– Nee. Meer een soort combinatie van officieus burgemeester, zakenman, aannemer en huisbaas. Voor al die functies was hij overigens democratisch gekozen.
Hij begrijpt het niet en het uitleggen kost tijd. Niet omdat hij zich geen invloedrijk man kan voorstellen, maar omdat het een stuk lastiger is dan ze dacht een helder beeld van de Zweedse arbeidersbeweging met al die ingewikkelde machtsverhoudingen te geven. Hoe leg je in vredesnaam uit wat een sociaal-democratische bewonersvereniging is die deel uitmaakt van een coöperatief woningbedrijf dat op zijn beurt weer nauwe, bestuurlijke contacten met de vakbond heeft, waarvan alle leden hun boodschappen bij de Konsum halen? Veel van zijn vragen doen haar in lachen uitbarsten. Niet omdat het domme vragen zijn, maar omdat ze inziet hoe onbegrijpelijk het systeem in elkaar zit voor iemand die niet in Zweden is opgegroeid. En hoe bizar het eigenlijk is als je er goed over nadenkt.
Ze waardeert het dat hij geen poging doet haar maaltijd te betalen, maar nu vindt ze het welletjes. Ze wil helemaal geen nieuwe mensen leren kennen.
– Het was heel gezellig, maar nu moet ik echt gaan slapen. Ik heb een lange nacht en een lange dag achter de rug.
– Dat begrijp ik, maar zou ik je in de bar nog
op een slaapmutsje mogen trakteren? Dan beloof ik je over mijn
moeder te vertellen.
Dat aanbod kan ze eenvoudigweg niet weerstaan.
– Welterusten!
Voordat de deuren dichtgaan en de lift de Amerikaan naar de zevende etage meeneemt, draait Ellen zich om en zwaait nog even. Ze heeft nog steeds geen flauw idee hoe hij heet.
Ze checkt opnieuw haar mobiel, hoewel ze eigenlijk al weet dat hij het prima doet en dat Blessing niet meer belt. Dat heeft ze ook niet beloofd. Ze komt morgen. Het stukje plakband lijkt nog op zijn plek te zitten. Hoe zou James Bond dat hebben aangepakt? Ze gniffelt om haar eigen paranoïde gedrag en realiseert zich dat ze behoorlijk teut is. Voor het de ober gelukt was een drankje te mixen dat in de verte op een Dry Martini leek, had ze al diverse mislukte combinaties achter haar kiezen.
De hotelkamer ziet er precies zo uit als ze hem heeft achtergelaten. Alle papieren liggen keurig geordend op hun plaats en beide koffers staan onaangeroerd in de hoek. Alleen haar bed is door het ijverige hotelpersoneel opgemaakt, dat ook nog een chocolaatje op haar kussen heeft gelegd.
Terwijl Ellen haar katoenen jurk uittrekt, overdenkt ze deze avond. Ze herkende zichzelf bijna niet, voelde zich buitengewoon op haar gemak, genoot van de complimentjes en had opeens de mogelijkheid openlijk over bepaalde onderwerpen te praten. De strenge, vermoedelijk agressieve vader van de man bleek wonderlijk genoeg minder belangrijk dan zijn moeder, die hij nauwelijks kon vergeven. Nadat ze naar Amerika waren terugverhuisd, gingen de ouders uit elkaar, waarna zijn vader verdween en de jongen bij zijn moeder achterbleef die, eenmaal terug in haar thuisland, haar draai nooit meer had kunnen vinden. Langzaam maar zeker had ze zich doodgedronken. Met zijn woorden zegt de Amerikaan begrip voor haar te hebben, maar uit zijn lichaamstaal spreekt verachting.
Ze hadden nog een drankje bij de charmante
barman besteld. Daarna had ze over haar opa en oma in Varmvattnet
verteld, over Stig Olofsson en de hoge eisen die hij altijd aan
zijn dochter stelde. Hoe goed ze haar best ook deed op school of op
de universiteit, het telde eigenlijk nooit. Als je er goed over
nadacht was Ellen in feite ook een soort missionarisdochter. In
plaats van Gods woord te verspreiden, moest ze de wereld
veranderen. Toen Ellen wat vragen over de christelijke beweging in
Amerika stelde, ging hij daar niet op in. Hij gaf aan dat achter
zich te hebben gelaten en die deur achter zich te hebben gesloten.
De Amerikaan - heette hij Robert? - was tot zijn spijt enig kind.
Ellen had hem kunnen troosten door over haar gecompliceerde relatie
met haar zussen te vertellen. Daar wilde hij alles over
weten.
