Analyse van de stelling

Schaak is de kunst van de analyse.

MIKHAIL BOTVINNIK, Russisch grootmeester/wereldkampioen

 

Schaak is verbeeldingskracht.

DAVID BRONSTEIN, Russisch grootmeeester

 

Wenn ihr's nicht fühlt, ihr werdet's nicht erjagen. (Als je het niet voelt, zul je het nooit te pakken krijgen.)

Faust - JOHANN WOLFGANG GOETHE

 

De kustweg liep in een reeks lange bochten boven de zee, en bij iedere bocht kregen we een adembenemend uitzicht op de rotsen en de golven beneden. Kleine, bloeiende vetplanten en korstmossen groeiden op de kale rotsen, overspoeld door de opspattende branding. We zagen lage vetplantjes in bloei staan, helder fuchsiaroze en goud, met stekelig loof dat in kantpatronen over de rotsblokken vol zoutafzetting hing. De zee fonkelde metalig groen - de kleur van Solarins ogen. Maar ik werd van dit uitzicht afgeleid door een wirwar van gedachten die al sinds de vorige avond door mijn hoofd buitelden. Ik probeerde er enige lijn in aan te brengen terwijl mijn taxi langs de rotsige afgrond naar Algiers reed.

Telkens wanneer ik twee en twee bij elkaar wilde optellen kwam ik op acht. Overal waren achten. Eerst had de waarzegster het erover gehad, in verband met mijn verjaardag. Daarna hadden Mordecai, Sharrif en Solarin het getal genoemd als een magisch teken: niet alleen stond er een acht in mijn handpalm gegroefd, maar volgens Solarin was er ook een formule van de Acht - wat dat ook betekenen mocht. Dat waren zijn laatste woorden geweest voordat hij de nacht in verdwenen was. Hij had het aan Sharrif overgelaten om ervoor te zorgen dat ik veilig thuiskwam - en natuurlijk had ik geen sleutel om mijn hotelkamer binnen te komen, want die had Solarin bij zich gestoken. Sharrif was natuurlijk benieuwd geweest wie mijn knappe metgezel in de nachtclub was, en waarom hij zo plotseling verdwenen was. Ik legde uit hoe vleiend het voor een eenvoudig meisje als ikzelf was om niet één, maar twee afspraakjes te hebben, en dat slechts een paar uur nadat ik op een gloednieuw continent was geland. En daarmee liet ik hem aan zijn eigen gedachten over terwijl zijn bandieten en hij me in de patrouillewagen terugbrachten naar het hotel. Toen ik aankwam, lag mijn sleutel bij de balie en stond Solarins fiets niet meer tegen de muur. Aangezien ik toch al geen rustige nacht meer kon verwachten, besloot ik de resterende uren te verkwisten aan een onderzoekje.

Ik wist dus dat er een formule was, en het was niet zomaar een paardronde. Zoals Lily al gedacht had, was het een ander soort formule - een formule die zelfs Solarin niet had kunnen ontcijferen. En het had iets te maken, dat wist ik zeker, met het Montglane-spel. Had Nim niet geprobeerd me te waarschuwen? Hij had genoeg boeken meegegeven over wiskundige formules en spelletjes. Ik besloot te beginnen met het boek waarin Sharrif het meest geïnteresseerd had geleken, het boek dat Nim zelf geschreven had - De Fibonacci-getallen. Ik had er bijna tot het ochtendgloren in zitten lezen en mijn doorzettingsvermogen had iets opgeleverd, al wist ik niet precies wat. De Fibonacci-getallen, zo bleek, werden niet alleen voor beursprognoses gebruikt. Ze werken als volgt: Leonardo Fibonacci had besloten getallen vanaf 'een' te nemen: door ieder getal op te tellen bij het voorgaande had hij een getallenreeks gekregen met een aantal bijzonder interessante eigenschappen. Een plus nul is een; een plus een = twee; twee plus een = drie; drie plus twee = vijf; vijf plus drie = acht... enzovoort. Fibonacci was een soort mysticus. Hij had bij de Arabieren gestudeerd, en die geloofden dat alle getallen magische eigenschappen hadden. Hij ontdekte dat de formule die de relaties tussen elk van zijn getallen beschreef - een half maal de wortel van vijf minus een (1/2[v 5 - 1]) - ook de structuur beschreef van alles wat in de natuur een spiraal beschreef.

Volgens Nims boek waren botanici er al snel achter dat alle planten met spiraalvormige bloembladen of stengels voldeden aan de Fibonacci-getallen. Biologen wisten dat de nautilusschelp en alle overige spiraalvormige zeedieren hetzelfde patroon volgden. Astronomen stelden dat de relaties tussen planeten in het zonnestelsel - en zelfs de vorm van de Melkweg - met Fibonacci-getallen te beschrijven waren. Maar er was me iets anders opgevallen, nog voordat het expliciet in Nims boek vermeld werd. Niet doordat ik iets van wiskunde wist, maar doordat ik als hoofdvak muziek gestudeerd had. Want kijk, dit formuletje was niet uitgevonden door Leonardo Fibonacci, maar tweeduizend jaar geleden door ene Pythagoras. De Grieken noemden dit de aurio sectio : de gulden snede.

