Als ze de mok koffie - beetje melk, geen suiker - op zijn bureau zet heeft hij opgehangen en staat op het grote whiteboard een vergadering voor te bereiden. Pijlen en cirkels in verschillende kleuren. Zoals gewoonlijk. Op het bureau staat een kopje met op de bodem een laagje oude koffiedrab en als Anne-Marie het wil oppakken ziet ze een blaadje liggen waarop een telefoonnummer is gekrabbeld. Ze herkent de eerste vijf cijfers: 00260 voor Zambia.

Een uur later staat ze bij het kopieerapparaat. Er moet een stapel papieren worden gekopieerd en in nieuwe mappen worden gedaan. Ze heeft over het telefoonnummer op Gunnars bureau nagedacht. Wat zou de reden kunnen zijn dat haar chef naar Zambia belt?

Normaal gesproken zouden de papieren van het internationale reisbureau, die iemand in het kopieerapparaat heeft laten zitten, haar niet eens zijn opgevallen, maar nu staat ze op scherp. De derde bestelling springt in het oog:

‘David Robinson: Boston-Lusaka, vertrek 1 februari, open ticket. Visum vereist.’

David Robinson is hoofd van de internationale veiligheidsdienst van het concern, een Amerikaan die de laatste tijd opvallend vaak bij Gunnar op bezoek is geweest. Dat is eigenlijk merkwaardig, wat heeft het hoofd van de veiligheidsdienst bij een eenvoudige Zweedse chef marketing te zoeken?

Anne-Marie vindt het geen prettige man. Zijn stevige handen knijpen als hij haar groet en ’s morgens stinkt hij naar aftershave. Maar zijn kappersrekening zal niet hoog zijn, want zijn kapsel is goed bij te houden met een scheerapparaat en hij kan er per slot van rekening ook niets aan doen dat hij er zo uitziet. Hij is altijd aardig tegen Anne-Marie. Misschien komt het alleen maar omdat ze niet van die opdringerige politiegeur houdt?



Washington Post, VS, 5 februari 2004

Brand kantorencomplex vermoedelijk aangestoken

Politie zoekt getuigen

Bij een uitslaande brand in het kantorencomplex op Brentwood Road in Washington is vanmorgen vroeg het korps van de brandweer ingeschakeld. Een voorbijrijdende automobilist zag uit een van de ramen op de vierde verdieping van het complex vlammen slaan en heeft onmiddellijk de politie en de brandweer gealarmeerd. 

Toen de hulpdiensten ter plaatse kwamen stonden grote delen van de verdieping in brand. Aan het eind van de ochtend was de brand onder controle. Er zijn geen slachtoffers gevallen, maar de materiële schade is aanzienlijk. De brand is ontstaan in het gecombineerde kantoor en archief van schoonmaakbedrijf Clean Enterprise. In een prullenbak werd brandbaar materiaal gevonden en toen de politie in het trappenhuis een jerrycan benzine ontdekte, sterkte dit hun vermoeden dat de brand was aangestoken.

‘We zoeken daarom getuigen die hebben gezien dat er één of meerdere personen op donderdagochtend tussen twee en drie het pand hebben verlaten’, zegt politie-inspecteur Steve Brown. De Washington Post heeft vernomen dat de deuren van het complex van buitenaf waren afgesloten.‘Het moet iemand met een sleutel zijn geweest’, zegt de beheerder van het complex, Philip Miller. ‘We hebben op alle verdiepingen stalen deuren met dubbele sloten. Ik kan u dus verzekeren dat het pand volledig tegen inbraak is beveiligd.’



Lusaka, Zambia
16 februari 2004

Ze neemt een slokje van haar derde gin-tonic en zou zichzelf eigenlijk een halt moeten toeroepen, maar voorlopig is er nog tonic in de minibar en de lucht op het balkon is donker en zwoel. Maar het uitzicht is weg. De buitenkant van haar kamer is aan de beurt voor renovatie en de werklieden hebben over de hele breedte van het balkon plastic gespannen. Dat is jammer, en hoewel haar is aangeboden van kamer te wisselen, is ze daar nog niet aan toegekomen. Ze is de laatste dagen nauwelijks in het hotel geweest. Ze likt haar wijsvinger af die ze als lepeltje voor haar drankje heeft gebruikt. Het waait zachtjes en het plastic klappert. De lucht voelt een beetje klam aan, net als een half opgewarmde sauna. Zweterig en benauwd.

Ellen staat op om haar trui uit te trekken en moet heel wat lichtschakelaars uitproberen voor ze de schakelaar heeft gevonden waarmee ze de lamp in de kamer kan uitdoen. Hotelverlichting zit gecompliceerd in elkaar, denkt ze terwijl ze met weemoed aan de goedkope pensionkamer in Londen terugdenkt waar Björn en zij in hun arme studententijd hun huwelijksreis doorbrachten en waar het hun niet was gelukt erachter te komen hoe je het licht in de badkamer uitdeed. Alles was toen veel eenvoudiger.

Bij de receptie lagen flink wat boodschappen van Agneta en Björn en het aantal mails was nog groter. Björns mailtjes waren niet bepaald vriendelijk, maar gelukkig was het Agneta kennelijk gelukt hem uit te leggen dat je in de mail niet in detail moet treden, dus werd er in de berichten vooral op aangedrongen dat ze moest bellen. Ja, ze zal hen allebei bellen. Snel. Morgen.

Het geluid van pulserend bloed gonst in haar oren en Ellen kan zichzelf horen ademhalen. Ze voelt een brandende pijn in haar maag en realiseert zich dat ze sinds het ontbijt niets meer heeft gegeten, maar de misselijkheid maakt het haar onmogelijk aan eten te denken.

Dagen achtereen heeft Ellen keihard gewerkt, rondgereden in Blessings roestige auto, cursussen gegeven, mensen geïnstrueerd, materiaal uitgedeeld, gepraat, gepraat en nog eens gepraat. Maar ten slotte kon ze niet meer. Toen Blessing haar bij het hotel afzette konden de koortsachtige activiteiten haar niet langer beschermen. In de eenzame hotelkamer kwamen de herinneringen en de schuldgevoelens boven.

Ze had een warme douche genomen en was onder de sprei op bed gaan liggen, ineengekropen in de foetushouding met haar armen om haar knieën, in de hoop dat ze in slaap zou vallen. Dat lukte niet en ze voelde zich misselijk worden en snakte naar frisse lucht.

Ze kon de beelden van de jonge non op de vieze vloer niet uit haar hoofd krijgen. Fysiek was ze niet ernstig beschadigd. Dat minstens vier mannen bij haar naar binnen waren gedrongen was aan de buitenkant nauwelijks te zien. De andere vrouwen zeiden dat de jonge vrouw geen weerstand had geboden en in haar doodsangst zichzelf had uitgekleed. In een hoek van de kamer, gewikkeld in een deken, had ze naar het geweld om haar heen gestaard. De vrouwen spraken over haar alsof ze er niet bij was. Ze rilde van de kou, hoewel het in de kamer vijfentwintig graden was.

Op het balkon in de warme lucht begint Ellen plotseling ook te rillen. Ze pakt de opgevouwen sprei van het bed en wikkelt die om zich heen. Op de plastic stoel kan ze haar benen niet onder zich vouwen, dus gaat ze in de hoek zitten met haar knieën tegen haar borst, haar rug tegen de muur en een aantal lagen van de dikke sprei tussen haar lichaam en de koude betonnen vloer. Ze herinnert zich een andere hoek in een andere warme kamer op een heldere zomerse nacht, toen de vogels om het hardst aan het zingen waren. Haar bloes zat onder de rode wijnvlekken, de tranen stroomden geruisloos over haar wangen, ze rilde en had een pluizige sprei om zich heen. Die had ze niet zelf om zich heen geslagen, dat had iemand anders gedaan. Ze had niet tegengestribbeld. Hij stond over haar heen gebogen en zei op een zachte maar zelfverzekerde toon: 

– Je wilde het toch zelf?



Tampa, Florida, VS
17 februari 2004

Na de middelbare school ben ik niet verder gaan studeren en dat vond ik prima. Ik hield toch al niet van leren en omdat we de boerderij waren kwijtgeraakt en de medicijnen van mijn moeder altijd heel veel geld kostten, had mijn vader het collegegeld nauwelijks kunnen opbrengen.

Het gaf me een goed gevoel geld te kunnen verdienen en mee te kunnen helpen, dus nam ik een baantje bij Kentucky Fried Chicken. Dat was lekker dichtbij en mijn vader kon me ernaartoe brengen, want hij had geen vast werk en we waren ondertussen naar de stad verhuisd, had ik dat al niet verteld?

Als ik vrij was zat ik meestal thuis, thuis of in de kerk. Ik heb nooit zo’n behoefte aan vrienden gehad, maar in de kerk hielp ik met koffiezetten en iedere maandag maakte ik de sacristie schoon, waarvoor velen me bedankten. Het zou in de kerk natuurlijk niet goed gaan als niemand wat hulp zou aanbieden.

Ik denk dat het schoonmaken van de kerk mijn eerste opdracht was als soldaat van God. En ik luisterde altijd heel zorgvuldig als de dominee preekte. In die tijd begon ik de Bijbel op een serieuze manier te lezen en begreep ik dat het niet vanzelfsprekend is dat je in de hemel komt. Je moet de verlossing verdienen. God kan ook straffen, zoals Hij met Sharon heeft gedaan.

Mijn vader begreep niet waarom ik het in de kerk zo fijn vond, maar hij kon me moeilijk verbieden erheen te gaan, want zelf was hij ook met de Bijbel grootgebracht en wist dat we allemaal kinderen van God zijn, ook al kwam hij zelf niet zo vaak in de kerk. Ik probeerde hem uit te leggen dat het eeuwige leven in gevaar kon zijn, maar hij wilde niet luisteren. Hij vond dit leven meer dan genoeg, zei hij.

En mijn moeder? Ik geloof niet dat het haar iets kon schelen. Toen ik misselijk begon te worden begreep ik eerst niet wat er aan de hand was. Voor ik van huis ging moest ik al een paar keer overgeven en mijn vader vroeg zich af hoe dat kwam. Daarna ging dat op mijn werk de hele ochtend zo door, en dat kreeg een collegaatje van me, Marion, die bij de friteuse stond, in de gaten. Ik probeerde heel zachtjes te doen, maar het personeelstoilet had maar een heel dun wandje van kunststof en er zat geen slot op de deur. Ze begon vragen te stellen, bleef erover zeuren en ten slotte kwam ze met een klein doosje waarmee je met een urineproef kon zien of je zwanger was.

Ik had nooit gedacht dat ik zwanger zou kunnen zijn. Mijn vader had gezegd dat dat niet kon en dat ik alleen voor jongens van mijn eigen leeftijd moest oppassen. Maar ik was nog nooit met een jongen van mijn eigen leeftijd samen geweest, ik ontmoette bijna niemand. In de kerk waren vooral oudere mensen. Daar zeurde mijn vader vaak over, dat ik naar de kerk zou gaan om jongens te ontmoeten, maar dat was helemaal niet zo. In onze gemeente zaten bijna geen jongens van mijn leeftijd. Ik zei tegen Marion dat er niets aan de hand was, dat ik de test had gedaan en dat alles goed was, maar volgens mij geloofde ze me niet, want ze bleef maar vragen stellen. Toen het haar niet lukte me te laten toegeven dat ik zwanger was en te vertellen wie mijn vriendje was, kwam ze met een folder over abortus. Eerst begreep ik er niets van en glipte ik er tussenuit om naar de stadsbibliotheek te gaan, waar ik het woord in een woordenboek opzocht. Dat was vreselijk, want ik had nog nooit gehoord dat je zoiets verschrikkelijks kon doen. Hoe komt iemand op zo’n afschuwelijke gedachte?

Op een zaterdagavond nam ik een besluit. Ik had lang nagedacht over wat ik zou doen, en ik herinner me precies dat ik op die avond de knoop doorhakte. Marion had de hele dag, nog erger dan normaal, lopen zeuren en nadat ik thuis was gekomen nam ik een douche. Toen ik na het douchen de slaapkamer inliep was mijn vader weg om pizza te gaan halen en had een briefje op mijn pak maandverband gelegd. Ik herinner me dat ik net op het punt stond de stekker van de haardroger in het stopcontact te steken en dat ik een roze handdoek om me heen had. Op het briefje had mijn vader geschreven: ‘Ik zie dat je deze al een tijdje niet meer hebt gebruikt. Misschien kunnen we samen een eigen kleine familie vormen.’

Op dat moment nam ik een besluit.

Ik denk dat u in mijn situatie hetzelfde zou hebben gedaan. Ik opende de deur van mijn moeders slaapkamer en liep zo zacht mogelijk om de houten vloer rond het bed niet te laten kraken. Het was snikheet in de kamer, want ze had de verwarming altijd op de hoogste stand staan en lag onder een stapel dekens te snurken. Dat ze zich niet dood zweette!

He t kwam goed uit dat ze snurkte, want dan wist ik tenminste zeker dat ze sliep en hoefde ik haar niet de hele tijd in de gaten te houden. Ik wist waar ik moest zoeken, want ze had het me een keer laten zien. In de la met de groezelige onderbroeken en bh’s, onder het kastpapier op de bodem van de la, in de rechterhoek, lag een zakje van een soort zacht leer. Ik controleerde of dit het juiste zakje was en stopte het toen bij me.

Ik propte snel een spijkerbroek, een paar T-shirts, een tandenborstel en wat ondergoed in een tas. Maandverband had ik natuurlijk niet nodig en ik vergat de bijbel mee te nemen, maar ik had ook zo veel haast, dus dat was misschien niet zo verwonderlijk, of vindt u van wel?

Ik heb me afgevraagd of het beter zou zijn gegaan als ik wel aan de Bijbel had gedacht. Misschien dat God dan dichter bij me zou zijn gebleven. Nu vond Hij me waarschijnlijk een sloddervos. Het was koud buiten, maar ik trok toch alleen mijn gympen aan, omdat ik wist dat het bij mijn aankomst warmer zou zijn. Ik was precies op tijd het huis uit en wachtte om de hoek tot mijn vader de oprit was opgereden en met de pizzadozen uitstapte. Ik geloof niet dat hij hoorde dat ik de auto pakte waarmee ik naar het busstation reed. Bij de pinautomaat haalde ik al het geld van mijn rekening, dat was negenhonderd dollar, waarna ik de sleutel van de auto, zoals we altijd deden, op het rechtervoorwiel legde, zodat mijn vader hem zou vinden. Toen kwam de bus.



Lusaka, Zambia
17 februari 2004

Langzaam, als een film die in slow motion wordt afgespeeld, loopt Ellen van de ontbijtzaal naar het businesscenter. Buiten bij de ingang klettert de regen op het asfalt. De portier staat onder het afdak te schuilen en in de verte balkt een ezel. Zoals gewoonlijk zit de Amerikaan met het tondeusekapsel op een van de banken in een motortijdschrift te lezen. Heeft hij niets anders te doen, denkt ze afwezig.

De receptioniste begroet haar vrolijk, maar de lach die op Ellens gezicht verschijnt is mechanisch, alsof iemand met geweld haar mondhoeken omhoog trekt. Het moet eruit zien als een grimas, maar de receptioniste concentreert zich alweer op een rinkelende telefoon. Gelukkig. Ellen heeft absoluut geen puf voor een kletspraatje. Ze heeft slecht geslapen, pijn in haar hoofd en is nog steeds misselijk - of zou dat door de gin van gisteravond komen? Bij het ontbijt heeft ze alleen drie glazen sap en een geroosterde boterham genomen. Haar hoofdpijn zou heel goed met het onweer te maken kunnen hebben. Ze moet naar Björn mailen om hem uit te leggen waarom ze er niet was en zien uit te vinden wanneer ze kan bellen en ongestoord met hem kan praten, het liefst thuis. Ze wil hem niet bellen als hij in de metro of midden in een vergadering zit, want het wordt een zwaar gesprek en dan moeten de omstandigheden wel meewerken.

De computer is vrij en lijkt er op vooruit te zijn gegaan, want de verbinding werkt meteen.

Ellen typt met haar wijsvingers. ‘Hoi maatje. Het spijt me dat ik niet heb teruggebeld, maar ik was een paar dagen voor het project op het platteland en daar had ik geen ontvangst. Wanneer ben je thuis of op een andere rustige plek? Ik wil je bellen om te praten. Kus en knuffel/ Ellen’

Ze stuurt een paar geruststellende zinnen naar de Junta (‘Ik beloof dat ik uitgebreid met Björn zal praten’), een paar oppervlakkige naar haar zus (‘Het onderzoek gaat goed. Gisteren tweeëndertig graden in de schaduw. Bel mamma even en zeg dat alles goed is’), en checkt dan haar mail opnieuw. Björn heeft geantwoord.

‘Ik zit nu bij de computer. Waar ben jij in godsnaam mee bezig?/ b.’

Onder de indruk van de snelheid van het web antwoordt Ellen:

‘Waar zit je?/ e’

‘Op mijn werk, waar zou ik anders zijn om deze tijd?/ b.’

Zeurpiet, denkt Ellen, maar besluit zich van de snauw niets aan te trekken.

‘Kan ik je nu bellen?/ e.’

‘Alleen via de centrale, want mijn mobiel is stuk./ b’

‘Dat lijkt me geen goed idee. Hoe laat denk je dat je vanavond thuis bent, dan bel ik je daar?/ e.’

Druppeltjes koud zweet rollen langs haar nek en ze gluurt naar de receptioniste die nu haar nagels zit te lakken.

‘Wat is er zo verschrikkelijk geheimzinnig aan wat je te vertellen hebt???????!!!!!!!’ vraagt Björn vanaf de andere kant van de wereld.

‘Ik kan daar zo geen antwoord op geven. Je moet me vertrouwen. Wanneer kan ik je thuis bellen?’

– Shit!

De lakkende receptioniste is niet te zien maar wel te horen. In het raamloze businesscenter is het opeens pikdonker. Als de receptioniste struikelend op de deur af komt lopen, begrijpt Ellen dat in het hele hotel de stroom is uitgevallen. Het enige licht in de gang komt door het raam van de hotellobby.

– Het spijt me, maar de stroom is uitgevallen, legt ze aan Ellen uit. Het kan door de renovatiewerkzaamheden komen, of door het onweer, of misschien wel door allebei.

– Hoelang kan het duren voor er weer verbinding is?

Ellen denkt aan Björn die in een volgestouwd kantoor naar een leeg scherm zit te staren.

Ze ziet in het donker dat de receptioniste met wat papier en een enveloppe het glanzende bureaublad probeert te redden, waar een plasje nagellak op drijft. Ze moet het flesje hebben omgestoten toen het donker werd.

– Dat weet ik niet, antwoordt de receptioniste, die haar irritatie slecht kan verbergen. Hoe zou ik dat kunnen weten?

Rot op, straalt ze uit, ik moet hier opruimen voor mijn chef komt.

– De generator slaat direct aan, dus we hebben zo weer licht, maar ik heb geen idee in hoeverre de server of de computers zijn beschadigd. U moet over een paar uur maar terugkomen. Ik reken in elk geval niets voor wat u tot nu toe heeft gedaan.

– Bedankt, zegt Ellen.

Dat is wel het minste dat je kunt doen! denkt ze, terwijl ze natuurlijk wel weet dat de receptioniste er ook niets aan kan doen dat de stroom is uitgevallen. De vrouw loopt met Ellen de lobby uit om een kaars te halen en hangt een bordje ‘gesloten’ op de deur van het businesscenter.

Ik heb nagellakremover op mijn kamer, denkt Ellen, maar ze schat in dat de receptioniste dat liever zelf regelt en daar komt nog bij dat de lift het niet doet en ze heeft geen zin om op de tast door een inktzwart trappenhuis te dwalen om uiteindelijk misschien niet eens met het plastic kaartje haar kamer te kunnen openmaken.

Haar hoofdpijn is verergerd, maar Björns pinnige mailtje heeft de misselijkheid verjaagd. Ze loopt voorbij de serveersters, schoonmakers en kantoormedewerkers die haastig heen en weer rennen om hun werkzaamheden zo aan te passen dat ze een poosje zonder stroom kunnen werken zonder dat de gasten daar al te veel van merken. Een monteur loopt met een zaklamp in de aanslag naar het trappenhuis en laat de deur achter zich dichtknallen. Er zitten natuurlijk mensen vast in de lift.

De koffie in de kan van de ontbijtzaal is nog steeds warm. Ze warmt haar ijskoude handen aan een grote kop en gaat aan een tafeltje achter in de zaal zitten, zover mogelijk weg van de regen die op de bestrating klettert. Ze zal met haar mailtje naar Björn moeten wachten tot het businesscenter weer opengaat.

– Verdomme! roept ze plotseling uit, en de ober die de ontbijttafels afruimt kijkt verbaasd op.