Er had in de bar nauwelijks een mens gezeten. Achter Ellen zat een
man met heel kortgeknipt haar aan een tafeltje bij het raam een
tijdschrift te lezen. Omdat hij urenlang aan hetzelfde biertje zat
te nippen stortte de ijverige barman zich vol geestdrift op het
gezellig pratende stel, zijn enige hoop om deze avond wat te
verdienen. Zodra hun glazen leeg waren sprong hij enthousiast naar
voren, waarbij hij ook voortdurend hun bakje pinda’s
bijvulde terwijl Ellen wist dat ze geen pinda’s moest eten. Ze
had de opdringerige ober vergeleken met zijn voorganger, die nooit
iets zag of hoorde en voornamelijk achter de bar zat gehurkt, iets
waaraan zij zich mateloos had geërgerd. Hij was kennelijk ontslagen
en had zijn versleten, keurig gestreken jasje moeten achterlaten,
dat nu iets te ruim om het magere lichaam van de jonge barman hing.
De airco maakte de lucht in de bar kunstmatig koel en vochtig. Op
de vraag of ze een man en kinderen had, klonk haar korte antwoord
bitser dan ze bedoelde. Ja, ze was getrouwd, met een collega. Nee,
ze hadden geen kinderen. Daar waren ze nog niet aan toegekomen. In
Zweden wacht men vaak tot alle opleidingen zijn voltooid en het
einde van haar proefschrift kwam nu in zicht, dus binnenkort zou
haar grootste wens - en die van Björn -misschien kunnen worden
verwezenlijkt. Ja, misschien, had ze zuchtend gedacht, waarna ze
nodig naar het toilet moest. In de spiegel zag ze haar rode wangen
en het uitgezakte knotje op haar hoofd. De vetvlek op haar sjaal
prijkte midden op haar borst. Het was nu werkelijk bedtijd, ze
moest alleen nog betalen. Terwijl ze op de rekening stonden te
wachten, vertelde de Amerikaan tussen neus en lippen door dat hij
ook geen kinderen had. Hij was de ware nog niet tegengekomen, zei
hij terwijl hij met zijn loensende oog knipoogde. Stond hij met
haar te flirten? Ellen wist niet goed hoe ze dit moest
interpreteren, aangezien het lang geleden was dat ze de paringsdans
had gedaan, als ze die al ooit gedaan had.
Gek genoeg hadden ze nauwelijks over de reden van hun verblijf in Zambia gesproken. Dat was voor Ellen een hele opluchting, omdat ze gewend was rond dat onderwerp ontwijkende antwoorden te moeten geven. Misschien had ze daarom wel zulke persoonlijke dingen over haar familie verteld.
Tegen het eind van de avond, toen het inmiddels veel te laat was en de barman met de rekening kwam, waarvan Ellen pas na wat gekibbel de helft mocht betalen, wist ze nog een paar plichtmatige zinnen over haar gelukkige huwelijk uit haar mond te persen, om hem duidelijk te maken dat hij zich niets in zijn hoofd moest halen. Hij gaf haar een scheef lachje en knipoogde opnieuw met zijn loensende oog.
Daarna verdween hij achter de automatische liftdeuren. Eigenlijk is ze moe en zou ze moeten gaan slapen, maar ze voelt zich eenzaam in de hotelkamer. Televisiekijken is ook geen optie, want bij de hopeloze Zambiaanse staatstelevisie hebben ze hun boeltje opgepakt en zijn ze naar huis gegaan, op het filmkanaal wordt dezelfde film als in het vliegtuig vertoond en op de BBC zenden ze geen recent nieuws meer uit. Alleen de christelijke Evangelische Omroep is nog in de lucht. Ellen zet de tv uit. Opeens krijgt ze de ingeving dat haar gelukkige huwelijk een cadeautje heeft verdiend. Björn is zeker nog wakker en zal een kus door de telefoon van zijn aangeschoten vrouw vast weten te waarderen.
Als de telefoon vier keer is overgegaan, slaat het antwoordapparaat aan en legt ze neer. Mobiel bellen is al duur genoeg, ze heeft geen behoefte haar eigen gebabbel op het antwoordapparaat aan te horen. Björns mobiel dan? Maar die neemt hij ook niet op. Hij zal vergeten zijn hem aan te zetten, of hij heeft de muziek in zijn auto zo hard staan dat hij hem niet hoort. Of misschien zit hij nog op zijn werk.
Als ze niet zo’n keurig opgevoed meisje was, zou ze misschien met twee flesjes mousserende wijn uit de minibar naar de etage van die vriendelijke Amerikaan zijn geslopen. Ze gniffelt bij het idee zijn verbaasde gezicht te zien en de kans is groot dat hij zou zeggen dat hij te moe was en geen tijd of zin meer had om nog met haar om te gaan. Dat zou voor een welopgevoed Zweeds meisje vreselijk gênant zijn. Bovendien weet ze zijn kamernummer niet, en zelfs niet meer precies hoe hij heet. Ze loopt het balkon op en kijkt omlaag naar het zwembad. Het is er donker en stil, maar een eindje verderop, bij de oprit naar het hotel, is de handel in volle gang. Twee auto’s staan met koplampen aan te ronken, kennelijk heeft een van de twee een kapotte uitlaat. Meisjes in korte rokjes verdringen zich rond de auto’s. De bewaker kijkt de andere kant op.