Eenvoudig gezegd beschrijft de gulden snede ieder punt op een lijn waarvan de verhouding tussen het kleinste en het grootste deel gelijk is aan de verhouding tussen het grootste deel en de gehele lijn. Deze verhouding werd door alle antieke beschavingen gebruikt in architectuur, schilderkunst en muziek. Volgens Plato en Aristoteles was dit de 'perfecte' verhouding om te bepalen of iets esthetisch verantwoord was. Maar in Pythagoras' ogen betekende het nog heel wat meer. Pythagoras had een toewijding aan de mystiek vergeleken waarmee zelfs iemand als Fibonacci een oppervlakkig strebertje werd. De Grieken noemden hem 'Pythagoras van Samos', omdat hij op de vlucht voor politieke problemen van het eiland Samos naar Crotona gekomen was. Maar volgens zijn eigen tijdgenoten was hij afkomstig uit Tyrus, een stad in Fenicië - het land dat tegenwoordig Libanon heet - en was hij zeer bereisd: hij had eenentwintig jaar in Egypte en twaalf jaar in Mesopotamië gewoond voordat hij uiteindelijk, al dik in de vijftig, in Crotona arriveerde. Daar had hij een mystiek genootschap opgericht, onder de tamelijk doorzichtige dekmantel van een school, waar hij zijn studenten de geheimen onderwees die hij op zijn dwaaltocht geleerd had. De geheimen centreerden zich rond twee onderwerpen: wiskunde en muziek. Pythagoras was degene die ontdekte dat de basis van de westerse muziektonen het octaaf was omdat een doormidden gedeelde snaar, als je erop tokkelt, precies dezelfde toon geeft, maar dan acht tonen hoger dan de volledige lengte van de snaar. De trillingsfrequentie van een snaar is omgekeerd evenredig met de lengte. Een van zijn geheimen was dat een kwint (vijf diatonische noten, of de gulden snede van een octaaf), wanneer die twaalfmaal in opgaande lijn herhaald wordt, uiteindelijk weer de oorspronkelijke noot zou moeten opleveren, alleen acht octaven hoger. Maar in plaats daarvan bleek het resultaat een achtste noot ernaast te liggen - dus ook de opgaande toonladder vormde een spiraal.

Het grootste geheim van alles was echter Pythagoras' theorie dat het heelal bestaat uit getallen, elk met goddelijke eigenschappen. Die magische verhoudingen tussen de getallen was in de hele natuur te zien, ook - volgens Pythagoras - in de geluiden van de planeten, die al trillend door de zwarte leegte reisden. 'Er is geometrie in het gonzen der snaren,' zei hij. 'Er is muziek in de afstanden tussen de sferen.'

Maar wat had dat te maken met het Montglane-spel? Ik wist dat een schaakspel acht pionnen en acht andere stukken per zijde had; en dat het bord zelf bestond uit vierenzestig vakken - acht in het kwadraat. Er moest inderdaad een formule zijn. Solarin had dat de formule van de Acht genoemd. Waar kon je zo'n formule beter verbergen dan in een schaakspel dat uitsluitend uit achttallen bestond? Net als de gulden snede, net als de Fibonacci-getallen, net als de steeds maar stijgende spiraal, was ook het Montglane-spel groter dan de som van zijn delen.

In de rijdende taxi greep ik een stuk papier uit mijn aktetas en tekende een cijfer acht. Vervolgens draaide ik het papier een kwartslag. Dat was het symbool voor oneindigheid. Ik hoorde de stem in mijn hoofd bonzen terwijl ik naar de vorm voor mijn ogen zat te staren. De stem zei: 'Als een zoveelste spel... zal deze strijd eeuwig voortduren.'

Maar voordat ik me in het strijdgewoel kon mengen, moest ik een groter probleem oplossen: als ik in Algiers wilde blijven, moest ik zeker zijn van een baan - een baan met zo veel prestige dat ik mijn eigen lot kon bepalen. Mijn goede vriend Sharrif had me al een voorproefje gegeven van de Noord-Afrikaanse gastvrijheid, en ik wilde er zeker van zijn dat mijn papieren even goed waren als de zijne, mocht er nog zo'n krachtmeting komen. Bovendien, hoe moest ik op jacht naar het Montglane-spel als mijn baas Pétard tegen het eind van de week in mijn nek zou staan te hijgen?

Ik had ruimte nodig, en er was maar één persoon die dat voor me kon regelen. Ik was op weg om in de eindeloze rijen wachtkamers te gaan zitten wachten of ik hem misschien te spreken kreeg. Het was de man die mijn visum had goedgekeurd maar die de vennoten van Fulbright Cone had laten zitten vanwege een partijtje tennis, de man die de factuur voor een enorm computercontract zou betalen, mits ze hem zo ver kregen dat hij zijn handtekening zette. En op de een of andere manier had ik het gevoel dat zijn steun onmisbaar zou zijn voor het welslagen van de vele beproevingen die nog voor me lagen. Hoewel ik op dat moment nog geen flauw idee had hoe belangrijk hij was. Zijn naam: Emile Kamel Kader.