– Sorry, er schoot me net iets te binnen, legt Ellen uit, terwijl ze opgelucht merkt dat het licht in de ontbijtzaal weer aangaat en de oude koelkast voor frisdranken als vanouds begint te brommen. Waarschijnlijk werkt het slot op haar deur nu ook weer, zodat ze de laatste dozen rubberhandschoenen kan gaan pakken die Blessing over tien minuten komt ophalen. Blessing heeft ongetwijfeld haast, dat heeft ze meestal.

Maar in de gang merkt ze dat de lift niet werkt. Het grote inklapbare waarschuwingsbord met ‘Pas op. Natte vloer’, dat wordt neergezet zodra iemand de vloer heeft gedweild - omdat het hotel zo geen kans loopt door een Amerikaan te worden aangeklaagd? - heeft een nieuwe tekst gekregen: ‘Alle liften buiten werking wegens reparatiewerkzaamheden’. Voorzichtig duwt Ellen de deur naar het trappenhuis open. Het is er vochtig met kale betonnen muren, maar de verlichting werkt. En Blessing wordt chagrijnig als ze moet wachten of, in het ergste geval, moet parkeren, want dat kost geld. De deur valt achter Ellen dicht.

De traptreden zijn hoog en op de zware stalen deuren van de verschillende verdiepingen staan geen etagenummers aangegeven. Ellen weet niet meer hoeveel trappen ze is opgelopen. Lichtelijk buiten adem doet ze een deur open die van de derde etage blijkt te zijn. Nog een paar trappen. Als ze het trappenhuis weer inloopt en de deur achter haar dichtvalt, gaat opeens het licht uit. Het is aardedonker. Op de tast vindt ze een koude, stalen trapleuning. Zal ze naar de derde verdieping teruggaan? Maar dan zit ze daar in het donker en kan ze niet naar de receptie bellen om te vragen of ze Blessing even vasthouden. Als de telefoon het überhaupt doet. Nee, het is beter om door te lopen, het licht gaat zo vast weer aan, en anders kan ze in de gang voor haar deur gaan zitten wachten. Als Blessing haar niet kan vinden komt ze wel naar boven. Terwijl ze de koude trapleuning stevig vasthoudt klimt ze zo snel ze durft de trap op.

Dan opeens hoort ze iets. Op een verdieping onder haar gaat de deur open en weer dicht. Voorzichtig, niet met zo’n knal als toen Ellen de deur liet dichtvallen. Iemand doet zijn best geen lawaai te maken. Waarom? Als je het trappenhuis inkijkt en ziet dat het er aardedonker is, loop je er toch niet in? En waarom zou je je best doen de deur zo voorzichtig en zacht mogelijk dicht te doen?

Of zou het net andersom zijn? Dat iemand juist het donkere trappenhuis in wil zonder dat iemand dat hoort?

Met bonkend hart staat Ellen doodstil te luisteren. Er is niets te horen. De dikke betonnen muren houden al het geluid van buiten tegen en ze is alleen in het trappenhuis. Ze moet zich niet zo aanstellen. Ze is nooit bang geweest in het donker. Dus ze moet zichzelf nu geen onzin aanpraten!

Met hakken die een klikkend geluid maken klautert ze verder. Haar hand op de trapleuning is een beetje klam en ze neemt halve sprongen naar boven. Als het goed is zou de volgende verdieping de zevende etage moeten zijn, waar haar kamer is. Buiten adem tast ze naar de deur en terwijl haar hand naar de deurklink zoekt hoort ze weer iets. Zachte, sluipende voetstappen! Rubberzolen en aarzelende voeten die stoppen als ze haar adem inhoudt om beter te kunnen luisteren.

Die voeten moeten minstens twee etages lager zijn. Ellen veegt met beide handen over de koude stalen deur op zoek naar de deurklink. Waar zit die? Is er soms geen deurklink!? Tenslotte vindt ze hem. De klink zit aan de andere kant, niet links zoals op de derde verdieping, en beweegt stroef. Met beide handen drukt Ellen de klink naar beneden en duwt met haar schouder de deur open. Ze tuimelt de foyer van de lift in op de haar bekende zevende etage, laat de deur achter zich dichtvallen en rent over het krakende bouwplastic naar de gang waar haar kamer is. Er komt wat gedempt licht door een raam aan het eind van de gang, maar de verlichting werkt nog steeds niet. Het is halfdonker, maar ze weet exact achter welke pilaar haar kamer zich bevindt.

Dan verstijft ze plotseling. Langs de deur van haar kamer stroomt bloed naar beneden. Donkere rode stralen druipen vanaf het bovenste deel van de deur op de grond. En achter haar gaat de zware deur van het trappenhuis dicht, dit keer niet zo voorzichtig. 




Washington Post, VS, 7 februari 2004

Rechter door schoonmaakster vermoord?

Verdenking in zaak rechter Hooggerechtshof

‘We hebben het schoonmaakbedrijf getraceerd dat door rechter Vernon McArthur is ingehuurd', bevestigt inspecteur Stephen Chu van de politie van Washington, die verder niets over het onderzoek rond de dood van de rechter van het Hooggerechtshof wil loslaten. 

Het is een week geleden dat rechter McArthur in zijn woning overleed. Op het eerste gezicht leek de doodsoorzaak een hartaanval te zijn, maar na de sectie, die door de dochter van de rechter was geëist, bleek het om vergiftiging te gaan. 

De buurman van de rechter, emeritus professor Ernest Hanson, vertelt dat de rechter onlangs een nieuwe schoonmaakster in dienst had genomen.

‘Het was een jong meisje, blond en slank’, vertelt hij aan de Washington Post. ‘Ik heb haar een paar keer gezien als ze aankwam of vertrok, en een keer toen ze de ramen lapte. Ik heb nooit met haar gesproken. De rechter en ik spraken nooit over ons personeel. De laatste keer dat ik haar zag was een paar dagen voor de rechter stierf. Ik weet niet meer exact welke dag dat was.’

Jane McArthur, de dochter van de rechter, zegt tegen de Washington Post: ‘Ik heb mijn vader een paar dagen voor zijn dood een aantal keer gebeld, maar hij nam niet op. Ten slotte werd ik ongerust en reed naar zijn huis, waar ik hem in bed aantrof. Hij had zijn pyjama aan en leek in zijn slaap te zijn gestorven, dus ik dacht dat het zijn hart was. Pas toen ik zijn papieren doornam en in de kelder keek, vond ik een heleboel dreigbrieven met akelige foto’s die door tegenstanders van abortus waren gestuurd. Dat zet e me aan het denken. De politie heeft al e brieven meegenomen, waarin dreigementen stonden als: ‘Je dagen zijn geteld’ of ‘Kindermoordenaars hebben geen recht op leven’.

Rechter McArthur was een principieel jurist die zich niet liet bedreigen of bang maken, zegt zijn dochter, dus hij heeft noch zijn kinderen, noch zijn col ega’s iets over de dreigbrieven verteld.

‘Ik denk dat hij die brieven heeft bewaard om ze als bewijs te kunnen gebruiken als er echt iets mocht gebeuren, want ze lagen in een doos in de kelder. Ik weet dat hij thuis een archief met actuele rekeningen en overeenkomsten had, maar dat heb ik nergens kunnen vinden.’

Mevrouw McArthur weet niets van een nieuwe schoonmaakster:

‘Ja, mijn vader had zeker hulp in de huishouding, maar die wisselden jaarlijks en kwamen slechts af en toe, in elk geval nooit als ik op bezoek was.’

De politieke effecten van McArthurs dood zijn moeilijk in te schatten. President George W. Bush heeft daar na de eerste condoleancebetuiging geen uitspraken meer over gedaan en het zoeken naar een vervanger voor het Hooggerechtshof is in gang gezet, waarbij echter nog geen namen naar buiten zijn gekomen. Rechter McArthur stond bekend als een van de meer liberale rechters van het Hooggerechtshof. Hij werd in 1998 door president Clinton aangesteld, na een zwaar debat met de senaat, waar vooral zijn opvattingen over het abortusvraagstuk ter discussie stonden. Rechter McArthur heeft veel vonnissen geschreven in de periode dat de abortuswet gerechtelijk werd onderzocht en was een van de meest directe voorstanders van het recht op abortus.

President George W. Bush krijgt nu de gelegenheid een voorstel in te dienen waarbij rechter McArthur door een tegenstander van abortus wordt vervangen. Veel conservatieve rechters wachten hun kans af in het Hof van Appel, waarvan de meerderheid tijdens het beleid van George W. Bush snel in conservatieve richting is opgeschoven. Een verschuiving van de meerderheid in het Hooggerechtshof zou in conservatieve en christelijke kringen zeer worden toegejuicht, terwijl de meeste democraten in het congres er afwijzend tegenover staan. De keuze van de president voor een nieuwe rechter moet door de senaat worden goedgekeurd.



Lusaka, Zambia
17 februari 2004

– En wat hebben we hier?

Ellen overdrijft het Afrikaanse accent van de douanier en Blessing schatert het uit. Wat een hopeloze situatie. De Zambianen zijn niet anders gewend dan corruptie en herkennen de signalen veel beter dan Ellen. Blessing heeft meestal wat kleine stapeltjes papiergeld in haar zak om voorbij de politiecontrole of een andere lastige situatie te komen.

Ellen staat in de krappe keuken van Blessing aardappels en wortels te schillen. De huishoudster heeft vanmiddag vrij en Ellen stond erop te mogen helpen. Ze verlangt naar een beetje eenvoudig, praktisch werk in de keuken en wil vragen stellen over allerlei nieuwe ingrediënten en combinaties, maar alleen het schillen van de groenten wordt haar toevertrouwd. Blessing maakt nshima, maïspap, want geen enkele Zambiaanse maaltijd is compleet zonder maïspap. Ellen snapt niet wat ze lekker vinden aan die smakeloze kleverige brij, maar ziet duidelijk parallellen met haar eigen traditie, bijvoorbeeld met pitepalten, een gerecht van geraspte rauwe aardappels gevuld met varkensvlees, dat tijdens de schoollunch werd geserveerd en alle leraren uit Zuid-Zweden naar de worstenkraam joeg.

De vorige keer dat Ellen bij Blessing was uitgenodigd om te komen koken, was het haar gelukt het vlees te mogen braden, maar volgens Blessing was dat geen succes geweest. Veel te droog en smakeloos zonder een lekkere vette jus. Die Zweedse sneed nota bene de vetrandjes eraf en toen ze op het punt stond ze nog weg te gooien ook, greep Blessing in. Ellens argumenten over gezondheid en de schadelijkheid van vet wuift de ‘traditioneel gebouwde’ Blessing van tafel. Er komen zeker slechtere tijden en dan is het goed wat reserves te hebben! En om Ellens (steeds minder voorkomende) opmerkingen dat zij, die magere Zweedse krielkip, zou moeten lijnen, lacht Blessing zich bijna dood.

De verhalen over corrupte ambtenaren drijven de warme keuken binnen. Ze zijn er in alle soorten en maten, zoals het verhaal over Blessings buurman die vorige week op weg naar Victoria Falls in zeven verschillende politiecontroles belandde.

– Het was de week voor hij zijn loon kreeg, dus hij was waarschijnlijk helemaal blut …

– Heb je trouwens gehoord van die politicus die bij de nieuwe verkiezingen zich in zijn kiesdistrict voor de derde keer kandidaat heeft gesteld? vraagt Blessing.

Nee, dat heeft Ellen niet gehoord.

– Ja, hij kreeg een nieuwe tegenkandidaat. Dat was een zogenaamde ‘eervolle man’ - Blessing maakt met haar maïspapvingers twee aanhalingstekens in de lucht - die de oude, corrupte manier van leidinggeven wilde bestrijden. De veteraan die herkozen probeerde te worden reageerde door gesprekken met zijn kiezers aan te gaan. Hij zei: ‘Tijdens mijn eerste periode heb ik in mijn eigen leven en dat van mijn familie geïnvesteerd. Tijdens de tweede periode heb ik vooral aan mijn dorp gedacht. Nu ben ik van plan in jullie en het hele district te investeren. Wat denken jullie dat mijn tegenstander in zijn eerste periode zal gaan doen?’ Raad eens wie er werd gekozen?

De aardappels zijn geschild en Ellen doet water in de pan. Als ze haar hand naar de zoutbus uitstrekt roept Blessing:

– Stop!

– Hoezo? Doe je geen zout bij de aardappels?

– Jawel, maar dan moeten we eerst zeker weten dat je niet ongesteld bent.

– Ongesteld?

– Ja, precies. Ben je nu ongesteld?

– Nee, zegt Ellen op een nadrukkelijke wat-gaat-jou-dat-aantoon, maar plotseling herinnert ze zich waar het om gaat. Ze snapt nu dat Blessing haar in de maling neemt, want Blessing is helemaal niet bijgelovig, maar er heerst een stellige overtuiging in Zambia dat een vrouw die menstrueert geen zout in het eten mag doen, omdat er dan iemand in de familie ziek zal worden. Toen ze voor het eerst van dit gebruik hoorde leek het haar vooral erg onpraktisch, maar later realiseerde ze zich dat het de zoveelste kleine bouwsteen in de muur van maatregelen is die het leven van vrouwen controleert.

– Je weet toch wel dat alle ellende jou of anders een andere vrouw is aan te rekenen? lacht Blessing. Toen de man van mijn huishoudster in Kabwe werd overreden, belde zijn moeder onmiddellijk naar zijn vrouw in Lusaka om te vragen wat ze op dat moment had gedaan. De familie geloofde dat het risico groot was dat ze ontrouw was geweest. Alles wat een echtgenoot overkomt is de schuld van zijn vrouw, want de vrouw gaat over leven en dood.

– Ken jij je verantwoordelijkheid, Ellen?

Ellen strooit demonstratief nog wat extra zout over de aardappelen. De stemming in de keuken is buitengewoon hartelijk, met veel grappen en veel gelach. Een tikkeltje geforceerd. De opluchting na de schrik.

Het was Blessing geweest die Ellen in elkaar gezakt en met een lege blik in haar ogen voor de deur van haar hotelkamer had gevonden. Toen Blessing het hotel was komen binnenrennen om naar Ellen te vragen, was ze nogal geïrriteerd geweest. Ellen zou toch met de doos buiten voor het hotel op haar wachten. Nu had Blessing moeten parkeren en een schandalig bedrag aan de een of andere slungel moeten betalen die beweerde de auto’s te bewaken, nee het was niet mogelijk haar auto niet te laten ‘bewaken’. Maar toen de stroomuitval voorbij was, de liften het weer deden en Blessing met haar versleten heupen naar Ellens kamer waggelde waar ze haar vriendin met een verstarde blik naar haar kamerdeur zag staren, gleed alle boosheid van haar af. Ellen wees naar de deur en fluisterde toonloos:

– Bloed.

Blessing keek.

– Nee, zei ze, terwijl ze met haar grote wijsvinger langs de rode substantie streek.

Het is verf, ruik maar!

Ellen rook en pulkte voorzichtig aan de half opgedroogde olieverf. Ja, het was inderdaad verf. Blessing keek om zich heen en zag dat een klein gedeelte van het plafond in de gang, precies boven Ellens deur, rood was geverfd. Merkwaardig, alsof de kleur daar even was getest, want de rest van het plafond was wit.

Toen Ellen even later, met Blessings luidruchtige hulp, bij de receptie ging klagen, verzekerde de chef haar dat de verf uiteraard van haar deur zou worden verwijderd, uiterlijk tegen de avond zou alles zijn overgeschilderd, vanzelfsprekend! Het moest een misverstand zijn, gek om een plafond rood te verven en zo slordig de verf naar beneden te laten druipen, dat moest wel een nieuwe schilder zijn. Iedereen bood oprecht zijn excuses aan, wat konden er toch veel dingen fout lopen als je een hotel wilde opknappen, en mocht het zo zijn dat ze van kamer wilde wisselen, dan kon dat natuurlijk worden geregeld. Dat plastic rond haar balkon was ook niet prettig, als Ellen wilde zou het personeel haar spullen naar een andere kamer kunnen verhuizen op een moment dat ze de deur uit zou zijn.

– Nee bedankt, dat hoeft niet, zei Ellen. Het ging zo wel. Maar ze stelde het op prijs als de deur zou zijn overgeschilderd voor ze terug zou zijn van het avondeten.

Over de voetstappen in het trappenhuis heeft ze niets gezegd, zelfs niet tegen Blessing. Hier in Blessings warme keuken lijkt alles zo onwerkelijk. En degene die haar in het trappenhuis achterna zat, als ze zich ook dat niet heeft ingebeeld, is uiteindelijk nooit in de gang komen opduiken. Ze moet het zich allemaal hebben verbeeld. Blessing heeft bepaald dat al haar kinderen vandaag in de keuken zullen eten. De keukentafel is erg klein dus ze zullen elkaar moeten afwisselen. Een paar van de jongste kinderen zijn op het gras voor het huis aan het rondrennen en gooien dennenappels naar de waakhonden, terwijl de oudere kinderen op bed hun huiswerk maken. De bedden staan zij aan zij in de kinderkamer en er hangt een klamboe aan het plafond. Het neefje van de kinderen stierf vorig jaar aan malaria en sindsdien slaapt iedereen bij Blessing onder een in muggenmelk gedrenkte klamboe.

De deur van de veranda en alle ramen zijn voorzien van traliewerk en ‘s nachts sluit Blessing de slaapafdeling af met een traliehek waar een gigantisch hangslot op zit. Daarachter zit een gang naar de slaapkamers. Ellen blijft staan en kijkt om zich heen. Aan de muur hangen naast elkaar zo’n twintig fotolijstjes met portretten of groepsfoto’s in stijve atelieropstelling, keurig ingelijst. Vroeger hingen er alleen foto’s van de eerste vier kinderen, gemaakt door een rondreizende fotograaf die zijn reflexparaplu in het warenhuis in Manda Hill had opgezet.

Blessing heeft geen van de kinderen zelf op de wereld gezet. De eerste vier had ze tien jaar geleden in huis genomen toen haar zus en zwager waren gestorven. Nu is de collectie voorzichtig uitgebreid met de kinderen van haar broer. De twee oudsten hadden duidelijke foto’s bij zich die Blessing heeft opgehangen en zelfs de jongste heeft een plaatsje op de muur, gemarkeerd door een leeg fotolijstje waarin met sierlijke letters de naam van het meisje,

‘Hope’, staat geschreven. De volgende keer dat de rondreizende fotograaf naar Manda Hill komt staan Blessing en Hope vooraan in de rij.

Ellen bewondert Blessings inspanningen om alle kinderen gelijk te behandelen, ze weet wat het eten, de kleding en de school ongeveer moeten kosten en realiseert zich dat Blessings inkomen nauwelijks genoeg kan zijn om dat allemaal te kunnen betalen. Dit in tegenstelling tot Ellen die geen enkele verzorgingsplicht heeft en een vermogen kan uitgeven aan nagellak en houten giraffen. Blessings oudste dochter Astrid dekt de tafel in de eetkamer. Ellen zou liever buiten op de schaduwrijke veranda willen eten, maar dat doe je hier niet. Als je gasten hebt wordt de maaltijd in de eetkamer genuttigd. Wie een mooi huis met een wit tafellaken en stoelen met statige armleuningen heeft wil dat graag laten zien, en dus zet Astrid vier lichtbeschadigde maar ooit waardevolle borden neer met daarnaast robuuste messen om het vlees te snijden en de mooie kristallen glazen. Vier? Blessing, haar oude moeder, Ellen ... en?

– Ik hoop dat Petrol ook kan komen, legt Blessing uit. Ellen draait haar gezicht weg om te verbergen dat ze moet lachen. Ze vindt de Zambiaanse namen nog steeds zo grappig. Petrol Singogo heeft een broer die Personal heet en een neef die Typewriter heet. Die laatste naam vindt zelfs Blessing grappig, maar verder hebben de Engelse namen hun betekenis verloren. Als Ellen reageert op het feit dat Innocent en Hopemore mannennamen zijn, kunnen ze daar met moeite de lol van inzien. Een naam is gewoon een naam. Heet Ellens man trouwens niet Björn, dat betekent toch beer? Dat is pas een rare, belachelijke naam, vinden de Afrikanen.

Dus Petrol komt. Ellen heeft het niet zo op deze man, een oudere autohandelaar die dienst doet als Blessings onofficiële man/weldoener/verzorger/vaderfiguur/betalende bedgenoot - kies maar uit! Petrol heeft in Ndola in de Copperbelt een andere familie met vrouw, kinderen en kleinkinderen en komt af en toe naar Blessing in Lusaka. Maar hij betaalt mee aan Blessings huis, trakteert haar op luxe dinertjes en neemt haar af en toe royaal mee uit winkelen in Manda Hill. Maar keer op keer is Blessing teruggegaan om een elegante jurk voor drie schooltassen om te ruilen, zonder dat Petrol Singogo het merkt. Blessing is zelfs met hem naar Zuid-Afrika op vakantie geweest. Dat hij uit zijn mond stinkt en de irritante gewoonte heeft inhoudsloze verhalen op te hangen neemt ze op de koop toe.