Ellen wurmt zich weer in haar jurk, pakt de sleutel van het hangslot, opent een van de koffers en pakt er een doosje condooms uit met het etiket Groene Mamba. Met de condooms onder haar arm en het pasje van haar kamerdeur in haar zak, neemt ze de lift omlaag en loopt ze via de hoofdingang naar buiten. De nacht is warm en aardedonker. Er is geen maanlicht. De nachtportier, die op zijn stoel onder de lamp is ingedommeld, staat haastig op en zegt:
– Een taxi, mevrouw?
– Nee, ik ga alleen een stukje lopen.
– Lopen? Op dit tijdstip? Dat lijkt me niet zo verstandig.
– Niets aan de hand. Ik ben zo weer terug.
De portier vraagt zich af of het bij zijn werk hoort idioten die iets stoms van plan zijn eventueel met harde hand tegen te houden, maar besluit dat dit waarschijnlijk niet het geval is. Maar mocht de vrouw de omgeving van het hotel verlaten en de straat op gaan, dan moet hij de receptie onmiddellijk waarschuwen. Dapper loopt Ellen verder over het grintpad. De bewaker in het wachthuisje, druk bezig de activiteiten in de straat te negeren, krijgt opeens iets anders interessants in het oog. Een blanke vrouw die in volle vaart op hem af komt lopen.
– Een taxi mevrouw?
– Nee, bedankt.
Ellen loopt naar de groep die onder een lantaarnpaal uit een pak bier van een goedkoop merk staat te drinken. Het jongste meisje, met nauwelijks zichtbare borsten in haar diepe decolleté, ziet haar het eerst. De andere meisjes kijken op en de drie jonge mannen in de roestbak zonder uitlaat fluiten uitdagend. Ze overstemmen bijna het ronken van de motor. De andere wagen, een goed onderhouden auto met vierwielaandrijving van een ontwikkelingswerker, gaat er als een haas vandoor. Het zal niet, denkt Ellen, terwijl ze zich afvraagt of het iemand was die ze kent.
– Wat wil je? vraagt een van de meisjes. Ze klinkt zowel stoer als angstig.
– Ik kom jullie alleen een cadeautje brengen, zegt Ellen, terwijl ze de doos condooms tevoorschijn haalt. Als jullie hier werkelijk willen rondhangen, gebruik deze dan in elk geval.
– Wat heb jij daarmee te maken? vraagt een van de oudere meisjes op agressieve toon. Ze heeft een kunstig opgestoken kapsel en draagt rode sandaaltjes met hoge, schuin aflopende hakken. Donder op naar je chique hotel en hou je ‘cadeautjes’ bij je. De jongens in de auto lachen hard, de bestuurder toetert en de meisjes komen rond Ellen staan. Ze lijken niet erg dankbaar, denkt de portier in het wachthuisje, eerder geïrriteerd. Hij moet ingrijpen voor het mis gaat. In het wachthuisje hangt een geweer. Hij haalt het tevoorschijn en sjokt op de groep af. De meisjes gaan ervandoor en de gammele auto met een ronkende uitlaat scheurt weg.
Ellen kijkt verbaasd naar de bewaker met zijn wapen.
– Dat was helemaal niet nodig, zegt ze, terwijl ze zijn bedoeling wel snapt.
– Oké, zegt ze tegen de bewaker. Neem jij ze maar - ze geeft hem de kartonnen doos - en geef ze aan de meisjes als ze wat zijn gekalmeerd.
– Natuurlijk, liegt de bewaker.
Met kaarsrechte rug loopt Ellen terug naar het verlichte hotel en gaat door de draaideur naar binnen.
– Idioot mens, briest de portier.
De sterkste jeugdherinneringen heeft Ellen aan de zondagse lunches.
Niet omdat de maaltijden zo uitzonderlijk gastronomisch waren, ze
bestonden meestal uit ingeblikte haring met amandelvormige
aardappeltjes, of omdat het altijd zo gezellig was, maar misschien
omdat iedereen thuis was. Of beter gezegd, omdat haar vader thuis
was.
Op andere dagen zaten er meestal alleen vrouwen aan tafel, mamma, Ellen, Kristina en Maria. In haar herinnering was haar vader zelfs op zaterdag nooit thuis. ‘Bijeenkomst’, of ‘cursus’, of ‘vergadering’, of ‘zakelijk diner’, werd er gezegd. Ellen heeft zich wel eens afgevraagd of er misschien iets heel anders aan de hand was, of haar vader misschien een dubbelleven leidde, maar dat gelooft ze uiteindelijk toch niet. Haar vaders minnares heette de Arbeidersbeweging.
Hij ontbeet weliswaar thuis, maar zat dan altijd weggedoken achter het Västerbottens Folkblad. Hij las, gaf commentaar, at zijn havermoutpap en slurpte. Als hij niet thuis was en hun moeder niet luisterde, imiteerden de meisjes hem. Op zijn analyserende uiteenzettingen over de situatie in de wereld en in zijn gemeente verwachtte hij een instemmend gehum, in ieder geval van zijn vrouw. Als hun moeder niet reageerde, liet hij zijn krant zakken en keek haar dwingend aan, waarna ze snel begon te hummen, zelfs als ze bij het fornuis met haar rug naar hem toe stond. Ook als ze niet bewust luisterde naar wat er om haar heen werd gezegd, stond haar antenne voor het opvangen van krantengeritsel op scherp. Als het geritsel op een bepaalde manier werd onderbroken, wist ze dat ze moest hummen. En dus humde ze. Toen de meisjes ouder werden richtte hun vader zich soms tot hen, meestal tot Ellen, die de oudste was.
