Hugharts Huisdierenkliniek, Lincoln City,; Oregon
Dinsdag, 1.11 uur
Elliot Hughart voelde zich verscheurd tussen twee mogelijkheden. Hij kon de verminkte labrador een spuitje geven of het dier gewoon laten sterven. Als dierenarts had hij al honderden malen voor diezelfde beslissing gestaan, maar hij bleef het moeilijk vinden. De hond lag op een van de roestvrij stalen operatietafels en leefde raar genoeg nog steeds. Voor de rest was het doodstil in de kliniek. Een paar andere dieren zaten ineengedoken in hun kooien. Ze zwegen maar waren onrustig en wantrouwig.
Buiten was het donker en motregende het zoals altijd op dit uur van de nacht, maar het was warm genoeg om de achterdeur te kunnen openzetten. Het vochtige windje bestreed de geur van chemicaliën en bange huisdieren, die een druk op de omgeving legde. Hughart had altijd geloofd in de genezende kracht van frisse lucht, en dat gold voor dieren én mensen.
Zijn woongedeelte lag boven. Hij had de tv aan laten staan en het eenpersoonsservies van het avondeten nog niet afgewassen, maar hij was toch veel vaker hier beneden in zijn kantoor, zijn operatiekamer en zijn laboratorium. Hier was zijn echte thuis. De kamers boven dienden alleen om te slapen en te eten.
Hughart hield zijn veterinaire praktijk na al die jaren nog steeds aan, maar dat was eerder uit gewoonte dan in de hoop op een enorm succes.
Hij had het met enige zuinigheid net kunnen redden. De plaatselijke bevolking wist hem te vinden, hoewel ze vaak een gratis behandeling verwachtten als vriendendienst of burenhulp. Af en toe veroorzaakten toeristen een ongeluk met huisdieren. Gevallen als deze zwarte labrador had Hughart al vaak meegemaakt: dan kwam een schuldbewuste vakantievierder een dood of zwaargewond dier brengen en werden van Hughart wonderen verwacht. Soms bleven de gezinnen wachten, maar meestal - zoals ook nu - zetten ze hun onderbroken vakantie haastig voort. De zwarte labrador lag huiverend en sniffend te jammeren. Op de roestvrij stalen tafel zaten al bloedvlekken. Hughart had gedaan wat hij kon. Hij had de wonden verbonden, de ribben gespalkt... maar het middenrif was gescheurd en de ruggengraat gebroken. Ook de organen waren zwaar beschadigd.
De zwarte labrador had geen penning. Zijn identiteit bleek uit niets. Het dier kon nooit van zijn verwondingen herstellen, maar zelfs als het wonderbaarlijk genoeg in leven bleef, moest Hughart het noodgedwongen naar een asiel brengen, waar het in een kooi zou worden gezet en een paar trieste dagen op vrijheid mocht hopen voordat het alsnog een spuitje kreeg.
Verspilling. Allemaal verspilling. Hughart haalde diep adem en zuchtte. De hond huiverde, maar zijn lichaamstemperatuur was nog steeds hoger dan hij ooit eerder bij een dier had gevoeld. Hij nam uit routine een bloedmonster en controleerde het dier ijverig op andere symptomen. Het had immers zo veel koorts dat het wel een oven leek. Maar hij ontdekte iets dat hem nog meer verraste.
Hij kreeg bijna de indruk dat de zware verwondingen van de labrador snel genazen en verschrompelden... De dierenarts wist dat dat verbeelding moest zijn. Elke gedachte aan de mogelijkheid om het dier te redden was wensdenken.
Dat kon immers niet. Hughart wist dat heel goed. Toch bleef hij diep in zijn hart hopen.
De hond sidderde en jankte zachtjes. Met zijn vereelte duim trok Hughart een van de stijf gesloten oogleden op. Het weggerolde oog vertoonde een melkwit vlies met de kleur van een half gekookt ei. De hond was diep in een coma. Onbereikbaar.
Uit zijn vochtige zwarte neusgaten sijpelde een straaltje bloed. Bij het zien van die wond - dat kleine stroompje rood bloed over de zwarte vacht van zijn mooie snuit - besloot Hughart dat het dier genoeg geleden had. Het was mooi geweest.