De aardappels koken en de geur uit de oven verraadt dat het vlees - met vetrandjes - bijna klaar is.

– Wil je een biertje?

Blessing doet de koelkast open en pakt er een biertje uit. Als het koude flesje in aanraking komt met de warme lucht in de keuken vormen zich grote waterdruppels op het bruine glas. Ellen kijkt snel naar de klok. Het is vijf uur, en dus zes uur in Zweden. Misschien is Björn al thuis, maar waarschijnlijk nog niet. Toch schuift ze het flesje bier en het glas van zich af, verontschuldigt zich en loopt een stukje de tuin in om een hoekje te vinden waar ze niet door rennende honden of kinderen kan worden gestoord. Bij de kleine vijver staat een bankje, Ellen gaat zitten en pakt haar mobiele telefoon uit haar rugzak. Ja, ze heeft bereik. Op het wateroppervlak van de vijver drijven een paar hibiscusbloemen en er kuiert een insect dat op de Zweedse waterloper lijkt, maar in een veel grotere uitvoering. Iedereen in Lusaka die het kan betalen zet hoge muren rond zijn huis. Blessings muur is bedekt met glasscherven, maar het stroom- en prikkeldraad bovenop de muur, dat de echt rijke Zambianen en alle blanken moet beschermen, ontbreekt. Blessing heeft ’s nachts een bewaker, maar hij wordt slecht betaald en is niet echt betrouwbaar. De familie heeft al twee keer bezoek gehad van nachtelijke inbrekers. De bewaker was ‘per ongeluk in slaap gevallen’, maar Blessing vermoedt dat hij de dieven had getipt. Als het nog een keer gebeurt ontsla ik hem, zegt ze, maar Ellen weet dat ze daar niet toe in staat is. De bewaker werkt al jaren voor Blessing en is ziek, hij heeft vermoedelijk aids, en ook zijn vrouw en dochter vertonen symptomen van deze ziekte, en waar zou hij ander werk moeten vinden? Blessing probeert hem bang te maken door te zeggen dat hij beter zijn best moet doen, en geeft hem elke nacht te eten, zodat hij niet in de verleiding komt om weer zogenaamd in slaap te vallen.

Maar nu is het middag en het scherpe licht versterkt alle kleuren. De kinderen rennen achter de honden aan, die weer achter de kinderen aanrennen en in de keuken pruttelt het vlees in een overvloedige plas boter. Door de dichte begroeiing zijn de muren nauwelijks te zien. Ellen verzamelt al haar moed om naar huis te bellen. Haar blik valt op de lange stamper van de rode hibiscusbloem. Ooit, als de situatie veranderd is, denkt ze voor de honderdste keer, zal ze haar moeder naar Afrika meenemen. Haar moeder, die dol is op potplanten, zou haar ogen niet geloven als ze de enorme bougainvilles en hibiscusstruiken zou zien. Jackfruit, groter dan een mensenhoofd, hangt bijna op de grond en de takken van de avocadobomen buigen diep onder het gewicht van hun vruchten. Ellen stopt haar handbagage voor de terugreis altijd vol avocado’s en mango’s uit Blessings tuin. De honden hebben op de vruchten gekloven die uit de bomen zijn gevallen, maar het gras ligt er keurig geknipt bij. Eigenlijk is het geen echt gras, zoals het er in Västerbotten en Uppland uitziet, maar een soort korte, groene slingerplant met ruwe blaadjes, die de hele bodem bedekt. De temperatuur is precies goed.

Ellen haalt diep adem en toetst dan het nummer in.

Als de telefoon vier keer is overgegaan zet ze hem uit. Nee, Björn is niet thuis en dat is niet zo verwonderlijk. Ze probeert het op zijn mobiele nummer, maar krijgt direct de mededeling dat het nummer op dit moment niet in gebruik is. Hij had al gezegd dat zijn mobiel niet meer werkte. Voor alle zekerheid spreekt ze een boodschap in: ‘Hoi, met mij. Ik probeer het later opnieuw. Kus en knuffel’ en checkt of de batterij van haar mobiel nog vol genoeg is voor het geval Björn haar probeert terug te bellen. Snel repeteert ze in haar hoofd hoe ze uitleg zal geven. Er is geen aanleiding voor ongerustheid. Hoopt ze. Er komt een auto de straat in rijden. Blessings oudste zoon rent naar het kleine bewakershuisje en kijkt door een gaatje in de metalen deur naar de bezoeker, terwijl hij naar zijn tante roept:

– Het is een BMW!

– Dat is mister Singogo, antwoordt Blessing. Doe open!

De jongen prutst aan het hangslot en opent de rammelende deur. Terwijl de zilverkleurige auto het erf oprijdt komen de honden aangestormd maar worden snel in hun kennel opgesloten. Mister Singogo houdt niet van honden.



Tampa, Florida, VS
17 februari 2004

Het was een lange reis, maar eigenlijk had ik verwacht dat het nog langer zou duren. Ik had op de kaart bij het busstation gezien dat Key West het eindpunt was, dus besloot ik daar naartoe te gaan en kocht een kaartje dat erg duur bleek. Toen we in Noord-Florida aankwamen en het nog maar één dag reizen naar Key West was, kwam er een meneer naast me zitten die daar ook naartoe ging, naar Key West dus.

We begonnen over de natuur te praten, over hoe mooi die was en hoe Gods goede schepping in het landschap zichtbaar was en hij had een christelijk tijdschrift bij zich, ‘Christian Monitor’, om in de bus te lezen. Het was een ongewoon spraakzame en vriendelijke man. Hij zei dat ik hem aan de dochter van zijn broer deed denken en bood me koffie aan uit de thermoskan die hij bij zich had. Het was jammer dat ik geen thermoskan had. Ik moest bij diverse haltes uitstappen om iets te eten, want als ik niet met geregelde tussenpozen iets at werd ik vreselijk misselijk. Dat kostte een hoop geld, want restaurants bij busstations zijn meestal erg duur, maar slapen deed ik alleen in de bus. Ik vond het zonde om in een hotel te gaan slapen, want als ik straks zou aankomen zou ik mijn geld hard nodig hebben.

Dat ik mijn reisplan uiteindelijk veranderde kwam door wat de man met de thermoskan over Key West vertelde. Eigenlijk hield hij helemaal niet van Key West, maar zijn zus had daar een huisje aan zee, en zo kon hij goedkoop en plezierig op vakantie, zei hij, maar toen hij vertelde waarom hij niet van Key West hield begreep ik dat het geen plek voor mij was.

Het krioelde er van de homoseksuelen, zei hij, dus moest ik als jong en fatsoenlijk meisje erg oppassen, want je wist maar nooit wat ze met je zouden doen. Daar kon ik me wel iets bij voorstellen, ook al had ik nog niet veel homoseksuele mensen ontmoet, eigenlijk had ik er nog nooit een ontmoet, maar ik wist wat er in de Bijbel over zondig leven stond en had gehoord dat zelfs de president had gewaarschuwd dat zonden zich verspreiden. Er zijn zelfs mensen die vinden dat mannen met andere mannen zouden moeten kunnen trouwen! Mannen met mannen!

Nee, ik wilde niet naar een plek gaan waar het stikte van de zondaars. Wat me te wachten stond zou waarschijnlijk al zwaar genoeg zijn. Daarom gaf ik die meneer mijn kaartje en stapte in Tampa uit.

Ik had niet veel geld meer, dus moest ik proberen een baantje te vinden. Maar het leek me verstandig eerst even uit te rusten. De busreis had zes dagen geduurd en ik was nogal moe, maar ik hoefde niet meer over te geven. Dat was fijn. En wat de mensen thuis in Montana over het zuiden zeiden, dat het er heet, vies, vochtig en benauwd was, klopte helemaal niet. In elk geval de eerste dagen niet.

Ik vroeg een donkere man bij de kassa van het busstation waar je een kamer kon huren en of er een arbeidsbureau was. Hij liet me op de kaart zien hoe ik moest lopen en zei dat alles dichtbij was, maar ik ging eerst op het grasveld bij het busstation zitten om even na te denken en op de kaart te kijken. Ik pakte de ‘Christian Monitor’ tevoorschijn die ik van die meneer in de bus had gekregen en bladerde er een beetje doorheen. Ik vond het zo naar dat ik mijn bijbel was vergeten en beloofde God dat ik, zodra ik wat geld had, een nieuwe zou kopen.

De wegen rond het grasveld waren zo breed als een snelweg, maar er reden nauwelijks auto’s. Ik keek op de klok en zag dat het elf uur ’s ochtends was en als ik me niet vergiste was het zaterdag. In elk geval was het geen zondag en tijd voor de kerkdienst. De tas met kleren en sieraden legde ik voor alle zekerheid onder mijn hoofd.

Ik moet in slaap zijn gevallen, want toen ik opkeek zat Martin naast me. Hij bladerde in mijn tijdschrift en toen hij merkte dat ik wakker was geworden en hem had ontdekt, keek hij een beetje beschaamd en bood zijn excuses aan. Hij droeg een mooi wit overhemd met manchetknopen en een netjes geperste broek. Ik herinner me dat ik hem zo elegant gekleed vond, terwijl hij toch naast me op het gras was komen zitten, en zijn haar was waarschijnlijk onlangs kort geknipt en stond recht overeind.

Later heb ik vele malen gedacht - dank aan lieve Jezus die ervoor heeft gezorgd dat ik Martin al mijn eerste uur in Florida heb leren kennen! Kunt u zich voorstellen wat een geluk, of wat een hemels ingrijpen dat was? Ik heb wel eens gedacht dat het werkelijk Jezus was, dat Martin Jezus was die naar de aarde was teruggekeerd, maar dat weet ik nu niet meer zo zeker. Het maakte kennelijk niet uit dat ik mijn bijbel was vergeten. 



Lusaka, Zambia
17 februari 2004

– Het was een heerlijke maaltijd, dank je wel!

Ellen aait het meisje over haar korte krulletjes. Hope, het driejarige weesje, zit bij haar op schoot. Nadat eerst de kinderen en vervolgens de volwassenen hadden gegeten, mister Singogo in zijn BMW was weggereden, en Blessing al haar kinderen had verzameld en onder het muggennet had gelegd, kwam kleine Hope de veranda opsluipen en zei dat ze niet kon slapen. Ze wil bij Blessing op schoot zitten, maar die moet even naar de koffie kijken en zet het meisje glimlachend op Ellens schoot.

– Tante Blessing, zegt Hope terwijl ze zich op Ellens schoot nestelt.

– Ja.

– Hoe heet de auto die mister Singogo heeft?

– Een BMW, zegt Blessing. Dat is een Duitse auto. Duitsland, weet je waar dat ligt?

– Ik weet het niet zeker, zegt het meisje slaperig. Maar je kunt het me morgen wel aanwijzen.

Blessing schudt haar hoofd. Dat meisje is zo ongelooflijk leergierig!

– En hoe heette de auto die daarvoor langskwam, gaat Hope verder, die grote hoge auto met die blanke man erin?

– Wie bedoel je?

Blessings blik straalt ongerustheid uit.

– De man die naar je vroeg en voor wie je geen tijd had.

– Oh, die kwam naar het alarm kijken, zegt Blessing snel en Ellen ziet dat ze liegt. Dat was volgens mij een Jeep.

– Dat was een mooie auto, zegt het meisje gapend. Is die ook Duits? Maar Blessing is al in de keuken verdwenen.

Waarom liegt Blessing? denkt Ellen. Zou ze er een minnaar hebben bijgenomen, een blanke ‘sugardaddy’ ter afwisseling? In dat geval kan Ellen begrijpen dat ze er niets over wil zeggen.

– Dank je wel voor de maaltijd, zegt Ellen nogmaals als Blessing terugkomt en de koffie inschenkt.

– Graag gedaan, maar je hebt nu al vier keer bedankt.

– Echt waar?

Het valt me op dat je de hele tijd bedankt voor dingen die vanzelfsprekend zijn. Blessings stem klinkt ironisch en ze heeft een brede lach op haar gezicht, maar er zit ook iets scherps in. Blessings oude moeder knikt, ze is het met Blessing eens.

– Hoezo vanzelfsprekend?

– Als ik je bij me thuis uitnodig, betekent dat toch dat ik van plan ben je eten te geven? En dat het lekker was, kwam dat soms als een verrassing?

– Nee, natuurlijk niet. Jouw eten is altijd heerlijk.

– Waarom moet je dat dan steeds opnieuw zeggen?

– Ik weet het niet … Dat zijn we in Zweden zo gewend. Ellen herinnert zich de maaltijden tijdens haar jeugd, waar je eerst voor de gehaktballetjes en de limonade moest bedanken en dan, als de kinderen buiten wilden gaan spelen, voor de hele maaltijd moest bedanken. Daarna bedankte je voor het ijsje toe en gaf je je tante een dikke knuffel voor je naar huis ging - bedankt voor de fijne avond, het was zo gezellig! Ellen heeft een zeer goede, zeer Zweedse opvoeding gehad.

Ze heeft Björn vanavond al drie keer gebeld, maar er wordt niet opgenomen. Ze heeft spijt dat ze hem vanochtend niet op zijn werk heeft gebeld. Waar kan hij uithangen? Waarom is hij niet naar huis gegaan terwijl hij wist dat ze zou bellen en dat het belangrijk was. En waarom belt hij zelf niet? Haar mobiele telefoon heeft de hele dag aangestaan en het bereik was ook goed. Ze had eerst met Björn willen praten, om wat meer over het medicijn te horen, voor er iets tegen Blessing over te zeggen. Maar dit is een goede gelegenheid, met de zingende cicaden in de tuin, de kinderen in de slaapkamer en nu de oude moeder ‘welterusten’ heeft gezegd en zich heeft teruggetrokken.

– Ik heb uit Zweden informatie gekregen over het medicijn dat bij Beauty problemen heeft veroorzaakt, begint Ellen voorzichtig, terwijl ze de bruine beentjes van het slapende meisje streelt. Blessing plukt aan de vier suikerklontjes die ze heeft neergelegd om tijdens het koffiedrinken op te zuigen. De pillen die we hebben onderzocht lijken een andere samenstelling te hebben dan de medicijnen die we eerder hadden. Op het doosje dat ik van je kreeg stond niet eens een etiket. Weet jij hoe dat kan?

– Nee. Blessing zuigt op een suikerklontje, terwijl ze nadenkt. Ze maakt haar zware lichaam gereed om op te staan.

– Ik zal even in de voorraad kijken.

– Nu weet ik het!

Blessing is weer terug en de rieten stoel kraakt als ze gaat zitten

.Ze legt een doosje met een keurig etiket op tafel.

– Dit is de originele verpakking. En ik herinner me nu wat er is gebeurd. Ik zou acht strips naar Beauty sturen, maar er zitten er zestien in een doosje, dus heb ik er acht strips uitgehaald en deed die in een ander doosje, ik geloof dat daar de krijtjes van de kinderen in hadden gezeten, en deed er wat pijnstillers bij.

– Maar dat verklaart niet waarom de medicijnen anders zijn dan normaal, werpt Ellen tegen, terwijl ze wantrouwig naar het doosje kijkt.

– Kan er geen andere verklaring voor de bloedingen zijn? vraagt Blessing hoopvol. Dat de meisjes bijvoorbeeld een te grote dosis hebben geslikt, of dat ze tegelijkertijd aan een andere ziekte leden. Misschien waren ze besmet met HIV?

– Dat weten we niet, zegt Ellen, maar het staat vast dat het medicijn dat Björn heeft onderzocht een nieuwe samenstelling heeft. Er zit geen Mifeprostone in, zoals in de pillen die we altijd gebruiken. Hoe is dat te verklaren? Ellen weet natuurlijk niet alles, ze is geen farmaceut, maar het probleem kan gigantisch zijn. Als een of ander gevaarlijk medicijn in hun voorraad is terechtgekomen zonder dat iemand daar iets van weet - en zowel de verpakking als de pillen zien er niet anders uit dan gewoonlijk

– Dan moeten ze misschien alle doosjes verzamelen, ze vernietigen en dat deel van het project stilleggen. En hoe doe je dat, met zesentwintig vroedvrouwen met een medicijnvoorraad onder zesentwintig bedden in zesentwintig dorpen? Stel dat het niet lukt om het probleemmedicijn te identificeren. En dan nog …

Wie gaat overal bij al die vroedvrouwen langs om die medicijnvoorraden te inspecteren? Zonder dat iemand het merkt? En stel je voor dat er nog meer vrouwen zijn gaan bloeden, of zelfs zijn doodgebloed, zonder dat Blessing of Ellen daar iets van weet?

– Ik begrijp er helemaal niets van, zegt Blessing. Ik heb precies gedaan wat ik altijd doe en alles zag er hetzelfde uit. Ze komen niet veel verder. Blessing gelooft nog steeds dat er een natuurlijke verklaring is en Ellen hoopt dat het telefoongesprek met Björn haar meer informatie zal opleveren. Misschien kan Björn rechtstreeks met Blessing praten en het haar uitleggen. Ze veranderen van onderwerp en beginnen over Blessings nieuwe familiesituatie en hoe ze het financieel zal moeten redden. Blessing is niet iemand die klaagt, maar volgend jaar zal Hope ook naar school gaan. Ze kan weliswaar een oud schooluniform van een van de oudere kinderen krijgen, maar Ellen rekent snel uit wat alleen al de eerste schooljaren van het meisje zullen kosten. En dan heeft ze het nog niet eens over de andere zes kinderen. Ellens linkerhand met haar trouwring, voorzien van een klein diamantje, streelt zachtjes over het hoofdje van het slapende meisje, terwijl ze zichzelf hoort zeggen:

– Ik zorg voor haar.

– Wat zei je?

Blessing kijkt verbaasd naar Ellen.

– Ik zorg voor haar.

Ellens stem klinkt nu luider en duidelijker, opeens weet ze precies wat ze wil.

– Ik betaal Hope’s schoolgeld. Zolang ze wil of zolang ik leef! Als ze bij jou mag wonen, Blessing, samen met haar broertjes en zusjes, beloof ik iedere maand geld te sturen voor het schoolgeld, schooluniform, schoollunch, boeken en andere bijdragen, voor alles. Neem haar om te beginnen mee naar de fotograaf en hang haar foto in de gang. Ik betaal. Dat is wel het minste wat ik kan doen.



Lusaka, Zambia
18 februari 2004

– Hé, jij bent het!

Ellen kijkt op van een kleurenaffiche met het gezicht van de Zambiaanse president en ontmoet een licht loensende blik. Josh balanceert met een kop koffie, een omelet op een bord en een glas sap, terwijl hij onder zijn arm een schrijfblok klemt. Voor het eerst sinds zijn aankomst draagt hij een trui in plaats van een keurig gestreken overhemd. Maar de trui is gemaakt van spierwitte piquéstof en heeft een persvouw in de mouwen. Heeft die man soms een strijkijzer bij zich?

– Mag ik hier gaan zitten?

– Natuurlijk.

Ze schuift haar krant en het glas vruchtensap opzij. De malariapillen liggen nog op het bordje, die moet ze niet vergeten in te nemen voor ze weggaat.

– Ik heb je al een paar dagen niet gezien, stelt hij vast, maar bedoelt dat als een vraag. Hij heeft kennelijk honger, want hij stort zich op de omelet met gebakken tomaten.

– Nee, ik ben een paar dagen op het platteland geweest voor nieuwe interviews.

– Ging dat naar wens?

– Ja, prima.

Wat niet goed is gegaan is dat het haar nog steeds niet gelukt is contact met Björn te krijgen, maar er is geen reden hem dat te vertellen. Geen nieuwe mails, hij neemt zijn mobiele telefoon niet op en de vaste telefoon thuis ook niet, en op zijn werk zei een telefoniste die Ellen niet kent dat hij ‘vakantie’ had. Vakantie!? De secretaresse op Björns afdeling, die meer zou kunnen vertellen, komt pas rond elf uur op kantoor, dus wordt ze vriendelijk verzocht straks terug te bellen. Bedankt.

Josh legt het schrijfblok naast zijn bord en pakt een pen uit zijn borstzakje.

– Ik ben ook voor wat interviews op pad geweest, en daarom is het zo goed dat ik je hier tref. Er is namelijk iets waar ik wat hulp bij nodig heb.

– Oh ja?

– Het gaat over ‘dry sex’. Droge seks. Wat is dat?

– Dat is een merkwaardige opvatting die ze er hier en in de omringende landen op nahouden. Het idee is dat bij seks de slijmvliezen van de vrouw droog zouden moeten zijn om de man meer genot te bezorgen.