– Wat vind jij hiervan? Is het niet schandalig?
Ook dan was hummen meestal voldoende, een
serieuze reactie verwachtte hij niet van zijn familie. Tijdens de
tienerjaren van de meisjes ontstond er aan de ontbijttafel af en
toe een hevige ruzie. Het kon dan gebeuren - hoewel dat niet zo
vaak voorkwam - dat Ellen of Kristina hun vaders commentaar op de
krantenartikelen in twijfel trokken. Na wat felle argumenten heen
en weer kon Stig dan plotseling driftig opstaan, waarbij de houten
keukenstoel van het postorderbedrijf van Ikea tegen de radiator
knalde. Hij stoof dan verbeten de gang in, rukte zijn jas van de
kapstok waarbij de klerenhanger op de grond viel en sloeg de deur
met een klap dicht. Zijn voetstappen galmden door het trappenhuis
en in de keuken werd het doodstil. Maar de zondagse lunches waren
anders. Weliswaar moest Stig altijd later op de dag nog naar een
vergadering, een stapel papieren doorwerken of nog even terug naar
kantoor, maar de lunches waren voor hem heilig. Hij gunde zichzelf
één of twee borrels, als hij daarna tenminste niet hoefde te
rijden, waarbij hun moeder van zijn glaasje nipte. Soms vertelde
Stig een komisch verhaal over zijn zogenaamd arme kindertijd. ‘Het
enige wat we te eten kregen waren aardappelen met zout’, waarbij
zijn dochters altijd in lachen uitbarstten. Het was namelijk
helemaal niet waar, in Varmvattnet was altijd voldoende voedsel
geweest, maar zijn streng religieuze ouders hadden hoge eisen aan
hun enige zoon gesteld. Zijn wraaklust was groot. Evenals zijn
kracht en zijn succes.
Thuis bij haar moeder Marianne had haar opa, die Ellen nooit had ontmoet en wiens naam zelden viel, van het geld voor haar schoolreisjes brandewijn gekocht. Maar daar werd tijdens de zondagse lunches nooit over gesproken. De verhalen over de armoede in huize Olofsson moesten vooral heroïsch zijn, het liefst doorspekt met muzikale citaten uit de Internationale: ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde! Ontwaakt, verdoemd’ in hongers sfeer!’
Pas nu Stig er niet meer is komen bij de moeder van de meisjes de herinneringen uit de diepte naar boven. Het meest vertelt ze aan dochter Kristina, de luisteraar. Dochter Ellen, de knappe kop, hoort de verhalen uit de tweede hand als Kristina ze haar wil vertellen en Ellen zin heeft ernaar te luisteren. Dochter Maria, de problematische, krijgt niets te horen.
Maar de zondagen waren fijn. In Ellens herinnering was het altijd zonnig in de op het zuiden liggende keuken. Het tafelkleed had oranje bloemen en aan de rand van de borden zat een symmetrisch motief. Het servies was een huwelijksgeschenk geweest en was nog helemaal intact, iets waaraan Stig menigmaal memoreerde: ‘Heb ik jullie wel eens verteld dat het hele servies nog compleet is, dat er geen bordje is waar een splintertje glazuur af is?’ Ja, dat had hij al verteld. De koffiepot was van het merk Don Pedro, en was ouderwets, hoewel hij er zeer modern uitzag. De melkglazen waren van onbreekbaar duralexglas.
De rondbuikige Stig - ‘Noem me maar Stick,
omdat ik zo mager ben’ - was uitermate populair bij Ellens
vriendinnen, die hem erg grappig vonden. Hij praatte en lachte met
ze, en was dol op woordgrapjes. Het waren weliswaar steeds dezelfde
grapjes, die zijn dochters inmiddels vaak genoeg hadden gehoord,
maar voor hun vriendinnen was ‘Duister? Ik ben helemaal geen
Duitser!’ nieuw en veroorzaakte altijd gegiechel. Een keer
toen Ellens hartsvriendin Lena op bezoek was, had Stig een
duralexglas gepakt dat hij voor de grap keihard tegen de muur smeet
uit protest tegen iets onrechtvaardigs. Lena werd lijkbleek, maar
het glas bleef heel. Iedereen lachte en Lena lachte het hardst van
allemaal. Laatst, toen Ellen haar oude vriendin op het postkantoor
was tegengekomen, had Lena die herinnering weer opgerakeld.