Hij bleef nog even naar zijn patiënt staren maar schuifelde toen naar het medicijnkastje, maakte de deurtjes open en haalde er een grote injectiespuit en een fles Euthanol uit - geconcentreerd natriumpentabarbitol. De hond woog tussen de zestig en tachtig pond. De aanbevolen dosis was ongeveer 1 cc per tien pond plus iets extra. Hij haalde 10 cc uit de fles; dat moest meer dan genoeg zijn.
Als de eigenaars van de hond ooit terugkwamen, zouden ze in zijn dossiers de aantekening li vinden, hetgeen de eufemistische afkorting was van laten inslapen', op zijn beurt een eufemisme voor 'het dier is gedood'... of uit zijn lijden gehaald, zoals hij op de diergeneeskundige faculteit altijd geleerd had.
Nu Hughart zijn beslissing eenmaal genomen had, ging hij meteen aan het werk. Hij boog zich over de hond, stak de naald in de huid achter de hals en injecteerde de dodelijke dosis rustig maar vastberaden. Na al die afschuwelijke verminkingen deinsde de zwarte labrador niet eens terug toen hij de prik van de naald voelde.
Een koele, vochtige wind woei door de kier van de deur, maar de hond bleef heet en koortsig.
Hij zuchtte diep en gooide de gebruikte naald weg. 'Het spijt me, jongen,' zei hij. 'Ga in je dromen maar konijnen jagen... op een plek waar je niet hoeft uit te kijken voor auto's.'
Het toegediende middel zou straks gaan werken, de ademhaling van de hond tegengaan en uiteindelijk het hart stilzetten. Onherroepelijk maar vredig.
Maar eerst nam Hughart het bloedmonster mee naar zijn kleine laboratorium in de aangrenzende kamer. De hoge lichaamstemperatuur van het dier was hem nog steeds een raadsel. Hij had zoiets nog nooit meegemaakt. Dieren hadden vaak een shock als ze het trauma van een aanrijding door een motorvoertuig overleefden, maar meestal kregen ze niet zulke hoge koorts.
De achterkamer was volmaakt georganiseerd op grond van een systeem dat hij in de loop van vele decennia ontwikkeld had, maar een toevallige toeschouwer had het er vast rommelig gevonden. In de kleine laboratoriumhoek deed hij boven de formica tafel het licht aan en smeerde hij een veeg bloed op een glazen plaatje. De eerste stap was de controle van
het aantal witte bloedlichaampjes om te zien of de hond een infectieziekte of bloedparasieten had.
De hond kon best heel ziek of zelfs stervende zijn geweest voordat hij door de auto geraakt was. Dat zou zelfs verklaren waarom hij zo traag gereageerd had op de grote auto die op hem af kwam. Als de hond aan een ernstige ziekte leed, moest Hughart dat in zijn dossier opnemen. In de aangrenzende operatie- en herstelkamer begonnen twee honden te blaffen en te janken. Een kat miauwde en de kooien rammelden. Hughart besteedde er weinig aandacht aan. Honden en katten maakten een kenmerkend chaotisch geluid waarvoor hij in de loop van de jaren doof was geworden. Het had hem zelfs verrast hoe rustig de dieren waren als ze in een vreemde omgeving samen in een kooi werden gezet om een nacht te herstellen. Ze hadden immers pijn na de castratie of sterilisatie of waarvoor ze dan ook naar de dierenarts waren gebracht. Het enige dier dat hem zorgen baarde, was de stervende zwarte labrador, en ongetwijfeld werkte de Euthanol nu al.
Omdat Hughart last had van storende schaduwen, knipte hij een sterkere tl-buis onder de kastjes aan. Toen verlichtte hij met een lampje het glazen plaatje onder de microscoop. Hij wreef eerst in zijn ogen en staarde toen naar de veeg bloed terwijl hij aan de instelknop draaide. De hond zweefde nu weg naar het eeuwige dromenland - maar zijn bloed was springlevend.
