigenlijk een pop, maar die moest het kindje Jezus voorstellen.'
'Precies. Nou, Jezus is Gods Zoon en Hij woonde in de hemel...'
'Bij de engelen?'
'Ja, bij de engelen. Toen is Hij als een baby naar de aarde gekomen en opgegroeid tot een man, alleen maar om te betalen voor alle verkeerde dingen die wij hebben gedaan. Het zou zijn alsof... alsof Jezus voor een nieuwe afstandsbediening betaalde, zodat Mickey dat niet hoefde te doen. Daarom hoeven we niet naar de hel.'
'Maar als je dat wilt, moet je dan niet naar de kerk?'
Wilhelmina aarzelde. 'Nee, Lori. Zo begint het niet. Je hoeft alleen maar in Jezus te geloven en tegen Hem te zeggen dat je berouw hebt. Vraag Hem daarna je te vergeven en in je hart te komen. Maar dan horen we wel naar de kerk te gaan om Hem te aanbidden, om "dank U wel" te zeggen voor alles wat Hij voor ons heeft gedaan. En om meer over Hem te leren.'
Wilhelmina ging de laatste hoek om en reed haar oprit op. Aan het einde ervan stond Mikes pick-up geparkeerd. Hij stond ontspannen tegen de achterklep geleund.
'Daar is opa!' Lori klom snel de auto uit en wierp zich in zijn armen. 'O, opa, het was zo mooi! U had het moeten horen!'
Dat had hij zeker. Wilhelmina's boosheid keerde in volle hevigheid terug.
'Misschien de volgende keer, prinses. Als de professor ons tenminste nog een keer uitnodigt. Heb je eraan gedacht om haar te bedanken?'
'Dank u wel, professor Brewster,' zei ze gehoorzaam en leefde toen weer op. 'Weet u, opa, ze heeft me pianoles gegeven. Ik wil net zo leren spelen als zij. Mag dat, opa? Mag ik pianoles? Alstublieft?'
'Je hebt niet eens een piano.'
'Maar u wel en dan zou ik bij u thuis kunnen oefenen. Alstublieft, opa?'
'Je moet het aan je vader en moeder vragen, prinses. Zij hebben het voor het zeggen, niet ik.'
'Maar ik wil het papa niet vragen. Dan zegt hij nee. Alstublieft, opa. Kunt u het hem niet vragen?'
Mike keek hulpeloos naar Wilhelmina. De woorden rolden al uit haar mond voordat ze er erg in had. 'Ik wil haar met plezier lesgeven, Mike, als haar ouders er geen bezwaar tegen hebben. We kunnen een tarief afspreken dat zij zich kunnen veroorloven.'
Was ze nu helemaal mal? Een beginnende leerling zonder muzikale achtergrond aannemen? Haar broer Larry zou zeggen dat ze daar te goed voor was. Verspilling van talent. Maar het was de enige manier die ze kon bedenken om Mike weer te ontmoeten.
'Ik zal het hem vragen, prinses. Dat is alles wat ik kan beloven. Spring nu maar in de auto, dan zijn we er zo. Goed?'
'Dag, professor Brewster. Ik zal aan het eitje in mijn hand denken.'
Mike pakte Wilhelmina bij de arm en leidde haar naar de achterkant van de pick-up. Nu zou hij waarschijnlijk met excuses aankomen en haar zijn verontschuldigingen aanbieden. Ze verstijfde van woede.
'Ik wil je bedanken dat je haar vandaag hebt meegenomen, Wilhemina. We zijn maar eenvoudige mensen, weet je, en we gaan niet vaak naar zulke culturele dingen. Ik dacht al dat ze er echt van zou genieten.'
'Ja, ze vond het mooi.'
Mike draaide een tijdje zijn pet rond tussen zijn handen voordat hij naar haar opkeek. Hij was niet wat je knap zou noemen en was dat waarschijnlijk ook nooit geweest. Maar zijn glimlach was hartelijk en de vriendelijkheid in zijn helderblauwe ogen maakte hem op de een of andere manier toch bijzonder aantrekkelijk.
'Ik heb het idee dat u nogal kwaad op me bent dat ik vandaag niet mee ben gegaan, professor.'
'Lori vertelde dat u vliegles gaf. Kon dat niet uitgesteld worden?'
'Nou... nee, mevrouw. Dat kon niet.' Hij sprak rustig. 'Ik wilde niet dat Lori het zou weten, ziet u, maar die les was voor een jongen niet veel ouder dan zijzelf. Hij gaat binnenkort overlijden aan leukemie en dit was zijn laatste wens. Een vliegtuig besturen. Eigenlijk wilde hij in een straaljager vliegen, maar ik heb geen straaljager, dus...'
'O, Mike, het spijt me. Ik...'
'Nee, nee. Ik had het u uit moeten leggen, maar ik had weinig tijd, begrijpt u. De Regenboogstichting belde me vanochtend omdat Ryan achteruit begon te gaan. Ze moesten regelen dat hij uit het ziekenhuis weg mocht en...'
'Alsjeblieft, Mike, zeg maar niets meer. Ik schaam me zo. Lori en ik hebben echt een heerlijke middag gehad. De volgende keer neem ik drie kaartjes en dan kun jij ook mee.'
'Dat zou leuk zijn. Nogmaals bedankt, professor.' Hij gaf een zacht kneepje in haar arm en sprong in zijn auto. Lori zwaaide vanachter het raam terwijl ze wegscheurden.
Wilhelmina voelde zich volkomen uitgeput toen ze terugliep naar het huis. Pianolessen en vlieglessen. Oudere broers en jongere broers. Hemel en hel. Het was nog maar zes uur, maar ze ging een warm bad nemen en direct naar bed.
Hoe zat dat met Mike Dolan? Elke keer als ze hem ontmoette, werd ze gedwongen zichzelf onder de loep te nemen. En ze was helemaal niet blij met wat ze dan zag.
Toen ze de achterdeur opendeed, hoorde ze de telefoon in de keuken rinkelen. Ze herkende de stem van haar oudste broer.
'Ik ben blij dat ik je eindelijk te pakken heb, Wilhelmina. Luister, het gaat om de reünie op Faith College aanstaande zaterdag...'
Bij het horen van de naam van de universiteit kwamen Wilhelmina's wrokgevoelens direct weer boven. Het idee dat ze een hele zaterdag beleefd en gezellig met de decaan en haar ex-collega's zou moeten optrekken, vervulde haar met vrees. Ze wilde dit jaar niet naar de reünie. Maar dan zou dit de allereerste keer worden dat ze die miste.
'Marge en ik zijn van plan het weekend te komen,' dreunde de zware stem van haar broer.
'Natuurlijk, Larry. En je mag hier slapen, als je wilt.' Het bleef lang stil aan de andere kant van de lijn.
'Weet je dat zeker?'
'Ja, natuurlijk. Je logeert hier toch elk jaar? Waarom vraag je het eigenlijk nog?'
'Nou, omdat je een beetje... van streek klonk.'
'Ik heb een drukke middag gehad. Ik kom net terug uit Hartford. Ik ben moe, dat is alles. Zeg maar tegen Marjorie dat ik de logeerkamer in orde maak en dan verwacht ik jullie zaterdag samen voor het middageten.'
Maar Wilhelmina had net besloten dat ze tijdens de reünie geen voet op de campus zou zetten.