Josh maakt een aantekening in zijn schrijfblok en fronst zijn wenkbrauwen.

– Droog? Om de man meer genot te geven? Het is toch eigenlijk net andersom.

– Ja, dat wordt gedacht, maar waarschijnlijk wordt het vooral gezegd om vrouwen bang te maken.

Ellens stem wordt altijd wat scherper als ze haar stokpaardjes van stal haalt, dat zegt men tenminste. Josh kijkt een tikkeltje verwonderd op van zijn omelet.

– Een vochtige vrouw is een hitsige vrouw en dat is gevaarlijk. En bovendien een grote schande, gaat Ellen verder. Vrouwen worden op alle mogelijke manieren onder controle gehouden, maar dit is wel een van de ergste voorbeelden. Droge slijmvliezen scheuren veel sneller, en via die scheurtjes kunnen ze met HIV besmet raken. En verder lijkt het me voor de vrouwen zelf niet bepaald fijn, maar ik neem aan dat dat precies de bedoeling is.

– Hoe krijgen ze die slijmvliezen dan droog?

Josh schrijft af en toe een woord op, maar houdt oogcontact met haar. Een wat ongewoon indringend oogcontact, het loensende oog kijkt zeer geconcentreerd. Bijna streng. Maar Ellen weet dat ze soms nogal stug en eigenwijs kan overkomen en hij zal met zijn achtergrond vast niet gewend zijn over seks te praten.

– Daar zijn verschillende trucjes voor. Kruiden of zelfgemaakte zalf kan natuurlijk werken, maar er zijn ook eenvoudige manieren zoals gras of toiletpapier dat in de vagina wordt gestopt. Er is hier in Lusaka onderzoek gedaan onder tieners, meisjes die in de stad op de middelbare school zitten, dus geen analfabeten van het platteland, van wie de meerderheid antwoordde dat ze het voor een vrouw belangrijk vonden droog te zijn en precies wisten hoe ze zichzelf moesten uitdrogen. Waarom vraag je dat eigenlijk?

– Ik ben van plan een artikel te schrijven. Zou ik je misschien mogen citeren?

– Liever niet. Ik vind dat je beter iemand kunt vragen die hier werkt. Ik kan je wel wat namen van artsen uit het ziekenhuis geven.

– Oké. Kan ik straks nog even bij je langskomen voor die namen?

– Ja hoor. Ik ben waarschijnlijk de hele ochtend op mijn kamer, want ik moet nog wat aantekeningen doornemen. Ik heb verder geen afspraken.

En ik moet bellen, denkt ze. Ze moet Björn op de een of andere manier te pakken zien te krijgen. Hij heeft natuurlijk geen vakantie, anders had ze dat wel geweten. Die telefoniste was vast een chaotische invalster die niet wist waar ze het over had. Geen van beiden ziet de man bij de opening van de deur naar de tuin staan. Hij is klein en breed, draagt een licht overhemd, een katoenen broek en glimmende, goedgepoetste schoenen met dikke rubberen zolen. Zijn stekeltjeshaar is een beetje vochtig, alsof hij net onder de douche vandaan komt.

Het vruchtensap waarmee Ellen de malariapil inneemt heeft een eigenaardige bijsmaak. Misschien het metaal van het blikje, denkt ze. Of is het de koffie die zo vreemd smaakt?

Josh is volledig op zijn goed doorbakken baconreepjes geconcentreerd als Ellen opstaat van de ontbijttafel en hem succes wenst. In de lift naar boven vraagt ze zich opeens af hoe hij weet welke kamer ze heeft, hij is daar nog nooit geweest en ze heeft niet verteld welk kamernummer ze heeft.

Al in de gang, als ze haar sleutelkaart pakt, lijkt het of de vloer onder haar voeten begint te deinen en de schilderijen aan de muur bewegen. Precies voor de pas geschilderde deur wordt alles zwart. Een glimmende herenschoen voorkomt dat de deur terugvalt in het slot.



Tampa, Florida, VS
17 februari 2004

In Tampa hielp Martin me werkelijk met alles. Ik ging bij een restaurant in het winkelcentrum werken en we vonden een kamer die ik per week kon huren. Het was een vrij kleine, kleurloze kamer met een heel smal bed waarop alleen een dunne deken lag. We schreven me in onder de naam Mary Fletcher. Dat was Martins idee en daar was ik het helemaal mee eens, want ik kon mijn eigen naam beter niet gebruiken, voor het geval mijn vader naar me op zoek zou gaan. Bij Wal-Mart kochten we lakens, handdoeken en een kleine dompelaar, zodat ik ’s morgens een kopje koffie zou kunnen maken.

Martin vond dat ik de kamer voor een korte periode moest huren, ‘want je weet maar nooit wat God voor je in petto heeft’, zei hij. Nee, dat weet je maar nooit, dacht ik, terwijl ik ’s avonds onder de dekens kroop en aan Martin dacht en aan wat er zou kunnen gebeuren. Het meisje in de kamer naast me had ’s avonds vaak bezoek en ik moest oordoppen kopen om ze niet door de flinterdunne muren heen te horen. Ik probeerde bij de huisbaas te klagen, maar die zei dat als het me niet beviel, ik maar een andere kamer moest zoeken, want in dit huis mocht iedereen zelf bepalen op welke manier hij zichzelf wenste te onderhouden.

In dezelfde periode ontdekte ik de boekenwinkel waar ik een bijbel kocht en het boek van Dee Esser over hoe je je echtgenoot gelukkig maakt. Daarin las ik voor ik ging slapen. Ik hield vooral van de passages waarin ze raad gaf over hoe je een man in de slaapkamer kon behagen. Je kon parfum op het kussen van je man spuiten, kaarsen aandoen, romantische muziek opzetten, de deur op slot doen zodat de kinderen niet zouden kunnen storen, op een pepermuntje zuigen en een nieuw nachthemd kopen.

Dat waren niet bepaald zaken waar het meisje in de kamer naast me zich druk om leek te maken, maar de man die ik door de muur heen hoorde was dan waarschijnlijk ook niet haar echte man.

Dee Esser had een zin waar ik ook veel van hield uit de Eerste brief van Paulus aan de Korintiërs onderstreept: ‘De vrouw heerst niet over haar lichaam, dat doet de man.’ Merkwaardig genoeg stonden in Dee Essers boek alleen de eerste paar zinnen van het vers. Toen ik in mijn eigen bijbel de Eerste brief aan de Korintiërs 7:4 opensloeg ging de tekst verder: ‘ … evenzo heerst de man niet over zijn lichaam, dat doet de vrouw.’ Dat vond ik zelfs nog beter.

Ik ging veel naar de kerk, naar Martins kerk, en als we een afspraak hadden kwam hij me met de auto ophalen. Ik had geen telefoon en hij zei dat hij zijn mobiele telefoon vaak uitzette, dus bepaalden we per keer wanneer we weer zouden afspreken. Hij kwam altijd zijn afspraken na, het is maar één keer gebeurd dat hij naar mijn werk belde om te zeggen dat hij later zou komen, verder kon je altijd op hem rekenen.

Ik weet overigens niet eens waar hij woont en het zou me leuk lijken eens bij hem thuis te kijken, maar misschien is hij gewoon te verlegen. Veel mannen durven het niet aan meisjes bij hen thuis uit te nodigen, omdat ze bang zijn dat ze niet goed genoeg hebben schoongemaakt of afgewassen. Maar als hij me zou uitnodigen zou ik toch kunnen schoonmaken en afwassen. Daar ben ik heel goed in. 

In de kerk bleef ik vooral bij hem in de buurt, praatte niet veel met andere mensen en hij stelde me voor als zijn kleine zusje. ‘Zodat er niet zoveel wordt gekletst’, legde hij uit, en dat wilde ik natuurlijk ook niet. Hij kuste of knuffelde me nooit, hield maar twee keer mijn hand vast, maar dat vond ik respectvol. Ik had genoeg van stiekem geknoei en als de tijd rijp was, zou God ons de weg wel wijzen.

Martin praatte veel over Gods wil en over de Bijbel. Dat de Bijbel en Gods woord voor mensen het wetboek vertegenwoordigen waarin staat wat goed en kwaad is. God spreekt via de mensen en ik had al veel mensen ontmoet die Gods woord verkondigden, maar Martin is wel de krachtigste profeet. Ik dank God dat ik hem heb mogen ontmoeten. Aanvankelijk wilde ik Martin niet vertellen dat ik zwanger was, omdat ik bang was dat hij me dan niet meer zou willen zien, maar uiteindelijk kon ik het niet langer verbergen, ondanks dat ik voor bijna heel mijn eerste maandloon nieuwe kleren had gekocht. Ik verdiende niet best. De serveersters die flirtten en zich aanstellerig gedroegen kregen veel fooi, dus dat was lonend, maar zelfs als ik had gewild was het me waarschijnlijk toch niet gelukt te flirten en me zo uit te sloven.

Ik was bijna door mijn geld heen en had eigenlijk een auto nodig. Het duurde een eeuwigheid voor ik met de bus bij mijn werk was en ik kreeg pijn in mijn rug als ik na een hele dag lopen en staan met de schuddende bus naar huis moest, maar er was niemand op mijn werk die ik goed genoeg kende om een lift van te krijgen. Soms haalde Martin me op, maar hij had natuurlijk ook andere dingen te doen. Wat hij precies voor werk deed weet ik niet, maar het had met de kerk te maken, dus het moet belangrijk zijn geweest. Hij verdiende er kennelijk goed mee, want hij had altijd geld genoeg.

Op de dag dat ik besloot Martin over het kind te vertellen, ging ik eerst naar de bank van lening in het winkelcentrum.

Mijn moeders ketting, ringen en broches waren het mooiste en meest waardevolle wat mijn familie ooit in haar bezit had gehad. Voor al die sieraden kreeg ik 3.444 dollar. Toen de medewerkster van de bank het geld telde, iets wat ze een paar keer herhaalde, en me het geld uit haar hand liet pakken - ze had een heleboel glimmende ringen aan haar vingers - voelde het niet goed. Het voelde op de een of andere manier goedkoop. Vernederend voor de hele familie, ja, op een bepaalde manier zelfs voor heel Montana. Ik probeerde er niet aan te denken wat mijn moeder zou hebben gezegd als ze het had geweten. Hoewel, het had haar net zo goed kunnen overkomen. En ik had nog nooit zoveel geld gehad.

Ik stopte het geld in mijn broekzak - niet in mijn handtas, want stel je voor dat er een tasjesdief voorbij zou komen - en voelde me nerveus en verdrietig toen ik bij Martin in de auto stapte. We zouden naar de kerk gaan, maar ik vroeg hem bij McDonald’s te stoppen omdat ik hem iets moest vertellen. Ik was bang dat hij boos zou worden, want soms kon hij zo geïrriteerd en chagrijnig reageren als ik ergens een andere mening over had dan hij of een ander voorstel deed, maar omdat hij meestal gelijk had deed ik dat maar zelden.

Maar ik herinner me een keer dat we bij Starbucks een kop koffie dronken en er een donkere vrouw voorbij liep. Ze hield één kind bij zijn handje vast, één lag er in de sjofele kinderwagen en aan haar buik was te zien dat er een volgende op komst was. Ze was niet veel ouder dan ik en ik zei iets wat misschien een beetje onnadenkend was: dat het zwaar moest zijn zoveel kinderen te hebben als je zo jong en arm bent, en dat ik daar niet aan zou moeten denken.

Ik bedoelde natuurlijk niets anders dan dat je de kinderen waar je niet voor kunt zorgen beter kunt afstaan, maar dat begreep Martin niet en hij ging helemaal door het lint. Hij trok me van de bank af, duwde me naar buiten en gooide me bijna in de auto. Het deed pijn en ik werd doodsbang. Hij sloeg me een paar keer in mijn gezicht en zei dat ik, zijn kleine zusje, nooit meer zoiets mocht zeggen of zelfs maar mocht denken. Pas toen er een mevrouw op straat naar de auto bleef staan kijken kalmeerde hij. Ik deed het portier van de auto open en zei tegen de vrouw dat alles in orde was. Martin startte de auto en we reden weg. De vrouw bleef staan kijken.

In de auto bood ik mijn excuses aan voor mijn domme opmerking, waarop hij zei dat hij het begreep en me vergaf, dus was alles weer goed. Het was niet erg dat hij me had geslagen, want dat meende hij natuurlijk niet. Ik vond het veel erger dat hij me zijn ‘kleine zusje’ noemde terwijl er niemand bij was. Dat was toch alleen voor de buitenwereld bedoeld. Ik ben zijn kleine zusje niet.

Daarom was ik nogal bang toen we daar bij McDonald’s zaten. Bang dat hij weer zo boos zou worden. Daarom wilde ik het vertellen als er mensen in de buurt waren. Maar deze keer was hij in een opperbeste stemming en hij trakteerde op koffie en appelgebak. We gingen achterin zitten, vlakbij de toiletten.

Ik had er lang over nagedacht hoe ik het zou vertellen, en vooral of ik zou vertellen wie de vader was, maar uiteindelijk ging alles heel gemakkelijk. Het leek alsof Martin niet eens verbaasd was, en hij werd helemaal niet kwaad. Ik zei direct dat ik natuurlijk van plan was het kind te krijgen, zodat we daar niet over hoefden te discussiëren. Hij had achterop zijn auto een sticker met ‘stop de kindermoord’, dus ik wist hoe hij daarover dacht, en ik was het helemaal met hem eens. Na de bevalling zou ik het kind misschien afstaan, zei ik, als zich geen nieuwe mogelijkheden voor me - ik wilde bijna ‘ons’ zeggen - zouden voordoen, waardoor ik het kind zou kunnen houden.

Hij vroeg niet eens wie de vader was. Achteraf vond ik dat wel een beetje merkwaardig - wat vindt u? - maar hij begon zo enthousiast de rest van de zwangerschap en de bevalling te plannen, dat hij het waarschijnlijk vergat te vragen. Hij nam als het ware het roer over, en dat vond ik erg prettig. Zo hoort een man te handelen. Hij zei dat hij een goede vriend had, een broeder in de kerk, die een organisatie runde die opvang bood aan meisjes zoals ik. Het heette ‘Het Heilig Kerkgenootschap van Onze Lieve Heer’ en zat in een mooi huis op het platteland in het noordwesten van Florida. Ik moest onmiddellijk stoppen met werken, zodat ik het kind geen schade zou toebrengen en ik zou daar naartoe verhuizen. Martin zou me wel kunnen brengen. Hij vond dat we gelijk de volgende dag zouden moeten vertrekken.

Ik was erg verbaasd, maar ook blij. Denk je eens in, hij was niet eens boos geworden en ik zou ergens naartoe verhuizen waardoor ik niet langer met zware borden en dienbladen hoefde te sjouwen. Daar zouden de mensen vinden dat ik de juiste beslissing had genomen en me geen belachelijke folders over abortus opdringen, zoals die domme Marion bij Kentucky Fried Chicken had gedaan. Ik maakte me ongerust over het geld en vroeg wat het wonen bij het Heilig Kerkgenootschap zou kosten, want ik zou daar een hele tijd moeten blijven. Martin vroeg hoeveel geld ik had en ik pakte de stapel papiergeld uit mijn zak. Nadat we alles hadden geteld zei Martin dat het waarschijnlijk wel genoeg zou zijn, in elk geval tot de bevalling.

Ik was van plan geweest een auto te kopen, maar als ik in een groot huis op het platteland zou wonen en niet hoefde te werken had ik die helemaal niet nodig, dus besloten we dat ik de volgende dag zou verhuizen. Martin zou me brengen. Ik leende zijn mobiele telefoon waarmee ik naar mijn werk belde om op te zeggen en daarna wilde hij me naar huis brengen, zodat ik mijn spullen kon gaan inpakken. Hij zei dat hij zelf ook nog een aantal dingen moest regelen. Toen ik probeerde tegen te stribbelen door te zeggen dat we toch naar de kerk zouden gaan en ik mijn spullen in vijf minuten had ingepakt, raakte hij geïrriteerd en zei dat ik niet tegen hem in moest gaan, dat hij wist wat goed voor me was. En de Heer had me gezegd dat ik naar mijn man moest luisteren. Ik dacht aan alles wat ik van Dee Esser had geleerd. Martin nam drieduizend dollar als aanbetaling voor het Heilig Kerkgenootschap. Ik mocht vierenveertig dollar houden om de huur van mijn kamer te betalen.

Die avond - ik hoopte dat het de laatste in het harde bed zou zijn - las ik weer in het boek van Dee Esser. Dat gaf me altijd eenfijn gevoel. Er stond een tekening in die de ‘Goddelijke Rangschikking’ of ‘Gods beschermende paraplu’ voorstelde. Op de bovenste en tevens grootste paraplu, degene die de meeste bescherming tegen de regen gaf, stond GOD. Op de volgende, die iets kleiner was dan Gods paraplu, stond DE MAN. Zijn taak is zijn familie te beschermen en te onderhouden, en zich aan zijn beroep en andere activiteiten te wijden. Op de onderste en kleinste paraplu stond DE VROUW, en haar taak is voor de kinderen en het huishouden te zorgen. Dee Esser had een deel met een gele stift gemarkeerd: ‘Nu steeds meer gezinnen door vrouwen worden bestierd, nemen jeugdcriminaliteit, rellen, homoseksualiteit en het aantal scheidingen en gefrustreerde vrouwen toe. De wereld is door God geschapen en om alles pijnloos te laten verlopen moet de man de baas zijn in huis, anders ontstaan er grote problemen.’

Daar was ik het mee eens, ik moest naar God en Dee Esser luisteren. En naar Martin.

De volgende ochtend haalde hij me op en reden we in noordelijke richting.



Lusaka, Zambia
18 februari 2004

De telefoon gaat over, opnieuw, en Ellen realiseert zich dat ze dit geluid al eerder heeft gehoord, maar dan ergens in de verte. Ze ligt helemaal aangekleed, maar met blote voeten op het onopgemaakte bed van haar hotelkamer met gesloten gordijnen en een dreunende airco. Ze is misselijk en herinnert zich dat alles in de gang begon te deinen toen ze van het ontbijt terugkwam. Dat ze toch haar kamer in is weten te komen, de gordijnen heeft dichtgedaan en op bed is gaan liggen, zonder dat ze zich daar ook maar iets van kan herinneren, is op zijn zachtst gezegd merkwaardig. Het moet een soort buikgriep zijn geweest. Ze heeft pijn in haar maag en in haar buik. Ze draait zich met moeite op haar zij en pakt de hoorn van de telefoon. Op de wekkerradio ziet ze dat ze meer dan vier uur heeft geslapen. Naast het nachtkastje staan haar schoenen keurig naast elkaar.

– Hallo!

– Mevrouw, u hebt bezoek, zegt de bekende stem van de receptioniste, en Ellen hoort het geroezemoes in de hotellobby als de telefoon wordt doorgegeven.

– Ellen!

– Björn!? Ben jij dat?

Ellen gaat rechtop zitten. Het draait een beetje in haar hoofd als ze zich probeert te concentreren.

– Ben je hierheen gekomen?

– Ja, ik kon niet meer volgen wat er allemaal aan de hand was. Ik moest wel komen.

– Heb je vrij genomen?

– Ja! Hij klinkt moe en geïrriteerd. Ik kom nu naar boven.

– Maar … wat heeft die reis wel niet gekost?

– Wat maakt dat nou uit! Ik kom nu naar je toe.

– Is het in orde, mevrouw? vraagt de receptioniste voorzichtig nadat ze de hoorn weer heeft teruggekregen.

– Jazeker, antwoordt Ellen. Het is mijn man.

Met trillende benen stapt Ellen uit bed. Ze voelt zich geradbraakt en misselijk en waggelt naar de badkamer. Ze heeft pijn in haar buik en het doet pijn als ze plast. Als ze zich afveegt ziet ze een beetje bloed op het wc-papiertje. Is ze nu al ongesteld geworden? Dat zou eigenlijk niet voor woensdag moeten gebeuren. Het doosje tampons, waarvan ze dacht dat het nog dicht zat, staat naast de wc. Vreemd, ze kan zich niet herinneren dat ze daar iets uit heeft gepakt en nu is het doosje half leeg.

Maar er gebeuren vandaag steeds van die vreemde dingen, misschien is het een soort buikgriep waar je je vreemd van gaat gedragen. Misschien dat het telefoongesprek ook een hallucinatie is geweest, een wensdroom en is Björn helemaal niet naar Zambia gekomen. Hoewel ze niet weet hoe ze alles zal moeten uitleggen beseft ze plotseling hoezeer ze naar hem verlangt, en hoe heerlijk het zou zijn als hij nu met de lift op weg naar boven was. Ze staat op van het toilet, kan de energie niet opbrengen een andere onderbroek te pakken, hoewel er in deze een bloedvlek zit, ze houdt zich stevig met één hand aan de wastafel vast, terwijl ze met de andere haar gezicht met koud water afspoelt. Iets stabieler loopt ze de kamer in, trekt de gordijnen opzij, doet de balkondeur open en ademt diep in. Routinematig trekt ze het beddengoed recht en als ze zich uitstrekt om de airco af te zetten voelt ze opeens een stukje plastic tussen haar tenen.