Naast de gebruikelijke rode en witte cellen en bloedplaatjes zag Hughart ook kleine puntjes... net zilverwitte onderdeeltjes... net hoekige, glinsterende kristallen die zich op eigen kracht voortbewogen. Misschien was dit een zware infectie, maar zulke micro-organismen had hij nog nooit gezien. De metalige vormen waren zo groot als cellen en bewogen zich met een verbijsterende snelheid voort - alsof ze een taak hadden. 'Dat is ongelooflijk,' zei hij, en in die piepkleine laboratoriumhoek klonk zijn stem heel hard. Hij praatte vaak tegen zichzelf of de dieren om hem heen, en dat had hem nog nooit gehinderd.
Maar nu wilde hij dat hij niet alleen was; hij wilde dat hij zijn verbazingwekkende ontdekking met iemand kon delen. Wat voor soort ziekte of infectie was dit? Na zijn lange carrière als dierenarts meende hij wel zo'n beetje alles te hebben gezien. Maar hij had nog nooit iets waargenomen dat hier ook maar in de verste verte op leek.
En hij hoopte dat het niet besmettelijk was.
In dit gerenoveerde gebouw woonde en werkte Elliot Hughart al tientallen jaren. Plotseling maakte het echter een vreemde, sinistere indruk op hem. Als deze hond een onbekende ziekte had, zou hij het Centrum voor Epidemiebestrijding moeten bellen om zijn vreemde aandoening te melden.
Hij wist wat hem te doen stond bij een uitbarsting van hondsdolheid of andere ziektes waarvan huisdieren het slachtoffer konden worden - maar deze microscopisch kleine... machientjes? Hij stond voor een volmaakt raadsel.
In de operatiekamer achterin maakten de dieren nu meer kabaal. Ze jankten en blaften. De oude man merkte het onbewust op, maar het lawaai was niet hard genoeg om hem uit zijn gefascineerde studie van het plaatje onder de microscoop te halen.
Hughart wreef in zijn ogen en draaide weer aan de instelknop. Het beeld vervaagde voorbij het brandpunt en werd toen weer scherp. De machientjes waren er nog steeds en bewogen zich als bedrijvige cellen voort. Hij slikte; zijn keel was droog als schuurpapier.
Plotseling drong tot hem door dat het geblaf en gemiauw uit de kooien in de operatiekamer oorverdovend was geworden, alsof een vos was doorgedrongen in een kippenhok.
Hij draaide zich snel om, botste tegen zijn metalen kruk, gooide het ding om, voelde een pijnscheut in zijn heup en liep hinkend de kamer uit. Toen hij de operatiekamer in kwam, keek hij eerst naar de kooien en zag hoe de gevangen dieren zich tegen de achterste tralies van hun kooien verdrongen om zo ver mogelijk uit de buurt van het midden van de kamer te komen.
Hij keek niet eens naar de zwarte labrador, want die moest nu dood zijn... maar hoorde wel pootgetrippel over de schone, verharde cementen vloer. Toen hij zich omdraaide, zag hij nog net een zwarte vacht door de half geopende deur lopen.
De roestvrij stalen tafel, besmeurd met bloed en plukken vacht, was leeg.
Hughart was verlamd en verbijsterd. Hij kon niet geloven dat de hond niet alleen weer bij bewustzijn was, maar ook van de tafel was gesprongen en naar buiten was gerend. Dat was even onvoorstelbaar als de massale verontreiniging van het bloedmonster.
'Hé, wacht!' Hughart probeerde te rennen, maar door de pijn in zijn heup was hij onvast ter been en struikelde. De hond werkte zich door de deur en sprong het donker in. Hij was blijkbaar volledig hersteld en zo dartel en kwiek als een jong hondje.
Hughart bereikte de deur, zocht steun aan de knop en staarde de nevelige duisternis in. Hij meende een schaduw in de richting van de bomen te zien verdwijnen, maar hij wist het niet zeker. 'Kom terug!' riep hij. 'Kom terug!'
Maar de hond reageerde niet, blafte niet, draaide zich niet om. Hij verdween gewoon in de nacht.