Mijn taxi bereikte het laagste punt van Algiers, de weidse, open haven. Tegenover de zee lag de hoge arcade van witte bogen waarachter de overheidsgebouwen stonden. We stopten voor het ministerie van Industrie en Energie.

Ik liep de gigantische, donkere en kille marmeren lobby in. Langzaam wenden mijn ogen aan het licht. Overal stonden groepjes mannen, enkelen in westerse pakken, anderen in ruimvallende witte gewaden of zwarte djellaba's - die mantels met capuchon die bescherming boden tegen de hevige temperatuurschommelingen in een woestijnklimaat. Enkelen droegen rood-wit geblokte hoofddoeken, net Italiaanse tafellakens. Alle blikken rolden mijn kant uit toen ik de lobby binnenkwam, en ik zag meteen waarom. Ik scheen daar een van de weinigen met een broek aan te zijn. Er was geen bord waarop stond wie waar zat, en er was geen informatiebalie. Wel stonden er per beschikbare lift drie vrachtwagenladingen mannen te wachten. Ik had absoluut geen zin om met dat stel loerders, dat met uitpuilende ogen naar me stond te kijken, in de lift te stappen, en al helemaal niet als ik niet wist naar welke afdeling ik moest. Ik liep dus naar de brede marmeren trap die naar de volgende verdieping leidde. Halverwege werd ik staande gehouden door een donkere vent in een westers pak.

'Waarmee kan ik u van dienst zijn?' vroeg hij plompverloren, en hij stelde zich vierkant tussen mij en de trap op.

'Ik heb een afspraak,' zei ik, terwijl ik probeerde om hem heen te lopen. 'Met monsieur Kader. Emile Kamel Kader. Hij verwacht me.'

'De minister van Oliezaken?' vroeg de man met een ongelovige blik. Tot mijn afgrijzen knikte hij beleefd en zei: 'Jazeker, madame. Ik zal u bij hem brengen.'

Shit. Ik had weinig keus; ik liep met hem mee naar de liften. De man had zijn hand onder mijn elleboog gelegd en zorgde ervoor dat de menigte uiteenweek alsof ik de koningin-moeder was. Ik vroeg me af wat er zou gebeuren als hij erachter kwam dat ik helemaal geen afspraak had. Tot overmaat van ramp herinnerde ik me plotseling, terwijl hij voor ons tweeën een lift confisqueerde, dat ik me in het Frans minder rad uit netelige situaties kon redden dan in het Engels. Ach, nou ja, ik kon mijn strategie uitstippelen terwijl ik urenlang in de antichambres zat, want volgens Pétard was daar geen ontkomen aan. Dan had ik de tijd om na te denken.

Toen we op de bovenste verdieping uit de lift stapten, krioelde er een massa woestijnbewoners in witte gewaden rond bij de receptiebalie. Ze stonden te wachten tot hun aktetassen door een receptionist met een tulband op zijn hoofd waren gecontroleerd op vuurwapens. De receptionist zat achter de hoge balie met een draagbaar radiootje waaruit luide muziek schalde, en keurde iedere tas die voorbijkwam met een nonchalant handgebaar goed. Er stond een indrukwekkend aantal mensen te wachten. Hoewel hun kleren eruitzagen als beddenlakens, zou een dure juwelier in onmacht gevallen zijn bij de aanblik van de gouden ringen vol robijnen die ze droegen. Mijn metgezel sleurde me door de menigte heen, zich links en rechts verontschuldigend terwijl hij tussen de wapperende gewaden door ploegde. Hij zei een paar woorden in het Arabisch tegen de receptionist, en die sprong van achter zijn balie overeind en liep op een sukkeldrafje langs ons heen de gang in. Aan het eind zag ik hem even praten met een soldaat met een geweer óver zijn schouder. Ze draaiden zich om en staarden even naar me, en daarna verdween de soldaat de hoek om. Even later kwam hij terug en wenkte ons. De man die me vanuit de lobby had vergezeld knikte en zei: 'De minister kan u nu ontvangen.'

Na een laatste, snelle blik op de rondwandelende Ku-Klux-Klanleden pakte ik mijn aktetas en liep op een drafje achter hem aan de gang in.

Aan het eind van de gang gebaarde de soldaat dat ik hem volgen moest. Met stramme passen liep hij de bocht om, een tweede, langere gang in naar een gebeeldhouwde dubbele deur die minstens vier meter hoog geweest moet zijn.

De soldaat bleef staan, sprong in de houding en wachtte tot ik naar binnen ging. Ik haalde diep adem en opende een van de deuren. Daarachter lag een enorme foyer met een vloer van donkergrijs marmer, in het midden versierd met een ster van roze marmer. Door de open deuren tegenover me zag ik een gigantisch kantoor met kamerbrede vloerbedekking naar een ontwerp van Boussac, zwart met vierkanten van grote, roze chrysanten. De achterwand van het kantoor bestond uit een bol lopende muur van openslaande deuren met roedeverdeling, die allemaal openstonden, zodat de dunne gordijnen de kamer in fladderden. Daarachter waren de kruinen van hoge dadelpalmen te zien, die het uitzicht op het water deels belemmerden. Met zijn rug naar me toe stond een lange, slanke man met zandkleurig haar op de smeedijzeren reling van het balkon geleund over zee uit te kijken. Toen ik binnenkwam, draaide hij zich om.