Net als ze is gaan zitten om het plastic reepje, het bandje van de tampon, weg te halen, klopt Björn op de deur.



Washington Post, VS, 8 februari 2004

Bewijs tegen schoonmaakster rechter door brand verwoest

Clean Enterprise Inc. , het bekende schoonmaakbedrijf op Brentwood Road, dat afgelopen donderdag vermoedelijk door brandstichting in vlammen is opgegaan, blijkt door rechter Vernon McArthur te zijn ingehuurd. De desbetreffende schoonmaakster is sinds de dood van de rechter spoorloos en bij het bedrijf weet men niet zeker wie zij is.

Door de felle brand, die de hele etage van het complex heeft verwoest waar het schoonmaakbedrijf was gevestigd, zijn de complete boekhouding en alle persoonlijke gegevens van de medewerkers verloren gegaan. De brand is in het archief van Clean Enterprise ontstaan en is vermoedelijk aangestoken.

‘Ik herinner me alleen dat ze uit Florida kwam en dat haar voornaam Dee was’, zegt medewerkster personeelszaken Gail Burton van Clean Enterprise tegen de Washington Post

Alle persoonlijke gegevens en andere documenten zijn door de brand verwoest.

'Het meisje had goede referenties', zegt Miss Burton, geschokt door de verdenkingen. ‘Ik kan persoonlijk voor haar referenties instaan. Wij nemen geen personeel zonder getuigschrift aan en zeker niet voor een opdracht bij een rechter. Ze was pas een paar weken bij ons in dienst. Maar de rechter moet nog een contract met persoonlijke gegevens hebben. Het meisje werkte om de week bij de rechter en ik geloof dat ze er nog ander werk naast deed.’

Politie-inspecteur Stephen Chu wil over het onderzoek niet veel meer zeggen dan dat hij contact met de politie in Florida heeft gehad. Een via de telefoon bij de Washington Post binnengekomen tip: Een doktersassistente van de Planned Parenthood-kliniek op Elm Street in Washington heeft gebeld om te vertellen dat ze Gail Burton, de vrouw die zich in de krant van vandaag uitsprak als medewerkster personeelszaken van schoonmaakbedrijf Clean Enterprise, het bedrijf dat de van moord verdachte schoonmaakster naar rechter McArthur had gestuurd, heeft herkend. Gail Burton is een bekend anti-abortusactiviste. Ze doet regelmatig mee aan demonstraties voor de abortuskliniek. ‘Deze dame is een van de meest fanatiek demonstranten’, aldus de doktersassistente. 



Washington Post, VS, 9 februari 2004

Verband tussen verdachte schoonmaakster en anti-abortusbeweging

‘Ik heb niets met de dood van rechter McArthur te maken’, zegt miss Gail Burton, als de Washington Post haar bij haar huis op Fendall Street in Washington opzoekt. Daarna trekt ze de deur dicht en weigert nog open te doen.

Gail Burton is medewerkster personeelszaken bij schoonmaakbedrijf Clean Enterprise, de firma die bemiddelde tussen rechter Vernon McArthur, die twee weken geleden onder mysterieuze omstandigheden is overleden, en de verdwenen schoonmaakster die ervan wordt verdacht bij de dood van de rechter betrokken te zijn.

Clean Enterprise werd vorige week getroffen door een felle brand waarbij alle documentatie over het personeel in vlammen is opgegaan. Er is vastgesteld dat de brand is aangestoken en men vermoedt dat de brandstichter in het bezit van een sleutel was. De Washington Post heeft vernomen dat Gail Burton actief is in de Pro-life-movement. Gail Burton bevestigde telefonisch dat ze heeft geprobeerd via demonstraties bij de abortuskliniek vrouwen die abortus wilden laten plegen te overtuigen op hun besluit terug te komen, want ‘naar mijn mening en die van de Bijbel is abortus hetzelfde als moord’. Ze ontkent enige band met de verdwenen schoonmaakster te hebben.

‘Ze had goede referenties en daarom heb ik haar aangenomen’, zei miss Burton. ‘Meer weet ik niet.’

Rechter McArthur was bij het Hooggerechtshof een van de meest liberale rechters met grote betrokkenheid bij het abortusvraagstuk. Zijn dood heeft president George W. Bush de mogelijkheid gegeven de meerderheid in het Hooggerechtshof te veranderen ten gunste van de abortustegenstanders.

‘Zij die willen voorkomen dat vrouwen zelf over abortus mogen beslissen, hebben groot belang bij de dood van de rechter’, zegt Sarah Grant, woordvoerster van de Planned Parenthood Federation. ‘In het verleden hebben ze vaker geweld gebruikt om hun doel te bereiken.’



Lusaka, Zambia
19 februari 2004

– Maar waar komt dat medicijn dan vandaan? Het is levensgevaarlijk!

Ellen vindt dat Björn te hard praat, maar hij spreekt Zweeds en bij het zwembad is het bewolkt en een beetje kil, dus er zit verder niemand. Na drie pogingen zet een hoopvolle ober eindelijk hun bestelling op tafel - twee koffie met veel melk. Ellen zucht en antwoordt haar man voor minstens de zesde keer:

– Ik weet het niet. Er komen leveranties uit heel verschillende hoeken van ons netwerk. Een deel komt uit Zweedse ziekenhuizen en magazijnen, de rest is afkomstig van farmaceutische bedrijven in Zweden en in andere delen van de wereld.

– Hoezo ‘uit Zweedse ziekenhuizen?’ Zijn dat soms oude medicijnen die te oud voor patiënten in Zweden zijn? briest Björn.

– Meestal niet, maar het komt wel voor. En jij weet best dat het geen kwaad kan als ze een paar maanden over de datum zijn.

– Nee, maar dit medicijn is echt schadelijk. Het is letterlijk levensgevaarlijk. Snap je wat je hebt aangericht?

– Ja, ik vrees van wel. Ze praat zachtjes, haar blik gericht op de tafel, ze voelt zich schuldig en doodmoe. Het is lang geleden dat ze een hele nacht heeft geslapen.

– En die spullen worden dus door jullie op een louche manier ingezameld, gaat hij verder, en zijn zelfs misschien voor een deel gestolen goed. Klopt dat?

– Tja, het komt voor dat onze medewerksters iets van hun werk meenemen …

– Uit een Zweeds ziekenhuis!?

Ellen knikt zonder hem aan te kijken. Ze voelt zijn razernij toenemen.

– En dan stop je alles in je koffers - ik heb de apotheek gezien waarmee je de deur uitgaat - en smokkelt het hier het land in?

– Ja, zo zou je dat kunnen zeggen …

– Snap je dan niet hoe godsgruwelijk stom en krankzinnig dat is?

Björn zwijgt als de ober met de koffie komt, maar blijft Ellen woedend aankijken terwijl de koffie wordt geserveerd.

– En ik dacht dat het allemaal keurig netjes door de Zambiaanse overheid was goedgekeurd. Ik voel me zo in de zeik genomen.

– Het spijt me, maar het leek me beter dat je er niets van wist. Ze roert afwezig in haar koffie, denkt zelfs dat ze er een klontje suiker heeft ingedaan, terwijl ze al een hele tijd geen suiker meer gebruikt.

– Misschien, zegt hij met een veel te harde stem. Het was beter geweest als er niets te weten viel. Maar nu weet ik het, en wat moet ik met die kennis doen?

– Niets, hoop ik.

– Maar waarom, Ellen? Waarom?

– Omdat het belangrijk is. Ellen hoort haar eigen stem nauwelijks. Opeens weet ze helemaal niet meer wat er zo belangrijk is.

– Zo belangrijk dat je bereid bent andermans leven te riskeren?

Een melodietje maakt dat Ellen in haar rugzak, die naast het zwembad staat, naar haar mobiele telefoon begint te graaien. Er wordt niet gebeld, maar het melodietje gaat door. Een vogel die fluit.

– Hoorde je dat? Ze probeert de sfeer iets minder zwaar te maken. Zo gaat het hier nou de hele tijd. Ik denk dat mijn mobiel overgaat en dan blijkt het een of andere opgewekte vogel te zijn. Björn antwoordt niet, hij is op dit moment kennelijk niet in vogels geïnteresseerd. Ellen tilt haar rugzak nog eens op. Er klopt iets niet, er ontbreekt iets. Ze pakt haar mobiele telefoon, lippenstift, portemonnee, paspoort, haarborstel, pakje kauwgom, doosje pijnstillers, zakdoekjes en opfrisdoekjes uit de tas en legt alles naast elkaar op tafel. Maar waar is haar adressenboekje!

– Heb jij mijn adressenboekje gezien, dat oude zwarte boekje? vraagt ze aan Björn. Kun jij je herinneren of dat boven in mijn kamer lag?

– Nee, dat kan ik me niet herinneren, zegt hij ongeïnteresseerd. Je hebt het vast onder een stapel papieren gelegd of ergens laten liggen.

Hij neemt een slok van zijn koffie en staart voor zich uit. Hij is kwaad en voelt zich verraden. Hij wil het nergens anders over hebben dan over deze bedriegerij. Deze narigheid. Eigenlijk heeft hij helemaal geen puf meer om verder te praten.

Ze zitten een hele tijd zwijgend tegenover elkaar zonder naar elkaar te kijken of van hun inmiddels lauw geworden koffie te drinken. Ten slotte vraagt ze:

– Hoelang kun je blijven? Als hij alleen maar komt ruziemaken kan hij net zo goed meteen weer teruggaan. Na de eerste opluchting en hun weerzien is alles alleen maar erger geworden. In plaats van te helpen maakt hij alles alleen nog maar moeilijker.

– Een paar dagen. Het eerstvolgende vliegtuig gaat overmorgen, maar dan wil ik je wel mee naar huis nemen. Het lijkt me niet verstandig dat je hier blijft.

– Dat bepaal jij toch niet! schreeuwt ze, opeens razend over zijn vaderlijke, betweterige toon. Ik moet hier blijven om alles uit te zoeken. Ik heb mijn verplichtingen.

– En hoe denk je dat te gaan doen? Björns vraag zou ironisch kunnen zijn bedoeld, maar zijn stem klinkt toonloos, bijna verdrietig. Als ik dat eens wist, denkt Ellen, terwijl haar telefoon overgaat. Dit keer is het geen vogel maar Blessing. Ze vertelt dat Beauty, die na het incident op het politiebureau en de mishandeling zowel met Ellen als met Blessing geen contact meer wilde hebben, iets van zich heeft laten horen. Ze heeft hulp nodig, onmiddellijk.

– Kun je direct meekomen als ik je nu kom halen? vraagt Blessing.

– Ja! zegt Ellen zonder de minste twijfel. Ik kan gelijk met je mee.

– Als je ergens naartoe gaat, ga ik mee, zegt Björn. Hij duldt duidelijk geen tegenspraak.

Terwijl ze in de hotellobby op Blessing zitten te wachten, komt Margoth met haar gezin de lift uitlopen. Ellen en Margoth hebben elkaar sinds de nacht met de nonnen niet meer gezien, en Ellen vermoedt dat ze haar probeert te ontwijken. Ook dit keer knikt Margoth alleen maar een beetje vanaf de andere kant van de lobby, terwijl haar man met grote passen op Björn afstapt.

– Nee maar! Wat doe jij hier?

– Ik kom mijn vrouw opzoeken, zegt Björn, waarna hij Ellen even snel voorstelt.

– Ja, we hebben elkaar al ontmoet. Goh, zijn jullie getrouwd? zegt Peter Oxenstierna verbaasd. Dat wist ik helemaal niet.

– En jij?

– Wij? Hij maakt een vage beweging in de richting van de receptie waar Margoth en de kinderen iets met de receptionist staan te bespreken, zijn op safari geweest en hebben daarna de Victoria Falls bekeken, maar donderdag gaan we naar huis. We moeten weer aan het werk.

– Peter en ik hebben elkaar een paar jaar geleden bij die vakbondscursus ontmoet, legt Björn Ellen uit. We hadden het erg gezellig samen!

– Absoluut, zegt Peter instemmend. Herinner je je die gestoorde huisarts uit Örebro?

Björn lacht en Ellen herinnert zich vaag wat verhalen over de arts uit de ‘platte-klinkerstreek’. Björn is goed in het imiteren van dialecten.

– Peter is woordvoerder van de Ethische Commissie van Artsen en sprak toen over medische ethiek, gaat Björn verder, maar valt dan plotseling stil, alsof iets hem heeft geraakt.

– Oh, daarom dacht ik dat ik je ergens van kende, zegt Ellen, bleek onder haar zongebrande gelaatskleur. Ik heb je dus in het artsentijdschrift zien staan.

Dan staat Blessing voor de deur te toeteren en zijn ze gered. 



Tampa, Florida, VS
17 februari 2004

Het was avond toen we bij het Heilig Kerkgenootschap aankwamen, ja, zo werd het huis door iedereen genoemd. We hadden ein-deloos over pikdonkere wegen gereden en het verbaasde me dat Martin de weg zo goed kende en steeds de juiste afslag nam, maar hij zei dat hij er al vaak was geweest en de weg op zijn duimpje kende. Bovendien werd hij door God geleid. Martin had gebeld om te vertellen dat we zouden komen, en we waren zeer welkom. Dat hoopte ik maar, want ik was ondertussen een beetje nerveus geworden, vooral nadat ik van Martin had begrepen dat hij daar niet zou blijven, in elk geval niet langer dan de eerste nacht. Ik kende er helemaal niemand, maar dat zou snel veranderen, zei hij, want bij het Heilig Kerkgenootschap zaten zo veel aardige mensen, zowel oudere leiders als jonge vrouwen zoals ik. En kinderen. Het was net een grote familie. Ik stelde me een groot, warm huis voor met veel mensen die aan lange tafels zaten en gezamenlijk hun gebed voor het eten uitspraken, en kinderen die in de rondte zouden springen en spelen. Maar zo was het niet helemaal.

Het huis was groot en verlicht en we parkeerden aan de achterkant naast een paar andere auto’s. Er stond een grote pick-up truck met een brede sticker op de achterbumper waarop stond: ‘Doodstraf voor moordenaars/aborteurs!’  Op dat moment begreepik niet zo goed wat ze daarmee bedoelden, maar nu weet ik dat precies.

Het was doodstil toen we uitstapten en Martin pakte mijn tas uit de achterbak. We hoorden geen auto’s, geen vogels en zelfs geen enkele krekel. Het was warm en vochtig, een vreemd soort mistige vochtigheid die ik nog nooit eerder had gevoeld. Toen het licht werd zag ik dat direct achter het hek het moeras begon. De bel van de achterdeur rinkelde waardoor een groep honden achter een omheining in actie kwam. Ik had geen hok gezien, en de honden leken me gevaarlijk, ze klonken heel anders dan de honden die we thuis hadden. Een van de enorm grote honden sprong tegen het hek op en Martin zei dat het belangrijk was altijd van tevoren te bellen dat je op weg naar het Heilig Kerkgenootschap was, want als de honden losliepen kon het slecht met je aflopen. Dat snapte ik wel. Ik heb nooit van grote honden gehouden.

De man die opendeed begroette eerst Martin en gaf mij daarna een stevige omhelzing. Hij zei dat hij dominee Michael Burt heette - maar je kan gewoon dominee zeggen. Hij was niet zo lang en vrij dik, droeg een geblokt overhemd dat uit zijn broek hing en te grote pantoffels die van zijn hiel gleden als hij liep. Hij zag eruit als een aardige opa, dacht ik, en dat maakte me wat rustiger. Ik had nooit een aardige opa gehad.

In de grote hal waar we onze jassen ophingen zag ik een vreemde vlag die op onze gewone vlag leek maar toch net even anders was. Martin legde aan de dominee uit dat ik uit het noorden kwam en de dominee zei dat ik dat niet kon helpen, maar dat hij mijn lot betreurde en hij vertelde me dat dit de vlag was van de zuidelijke staten tijdens de burgeroorlog, ‘de oorlog tussen de Staten’ noemde hij het. Er hing een affiche met de afbeelding van een soldaat in een grijs uniform, hij was precies zo gekleed als ik in de hoofdstukken over de zuidelijke staten in de geschiedenisboeken had gezien, en boven hem stond met ouderwetse letters geschreven ‘Het Zuiden zal weer zegevieren’.

Ik vond het vreemd dat hij dacht dat het om Zuid tegen Noord ging. Ik wist natuurlijk dat het om de strijd van het volk tegen de regering ging, maar misschien kwam dat wel op hetzelfde neer, dat degenen die ons bestuurden in Washington zaten, en de rest, uit welke windstreek dan ook, onder Noord of Zuid viel en in elk geval niet woonde waar de bestuurders zaten. Ondanks de vochtigheid voelde ik me er meer thuis dan ik had verwacht, en ik dacht dat mijn vader dit waarschijnlijk ook een fijne plek zou hebben gevonden. Martin sloeg zijn arm om mijn schouders en beloofde dat hij me vaak zou komen opzoeken. Ik geloofde hem. Toen.

De vrouw van de dominee serveerde koffie en broodjes in zijn werkkamer en daarna kwamen enkele van hun negen kinderen me gedag zeggen. De meubels waren ouderwets en iedereen was aardig en vroeg hoe ik me voelde. De meisjes maakten een kniebuiging en de jongens bogen voor me, terwijl ik niet veel ouder dan de oudste kinderen was. Er hingen diverse geweren aan de muur maar dat kon ik wel begrijpen, want het zou wel erg onverstandig zijn op het platteland te gaan wonen zonder bescherming. Mijn vader had ook een wapen. Hij zei dat hij dat nodig had om ‘de zijnen’ te beschermen, en de dominee had een heleboel mensen te beschermen. Waarschijnlijk waren die honden daarom ook nodig.

Op het bureau van de dominee stond een merkwaardige lamp. Om de kap zat gewone witte stof wat goed functioneerde want het licht scheen er doorheen, maar de voet was gemaakt van iets dat op vier dynamietstaven leek waar een snoer omheen was gewikkel dat op een wekkerradio was aangesloten. Het zag eruit als een ingestelde tijdbom. Ik liep er naartoe en friemelde aan de kap toen Martin zei ‘Til hem eens op!’ Ik deed wat hij vroeg en opeens begon de lamp op een heel enge manier keihard te tikken. Ik werd doodsbang en toen ik de lamp wilde terugzetten liet ik hem bijna vallen. Ondertussen stonden de dominee, zijn vrouw en Martin heel hard te lachen. ‘Die lamp jaagt iedereen de stuipen op het lijf’, zei de dominee enthousiast en ik lachte ook een beetje, maar vond het niet leuk dat ze me uitlachten.

Toen hoorde ik opeens een baby die boven lag te huilen. 



Chongwe-District, Zambia
19 februari 2004

– Dat krijg ik hier niet voor elkaar, zegt Ellen, zodra ze een blik heeft geworpen op het gekwelde meisje dat op Beauty’s touwbed ligt. We hebben fatsoenlijk operatiegereedschap nodig en we moeten haar onder narcose kunnen brengen of op zijn minst kunnen verdoven. Kunnen we haar naar jouw auto dragen en naar het ziekenhuis rijden? vraagt Ellen aan Blessing. Er is haast bij.

– Natuurlijk, antwoordt Blessing.

Björn buigt zich voorover om het kleine meisje op te tillen. Ze stribbelt nauwelijks tegen, een vogeljong met een reuzenbuik.

– Hoe oud ben je, vraagt Ellen, maar het meisje schudt haar hoofd. Ze verstaat geen Engels.

– Ze is veertien jaar, zegt Beauty verbeten. En ik ga mee!

De weg door het dorp is slecht en de vering van Blessings oude auto nog slechter. Björn zit achterin met het tengere meisje in zijn armen en probeert het schudden zo veel mogelijk op te vangen.

– Hoe lang duurt de bevalling al? vraagt Ellen.

– Ik weet het niet precies, antwoordt Beauty, terwijl ze een blik door de achterruit van de auto werpt om te kijken hoeveel mensen hebben gezien wat er is gebeurd en om in te schatten hoe lang het zal duren voor iedereen in het dorp ervan op de hoogte zal zijn. Dat de blanke dokter het zwangere meisje in een auto heeft meegenomen en dat Beauty is meegegaan. Of het haar reputatie zal verbeteren of juist verslechteren hangt van de afloop af, of het meisje het zal redden of niet. Haar ouders zitten te wachten op de trap voor Beauty’s huis, desnoods blijven ze daar dagen zitten.

– Het meisje woont in een buurdorp, en haar vader kwam pas gisteren met haar in een kruiwagen aanzetten.

– Denk je dat het kind leeft?