Onvergetelijk. Zoiets dols had niemand in haar familie ooit
uitgehaald. Het tafelblad was van gelamineerd plastic. Wat was er
met die plastic tafelbladen gebeurd? Werden die tegenwoordig voor
een hoop geld op retro-veilingen verkocht? Samen met de theedoeken
met tulpmotief? Of de geknoopte kleedjes? Soms loopt Ellen in de
stad een tweedehands winkel in, voornamelijk uit pure nostalgie. Ze
koopt er nooit iets. Ze heeft al genoeg prullaria in huis. Kristina
daarentegen is dol op spullen uit haar kindertijd en verandert
graag van stijl. Toen Ellen laatst op bezoek was had haar zus de
tafel gedekt met een splinternieuw servies, model jaren vijftig, en
zelfs een peperdure vlinderstoel op de kop getikt, waarin ze
oncomfortabel wijdbeens haar telefoongesprekken voert. Maar die
geknoopte kleedjes gaan zelfs haar te ver. Alleen hun moeder heeft
ze nog, maar die heeft ze dan ook zelf gemaakt.
Ellens ouders waren op jonge leeftijd getrouwd, maar kregen laat
kinderen, dus had haar moeder ondertussen heel wat kleedjes kunnen
knopen. De laatste jaren heeft Ellen zich dikwijls afgevraagd of
die kinderloosheid destijds een bewuste keuze was of dat er de
eerste achttien jaar gewoon geen kinderen waren gekomen. Marianne
was achtendertig jaar toen Ellen werd geboren, daarna waren haar
zussen gevolgd, met steeds een jaar ertussen. Het is nooit in Ellen
opgekomen er eens naar te vragen, terwijl haar beroep en haar eigen
ervaring van de laatste jaren haar daartoe alle recht geven.
Typisch, denkt ze. Typisch wij. Ellens zuster Kristina was een
periode lid van een internationale jongerenorganisatie geweest. Dat
was voor Stig nauwelijks te verteren, maar zijn argumenten raakten
uitgeput, iets dat zelden voorkwam. ‘Waarom zouden we een grens
voor solidariteit bij Bottenviken trekken?’ vroeg Kristina. Maar
rijstvelden en uitbreiding van de woestijn was voor Stig een
ver-van-mijn-bed-show. Hij begreep geen snars van de debatten over
globalisering. De Amerikanen hadden Europa wel mooi uit Hitlers
greep bevrijd. Toch kan Ellen zich herinneren dat Kristina en Stig
op nagenoeg gelijkwaardige manier met elkaar discussieerden. Niet
dat alles wat werd gezegd even respectvol was, er vielen soms
hardere woorden dan anders, maar toch. Stig worstelde met de
problemen in de derde wereld, en als het Kristina lukte de
vrijheidsstrijd in die landen te beschrijven in een terminologie
waarmee Stig bekend was, zoals onderdrukking, menselijke
waardigheid en zelfbeschikkingsrecht, schudde Stig zijn hoofd
waarna hij opstond en in zijn papieren en vergaderstukken wegdook,
maar aarzelend, zonder luidruchtig zijn stoel om te gooien.
Ellen nam zelden deel aan deze discussies. Ze was niet politiek geïnteresseerd, ook al stopte ze wel eens wat muntjes in de collectebus waarmee Kristina voor de Domus-supermarkt stond. Ellen was de stille en de ijverige. Iemand die uit zichzelf opstond om de tafel af te ruimen, op discrete wijze de onaangeroerde borrelglaasjes van haar moeder leegde, de afwasteil liet vollopen en koffie zette terwijl de discussie verderging. Het had lang geduurd voor haar betrokkenheid was begonnen te groeien. Haar moeder zei nooit iets, maar vond het fijn de hele familie bij elkaar te hebben en was blij zelf niet te hoeven afwassen. En Maria? Ellen herinnert zich niet eens waar haar zus altijd zat. Veel later, toen alle zussen het huis uit waren en de familie alleen nog met kerst of voor bijzondere verjaardagen bij elkaar kwam, kon Stig het onderwerp -de derde wereld - weer aansnijden. Hij had het bij het verkeerde eind gehad, zei hij. Het was op zich al bijzonder dat Stig Olofsson erkende dat hij het bij het verkeerde eind had gehad. Nu wist hij dat er iets moest gebeuren, ook al gebeurde het onrecht een heel eind verderop. Men moest zijn tijd niet in bibliotheken en onderzoeksruimtes verspillen.
– Dus, hoe is het meisjes, hebben jullie de
laatste tijd nog iets van blijvende waarde gedaan!?
Chongwe-District, Zambia
4 februari 2004
Beauty trekt het versleten zeil opzij dat het dorpstoilet afbakent. Sinds de dood van Puni voelt ze zich niet lekker. Haar darmen zijn van slag en ze moet vaak van de steenfabriek naar de wc rennen. Ze is ongerust. Ze loopt naar haar huis, werpt een blik op haar slapende jongste kind en haalt een kam door haar korte krullen. Op weg terug naar de steenfabriek ziet ze dat twee dorpsbewoners blijven staan en iets tegen elkaar zeggen dat ze niet kan verstaan.