'Mademoiselle,' zei hij hartelijk, en met uitgestrekte hand liep hij om het bureau heen om me te begroeten. 'Mag ik me voorstellen? Ik ben Emile Kamel Kader, de minister van Oliezaken. Ik heb me op deze ontmoeting verheugd.'

Dit alles werd in het Engels gezegd. Ik viel zowat om. Quel opluchting!

'U bent verbaasd over mijn Engels,' zei hij met een glimlach, niet van het 'officiële' soort dat ik tot nu toe van de Algerijnen gezien had. Dit was een van de hartelijkste glimlachen die ik ooit gezien had. Hij bleef net iets te lang mijn hand drukken.

'Ik ben in Engeland opgegroeid, ik heb in Cambridge gestudeerd. Maar iedereen binnen het ministerie spreekt wel een beetje Engels. Het is, tenslotte, de taal van de olie.'

Hij bleek ook nog eens een prachtige, warme stem te hebben, die als gouden honing van een lepel droop. Hij deed me helemaal aan honingtinten denken: barnsteenkleurige ogen, golvend, asblond haar en een olijfgouden huid. Als hij glimlachte, en dat deed hij vaak, verschenen rond zijn ogen die uitwaaierende rimpeltjes die vertellen dat iemand te veel in de zon heeft gezeten. Ik dacht aan zijn partijtje tennis en glimlachte terug.

'Gaat u toch zitten,' zei hij, en hij installeerde me op een schitterend gebeeldhouwde rozenhouten stoel. Zelf liep hij naar zijn bureau, drukte de knop van de intercom in en zei een paar woorden in het Arabisch. 'Ik heb om thee gevraagd,' zei hij. 'U logeert in het El Riadh, geloof ik? Het eten komt daar voor het merendeel uit blik, geen echte haute cuisine, maar het hotel zelf is prachtig. Als u geen andere plannen hebt, mag ik u dan na ons gesprek uitnodigen voor een lunch? Dan kunt u wat van de stad zien.'

Ik was nog steeds verbaasd over deze hartelijke ontvangst, en waarschijnlijk viel dat van mijn gezicht af te lezen want hij zei: 'U vraagt zich wellicht af waarom u zo snel bij mij binnengelaten bent.'

'Ik moet toegeven: ik had gehoord dat het wat langer zou duren.'

'Ziet u, mademoiselle... mag ik Catherine zeggen? Mooi, en ik ben Kamel. In onze cultuur wordt het als bijzonder onbeleefd beschouwd om een vrouw iets te weigeren. Onmannelijk, zeg maar. Als een vrouw zegt dat ze een afspraak met de minister heeft, dan laat je haar niet in de wachtkamer zitten wegrotten, dan laat je haar meteen binnen!' Hij lachte met zijn prachtige, gouden stem. 'Nu je dit recept voor succes kent, kun je hier verder doen en laten wat je wilt!'

Door zijn lange, Romeinse neus en zijn hoge voorhoofd leek het wel of Kamels profiel was gekopieerd van een klassieke munt. Ergens kwam hij me bekend voor.

'Bent u Kabyliër?' vroeg ik plotseling.

'Inderdaad, ja!' antwoordde hij enthousiast. 'Hoe wist u dat?'

'Gokje,' zei ik.

'Goed gegokt. Veel mensen op het ministerie zijn Kabyliërs. We vormen slechts vijftien procent van de bevolking, maar wij Kabyliërs bezetten tachtig procent van de hoge officiële posten. De goudkleurige ogen verraden ons, steevast. Dat komt door het kijken naar al dat geld.' Hij lachte.

Hij leek in zo'n goed humeur te verkeren dat ik besloot een wel zeer zwaar onderwerp aan te snijden - hoewel ik niet goed wist hoe ik het moest aanpakken. Tenslotte waren de vennoten het kantoor uit gesmeten omdat ze een tennispartij onderbraken. Wat kon ik doen om te voorkomen dat ik zelf zo'n flater sloeg? Maar ik bevond me nu in het heilige der heiligen - misschien kreeg ik op korte termijn niet nog zo'n kans. Ik besloot het erop te wagen.

'Kamel, er is iets wat ik met je moet bespreken voordat mijn collega eind van de week arriveert,' begon ik.

'Je collega?' vroeg hij, terwijl hij achter zijn bureau plaatsnam. Was het inbeelding, of leek hij plotseling een heel stuk terughoudender?

'Mijn chef, om precies te zijn,' zei ik. 'Mijn firma heeft besloten dat die chef ter plekke moet zijn om toezicht te houden op de zaken, omdat we nog geen ondertekend contract hebben. Ik ga tegen de orders in door hier vandaag te zijn. Maar ik heb het contract gelezen,' zei ik, terwijl ik een kopie uit mijn aktetas haalde en op zijn bureau legde, 'en eerlijk gezegd zie ik niet in waarom hiervoor al die supervisie nodig zou zijn.'

Kamel keek van het contract naar mij. Hij vouwde zijn handen als in gebed en boog zijn hoofd alsof hij nadacht. Nu was ik te ver gegaan, begreep ik. Na een hele tijd sprak hij weer.