– Nee, zegt Beauty, terwijl ze op de nauwe achterbank haar rug strekt om de druk op haar gebroken ribben te verminderen. Ik weet zeker dat het niet meer leeft. Het gaat er nu om het meisje te redden.

Beauty heeft gehoord wat er kan gebeuren, ook al heeft ze zelf nog nooit zo’n patiënt gehad, en Ellen heeft het resultaat gezien in een van de weinige ziekenhuizen in het land waar ze in dit soort situaties kunnen opereren. Als ze het dode kind er niet met een keizersnee uitkrijgen, zal al het weefsel in het onderlichaam van het meisje kapot worden gedrukt, in het ergste geval wordt alles één groot gat - en de rest van haar leven een hel. Ze zal plas, poep en menstruatiebloed verliezen zonder daar enige controle over te hebben. Ze zal geen kinderen meer kunnen krijgen, door haar man worden verlaten of in het ergste geval het dorp worden uitgezet.

– We hebben haast, zegt Ellen nerveus en Blessing werpt een geïrriteerde blik opzij. Alsof zij dat niet weet! Ze rijdt al zo hard ze durft op deze bedroevend slechte weg en Björn wiegt het bijna bewusteloze meisje.

– Waarom moeten ze zo jong kinderen krijgen? vraagt hij recht voor zijn raap. Snappen mensen dan niet dat dat gevaarlijk is?

– Nee, eigenlijk niet, antwoordt Blessing, terwijl ze achter elkaar drie diepe gaten in de weg ontwijkt. Haar mollige arm zet de auto met een geïrriteerde ruk in een lagere versnelling. Met veertien jaar is het lichaam er meestal nog niet aan toe kinderen te krijgen, maar er zijn meisjes die worden uitgehuwelijkt of worden zwanger zodra ze hun eerste menstruatie hebben gehad, met elf of twaalf jaar.

– Maar waarom!? zeurt Björn.

Boos denkt Ellen aan al die keren dat ze het heeft zitten vertellen en uitleggen, terwijl Björn deed alsof hij luisterde, maar ondertussen in zijn sportblad zat te lezen. Hij heeft geen woord gehoord van wat ze heeft gezegd.

– Omdat dat het levensdoel is, zegt Blessing verbitterd. Als ongetrouwd meisje ben je hier helemaal niemand. Iedereen kan je commanderen, je hebt niets te vertellen en geen rechten, helemaal niets. Maar als je kinderen hebt, ben je moeder en dat geeft status. Bovendien krijgen je ouders van de familie van de jongen een vergoeding in de vorm van een bruidsschat. In deze tijd kan geld, een koe, of een paar zakken maïsmeel het verschil tussen leven en dood uitmaken.

– Maar wat gebeurt er als een stel is getrouwd en er komen geen kinderen? vraagt Björn verder, waarbij hij in de achteruitkijkspiegel Ellens blik ontmoet.

– Er moeten toch zelfs hier kinderloze echtparen zijn, zegt hij, terwijl zijn blauwe ogen naar Ellens spiegelbeeld staren. Ze draait haar blik weg en kijkt strak voor zich uit. Zelfs Blessing zwijgt en concentreert zich volledig op de weg.

– Ja toch? zegt hij nogmaals.

– Dan kan het problemen geven, zegt Beauty voorzichtig, vooral voor de vrouw. Er wordt altijd vanuit gegaan dat het de schuld van de vrouw is, maar ik ken ook mannen die er de oorzaak van zijn dat er geen kinderen komen, die slecht zaad hebben. Maar dat gelooft niemand. Het is altijd de schuld van de vrouw.

– Wat kan er dan gebeuren? vraagt Björn.

– Dan neemt de man er een vrouw bij, of hij gaat scheiden en trouwt met een andere vrouw. Dat is hier volkomen normaal, als een vrouw geen kinderen kan krijgen is ze onbruikbaar.

– Maar als er dan nog steeds geen kinderen komen, ook als de man opnieuw getrouwd is, vraagt Björn drammerig terwijl hij het gekwelde meisje over haar bezwete voorhoofd streelt. Ze beweegt zich wat onrustig en Beauty probeert een beetje op te schuiven om haar meer plaats te geven.

– Dan moeten ze toch wel snappen dat die man dus onvruchtbaar is? gaat Björn verder.

– Ja, klinkt Blessings scherpe stem vanaf de bestuurdersplaats. Wat kan er dan gebeuren? Beauty, vertel!

Beauty aarzelt, alsof de waarheid niet zou moeten worden onthuld aan nieuwsgierige blanke mannen. Maar Blessing roept koppig:

– Beauty, vertel!

– Dan roept hij meestal de hulp van zijn broer in.

– De hulp van zijn broer?

– Ja, dat is vaak een jongere broer die bij de vrouw mag slapen tot ze zwanger is.

– En wat vindt die vrouw daarvan?

– Dat zal per vrouw verschillen, maar ze zal zeker blij zijn dat ze moeder gaat worden, zegt Beauty. Dat is beter dan te worden verlaten omdat je onvruchtbaar bent.

– Vaak wordt op deze manier het HIV-virus verspreid, merkt Ellen droog op. En het virus wordt ook verspreid omdat men gelooft dat na de dood van haar man een weduwe moet worden ‘gereinigd’ door na de begrafenis seks met zijn broer te hebben. Blessing draait de geasfalteerde hoofdweg op en trapt op het gaspedaal.

– En daarbij speelt hekserij ook een grote rol, zegt ze koud, alsof ze een lezing geeft voor de onwetende Zweed op de achterbank.

– Hekserij?

– Als je bijvoorbeeld je maandverbanden buiten aan de lijn laat hangen, kan er een heks voorbijkomen die er een vloek over uitspreekt waardoor je onvruchtbaar wordt. Blessing remt om een ezel met een volle kar te ontwijken.

– Ik waarschuw daar altijd voor, zegt Beauty, dat jonge meisjes hun gewassen verbanden niet aan de lijn moeten laten hangen.

– Geloof jij daar dan in? Björn kijkt naar de wonderlijk in elkaar gekropen vroedvrouw naast hem op de achterbank.

– Nee, maar een heleboel andere mensen wel, dus kun je beter zorgen dat er niet wordt gekletst.

– Op dezelfde manier, gaat Blessing verder, is het voor een jong meisje dat haar eerste menstruatie heeft gehad het beste een week binnen te blijven, van haar eigen bord te eten en absoluut voor niemand anders eten op te scheppen dan voor zichzelf.

– Hoezo?

– Ze is zo sterk en gevaarlijk als ze eenmaal vrouw is geworden. Men zegt dat ze ‘heet’ is, zo heet dat iedere man die haar ontmoet zich aan haar kan branden. En dat bedoel ik dus letterlijk, dat ze een man zo laat gloeien dat hij brandschade kan oplopen. Ellen draait haar gezicht naar Blessing en wisselt een vragende blik met haar uit. Blessing knikt.

– Dat is Blessing overkomen, zegt Ellen rustig in het Zweeds zonder haar man op de achterbank aan te kijken. Ze is op haar zeventiende getrouwd. Toen ze na een jaar nog niet zwanger was is haar man van haar gescheiden en is ze het dorp uitgezet. Ze werd ervan beschuldigd een heks te zijn. Een flink aantal mannen heeft getuigd dat ze door haar waren ‘verbrand’ toen ze geslachtsrijp was geworden en haar verband hing altijd buiten aan de waslijn. Ze was behekst en kon die vloek verspreiden.

– Hoe ging dat verder?

– Ze mocht bij een tante in de stad logeren, zodat ze verder kon studeren, dus dat ging redelijk goed, maar ze is nooit hertrouwd en heeft geen kinderen van zichzelf. Alle kinderen die ze thuis heeft zijn van haar broers en zussen.

– I’m sorry, zegt Björn tegen de brede rechte rug op de bestuurdersstoel. Blessing veegt iets uit haar ooghoek en Ellen snuit luidruchtig haar neus.

Niemand zegt een woord meer, tot de auto stopt voor de eerste hulp van het regionale ziekenhuis.



Lusaka, Zambia
20 februari 2004

Ellen wurmt zich voorzichtig uit Björns omhelzing en slaat de zweterige lakens van zich af. Ze is wakker geworden uit een nare droom waarvan ze zich de inhoud niet meer herinnert en kan niet langer stilliggen. Vanaf het moment dat ze in slaap vielen hadden ze lepeltje-lepeltje gelegen, met Björns arm stevig om Ellen heen gestrengeld, uitgeput van al het gepraat. Hij had eindelijk naar haar verhalen geluisterd. Het meisje met de dode baby en de acute keizersnee in het slecht uitgeruste ziekenhuis waar Björn als operatieassistent mocht optreden, dit alles had zijn ogen en oren geopend.

Ze hadden urenlang op het balkon van de hotelkamer achter het klapperende plastic gezeten, terwijl Ellen uitgebreid over alle mensen vertelde die ze had ontmoet en hoe weinig ze uiteindelijk voor hen had kunnen doen. Patricia die voor de trein was gesprongen, Puni die niet gedwongen wilde worden met school te stoppen, Beauty’s kundigheid en hoe ze was mishandeld, de overval op de nonnen, het verhaal van Blessing en haar groeiende familie. En dan had ze het nog niet eens gehad over alle vooroordelen en tradities die in deze samenleving zijn ingebakken. Hoe haar inspanning, het verspreiden van kennis en materiaal aan de Afrikaanse heldinnen - de lokale vroedvrouwen - slechts een druppel op de Zambiaanse gloeiende plaat was geweest. En hij begrijpt het. Niet dat hij het met alles wat ze doet eens is, en zijn ongerustheid over de misstap met het medicijn is nog even groot, maar zijn boosheid is weg. Hij begrijpt het.

Als ze ten slotte samen in bed belanden voelt ze een intense verbondenheid. Ik heb een goed huwelijk, denkt Ellen terwijl ze met haar rug tegen zijn buik in hetzelfde ademritme als een blok in slaap valt. Een paar uur later wordt ze wakker doordat Björns greep steviger wordt. Zijn penis drukt tegen haar achterwerk terwijl hij haar voorzichtig in haar nek bijt. Half in slaap spreidt ze gewillig haar benen. Normaal glijdt hij altijd zacht bij haar naar binnen en komen ze beiden snel klaar. Hun seksleven is misschien niet zo spetterend, maar wel warm en liefdevol. Maar dit keer gaat het niet. Haar onderlichaam voelt droog en pijnlijk aan. Ze wil niets laten merken maar kronkelt van de pijn, en na een paar vergeefse pogingen geeft hij het op en draait zich teleurgesteld om.

Er zitten weer bloedvlekken op het toiletpapier, maar dat kan nauwelijks menstruatiebloed zijn. Ze moet zichzelf morgen maar eens grondig onderzoeken. Ze trekt haar ochtendjas aan en doet zachtjes de balkondeur open. Als ze op de plastic balkonstoel gaat zitten en haar ogen dichtdoet, komt opeens de herinnering aan die nare droom terug. De starre blik van de verkrachte non en, daarnaast, een foto van haarzelf vlak na haar eindexamen. Ellens bleke gezicht onder de witte studentenpet en haar lege, starende blik.




– Waarom sta je er niet blij op, had Ellens moeder gevraagd toen de foto was ontwikkeld. En waarom heb je die oude trui aan? Wat is er met je nieuwe witte bloes gebeurd?

Ze had de kapotte witte bloes in een plastic zak gedaan, die ze zo strak mogelijk had dichtgeknoopt en in een afvalcontainer gegooid. In die zak zaten ook haar spijkerbroek, haar onderbroek, de door wijn gevlekte touwschoentjes en - had ze hoopvol, maar vergeefs gedacht - de herinnering aan de avond ervoor. Het was op zo’n ‘oude-gabbersparty’, het laatste feest voor de eindexamenkandidaten en hun leraren. Keurige Ellen, die nooit aan indrinkfeestjes of opwarmpartijtjes had meegedaan, besloot, als een soort afscheidsgebaar naar al haar klasgenootjes en de stad die ze binnenkort zou verlaten, bij Carolien binnen te wippen. Als je gin met vlierbessensap mengt proef je de alcohol nauwelijks, zei haar vriendin.

De Ellen die op het schoolfeest binnenkwam was buitengewoon spraakzaam, maar de Ellen die na nog eens vijf glazen wijn voor wat frisse lucht naar een bankje in de schooltuin waggelde was nauwelijks aanspreekbaar.

Het was daar dat Marcus haar had gevonden. Hij hield haar voorhoofd vast toen ze tussen de planten overgaf en ondersteunde haar tijdens de wiebelige wandeling naar zijn studentenkamer die precies achter de school lag. In deze toestand kon ze niet naar huis, naar Stig Olofsson, daar waren ze het samen roerend over eens. Alleen al zo wiebelig door de stad te lopen, waar mensen haar konden zien, was ondenkbaar.

Ellen was hem zielsdankbaar en gaf de jongen, nadat ze hopelijk ongezien via de voordeur naar binnen waren gegaan, een stevige omhelzing. Marcus was altijd vriendelijk geweest, een bleke jongen met trouwe hondenogen, met wie ze drie jaar in de klas had gezeten, maar ze hadden elkaar nooit goed leren kennen. In zijn kleine kamer stond een koelkast met mineraalwater, hij depte haar voorhoofd met een handdoek, kuste haar in haar nek, en op haar mond - terwijl ze zachtjes lachte om niet ondankbaar over te komen - en begon toen de knoopjes van haar gevlekte bloes open te maken. Maar nee, dat wilde ze niet, hier kon ze niet blijven slapen, er stond maar één bed, ze zou in de stoel blijven zitten tot ze weer wat was opgeknapt, misschien heel even onder de bruine sprei slapen, maar ze wilde niet dat hij naast haar kwam liggen, of op haar, ze wilde niet, nee, ze wilde niet …

‘Ik had een vlek op mijn bloes’, zei Ellen tegen haar moeder, en een gekleurde trui leek me wel leuk voor op de foto. Die foto staat nog steeds bij haar moeder thuis, maar Ellen heeft haar exemplaar samen met de witte pet weggegooid. Op dezelfde dag dat Ellen bericht kreeg dat ze voor de studie medicijnen was aangenomen, deed ze een zwangerschapstest. Ze vertelde haar ouders niet wie de vader was, zei alleen dat het een vriendje was dat ze niet meer zag, en in alle stilte werd een abortus geregeld, voor alle zekerheid in het regionale ziekenhuis van Umeå. ‘Zodat er niet zoveel zou worden gekletst’, had Stig Olofsson gezegd.

En dat was ook niet gebeurd, denkt Ellen terwijl de koele lucht op het balkon haar doet huiveren. Er was niet veel gekletst, eigenlijk was er helemaal niet gekletst. Maar nu zou ze het misschien toch moeten vertellen.



Als ze opstaat om weer naast Björn in bed te kruipen schopt ze bij de deuropening tegen iets aan. Het is een kleine piramide van ronde steentjes. Wat gek. Wie kan die daar hebben neergelegd?

Misschien is iemand op het idee gekomen een bijzondere decoratie neer te zetten nu het hotel wordt gerenoveerd. Helemaal in stijl met het stukje roodgeverfde plafond.



Tampa, Florida, VS
17 februari 2004

In het Heilig Kerkgenootschap golden regels die wij als meisjes moesten opvolgen. Daar was niets vreemds aan, gewone afspraken, bijvoorbeeld dat we zouden worden bekeerd, als dat al niet was gebeurd, en dat we de dominee en zijn vrouw moesten gehoorzamen. We moesten ook bereid zijn te strijden voor onze zaak, als dat nodig zou zijn. En dat was ook niet moeilijk als je bedacht hoe Jezus aan het kruis had geleden en onze zonden op zich had genomen, alleen begreep ik aanvankelijk nog niet precies wat er met deze strijd werd bedoeld. We waren allemaal soldaten van God, zei de dominee, en dat klonk natuurlijk heel goed.

Het was voor mij waarschijnlijk wat makkelijker dan voor de andere meisjes te begrijpen wie de baas was en wie de beslissingen moest nemen. Ik heb het nooit moeilijk gevonden te luisteren naar iemand die het beter wist.

In onze ‘familie’ was de dominee de Vader en zijn vrouw de Moeder. Ze zei dat we haar ‘Mamma’ moesten noemen en dat ging gaandeweg steeds beter, hoewel het in het begin een beetje onwennig voelde. Wij meisjes waren de kinderen. Daar had ik geen enkel probleem mee. Ik probeerde een van de meisjes, dat onnodig veel zeurde, de Goddelijke Volgorde uit te leggen. Dat had ik nooit gedaan, zeuren bedoel ik. Ik liet haar het boek van Dee Esser zien en wees vooral naar de tekening van de Goddelijke Volgorde, waarop de Vaderparaplu de Moederparaplu leidt en beschermt, die op haar beurt weer de kinderparaplu leidt en beschermt, met boven iedereen GOD. Ze bladerde er een beetje doorheen en gaf het boek terug zonder iets te zeggen. En ik had nog wel gedacht dat ze het zou willen lenen. Daarna stopte ik het boek in mijn bureaula en liet het nooit meer aan iemand zien. De dominee nam alle beslissingen en leidde de gebeden en kerkdiensten als hij thuis was, maar hij was vaak weg voor belangrijke opdrachten. Wij meisjes waren dol op hem en maakten af en toe ruzie over wie hem zijn koffie mocht brengen en zijn werkkamer mocht schoonmaken. Soms kreeg hij bezoek van mannen in zwarte jassen die eruit zagen en hetzelfde accent hadden als de mensen in maffiafilms. Dan moesten we de koffie op een tafel in de hal zetten.

Soms ging midden in de nacht de telefoon en dan was de dominee een hele tijd in gesprek. Ik weet dat, omdat ik vaak moeilijk in slaap kon komen. Het leek alsof het gesprek van heel ver kwam, want de dominee praatte met buitengewoon luide stem. Toch kon ik niet verstaan wat hij zei, want hij had alle deuren goed gesloten. Hoewel, ik hoorde hem een keer iets over ‘Gods wil’ zeggen, en dat gaf me een goed gevoel. 

Wij, meisjes, deelden met zijn achten twee kamers, en de baby’s sliepen in twee verschillende kinderkamers, een voor de jongetjes en een voor de meisjes. Van een aantal baby’s was de moeder nog aanwezig en die zorgde dan natuurlijk zelf voor haar kind, maar de meeste moeders waren vertrokken en hun kinderen wachtten tot ze zouden worden geadopteerd, dus daar zorgden wij, die nog niet waren bevallen, dan voor. Dat was voor ons een uitstekende oefening, hoewel de meeste meisjes niet van plan waren hun kind te houden, maar het juist wilden afstaan. Behalve ik, maar dat zei ik tegen niemand, want eerst moest alles worden geregeld.

De kinderkamers waren heel mooi, de meisjeskamer was roze en die van de jongens blauw en in beide kamers stonden nieuwe glimmende meubels. Het was belangrijk dat het er schoon was, dus dweilden we iedere avond de vloer en lapten we om de week de ramen. Soms kwam er een echtpaar een kind voor adoptie uitkiezen en dan moesten we op onze slaapkamer blijven, zodat we niet zouden storen. De adoptieouders wilden niet zo veel van ons weten.

We mochten niets doen zonder toestemming van de dominee of van Mamma, maar dat begreep ik wel, want ik leerde meer en meer over alle slechte mensen die eropuit waren de kinderen te vermoorden die wij in onze buik droegen. We moesten goed oppassen.

Alle zwangere meisjes werden om de week door een arts onderzocht, zodat alles zo goed mogelijk zou verlopen. Daar hoefden we niets voor te betalen, terwijl ik zelfs nog nooit een ziektekostenverzekering had gehad! Hoewel de dokter er vaak naar vroeg vertelde ik nooit wie de vader van mijn kind was. Dat vertelde ik ook niet aan de dominee of aan Mamma. ‘Een vriendje’, zei ik, en ten slotte namen ze daar genoegen mee. 

We mochten ook kleding lenen, dat waren van die jurken die ik op foto’s had gezien uit de tijd dat mijn moeder in verwachting was van mijn broers, met plooien onder haar borsten en een wijd uitlopende rok die de zwangere buik flink accentueerde. Mijn buik was zo klein dat ik de kleding die ik in Tampa had gekocht nog bijna aankon, maar dat vond Mamma ongepast. Ik moest trots zijn op mijn buik, zei ze, en dat was ik ook.

Ik snapte dat het een hoop geld moest kosten zo’n fijn huis te runnen en ik vond het prettig dat de opbrengst van mijn moeders juwelen zo goed was terechtgekomen.

