Kustgebergte, district Tillamook, Oregon
Vrijdag, 10.47 uur
De koude regenvlagen doorweekten niet alleen hemzelf maar ook de weg en alles om hem heen. Jeremy Dorman voelde het niet. De buitenwereld was voor hem een reeks verminkte data geworden, een niet ter zake doende verdoving. Het woud van zenuwen in zijn lichaam gaf genoeg pijn om een heel eigen wereld te vormen.
Zijn schoenen en kleren waren drijfnat, zijn huid was grijs en klam - maar die ongemakken waren niets vergeleken met de oorlog die in zijn eigen cellen woedde. Zijn huid vertoonde gladde plekken met beschermende dragervloeistof, waar het krioelde van de zich duplicerende nanobeestjes. Zijn spieren beefden en trilden, maar hij bleef zijn voeten heffen, stappen zetten, doorlopen. Dormans brein leek nog slechts een passagier in zijn eigen lichaam. Hij moest zich bewust inspannen om zijn gewrichten te buigen en zijn ledematen te bewegen. Hij was net een poppenspeler die geblinddoekt met dikke handschoenen aan een nieuwe, ingewikkelde marionet bedient.
Een auto reed brullend voorbij en joeg water op. De banden reden door een plas water in een kuil in de weg en spoten een koude sproeiregen over hem heen. De achterlichten flikkerden even rood op toen de chauffeur begreep wat hij gedaan had, maar toen toeterde de man een paar keer boosaardig en reed zigzaggend over de weg door. Dorman sjokte verder over de modderige berm van de weg. Het kon hem niet schelen, want hij dacht alleen aan zijn doel. De lange weg kronkelde de beboste bergen in. Hij had geen idee hoeveel kilometer hij sinds Portland al gelopen had, maar hij hoopte een manier te vinden om sneller vooruit te komen.
Hij schuifelde langs een klein weeghuis - een schuurtje met een poort en een rood stoplicht voor vrachtwagens. Er hingen ondoorzichtige mini- jaloezieën en een bord dat kennelijk al in geen maanden vervangen was: weeghuis gesloten.
Dorman sjokte erlangs en keek verlangend naar het onderdak. Het was natuurlijk niet verwarmd. Er was geen eten en iets anders was er evenmin... maar het was er droog. Met een weemoedige zucht bedacht hij dat het prettig zou zijn om even te schuilen. Hij kwam in de verleiding om een raam of een deur in te slaan en gewoon te gaan slapen... Maar dat kon niet. Hij kon zich geen oponthoud veroorloven. En eigenlijk vond hij die regen niet eens zo erg.
Hij liep het weeghuis voorbij. Aan zijn ene hand lagen grote, kletsnatte aardappelvelden, aan de andere kant van de weg een moeras. Dorman ging op weg naar de licht glooiende helling die de bergen in leidde. Vreemde, onbegrijpelijke wezens schoten als elektrische vonken door zijn gezichtsveld. De nanobeestjes in zijn lichaam waren weer eens met zijn oogzenuwen aan het knoeien. Ze waren die aan het repareren of verbeteren, maar misschien klungelden ze maar wat aan. Hij had al in geen dagen kleuren gezien.
Dorman voelde de pijn in zijn botten en klemde zijn tanden op elkaar. Hij genoot bijna van de pijn - een échte pijn, geen spookachtig neveneffect van het feit dat zichzelf programmerende machientjes zijn lichaam waren binnengedrongen.
Hij versnelde zijn pas en was zo verdiept in de noodzaak om door te lopen dat hij het harde gezoem van de naderende vrachtwagen niet eens hoorde. De auto klonk steeds luider. Het was een zware oplegger met dennenbomen. De bast was eraf en de meeste grote takken waren geamputeerd. Dorman draaide zich om en keek ernaar. Toen liep hij helemaal naar de zijkant van de weg. De chauffeur knipperde met zijn koplampen. Dorman hoorde de motor grommen en de hydraulische remmen zuchten toen de man terugschakelde en de auto tien meter voor Dorman uit tot stilstand bracht. Hij bleef gewoon staan staren en kon niet geloven wat hem hier in de schoot werd geworpen. Deze man kon hem een lift geven. Dorman holde naar voren, waarbij het water zompend uit zijn schoenen droop. Hij legde zijn armen rond zijn borst.
De chauffeur boog zich over de voorbank en deed het portier aan de bijrijderskant van het slot. Het goot nog steeds van de regen. De druppels bekogelden de natte boomstammen en gingen op de warme radiator van de truck in stoom op.
Dorman pakte het handvat van de deur en trok hem open. Zijn been begon te trillen toen hij op de treeplank wilde stappen. Uiteindelijk hervond hij zijn evenwicht en hees zich op. Hij was drijfnat en uitgeput. En hij had het koud.