'Dus jij gelooft in het overtreden van regels?' vroeg hij. 'Interessant. Ik zou wel graag weten waarom.'

'Dit is een paraplucontract voor de diensten van één consultant,' zei ik, met een gebaar naar het nog onaangeroerde pakket op het bureau tussen ons in. 'Daarin staat dat ik analyses moet uitvoeren van de olievoorraden, zowel ondergronds als in vaten. Het enige wat ik daarvoor nodig heb is een computer - en een ondertekend contract. Een baas kan me alleen maar voor de voeten lopen.'

'Aha,' zei Kamel, nog steeds met een strak gezicht. 'Je hebt me een verklaring gegeven zonder mijn vraag te beantwoorden. Ik zal je iets anders vragen. Weet jij wat de Fibonacci-getallen zijn?'

Ik probeerde neutraal te blijven kijken. 'Zo'n beetje,' gaf ik toe. 'Die worden gebruikt voor beursprognoses. Kun je me zeggen vanwaar die belangstelling komt voor zo'n... zullen we zeggen, erudiet onderwerp?'

'Jazeker,' zei Kamel, terwijl hij op de knop op zijn bureau drukte. Even later kwam er een bediende binnen met een leren map die hij aan Kamel gaf voordat hij zich weer terugtrok.

'De Algerijnse regering,' zei hij, terwijl hij een document pakte en aan mij overhandigde, 'is van mening dat ons land slechts een beperkte olievoorraad heeft, genoeg voor nog acht jaar, niet langer. Misschien vinden we meer in de woestijn, misschien ook niet. Olie is momenteel ons belangrijkste exportartikel; het hele land leeft ervan en met de opbrengst betalen we onze complete import, ook voedsel. We hebben hier bijzonder weinig landbouwgrond, zoals je zult zien. We importeren al onze melk, graanproducten, hout... zelfs zand.'

'Jullie importeren zand?' vroeg ik, en ik keek op van het document dat ik net had ingezien. Algerije had honderdduizenden vierkante kilometers woestijn.

'Industrieel zand, voor gebruik bij productieprocessen. Het zand van de Sahara is niet geschikt voor industriële doeleinden. We zijn dus volledig afhankelijk van olie. We hebben geen reserves, maar wel zit er een grote hoeveelheid aardgas onder de grond. Zo groot dat we mettertijd misschien wel de grootste aardgasexporteurs ter wereld kunnen worden - op voorwaarde dat we een manier vinden om het te transporteren.'

'Wat heeft dat te maken met mijn project?' vroeg ik. Snel bladerde ik door het document dat, hoewel het in het Frans was, nergens melding maakte van olie of gaz naturel.

'Algerije is lid van het OPEC-kartel. Momenteel onderhandelen alle lidstaten afzonderlijk over contracten en olieprijzen, met verschillende condities voor verschillende landen. Een groot deel hiervan is subjectief, slordig handjeklap. Als gastheer van de opec willen we onze medelidstaten overhalen tot het concept van collectieve onderhandelingen. Daarmee dienen we twee doelen. Ten eerste gaat de prijs per vat dan drastisch omhoog, terwijl de vaste ontwikkelingskosten gelijk blijven. Ten tweede kunnen we dat geld herinvesteren in technologische vooruitgang, zo'n beetje zoals de Israëli's hebben gedaan met westerse fondsen.'

'Wapens, bedoel je?'

'Nee,' zei Kamel met een glimlach, 'hoewel het waar is dat we op dat gebied heel wat uitgeven. Ik bedoelde industriële vooruitgang, en meer nog. We kunnen water naar de woestijn brengen. Irrigatie is de wortel van alle beschavingen, weet je.'

'Maar in dit document zie ik niets van wat je me nu allemaal vertelt,' zei ik. Op dat moment arriveerde de thee, op een serveerwagen binnengereden door een bediende met witte handschoenen. Hij schonk de intussen bekende muntthee in een dampende straal door de lucht. De drank viel kletterend in de kleine glaasjes.

'Dit is de traditionele manier om muntthee te serveren,' legde Kamel uit. 'Groene-muntblaadjes worden fijngestampt en daarna wordt er kokend water overheen geschonken. Er gaat suiker in tot het verzadigingspunt bereikt is. Sommigen beschouwen de drank als een gezonde oppepper, anderen als een afrodisiacum.' Hij lachte terwijl we onze glaasjes naar elkaar hieven en van de geurige thee nipten.

'Misschien kunnen we nu verder met ons gesprek?' vroeg ik zodra de deur achter de bediende dichtgevallen was. 'Jij hebt een ongetekend contract met mijn firma waarin staat dat je de oliereserves wilt berekenen; hier ligt een document waarin staat dat je de import van zand en andere grondstoffen wilt analyseren. Je wilt een soort trend voorspellen, anders zou je niet over de Fibonacci-getallen begonnen zijn. Vanwaar al die verschillende verhalen?'