We hadden het druk met het verzorgen van alle kinderen, het schoonmaken, het eten koken en een heleboel dingen die we nog moesten leren. We hadden bijvoorbeeld iedere ochtend Bijbel-studie en omdat ik de Bijbel nog nooit samen met anderen had gelezen begon ik elke dag een stuk beter te begrijpen hoe slecht de VS en de wereld ervoor stonden en dat de Dag des Oordeels niet lang op zich zou laten wachten. Dat betekende voor ons dat we daarop moesten zijn voorbereid.

Een van de manieren om ons voor te bereiden was te leren hoe je met een wapen moest omgaan, dus dat deden we op de schietbaan in het bos vlak achter het huis. Dat moet er erg grappig hebben uitgezien, al die meisjes in wijde, gebloemde jurken die op rubberlaarzen met oorbeschermers op hun hoofd schietoefeningen deden. Ik was er tamelijk goed in. Misschien kan dat nog eens van pas komen. Als soldaat van God weet je maar nooit wat er van je kan worden gevraagd.

De dominee liet ons regelmatig films over vermoorde baby’s zien. Beelden van na de abortus waarop kapotgesneden of complete, mooie kindjes in een plas bloed lagen. De filmmuziek was prachtig en de tekst ging over Jezus, die van alle kinderen houdt en ik geloof niet dat er één meisje was dat niet huilde. De eerste keer dat ik naar zo’n film keek moest ik naar buiten om over te geven, zo vreselijk vond ik het. In wat voor afschuwelijke wereld leven we waar zulke dingen gebeuren en ook nog wettelijk zijn toegestaan! Geen wonder dat Jezus zich voorbereidt om terug te komen om de zondaars te straffen.

’s Avonds, voordat mijn kamergenoten en ik gingen slapen, lagen we bij elkaar in bed over de kinderen in onze buik te kletsen. We rekenden uit hoe lang ze ongeveer zouden moeten zijn, welk kind al nagels had en hoeveel haar we dachten dat ze zouden hebben. We probeerden ook te raden of het een jongen of een meisje zou worden. Ik dacht altijd dat ik een jongen zou krijgen, maar dat was dus niet zo. 

We bespraken nooit wat er zou gebeuren als de kinderen eenmaal waren geboren. Hoewel ik precies wist hoe ik het zou willen. Ik verlangde ernaar dat Martin zou langskomen, zodat ik hem alles kon vertellen over wat ik had geleerd, maar hij belde maar heel af en toe en had dan nauwelijks tijd om met me te praten, terwijl hij dan wel eindeloos lang met de dominee aan de telefoon hing, maar later stuurde hij me een ansichtkaart waarop stond: ‘Ik hoop dat je het naar je zin hebt en dat je een heleboel leert, want God zal je binnenkort hard nodig hebben. Warme groet/M.’ Op de kaart stond een verdrietige hond. Ik dacht dat hij daarmee wilde laten merken hoe verdrietig hij was dat we niet bij elkaar konden zijn zonder dat de anderen van het Heilig Kerkgenootschap, als ze mijn kaart stiekem zouden lezen, daar achter zouden komen. Ik had zijn adres niet, dus ik kon geen kaartje terugsturen. Mamma en de dominee zeiden dat zij ook geen adres van hem hadden en dat vond ik een beetje merkwaardig. Maar ze beloofden me dat als hij zou bellen ze hem de groeten van me zouden doen. 

Het duurde een aantal weken voor ik voor de eerste keer echt de deur uitging. Het was op een zaterdag en ik wist dat de dominee op zaterdagen met de meisjes naar de stad ging om verdwaalde zielen op het rechte pad te brengen en Gods woord te verkondigen, maar omdat ik nieuw was hadden ze me eerst wat tijd gegeven om aan mijn leven in het huis te wennen. Toen ik aan de beurt was zat ik met vijf meisjes in de gang te wachten terwijl de dominee de kleine bus uit de garage haalde.

Mijn moeder kwam ons succes wensen. Ze vond het maar niks dat mijn zwangere buik nauwelijks zichtbaar was en tilde mijn rok op om een kussen in mijn panty te stoppen. Dat zag er heel gek uit, vond ik, maar de meisjes applaudisseerden en de dominee was heel tevreden. Daarna gingen we op weg.

De abortuskliniek lag niet midden in de stad maar aan de rand van een industriegebied. We parkeerden de bus, die op elk raam een ‘Abortus is moord’- sticker had zitten, precies voor de deur en stapten uit met de affiches in onze hand. De kliniek zag er precies zo louche uit als je zou verwachten met zwartgeverfde ramen en informatieborden met teksten als ‘Advies over preventieve middelen’, ‘Gratis aids-test’, en ‘Seksuele voorlichting’. Dat alleen al was genoeg, want dat was allemaal tegen Gods wil, maar het is typisch iets voor zulke leugenachtige propagandisten om niet te vertellen wat hun voornaamste bezigheid is: kindermoord. Daarom was het belangrijk dat wij die informatie konden geven.

We riepen ‘Kindermoordenaars’, en ‘God zal jullie straffen’, en we hadden affiches bij ons waarop verschillende teksten stonden. Op het affiche dat mij het meest aansprak stond een afbeelding van Jezus die huilde en vroeg: ‘Hoeveel kinderen moeten er nog sterven?’. Mijn kamergenootje Liza - haar vader is in de Vietnamoorlog omgekomen, heb ik over haar verteld? - had zelf een affiche gemaakt met de tekst: ‘25 miljoen kinderen zijn door abortus gedood. Dat is meer dan alle Amerikanen bij elkaar die ooit in oorlogen zijn omgekomen’. Verder hadden we natuurlijk een heleboel foto’s mee van vermoorde, geaborteerde kinderen, die in plassen bloed lagen.

Er was een affiche bij waar ik aanvankelijk wat moeite mee had, daarop stond de foto van een dokter die in zo’n kliniek werkte - ik had hem een keer gezien toen hij ’s ochtends bij zijn afschuwelijke werk aankwam - en iemand had die foto zo bewerkt dat het leek of er bloed van zijn handen droop. Ik vond dat eerst een erg nare foto, maar dat was voor ik wist welke eisen er aan ons, die Gods wil kennen, worden gesteld.

Behalve dat we probeerden met alle mensen die voorbij kwamen te praten, vooral met degenen die de kliniek wilden binnengaan, fotografeerden we ook alle auto’s die er stopten. De kentekens zetten we daarna op de internetsite van het Heilig Kerkgenootschap. Ik weet dat in elk geval een aantal ouders er op die manier achter kwam dat hun kinderen bij de kliniek waren geweest. Het voelde goed dat we nuttig werk deden.



Lusaka, Zambia
20 februari 2004

– Mooie kinderen, zegt de Amerikaan terwijl hij een scheefhangend fotolijstje recht hangt. En veel! Ik ben zelf helaas niet gezegend met kinderen. Hij staat stil bij de foto’s en begint een beetje te kletsen. Maar kletsen is wel het laatste waar ze op dit moment behoefte aan heeft.

Blessing heeft de doos stevig vast en geeft hem aan de man. Ze heeft alles tot op de bodem uitgezocht, dus nu moet het kloppen. Het gevaarlijke medicijn gaat de deur uit, maar de rest kan ze zonder risico blijven gebruiken.

Ze zou willen dat hij wat troostende, kalmerende woorden tegen haar zou zeggen, dat het allemaal goed komt, dat een ongeluk nu eenmaal kan gebeuren als je dit soort belangrijk werk doet, en dat het iedereen spijt dat het is gebeurd, maar dat ze toch haar steentje heeft bijgedragen aan de toekomstige ontwikkeling. Of - beter nog - dat alles berust op een misverstand en dat het medicijn helemaal niet gevaarlijk is, maar hij lijkt zich nauwelijks zorgen te maken over de inhoud van de doos, of over het risico dat ze heeft genomen.

De doosjes zonder etiket lagen midden in een kartonnen doos met de gebruikelijke medicijnen, in een bij elkaar getapet pakketje dat Ellen direct van Anne-Marie en Medici had gekregen en bij haar vorige reis had meegebracht. Ellen had de doos nooit opengemaakt en Blessing had instructies gekregen hoe ze de ervaringen moest rapporteren. De man bekijkt elk portret alsof hij alle tijd van de wereld heeft en vraagt hoe oud de kinderen zijn. Blessing heeft maling aan zijn hoffelijkheid en antwoord kortaf. Het enige wat ze nu wil is dat hij in zijn Jeep stapt en wegrijdt zonder dat iemand het ziet. Toen hij belde had ze meteen de huishoudster naar de markt gestuurd, Hope naar de buren gebracht - de andere kinderen zaten op school - maar een van hen verwacht ze nu zo’n beetje thuis. En ook haar moeder kan elk moment wakker worden uit haar middagslaapje. Het dikke pak geld brandt in Blessings zak.



Washington Post, VS, 10 februari 2004

Medewerkster schoonmaakbedrijf verdacht van betrokkenheid bij dood rechter

Naar aanleiding van de informatie die de Washington Post over medewerkster Gail Burton van Clean Enterprise heeft gepubliceerd, waaruit is gebleken dat zij actief lid is van de Pro-life-movement, heeft de politie haar voor een nieuw verhoor opgeroepen. Gail Burton werd gistermiddag door de politie van Washington aangehouden en er is huiszoeking in haar woning op Fendall Street gedaan.

‘We hebben aanleiding te geloven dat miss Burton meer weet dan ze tot nu toe heeft verteld’, zegt hoofdinspecteur Stephen Chu. De Washington Post publiceert vandaag een onderzoek naar illegale activiteiten van het militante deel van de Pro-life-movement in de afgelopen jaren. Van de misdrijven waarbij de daders zijn gepakt en berecht, gaat het in acht gevallen om moord, zestien keer om poging tot moord en in totaal vijftien keer om brandstichting.

( Lees meer op pagina 14)


Washington Post, VS, 11 februari 2004

Politie op zoek naar verdwenen schoonmaakster

‘We zijn inmiddels in het hele land op zoek naar een vrouw van rond de twintig die als schoonmaakster bij de vermoorde rechter Vernon McArthur heeft gewerkt’, verklaarde hoofdinspecteur Stephen Chu van de politie van Washington gistermiddag tijdens een persconferentie.

‘We hebben aanleiding te geloven dat ze uit Florida komt, maar volgens de medewerkers van het schoonmaakbedrijf had ze geen zuidelijk accent. Ze heeft zich voorgesteld als Dee Esser, maar dat is vermoedelijk niet haar echte naam. Het signalement luidt: circa 1,65 lang. Lang blond haar tot op de schouders, mogelijk in een paardenstaart samengebonden. Een bleke huid, blauwe ogen en tenger gebouwd. Ze was waarschijnlijk gekleed in een spijkerbroek en een lichtblauw T-shirt en droeg vermoedelijk gymschoenen. Informatie over de gezochte Dee Esser kan worden gemeld bij de Washington Post of bij het dichtstbijzijnde politiebureau.’



Washington Post, VS, 12 februari 2004

Is schoonmaakster van rechter in Florida?

Een vrouw die voldoet aan het signalement van de schoonmaakster die ervan wordt verdacht bij de moord op rechter Vernon McArthur in Washington DC te zijn betrokken, is in Tampa, Florida gesignaleerd.

‘We vermoeden dat de vrouw, die zich hier en daar heeft voorgesteld als Dee Esser, een tijd lang in een restaurant in Tampa, Florida heeft gewerkt’, vertelt hoofdinspecteur Stephen Chu, die het vooronderzoek rond de moord op de rechter leidt. Haar persoonlijke gegevens blijken vals te zijn en ze schijnt eind augustus plotseling te hebben opgezegd waarna ze is verdwenen zonder haar laatste maandloon op te halen. Ze heeft ook sieraden bij de bank van lening in Tampa verpand. De sieraden zijn uniek in hun soort en waardevol, en zijn tot nu toe niet als gestolen opgegeven. Het signalement luidt: circa 1,65 lang. Lang blond haar tot op de schouders, mogelijk in een paardenstaart samengebonden. Een bleke huid, blauwe ogen, tenger gebouwd. Ze was waarschijnlijk gekleed in een spijkerbroek, een lichtblauw T-shirt en gymschoenen.’ Informatie over de gezochte Dee Esser kan worden gemeld bij de Washington Post of bij het dichtstbijzijnde politiebureau.


Lusaka Zambia
21 februari 2004

– Dag!

– Dag.

– Ik kom snel naar huis. En je hoeft je echt geen zorgen te maken. We gaan hier alles oplossen en daarna moet ik eens goed over de toekomst gaan nadenken. Misschien ga ik weer echt serieus met mijn onderzoek verder. Of blijf ik gewoon in Zweden werken.

Ellen geeft Björn een kus op zijn mond en hij lacht aarzelend. Hij maakt zich wel degelijk zorgen. Hij tilt haar bril van haar gezicht, ze sluit haar ogen en hij kust haar op haar oogleden. Dat betekent:

‘Je ziet er moe uit en ik houd van je.’ De bril is een duidelijk signaal, want als Ellen echt moe is verdraagt ze geen contactlenzen. De portier opent de schuifdeur van de minibus waarmee Björn naar het vliegveld zal worden gebracht. Ellen heeft aangeboden mee te gaan maar nee, dat is echt niet nodig, hij hoeft alleen maar in te checken, en eerlijk gezegd vindt ze het ook wel prima zo. Hier kan Björn toch niets doen, ze zal dit zelf moeten oplossen, en zijn bezorgde adviezen houden haar alleen maar op. Het zal niet lang meer duren voor ook zij terugvliegt en dan moeten ze de overige problemen maar aanpakken.

Ellen blijft nog bij de ingang van het hotel zwaaien tot de bus achter de heg is verdwenen. Op de parkeerplaats voor huurauto’s ziet ze dat Josh uit zijn Jeep klimt en in de achterbak begint te rommelen. Het valt haar op dat ze tegen Björn niets over de Amerikaan heeft gezegd. Dat is maar goed ook. Wat had ze moeten zeggen?

De portier met de gouden biezen op zijn jasje wrijft troostend over haar rug. Ze heeft hoofdpijn en is ongelofelijk moe. De schilder met het gouden kruis staat de gestuukte muur naast de ingang van het hotel te verven. Hij kijkt naar Ellen als ze door de draaideur loopt.

Als het toch eens mogelijk zou zijn de tijd terug te draaien, denkt Ellen, als het nou eens allemaal niet was gebeurd, als Puni nog zou leven, als er niets met die pillen aan de hand zou zijn geweest. Als Beauty niet was mishandeld, als Margoths man geen ethicus zou zijn, als Björn nog steeds alleen maar van het vlekkeloze deel van haar werkzaamheden op de hoogte zou zijn, als ze niet zo’n pijn in haar onderbuik zou hebben, als ze niet over die eindexamennacht was gaan dromen, als, als, als …

Ze kan over een uur bij de masseuse terecht. Ellen haalt haar badpak op in haar hotelkamer en gaat wat baantjes trekken in het zwembad. Het koele water spettert tegen haar bril. De Amerikaan met het stekeltjeskapsel zit met een biertje bij het zwembad. Het lijkt alsof hij volledig door zijn krant in beslag wordt genomen, maar Ellen heeft het gevoel dat hij haar in de gaten houdt. De massage is weldadig, maar Ellens geknede spieren hebben helemaal geen zin zich te bewegen. Dat is voor de masseuse geen enkel probleem, haar volgende klant komt pas over een uur, dus Ellen mag lekker op de massagetafel blijven uitrusten. Ze ligt op haar rug met alleen een onderbroek aan en een handdoek over haar borsten. Haar bril heeft ze op een klein tafeltje naast zich liggen.

– Maak me alsjeblieft wakker als ik in slaap mocht vallen, zegt Ellen.

– Natuurlijk, madam!

De masseuse gaat de kamer uit en Ellen belandt in een soort droomtoestand. Ze slaapt niet echt, of misschien ook wel. Het is alsof ze in een wazige mist is terechtgekomen waarin allemaal beelden voorbijkomen. De dode baby die ze uit het veertienjarige lichaam heeft gesneden. Haar eigen stukgetrokken bloes. Een bloederige deur. Björns blik in de achteruitkijkspiegel. Plotseling hoort ze iets, de deur maakt een klikkend geluid. Dat moet de masseuse zijn die haar komt wakker maken, of misschien ook niet, want de voetstappen klinken zachtjes en voorzichtig. Misschien komt de masseuse alleen iets halen, want er kan nog geen uur voorbij zijn. Heerlijk, dan kan Ellen nog even verder slapen. Ze doet haar ogen niet open. Een bekende geur … kan hem niet thuisbrengen …

– Wat doet u hier!?

Ellen wordt met een ruk wakker. De in het wit geklede masseuse kijkt woedend naar iemand die blijkbaar bij het hoofdeind van de massagebank staat. Ellen graait naar haar bril om te zien tegen wie de vrouw het heeft, maar voor ze hem heeft gevonden en slaapdronken overeind is gekomen is wie-het-ook-mag-zijn alweer de kamer uit.

– ‘Verkeerde deur!' moppert de boze masseuse, die zich vooral schaamt dat ze een naakte klant heeft laten liggen zonder de deur op slot te doen.

– Wie was dat? vraagt Ellen.

– Ik weet het niet. Een blanke vent. Voor mij zien ze er allemaal hetzelfde uit.



Lusaka, Zambia
21 februari 2004

De bushalte ligt aan de noordkant van het marktplein en de kliniek aan de zuidkant, maar het is onbegonnen werk de taxichauffeur uit te leggen hoe hij er omheen moet rijden. Bovendien is de benzine op, alweer, en door met een knal het portier dicht te slaan laat Ellen de chauffeur merken dat het vanaf nu zijn eigen probleem is. Terwijl Margoth Oxenstierna zich met haar lange benen vanaf de doorgezakte achterbank uit de auto wurmt, hangt Ellen haar tas over haar schouder.

Eerst lopen ze voorbij de bananenverkopers met hun grote bergen groene bananen. De luidruchtige uienhandelaars overschreeuwen elkaar in een poging de dames voor hun rode uien te interesseren. Dan verschijnt aan de rechterkant de berg conservenblikjes gevolgd door de maïsafdeling. Koopvrouwen balanceren wijdbeens met hun stevige achterwerk op grote zakken meel. Een van hen draagt een wit T-shirt met de tekst ‘Think American!’ en ze schreeuwen allemaal in een taal waar je als Zweed niets van begrijpt. De nieuwgepoetste schoenen, de meeste afdankertjes uit het westen, waar nieuwe zolen en hakken onder zijn gezet en die van een dikke laag schoensmeer zijn voorzien, staan als koopwaar op stalen rekken uitgestald.

De kliniek zit in een smal gebouw met drie verdiepingen dat tussen de vleeskraampjes en de vishandelaren in staat. Slechte plek, dacht Ellen de eerste keer dat ze daar was, vanwege alle vliegen die ernaartoe worden gelokt, maar later zag ze in dat dit het enige echte gebouw op het hele marktplein is. Wil je geen kliniek onder plastic zeilen of in de stekende zon hebben, dan is dit kleine huis de enige optie.

Margoth kijkt met grote ogen naar de bedrijvigheid op de markt. Ze hadden elkaar bij het zwembad gezien toen Ellen terugkwam van de massage. Margoths familie was gaan golfen, zei ze, en ze vroeg of Ellen even tijd had om te praten. Ze had veel nagedacht. Ellen had eigenlijk geen tijd, ze had beloofd vanmiddag naar de kliniek op de markt te komen.

– Mag ik mee, had Margoth gevraagd. Ik zou graag eens zien wat je doet als het er niet zo dramatisch aan toegaat als in die ene nacht.

Ellen, die erin slaagt haar gedachten aan de medisch-ethische opdracht van Peter Oxenstierna te verdringen, slaat weer volop aan het fantaseren. Wat Margoth had gezegd of wat ze niet had gezegd. Wat ze van plan was te zeggen. Het werk in de kliniek is oncontroversieel, daar kan ze bijna openlijk haar werk doen, misschien zou het goed zijn dat aan Margoth te laten zien.

De kliniek deelt het pand met een advocatenkantoor dat op de begane grond zit en met een traditionele healer op de bovenste verdieping. ‘Pijn in uw lichaam of ziel? Mevrouw Molly zorgt voor gezondheid en geluk’, roept een handgeschreven bordje dat gedecoreerd is met amateuristisch geschilderde botten en aardewerken potten.

– Het medisch beroep kan op verschillende manier worden uitgeoefend, zegt Ellen lachend als ze Margoth verbaasd ziet kijken, en ze vertelt dat er bij Blessing thuis een paar botten met wat vreemd gevormde takjes in een leren zakje in de boekenkast liggen. Wanneer Ellen ernaar vraagt zegt Blessing een beetje gegeneerd ‘Voor alle zekerheid’, maar ze beweert stellig dat haar moeder, die bijna door reuma was verlamd en geen enkele hulp van het Centrale Ziekenhuis van Lusaka kreeg, weer ongehinderd kon lopen nadat ze bij de medicijnman in het dorp was geweest. ‘Vraag me niet hoe het werkt, maar het werkt! Misschien niet voor blanken, maar als ik ooit echt ziek word begin ik bij het ziekenhuis, en als ik dan niet beter word weet ik precies naar wie ik toe ga.’ Ellen mag ervan denken wat ze wil!