Niemand praat er rechtstreeks met haar over, maar de geruchten over hekserij zijn weer opgelaaid. Veel dorpsbewoners komen tegenwoordig naar het plekje vlak achter haar huis, waar ze dan even in de bosjes rommelen en vervolgens weer weglopen. Beauty weet waarom. Op die plek is ooit Mama Mooni begraven, een vrouw die in een naburig dorp tot heks was verklaard. Of liever gezegd - daar ligt een deel van Mama Mooni begraven. Ze was namelijk zo sterk dat geen enkel dorp het hele lichaam durfde te begraven uit angst voor haar energie. Ze geloofden dat haar hele wezen anders in haar geboortedorp zou blijven rondspoken en daar alles zou kunnen vernielen en vernietigen.
Dus werd haar lichaam in stukken gehakt en werden de diverse lichaamsdelen in vier verschillende nabijgelegen dorpen begraven. Een been, een arm en de helft van haar onderlijf werden in de bosjes achter Beauty’s huis begraven. En dat alles uit angst dat ze weer zou kunnen langskomen. De bewoners van haar geboortedorp waren het meest ongerust, omdat daar het hoofd van Mama Mooni werd begraven, maar het was niet meer dan rechtvaardig dat haar geboortedorp, dat immers de hoofdverantwoordelijkheid had, haar hoofd zou nemen. Bovendien was er niemand, hoe sterk dan ook, die het waagde de schedel van Mama Mooni met een bijl in tweeën te hakken. Degene die dat zou hebben gedaan, zou de rest van zijn leven niet meer rustig kunnen slapen.
Het is lang geleden dat Mama Mooni werd begraven, Beauty was nog een klein kind, maar kan zich de ceremonie nog goed herinneren. Beide priesters van het naburige dorp kwamen samen met de heksendokter, ze hadden verschillende methodes, maar hetzelfde doel: Mama Mooni dwingen in het dodenrijk te blijven. Een klein hoopje stenen in de vorm van een piramide zou spokerij kunnen verhinderen en aangeven waar de heks lag begraven. Na de begrafenis werd er veel over Mama Mooni gesproken. Als er ’s nachts was van de waslijn was verdwenen, zei men dat Mama Mooni langs was geweest. Toen de derde zoon van Motele stierf, werd dat aan de verjaardag van Mama Mooni toegeschreven, hoewel eigenlijk niemand wist op welke dag ze jarig was. Als de maïsoogst goed was had Mama Mooni veel rustige nachten gehad. Stiekem controleerden de dorpelingen of de steenpiramide nog op zijn plaats lag.
Maar de tijd ging snel en voor de meeste dorpsbewoners was het verhaal over Mama Mooni alleen nog een legende waarmee ze hun ongehoorzame kinderen bang konden maken. En zelfs voor de kinderen werd de heks uiteindelijk steeds minder gevaarlijk. Spelende jongetjes maakten meisjes aan het schrikken door uit de bosjes te springen en ‘Mama Mooni’ te roepen. De meisjes schaterden het dan uit. De begraafplaats raakte begroeid. De stenen verdwenen in de aarde of werden voor iets anders gebruikt. Niemand bekommerde zich langer om het graf. Als dat mens naar boven wil komen, moet ze zich wel eerst een weg door alle wortels graven, had Beauty’s vader gegrinnikt.
Iedereen vergat Mama Mooni, behalve Beauty. In haar fantasie werd de heks achter het huis iedere nacht groter. Ze zag het in stukken gehakte lichaam door de wortels omhoog kruipen, op jacht naar haar. Als ze iets bij de bosjes zag bewegen, sloot ze zich in huis op en verstopte ze zich in een hoekje. Op moedige dagen liep ze ver het bos in waar ze de grootste stenen haalde die ze kon dragen, om ze in de vorm van een piramide op het graf te leggen of in elk geval op de plek waar ze dacht dat het graf was. Hoewel ze tien jaar was, begon Beauty ’s nachts in bed te plassen, omdat ze niet in het donker naar buiten durfde te gaan. Ze kon niet meer stoppen met huilen als jongetjes uit de bosjes sprongen en ‘Mama Mooni’ riepen, wat het voor hen alleen nog maar leuker maakte. Ze werd vaak door nachtmerries uit haar slaap gehaald en op het laatst moest haar moeder bij haar blijven als het donker werd.
De situatie werd onhoudbaar. Beauty’s moeder had nog acht kinderen, waarvan de meesten jonger dan Beauty waren. Beauty moest werken en meehelpen, ook tijdens de avonden. Bovendien moest Beauty’s moeder beschikbaar zijn voor haar werk als vroedvrouw, zelfs ‘s nachts.
Op een vroege ochtend pakte de moeder haar dochter bij de hand en begon te lopen. Tegen het middaguur rustten ze een poosje onder een acaciaboom, waar ze wat water dronken dat ze hadden meegenomen. Daarna liepen ze verder. Pas tegen de tijd dat de hemel rood begon te kleuren kwamen ze aan.