'Er is maar één verhaal,' zei Kamel, terwijl hij zijn theeglas wegzette en me indringend aankeek. 'Minister Belaid en ik hebben jouw cv grondig bestudeerd. We waren het erover eens dat jij een goede keus was voor ons project - uit je achtergrond blijkt wel dat je bereid bent de regels overboord te zetten.' Bij die woorden grijnsde hij van oor tot oor. 'Want zie je, Catherine, ik heb de visumaanvraag voor jouw chef, monsieur Pétard, al geweigerd. Vanochtend.'

Hij trok het exemplaar van mijn in vage bewoordingen opgestelde contract naar zich toe, pakte een pen en zette met een zwierige zwaai zijn handtekening onder op de pagina. 'Nu heb jij een ondertekend contract dat een verklaring biedt voor jouw missie hier,' zei hij, terwijl hij me het document toeschoof. Even bleef ik naar de handtekening zitten kijken, en daarna glimlachte ik. Kamel beantwoordde mijn glimlach.

'Uitstekend, baas,' zei ik. 'En zou iemand me dan nu kunnen uitleggen wat er van me verwacht wordt?'

'We willen een computermodel,' zei hij zachtjes. 'Maar dan een dat in het diepste geheim is opgesteld.'

'Wat moet dat model doen?' Ik klemde het ondertekende contract tegen mijn borst en wenste dat ik Pétards gezicht kon zien als hij het in Parijs zou openslaan - het contract dat de complete vennootschap niet ondertekend had kunnen krijgen.

'We willen voorspellen,' zei Kamel, 'wat de wereld, economisch gesproken, zou doen als we de olielevering stopzetten.'

De heuvels van Algiers zijn steiler dan die van San Francisco. Er zijn plekken waar je amper rechtop kunt staan. Ik was buiten adem tegen de tijd dat we bij het restaurant aankwamen, een klein kamertje op de verdieping van een gebouw met uitzicht op een plein. El Bagour heette het, en volgens Kamel betekende dat 'het kameelzadel'. In het piepkleine halletje en de bar hingen overal harde leren kameelzadels, geborduurd in schitterende, kleurige patronen van bladeren en bloemen. De eetzaal bevatte een aantal tafeltjes met gesteven witte tafellakens en witte kanten gordijnen die vriendelijk opbolden in de bries die door de open vensters woei. Buiten tikten de kruinen van wilde acacia's tegen de luiken.

We namen een tafeltje in een ronde erker, waar Kamel pastilla au pigeon bestelde: een hartige taart met een knapperige korst die bestrooid was met kaneel en suiker, en gevuld met een werkelijk heerlijke combinatie van duivenvlees, ei, rozijnen, geroosterde amandelen en exotische specerijen. Terwijl we ons een weg baanden door de traditionele vijf-gangenmaaltijd van de mediterrane lunch, waarbij de frisse plaatselijke wijnen stroomden als water, vergastte Kamel me op verhalen over Noord-Afrika.

Ik had me niet gerealiseerd wat een onvoorstelbare culturele historie het land had waar ik het komende jaar zou wonen. Eerst waren er de Toearegs, de Kabyliërs en de moren - die stammen van de oude Berbers die de kust het eerst gekoloniseerd hadden - en daarna volgden de Minoërs en de Feniciërs, die er garnizoenen gevormd hadden. Vervolgens de Romeinse koloniën, de Spanjaarden die de moorse landen in beslag genomen hadden nadat ze hun eigen gebied heroverd hadden, en tot slot het Ottomaanse Rijk dat in naam de piraten van de kust van Barbarije drie eeuwen lang in bedwang gehouden had. Vanaf 1830 had Noord-Afrika onder Frans bewind gestaan totdat de Algerijnse Revolutie, tien jaar voor mijn komst, een eind gemaakt had aan de buitenlandse overheersing.

Tussendoor waren er meer dynastieën van deys en beys geweest dan ik tellen kon, allemaal met exotische namen en nog exotischer praktijken. Harems en onthoofdingen leken er aan de orde van de dag te zijn. Nu de moslims het voor het zeggen hadden, waren de zaken iets gekalmeerd. Hoewel me was opgevallen dat Kamel stevig had meegedronken van de rode wijn bij de tournedos met saffraanrijst en van de witte wijn na de salade, hield hij stellig vol een volgeling van de islam te zijn.

'Islam,' zei ik, terwijl de stroperige zwarte koffie en het dessert op tafel gezet werden. 'Dat betekent toch "vrede"?'

'In zeker opzicht,' zei Kamel. Hij zat de rahad lakhoutn in blokjes te snijden: een geleiachtige substantie, besprenkeld met poedersuiker en op smaak gebracht met ambrozijn, jasmijn en amandelen. 'Het is hetzelfde woord als "shalom" in het Hebreeuws: vrede zij met u. In het Arabisch is het "salaam", vergezeld van een diepe buiging tot het hoofd de aarde raakt. Het betekent totale onderwerping aan de wil van Allah - volslagen volgzaamheid.' Met een glimlach reikte hij me een blokje rahad lakhoum aan. 'Soms betekent die onderwerping aan de wil van Allah vrede, soms ook niet.'

'Meestal niet,' zei ik. Maar Kamel keek me ernstig aan.

'Vergeet niet dat Mohammed van alle grote profeten in de geschiedenis - Mozes, Boeddha, Johannes de Doper, Zarathustra, Christus - de enige was die werkelijk ten strijde trok. Hij bracht een leger van veertigduizend man op de been, voerde het zelf te paard aan en viel Mekka aan. En won het terug!'