'Jezus, wat zie je er uit,' zei de vrachtwagenchauffeur. Hij was kort en stevig gebouwd en had vuilblond haar en blauwe ogen. 'Zo voel ik me ook,' antwoordde Dorman, verrast dat zijn stem het nog zo goed deed.
'Nou, voel je dan maar vreselijk hier in de cabine. Moet je ergens naartoe of loop je gewoon maar wat?'
'Ik moet ergens naartoe,' zei Dorman. 'Daar probeer ik juist te komen.' 'Nou, rij maar mee totdat ik een verkeerde afslag neem. Ik heet Wayne - Wayne Hykaway.'
Dorman bekeek hem wantrouwig maar stelde vast dat het er eigenlijk niet toe deed. 'Jeremy Dorman,' zei hij. Hij sloeg het portier dicht, stak zijn handen in zijn doorweekte jaszakken, boog zich voorover en dook in elkaar. Hykaway stak zijn hand uit maar trok hem snel terug toen duidelijk werd dat Dorman niet van plan was om zijn groet te beantwoorden. In de cabine was het warm en vochtig. Hitte joeg uit de ventilatieopeningen. De ruitenwissers zwaaiden heen en weer en probeerden een goed uitzicht te bewaren. Een nieuwszender klonk uit de luidsprekers van een veel te dure geluidsinstallatie, die kraakte van de ruis omdat de ontvangst hier in de wildernis slecht was.
De vrachtwagenchauffeur worstelde met zijn versnellingspook en ramde zijn auto weer in zijn één. Met grommende en zwoegende motor kwam de truck in beweging en reed over de natte weg de heuvel op. De oplegger kwam op snelheid en Dormans enige gedachte was dat hij met elke minuut, elke kilometer dichter bij zijn bestemming kwam. De man naast hem had geen idee van het dodelijke risico dat hij genomen had, en Dorman zat hier met angst in zijn hart, maar hij moest aan zijn doel denken: Patrice en Jody vinden. Koste wat het kost. Dorman leunde achterover tegen het portier van de truck en probeerde zijn angst en schuldgevoelens te negeren. Er druppelde water in zijn ogen, dat hij knipperend weghaalde. Hij bleef door de voorruit kijken en
zag de ruitenwissers heen en weer zwaaien. Hij bleef zo ver mogelijk uit Hykaways buurt. Hij mocht niet toestaan dat de man hem aanraakte. De joviale vrachtwagenchauffeur zette het praatprogramma af en probeerde tevergeefs een gesprek aan te knopen, maar toen Dorman heel terughoudend bleek, begon hij over zichzelf te vertellen, over de boeken die hij graag las, over de Tai Chi-ontspanningstechnieken die hij graag deed, en over hij hoe hij ooit les aan werklozen had gegeven. Hykaway hield één hand op het stuur van zijn mammoettruck en frunnikte met zijn andere aan de ventilatieknoppen en de verwarming. Nog steeds kwam er geen gesprek op gang en daarom zette hij de radio weer aan, koos een ander station en zette hem walgend weer af. Dorman concentreerde zich op zijn lichaam en richtte zijn aandacht naar binnen. Hij voelde zijn huid kriebelen en kronkelen. Zijn spierwoekeringen bewogen op eigen initiatief. Hij drukte zijn ellebogen tegen zijn ribben en voelde het klamme weefsel van zijn jasje, maar ook het gladde slijm van de nanomachientjes dat uit zijn poriën droop. Toen Dorman een kwartier lang als in een trance gezwegen had, wierp de chauffeur een zijdelingse blik op hem, alsof hij zich afvroeg wat voor een gek hij nu weer had meegenomen. Dorman vermeed zijn blik en staarde uit het zijraampje - maar toen verkrampten zijn darmen. Hij boog zich voorover, drukte zijn vuisten in zijn maag en haalde sissend tussen zijn tanden adem. Hij voelde iets rukkerigs onder zijn huid, alsof een mol door zijn ribbenkast wroette. 'Hé, gaat het wel goed met je?' vroeg de chauffeur. 'Ja,' zei Dorman, die het antwoord uit zijn strottenhoofd moest trekken. Hij perste het zo hard tot hij zijn opstandige biologische systemen eindelijk weer in bedwang kreeg, en haalde diep en zwoegend adem. Eindelijk kwamen de krampen tot rust.
Toch voelde hij zijn organen nog steeds bewegen. Ze snuffelden aan hun vrijheid en trilden op plekken die onbeweeglijk hadden moeten zijn. Het was of er een kolkende storm in hem woedde.
Wayne Hykaway wierp nogmaals een blik op hem en concentreerde zich toen weer op de weg. Zijn twee handen omklemden krampachtig het stuurwiel.
Dorman bleef zwijgend tegen de harde maar gerieflijke bijrijdersdeur zitten. Om hem heen begon een plasje slijm op de bank te ontstaan. Hij wist dat hij elk moment zijn beheersing weer kon verliezen, want elk uur werd het moeilijker...