Beauty’s moeder had een afspraak gemaakt met een van de wijste mensen die ze kende, de verpleegster van de kliniek. De op blote voeten lopende vroedvrouw was al twee keer eerder in de kliniek geweest, maar nu had ze de verpleegster een bericht gestuurd waarin ze om hulp had gevraagd. Een van de oudere mannen uit het dorp, een uitzonderlijk gefortuneerde vent, die naar de kliniek ging voor zijn halfjaarlijkse dosis malariapillen, had haar bericht meegenomen:
– Mijn dochter is tien jaar en doet het heel
goed op school. Ze kan voor haar familie, haar dorp en haar volk
van grote waarde zijn. Maar dan moet ze ophouden in heksen te
geloven. Kunt u me helpen?
Washington post, VS, 1 februari 2004
Dochter rechter McArthur vermoedt misdrijf
‘Mijn vader werd bedreigd’
Op het lichaam van de rechter van het Hooggerechtshof, Vernon McArthur, die afgelopen woensdag in zijn huis is overleden, zal sectie worden verricht.
‘De dochter van rechter McArthur heeft een volledig politieonderzoek naar de doodsoorzaak geëist, bevestigt hoofdcommissaris Stephen Chu van de politie van Washington. De achterliggende reden is dat de dochter tussen de erfenispapieren een dreigbrief heeft gevonden, die aan haar vader is gericht.
‘Ik weet niet wie deze brief heeft geschreven, of wat er achter zit, maar mijn vader werd met de dood bedreigd’, zegt dochter Jane McArthur tegen de Washington Post. ‘De arts van mijn vader gelooft ook niet dat mijn vader opnieuw door een hartinfarct is getroffen. Ik eis een sectieonderzoek, zodat de politie de werkelijke doodsoorzaak kan vaststellen.’
De man kwam met een brief terug en Beauty’s moeder moest de hulp
van haar dochter inroepen om hem te kunnen lezen. Er stond:
– Ik help jullie graag. Neem haar mee hiernaartoe, dan zal ik zien wat ik kan doen. Ik heb een aantal boeken, jij weet zelf ook een heleboel en misschien helpt mijn witte uniform ook mee. Dat deed het zeker.
Twee lange avonden, na sluitingstijd van de kliniek, zat Beauty met haar moeder en de verpleegster te praten.
Beauty vertelde over de verschrikkelijke verhalen die ze over Mama Mooni en andere heksen had gehoord. Haar moeder vulde de geschiedenis aan met andere mythes over hekserij. Met een aantal ideeën kon Beauty’s moeder zelf korte metten maken door daar natuurlijke verklaringen voor te geven, terwijl de verpleegster andere, vooral aan ziekte gerelateerde ideeën aanpakte. Met behulp van plaatjes in boeken liet ze zien dat je buikklachten van smerig water krijgt en hoe malariamuggen koorts verspreiden. En ook hoe kinderen worden verwekt, in de buik van hun moeder groeien en dan worden geboren. Terwijl Beauty haar moeders hand vasthield, luisterde ze met grote ogen. Overdag, als de verpleegster in de kliniek werkte, mochten ze haar helpen. Ze desinfecteerden het gereedschap en waren onder de indruk van de schone doeken. De heksen waren ver weg.
Maar, en dat is wat Beauty zich het best kan herinneren, voor de eerste en enige keer in haar leven was Beauty alleen met haar moeder. ‘s Nachts sliep ze op een mat in de kamer van de verpleegster, op de arm van haar moeder, en al vanaf de tweede nacht had ze geen last meer van nachtmerries. Sinds die tijd gelooft Beauty niet meer in heksen.
De laatste baksteen is klaar en Beauty spoelt haar handen af in het grijze kleiwater in de emmer bij de put. Haar rug doet pijn als ze haar lichaam strekt. Ze gaat naar huis en wil naar binnen lopen om de pan voor de pap te halen.
In het scherpe licht van de namiddagzon is het moeilijk alles duidelijk te zien. Ze knijpt met haar ogen. Ja, ze heeft het goed gezien.
Op haar trap, bij de buitendeur, ligt een klein hoopje stenen, keurig opgestapeld in de vorm van een piramide.
– Wat is dat, mamma? vragen haar kinderen, die
net uit school zijn gekomen.
Lusaka, Zambia
5 februari 2004
Ellen wordt wakker van een zonnestraal die midden op haar gezicht schijnt. Het laken zit als een zweterige prop rond haar benen gewikkeld. Met gesloten ogen probeert ze haar droom weer op te roepen, want ze heeft het gevoel dat die belangrijk is. Het is winter en het is koud. Het is nacht of in ieder geval avond. Ze komt met hoge snelheid over een geveegde, maar ongepekelde winterweg aanstuiven. Langs de kanten liggen hoge hopen sneeuw. Zit ze op een stepslee? Of duwt ze een kinderwagen voort? Het moet een kinderwagen zijn, of anders een stepslee met een bakje, want plotseling kiept de wagen om en vallen er drie pakketjes in de sneeuw. Geschrokken zoekt ze ze bij elkaar, want het zijn drie kinderen, die zo stevig zijn ingebakerd dat het mummies lijken. Drie piepkleine pakketjes. Björn is er ook en helpt haar. De pakketjes zijn nog heel en de kinderen leven. Het kleinste pakketje past precies in haar hand. Ze is wakker en beseft dat ze heeft gedroomd.