'En Jeanne d'Arc dan?' vroeg ik met een glimlach.

'Die heeft geen religie gesticht,' antwoordde hij. 'Maar ze had wel de juiste spirit. De jihad is echter niet wat jullie westerlingen denken. Heb jij ooit de koran gelezen?' Toen ik mijn hoofd schudde, zei hij:

'Ik zal je een goede vertaling laten sturen - in het Engels. Dat zou je wel eens interessant kunnen vinden. Heel anders dan je gedacht had.'

Kamel betaalde de rekening, en we gingen naar buiten. 'En nu dan die rondleiding door Algiers die ik je beloofd had,' zei hij. 'Om te beginnen zou ik je graag de Poste Centrale laten zien.' We liepen naar het grote hoofdpostkantoor aan het water. Onderweg zei hij: 'Alle telefoonlijnen lopen via de Poste Centrale. Dat is ook zo'n systeem dat we van de Fransen geërfd hebben, waarbij alles naar het midden loopt en niets er weer uitkomt - net als de straten. De internationale gesprekken worden met de hand doorverbonden. Het is een fantastisch gezicht - vooral omdat jij met dit archaïsche telefoonsysteem zult moeten werken om het computermodel te ontwikkelen waarvoor ik zojuist getekend heb. Een groot percentage van de gegevens die je gaat verzamelen zal via telefoonlijnen binnenkomen.'

Ik wist niet goed hoe het model dat hij me beschreven had, gebruik zou moeten maken van telecommunicatie, maar we hadden afgesproken het er in het openbaar niet over te hebben, dus zei ik niet meer dan: 'Ja, gisteravond viel het ook niet mee om internationaal te bellen.'

We liepen de trap voor het postkantoor op. Net als alle andere gebouwen was ook dit groot en donker met marmeren vloeren en hoge plafonds. Aan het plafond hingen schitterende kroonluchters, alsof we in een bankgebouw uit de jaren twintig stonden. Overal waren enorme, ingelijste foto's te zien van Houari Boumédienne, de president van Algerije. Hij had een lang gezicht, grote, droevige ogen en een dikke hangsnor.

In alle gebouwen die ik tot dan toe gezien had was een overdaad aan lege ruimte, en het postkantoor vormde daarop geen uitzondering. Hoewel Algiers een grote stad was, leek het er door al die ruimte niet echt heel druk, zelfs niet op straat. Op mij, kersvers uit New York gearriveerd, maakte dat grote indruk. Terwijl we het gebouw door liepen, echode het geklik van onze hakken tegen de muren. Er werd op fluistertoon gesproken, alsof we ons in een openbare bibliotheek bevonden. In de verste hoek, omringd door opnieuw veel open ruimte, stond een piepkleine telefooncentrale, niet groter dan een keukentafel. Het geheel zag eruit als een ontwerp van Alexander Graham Bell. Daarachter zat een kleine vrouw van in de veertig, met een smal gezicht en een constructie van felrood, hennakleurig haar op haar hoofd. Haar mond was een streep bloedrode lippenstift, een kleur die sinds de Tweede Wereldoorlog niet meer in de handel was, en ook haar voile bloemetjesjurk was antiek. Boven op het schakelpaneel stond een grote doos chocolaatjes met talloze losse wikkels.

'Nee maar, de minister!' zei de vrouw, terwijl ze een stekker uit haar schakelbord trok en opstond om hem te begroeten. Ze stak haar handen uit, en Kamel pakte ze allebei vast. 'Ik heb uw bonbons ontvangen,' zei ze met een gebaar naar de doos. 'Zwitserse nog wel! U neemt geen halve maatregelen.' Ze had een diepe, rauwe stem, als een chanteuse in een dubieuze nachtclub op Montmartre. Ze had iets stoers, en ik mocht haar meteen. Ze sprak Frans als de zeelieden uit Marseille die Harry's dienstmeisje Valérie zo goed kon nadoen.

'Thérèse, ik wil je graag voorstellen aan mademoiselle Catherine Velis,' zei Kamel. 'Mademoiselle doet belangrijk computerwerk voor het ministerie - voor de opec, beter gezegd. Ik vond dat ze jou moest kennen.'

'Ahhh, 1' opec!' zei Thérèse met opengesperde ogen en een typisch Frans handgebaar. 'Heel groot. Heel belangrijk. Wat een knap meisje moet dit zijn!' merkte ze op. 'Weet je, die opec, die wordt binnenkort nog eens heel erg belangrijk, let op mijn woorden.'

'Thérèse weet alles,' lachte Kamel. 'Ze luistert mee met alle intercontinentale gesprekken. Ze weet meer dan het ministerie.'

'Ja, natuurlijk,' zei ze. 'Wie zou er op de boel passen als ik er niet was?'

'Thérèse is een pied noir ,' meldde Kamel.

'Dat betekent "zwarte voet",' vertaalde Thérèse. En daarna, terugvallend op het Frans, legde ze uit: 'Ik ben geboren met mijn voeten in Afrika, maar ik ben geen Arabier. Mijn familie komt uit Libanon.'