– Ja, laat iedereen maar op zijn eigen manier beter worden, zegt Margoth.

Alle drie de ondernemingen zijn populair bij het marktpubliek en de rij naar mevrouw Molly slingert langs de trap omhoog.

– Dat de kliniek voor Reproductieve Gezondheid het grootste aantal bezoekers heeft, komt alleen omdat bij ons de consulten gratis zijn, betaald door buitenlandse donateurs, zegt Ellen. We zijn tamelijk populair, maar het is ook wel eens voorgekomen dat de kliniek werd bestormd door verontwaardigde mensen die beweerden dat we de pillen en condooms uitdelen om te voorkomen dat donkere mannen de aarde nog verder bevolken - zodat de blanken kunnen blijven domineren. Maar het is al weer een hele tijd geleden dat dat voor het laatst is gebeurd.

Ellen werkt op een effectieve manier de rij patiënten af die zich in de wachtkamer hebben verzameld. De potige verpleegster in een gesteven uniform kijkt argwanend naar Margoth die Ellen als ‘een vriendin’ heeft voorgesteld. Een buitengewoon nieuwsgierige vriendin die nergens af kan blijven, vindt de verpleegster. Ellen onderzoekt de vrouwen en geeft advies over verschillende voorbehoedsmiddelen. Voor grotere ingrepen is het materiaal niet toereikend maar Ellen kan goede raad geven en ongeruste vrouwen kalmeren. Veel van hen hebben kinderen bij zich die last hebben van aanhoudende diarree. Het water moet worden gekookt en er moet vervolgens zout en suiker aan worden toegevoegd, zegt Ellen streng, waarna zuster Monica de antwoorden vertaalt in zinnen die over watersnood, armoede, afgesloten kranen en corruptie gaan. Ellen deelt een deel van de voorraad medicijnen die ze heeft meegenomen gratis uit, terwijl zuster Monica de rest in een kast propt die kan worden afgesloten. De condooms liggen in een grote mand en iedereen wordt aangeraden er in elk geval een paar van mee te nemen.

De zevende patiënt van vandaag is een theeverkoopster. Ze kijkt boos naar Margoth die de hint begrijpt en besluit dat dit een mooie gelegenheid is buiten even een rondje over de markt te maken. De vrouw wikkelt de bontgekleurde doek die dienst doet als rok van zich af en heeft er geen onderbroek onder aan. Onhandig klimt ze op de gynaecologische stoel die dertig jaar geleden als nieuwe stoel in een Europees ziekenhuis heeft gestaan. Ellen checkt de symptomen die de vrouw heeft aangegeven en doet ook een klein onderzoek, maar de werkelijke reden van dit consult is dat de vrouw haar injectie komt halen.

Om de drie maanden bezoekt de vrouw in het geheim de kliniek voor een anticonceptie-injectie. Ze heeft al acht kinderen en haar lichaam kan geen nieuwe bevalling meer aan. Ze kan dit niet met haar man bespreken die de voortdurend uitbreidende kinderschare als een teken van mannelijkheid ziet. Hij werkt ergens op een boerderij buiten de stad maar elke keer als hij thuiskomt, ongeveer een week in de twee maanden, verkracht hij haar een paar keer per dag. Het kan hem niets schelen dat de kinderen het zien en zij kan hem niet tegenhouden.

Als Margoth terugkomt, met een enorme zak avocado’s ‘die helemaal niets kostte’, is de theeverkoopster al weg, weer voor een paar maanden beschermd.

– Verkrachting binnen het huwelijk is niet verboden en het begrip verkrachting wordt in die context dan ook als onzinnig gezien, vertelt Ellen. De woorden ‘verkrachting’ en ‘huwelijk’ passen volgens het Zambiaanse rechtssysteem niet in dezelfde zin. Bij het huwelijk is het recht op seks voor de man automatisch inbegrepen. Hoe zou dat strafbaar kunnen zijn!? Er is niets gevaarlijker dan een getrouwde vrouw te zijn in Afrika, aangezien het HIV-virus zich verspreidt zonder dat de vrouw het recht heeft zich te beschermen, bijvoorbeeld met condooms.

– Ja, dan zijn wij een heel stuk verder, zucht Margoth, terwijl ze nieuwsgierig de instrumenten uit de jaren zestig bestudeert waar Ellen mee heeft gewerkt.

– Vind je? vraagt Ellen, terwijl ze over de vrouwen begint te vertellen die ze in het vrouwenopvanghuis heeft ontmoet bij wie verkrachting vaak een onderdeel van het mishandelen was.

– Maar bij ons is dat tenminste verboden, zegt Margoth ter verdediging. En de meeste Zweden accepteren het recht van de vrouw om nee te zeggen, zelfs in het echtelijk bed.

– Hoe weet je dat zo zeker? vraagt Ellen. En als het klopt wat je zegt, wanneer is dat recht dan ontstaan?

Terwijl Ellen boven de wasbak water uit een jerrycan giet waarmee ze haar handen wast vertelt ze Margoth Oxenstierna over de flat uit haar kindertijd waar de parttime werkende moeders altijd op vrijdag vrij waren en op de radiator tikten als de wekelijkse schoonmaak klaar was - een oproep voor koffie op het grasveld. Margit, Margareta, Liesbeth en Ellens moeder.

In veel opzichten leken de moeders op elkaar, hoewel er wel wat verschillen waren. Margit rookte lange Ritz-sigaretten en soms maakten Liesbeth en Sture zo’n ruzie dat het geschreeuw door het trappenhuis galmde (Ellens ouders deden dat nooit), maar als het eropaan kwam waren ze het met elkaar eens. Vooral als het over de situatie van Siv ging. Siv was anders. Ze was vroom, had een knotje en ging een paar keer per week naar de kerk van het Philadelphiagenootschap. Ze had vier kleine kinderen die altijd in bij elkaar passende kleding liepen die door Siv zelf was genaaid.

Siv was getrouwd met Börje, een charmante vent die zelden thuis was omdat hij altijd met ‘zaken’ bezig was. Soms kwam hij met een grote bus vol keukenapparatuur aanrijden - dan was hij reizend keukenverkoper. Soms had hij zijn oude Mercedes met boeken volgepropt - dan verkocht hij naslagwerken. Soms zat hij alleen maar achter een gesloten deur te bellen en niemand, zelfs Siv niet, wist wat hij verkocht. Het meeste succes leek hij met zijn stofzuigers te hebben, daar ging hij bijna een jaar mee door en zelfs Liesbeth kocht er een van hem.

Maar meestal waren Börjes projecten van korte duur. De bus met keukenapparatuur verdween nadat hij er voor de tweede keer mee thuis was gekomen.

Als Börje thuiskwam kreeg Siv geld, tenminste meestal, en als ze een huurachterstand had of boodschappen op de pof had gedaan kon ze de schulden daarmee aflossen. Aan de ene kant was het een opluchting als Börje weer thuiskwam, maar aan de andere kant was het een ramp.

Eigenlijk snapt Ellen helemaal niet hoe ze kan weten wat zich bij Siv thuis afspeelde. Ze kan zich nauwelijks voorstellen dat ze het van haar moeder of van een andere vrouw heeft gehoord. Waarschijnlijk heeft ze het een keer stiekem opgevangen toen ze niet doorhadden dat ze thuis was.

Siv werd tijdens haar hele huwelijk systematisch door haar man verkracht. Alle kinderen waren het gevolg van dit huiselijke geweld. Haar zwangerschappen waren altijd loodzwaar, bijna verlammend. Als ze zwanger was kon ze niets meer doen dan het hoognodige. Ze gaf haar kinderen te eten, maakte spaarzaam schoon, bad tot God (maar alleen thuis, want naar de kerk gaan was onmogelijk) en zag verder geen mens. Dat wist Börje. Toen Siv naar de flat verhuisde had ze drie kinderen en wilde ze absoluut niet meer zwanger worden. Het was ondenkbaar van voorbehoedsmiddelen of abortus gebruik te maken - dat was volgens Siv tegen Gods wil - maar ze zag in dat ze moest scheiden. Een scheiding was weliswaar ook zondig, maar er was geen alternatief. Ze zou dit huwelijk anders niet overleven en uit pure nood zocht ze contact met de vrouwen uit de flat.

Siv was absoluut geen roddeltante, ze was juist altijd erg op zichzelf. Ze had haar huwelijk lange tijd als een beproeving van God gezien en was van mening dat kinderen het recht hadden met een vader en moeder op te groeien, maar nu was er iets gebeurd. Ellen weet nog steeds niet wat. Was Börje haar gaan slaan? Had hij zich aan de kinderen vergrepen? Had de steun van de andere vrouwen Siv sterker gemaakt? In elk geval wist iedereen dat het nu zou gaan gebeuren, Siv zou aan Börje gaan vertellen dat ze wilde scheiden. Ze hadden alles samen doorgenomen. De vrouwen hadden beloofd de verantwoordelijkheid voor de kinderen te delen als Siv een baan zou vinden - want nu zou ze moeten gaan werken. Ze zouden haar geld lenen voor de huur tot ze haar eerste loon zou krijgen. Op zaterdag zou hij thuiskomen.

Het werd zaterdag en Börje kwam als gewoonlijk met een grote bos bloemen en een berg cadeaus aanzetten. De kinderen sprongen enthousiast in het rond en de deur van de flat werd dichtgedaan. De vrouwen hielden hun adem in. Twintig minuten later kwamen de kinderen terneergeslagen naar buiten en begonnen lusteloos in de zandbak met de houten graafmachine te spelen. Ellen kan zich herinneren dat de graafmachine rood was en een beetje scheef mechaniek had, want ze was naar buiten gestuurd om met de kinderen te spelen. De vrouwen wilden Siv de tijd geven zich uit te spreken. Maar Siv kwam niet naar buiten. Toen Margit anderhalf uur later aanbelde om ‘een kopje suiker te lenen’ deed Börje open. Natuurlijk kon ze wat suiker krijgen, maar Siv was niet thuis, zei hij, terwijl Margit wist dat dat niet waar was.

Pas op maandagochtend, toen Börje weer was vertrokken, kregen de buren contact met Siv. Ze zat onder de blauwe plekken, strompelde en was - zo goed als zeker - opnieuw zwanger. Börje had zijn bezoekjes aan haar menstruatiecyclus aangepast. De volgende negen maanden had Siv geen enkel contact met de andere vrouwen. De goed geklede kinderen kwamen niet meer buiten en het oudste meisje, slechts zes jaar oud, leerde eten koken. Als Börje thuiskwam sprak hij trots over de nieuwe baby die op komst was en Siv verbood de vrouwen actie te ondernemen. Ze was ervan overtuigd dat hij haar zou doodslaan als hij er achter zou komen dat ze had gekletst. Van aangifte doen wilde ze niets weten, en wat konden de vrouwen verder nog doen?

Toen het vierde kind was geboren verhuisde de hele familie.

– Weet je hoe het met Siv is afgelopen? vraagt Margoth.

– Nee. Volgens de kerstkaarten, die steeds sporadischer kwamen, kregen ze nog twee kinderen.

– Daarna hebben de vrouwen het contact met Siv verloren. Misschien heeft hij haar doodgeslagen of is ze in het kraambed gestorven. Net zoals hier zo vaak gebeurt. Wat dat betreft hoeven we ons niets te verbeelden, zegt Ellen terwijl ze de deur opendoet om een nieuwe patiënt binnen te laten.

Als die theeverkoopster niet zo bang zou zijn dat haar geheim wordt ontdekt, had Ellen kunnen vragen of Josh haar zou mogen interviewen. Ellen had de Amerikaanse journalist over een aantal mensen en problemen verteld die ze tijdens haar ‘onderzoek’ was tegengekomen, en hij luisterde altijd zeer belangstellend, stelde vragen en maakte aantekeningen.

Margoth is in de loop van de middag steeds stiller geworden. Als de wachtkamer van de kliniek leeg is begint de zon onder te gaan en waarschijnlijk zijn de golfspelende Oxenstierna’s op weg naar huis. Het is tijd naar het hotel terug te gaan. Zwijgend lopen de twee vrouwen het marktplein over in de richting van de bushalte waar ze een taxi kunnen vinden. Een maïsmeelhandelaar schudt zo hard met zijn overgebleven zakken dat er een klein laagje meel op de twee vrouwen dwarrelt. Hij verontschuldigt zich lachend, terwijl Ellen haar rok afklopt en met haar handen haar haren uitschudt, maar het lijkt alsof het allemaal langs Margoth heen gaat. Ze staart in de verte en glijdt een paar keer uit over de rondslingerende fruitschillen. Ellen pakt haar bij de arm. Het kabaal van de verkopers is nog even luid als eerder op de dag, maar Margoth Oxenstierna is met haar gedachten ergens anders.

Ellen kiest de taxi uit die er het minst aftands uitziet en onderhandelt een poosje over de prijs voor de rit naar het hotel. Beide vrouwen ploffen neer op de achterbank en Ellen leunt achterover met haar ogen dicht terwijl de auto zich tussen de bussen doorwurmt. Als ze haar ogen opendoet ziet ze dat Margoth huilt. Geluidloos, maar de tranen lopen over haar stoffige wangen.

– Wat is er?

– Alles. De ellende van al die vrouwen en kinderen, jouw professionaliteit, jouw betrokkenheid, hoe moedig je bent. En ik - wat doe ik? Ik voer af en toe een keizersnee uit bij een paar idiote veertigjarigen die hun eerste kind krijgen en zit de rest van de tijd in een microscoop te turen. Als ik tenminste niet in een of andere hippe interieurzaak loop te winkelen of op een zeilboot langs de scherenkust vaar. Wat leer ik mijn kinderen over wat echt belangrijk is? Dat ze golf kunnen gaan spelen op een kunstmatig beregend grasveld in een land dat niet eens schoon water voor zijn kinderen met buikgriep heeft?

Margoth probeert haar ogen droog te wrijven, maar de glinsterende tranen biggelen weer net zo hard langs haar stoffige wangen. Ze draait zich naar haar vriendin en pakt allebei haar handen beet.

– Ik heb niets tegen Peter gezegd over wat we die nacht bij de nonnen hebben gedaan. Ik geloof dat hij niet eens heeft gemerkt dat ik weg was. Als hij erachter komt waar je mee bezig bent beloof ik dat ik je zal proberen te beschermen. Mocht dat niet lukken en komt alles uit, dan kan ik voor je getuigen. Ik geloof in wat je doet. En als je hulp nodig hebt, beloof me dan dat je me belt!

Ellen slikt en slikt nog eens maar het helpt niet. Deze woorden zijn te groot, te lief, dit is te veel warmte. Ze heeft Margoths bewondering niet verdiend. Margoth weet niets over Puni en het medicijn. Niets over de ramp.

Een tranenvloed welt in haar op en ze legt haar hoofd snikkend op Margoths schoot. De taxichauffeur kijkt verbaasd in zijn achteruitkijkspiegel. Als Margoth bij het hotel uit de taxi stapt is haar zijden broek helemaal nat.

– Sorry, fluistert Ellen, ik heb zoveel tranen opgespaard. 



Stockholm, Zweden
20 februari 2004

In het kantorencomplex van het geneesmiddelenconcern Medici gaan een voor een de lichten uit. Spoedig zal het op alle verdiepingen donker zijn, behalve in een hoek van de afdeling Marketing en Economie. Anne-Marie Forsberg staat op van haar bureau en loopt een rondje over de afdeling. Het is de vijfde keer dat ze dat doet sinds vijf uur vanmiddag. Ze heeft een leeg koffiekopje in haar hand voor het geval er nog iemand in het gebouw is en haar ziet.

Eindelijk heeft zelfs het ambitieuze hoofd van de financiële administratie haar mappen dichtgeslagen, het licht uitgedaan en is vertrokken. Anne-Marie hoorde haar ‘Dag!’ roepen bij de deur naar het trappenhuis, maar durft er nog niet op te vertrouwen dat ze nu eindelijk alleen in het gebouw is. Voor alle zekerheid doet ze bij elke kamer de deur even open, klaar om zich te verontschuldigen dat ze bezig is de vieze kopjes op te halen omdat er anders in de keuken al gauw geen kopjes meer zijn, en het is toch wat dat mensen niet zelf hun kopje opruimen - te slordig voor woorden. Alle kamers zijn donker en leeg.

Het is half negen en ze is helemaal alleen op de afdeling, hopelijk in het hele gebouw. Over een paar uur komt er een nachtwaker en dan zou het gek zijn als ze hier nog rondloopt, maar als het goed is kan ze tot die tijd haar gang gaan. Ze doet de deur van het kantoor van haar chef open, schuift de gordijnen dicht en logt in op zijn computer.



Stockholm, Zweden
23 februari 2004

– Ik ben ontslagen!

Anne-Marie’s zorgvuldig gemanicuurde handen liggen onbeweeglijk op haar rok. Toen ze gisteren opbelde voor een acute vergadering met de Junta, had ze opgewonden en strijdlustig geklonken. Ze had bewijs gevonden, zei ze, bewijs dat het gevaarlijke medicijn van Medici afkomstig was en dat haar chef hierbij had bemiddeld.

De Junta was besodemieterd en Ellen had nietsvermoedend een moordwapen op zak gehad. Ze wilde verder niets door de telefoon zeggen, maar zou het bewijs meenemen. Nu zit ze in Inga’s rommelige kantoor bij de vrouwenopvang en het lijkt alsof alle kracht uit haar is weggevloeid. Ze heeft haar rubberlaarzen niet eens uitgetrokken en die laten nu kleine plasjes water achter op het zeil met kurkmotief. De andere leden van de Junta wurmen zich de kamer in. Ze weten geen van allen wat ze moeten zeggen, maar ten slotte doorbreekt Agneta, die ooit via de vakbond een cursus heeft gedaan, de stilte.

– Hoezo ‘ontslagen’? Je kunt tegenwoordig helemaal niet zomaar worden ontslagen. Een ontslag moet worden aangekondigd, de arbeidsovereenkomst moet officieel worden opgezegd en er moet sprake zijn van een tekort aan arbeid of zoiets. Heb je al contact met de bond gehad?

– Dat geldt allemaal niet als je van een misdrijf wordt beschuldigd, zegt Anne-Marie zachtjes.

– Hoezo misdrijf? briest Inga. Als ik je goed begrepen heb zijn zij het die een misdrijf hebben begaan.

– Ja, maar hoe kunnen we dat bewijzen zonder dat we er zelf bij betrokken raken?

– Over wat voor misdrijf praten ze?

– Bedrijfsspionage.

– Zou jij een bedrijfsspion zijn!? En wie zou je dan in vredesnaam bespioneren?

– Dat weet hij niet, zegt hij. Mijn chef dus. Maar hij kan aantonen dat ik in zijn computer ben geweest en geheime documenten over nieuwe producten heb gelezen, die niet naar buiten mogen komen.

– Maar dat heb je toch helemaal niet gedaan?

– Jawel, nee, ja, dat heb ik wel gedaan. Vrijdagavond heb ik daar gezeten. Ik heb op zijn computer ingelogd, want ik had, zonder dat hij dat wist, zijn wachtwoord ontdekt, en daar vond ik materiaal over het nieuwe medicijn dat ze met onze hulp op Zambiaanse patiënten hebben getest. Met onze naïeve, welwillende hulp.

Anne-Marie’s stem klinkt rauw en bitter.

– Dus je bedoelt dat we ze niet kunnen aangeven omdat we er zelf bij betrokken zijn?

– Ja, daar ben ik bang voor. Ons hele project kan worden ontmaskerd en dat heeft voor de meesten van ons, en niet in de laatste plaats voor Ellen, grote consequenties.

– Maar waarom wil hij je ontslaan?

– Waarschijnlijk omdat ik teveel weet.

– Kan hij aantonen dat je op zijn computer hebt gezeten?

– Aanvankelijk dacht ik van niet, maar hij beweert dat hij dat eenvoudig kan bewijzen. En hoe zou hij er anders achter zijn gekomen? Ik was helemaal alleen op kantoor. Opeens krijgt Anne-Marie haar natte laarzen in de gaten en trekt ze geïrriteerd uit. Inga pakt een doekje uit de schoonmaakkast en dept de plasjes op.

– Hoe voelt het om gedwongen met je werk te moeten stoppen? vraagt Agneta.

– Ik vind dat natuurlijk niet leuk, maar aan de andere kant zou ik toch niet willen blijven nu ik weet wat voor een rotzakken het zijn. Hij zegt dat ik zelf mag opzeggen en dat hij me dan een positief getuigschrift zal meegeven, dus is de kans groot dat ik een andere baan zal kunnen vinden.

– En hij komt er goed vanaf! zegt Inga.