Ik begon me af te vragen of ik ooit iets zou gaan begrijpen van de genetische verschillen die in Algerije aangebracht werden. Hoewel ze het zelf bijzonder belangrijk leken te vinden.

'Mevrouw Velis had gisteren problemen toen ze wilde bellen,' zei Kamel.

'Hoe laat was dat?' wilde ze weten.

'Een uur of elf 's avonds,' zei ik. 'Ik wilde vanuit het El Riadh naar New York bellen.'

'Maar toen was ik er!' riep ze uit. Hoofdschuddend voegde ze daaraan toe: 'Die lieden van hotelcentrales zijn liever lui dan moe. Die verbreken gewoon je verbinding. Soms moet je wel acht uur wachten tot je kunt bellen. De volgende keer moet je me inseinen, dan regel ik het voor jou. Wil je vanavond bellen? Zeg maar hoe laat, dan zorg ik ervoor.'

'Ik wil een bericht sturen naar een computer in New York,' zei ik.

'Om iemand te laten weten dat ik goed aangekomen ben. Het is een opnameapparaat: je spreekt het bericht in en dan wordt het digitaal opgenomen.'

'Wat modern!' zei Thérèse. 'Als je wilt, kan ik het in het Engels voor je doen.'

Dat spraken we af, en ik schreef het bericht voor Nim op. Ik vertelde dat ik veilig was aangekomen en binnenkort de bergen in ging. Hij zou weten wat dat betekende: dat ik op zoek ging naar Llewellyns antiekhandelaar.

'Uitstekend,' zei Thérèse, terwijl ze het briefje opvouwde. 'Ik verstuur het meteen. Nu we kennisgemaakt hebben, krijgen jouw telefoontjes altijd de hoogste prioriteit. Kom nog eens langs!'

Toen Kamel en ik het postkantoor uit liepen, zei hij: 'Thérèse is de belangrijkste figuur in heel Algerije. Ze kan een politieke carrière maken of breken door iemand eruit te trekken die ze niet mag. Volgens mij mag ze jou wel. Wie weet, misschien maakt ze je nog president!'

Hij lachte.

We liepen langs het water terug naar het ministerie en hij merkte op neutrale toon op: 'In dat berichtje van jou zag ik dat je de bergen in wilt. Enig speciaal reisdoel?'

'Nee, ik wil langs bij een vriend van een vriend,' zei ik vaag. 'En meteen wat van het land zien.'

'Ik vraag het omdat de bergen het domein van de Kabyliërs zijn. Ik ben daar opgegroeid, en ik ken het gebied als mijn broekzak. Ik kan je een auto bezorgen, of ik kan je er zelf heen brengen, als je wilt.'

Hoewel Kamels aanbod even achteloos gedaan werd als het voorstel om me door Algiers rond te leiden, bespeurde ik ditmaal een ondertoon die ik niet goed thuisbrengen kon.

'Maar jij was toch opgegroeid in Engeland?' vroeg ik.

'Daar ben ik heen gegaan toen ik vijftien was, naar kostschool. Voor die tijd holde ik op blote voeten, als een berggeit, door de Kabylische heuvels. Je hebt echt een gids nodig. Het is er schitterend, maar je kunt er makkelijk verdwalen. Kaarten van Algerije voldoen niet helemaal aan de moderne eisen.'

Het was een keurig verkooppraatje, en het leek me niet verstandig om zijn aanbod af te slaan. 'Misschien is het inderdaad het beste als jij met me meegaat,' zei ik. 'Weet je, gisteravond op weg van het vliegveld naar het hotel kreeg ik de Sécurité achter me aan. Ene Sharrif. Denk jij dat dat iets betekent?'

Kamel was als aan de grond genageld blijven staan. We waren vlak bij de haven en de enorme oceaanschepen deinden zachtjes op en neer op het water.

'Hoe weet je dat het Sharrif was?' vroeg hij abrupt.

'Omdat ik hem gesproken had. Hij... hij liet me naar zijn kantoortje op het vliegveld brengen toen ik door de douane kwam. Hij stelde een paar vragen, uiterst charmant, en daarna liet hij me weer gaan. Maar hij liet me wel achtervolgen...'

'Wat voor vragen?' onderbrak Kamel me. Zijn gezicht was grauw geworden. Ik probeerde me alles te herinneren wat er gebeurd was, en deed het hele relaas aan Kamel. Ik vertelde hem zelfs wat de taxichauffeur had gezegd. Toen ik uitgesproken was, bleef Kamel zwijgen. Hij leek ergens over te staan dubben. Uiteindelijk zei hij: 'Ik zou het op prijs stellen als je dit verder aan niemand vertelde. Ik zal de zaak onderzoeken, maar je moet je niet te druk maken. Waarschijnlijk een vergissing.'

Langs de haven liepen we terug naar het ministerie. Toen we bij de ingang aankwamen, zei Kamel: 'Mocht Sharrif weer contact met je opnemen, om wat voor reden dan ook, zeg hem dan maar dat je mij van de gang van zaken op de hoogte gesteld hebt.' Hij legde zijn hand op mijn schouder. 'En zeg maar dat ik je meeneem naar Kabylië.'