Achter haar gloeiende oogleden voelt ze nog de schrik zitten, omdat ze bijna - ja, wat eigenlijk? De kinderen heeft gedood? Ze heeft verloren? Slordig is geweest?
De zon moet bij haar voeten zijn begonnen en langzaam haar hele lichaam hebben opgewarmd voor hij door haar oogleden haar netvlies bereikte. Had ze vannacht de gordijnen niet goed dichtgedaan? Ze heeft dorst en pijn in haar hoofd. Waar is de fles mineraalwater? Hoe laat is het? Half acht. Ze moet Blessing bellen!
Ellen bladert door haar adressenboekje, terwijl ze haar derde glas sap leegt. De ober met zijn warme, brede lach, kijkt ongerust naar het koud geworden roerei op haar bord. Terwijl hij met een koffiekan in zijn hand op weg is naar een blanke man met zeer kort haar, die helemaal achter in de hoek van de ontbijtzaal zit, blijft hij bij Ellens tafeltje staan.
– Voelt mevrouw zich niet lekker?
Ellen knikt vaag. Nee, ze voelt zich niet lekker en nee, ze wil het daar niet over hebben.
– Maagklachten?
– Zal ik u thee brengen in plaats van koffie? En een hoofdpijntablet?
Het lukt Ellen niet een glimlach te onderdrukken. De ober heeft wel vaker iemand met een kater gezien.
– Nee, bedankt. Ik heb zelf pillen bij me. Maar graag nog een glas sap en misschien kunt u me er een glas melk bij geven. Ze neemt haar malariatablet in - daar heeft ze in elk geval aan gedacht - en bladert verder in haar adressenboekje terwijl ze een voorzichtig slokje van haar koffie neemt. Die smaakt niet lekker. Vreselijk stom dat ze gisteren zoveel wijn heeft gedronken. Toen ze naar de ontbijtzaal liep zag ze in de bar de Amerikaan zitten van wie ze nog steeds de naam niet weet.
Ze had gewoon niet zoveel wijn moeten drinken. En dan ook nog cognac bij de koffie! De pijn heeft zich op een plek boven haar rechteroog vastgezet en de pillen helpen niet, of misschien was het zonder pillen nog erger geweest. Nu is het zaak zich te concentreren. Ze heeft de e-mailadressen van alle Junta leden, dus als ze hun een mail stuurt, kunnen ze die vandaag overdag lezen en een plek afspreken om bijeen te komen waar zij ze kan bellen. Tot nu toe is alles goed gegaan. Geen ontdekkingen, geen verdenkingen, geen gedoe. Ellen ziet in dat het zo niet eindeloos kan doorgaan. Hoe stressbestendig is de kleine groep eigenlijk?
Hoe gaan we vanaf hier verder? Wie zal het meest nerveus worden? Wie is, als het nodig mocht blijken, het meest daadkrachtig? Is er een risico dat iemand zijn mond voorbij praat? De stabiliteit van de Junta is nog nooit in een crisissituatie getest, ook al hebben ze geprobeerd zich erop voor te bereiden. Agneta? Nee, zij is zo ervaren. Naast Ellen is zij de enige die Afrika echt goed kent. Ze is door met kapmessen bewapende tieners met de dood bedreigd en heeft de wonden van verkrachte jonge meisjes gehecht. De twee jaar als verpleegster bij Artsen zonder Grenzen in de burgeroorlog van Rwanda hebben haar een dikke huid en stalen zenuwen bezorgd, waarmee ze soms in het ziekenhuis van Huddinge de onzekere vrouwen, die voor de eerste keer zwanger zijn, kan afschrikken. Nee, op haar kun je vertrouwen. Dat geldt ook voor Inga. Zij heeft dagelijks contact met de politie, maar veel van wat ze doet gebeurt buiten de wet om. Het opvanghuis voor vrouwen, waarvan ze woordvoerder is, werkt nauw samen met de politie, maar Ellen weet dat Inga een aantal keren asielzoekers die op de vlucht waren heeft helpen onderduiken. Inga’s sterke drijfveer is ontstaan toen ze als tiener een verplichte illegale abortus heeft ondergaan die haar bijna het leven heeft gekost en waardoor ze voor altijd kinderloos is gebleven. Als ze wat brandstof voor haar woede nodig heeft, hoeft ze maar een kwartiertje in de keuken van het opvanghuis naar de verhalen van mishandelde vrouwen te luisteren. Bovendien is ze al vrij oud. Ze zegt vaak dat ze met de jaren steeds minder bang is geworden. Wie zou een zeventigjarige willen aanvallen? Vrijgezel en geen kinderen. Wat heeft zij te verliezen?
En dan Anne-Marie. Zij is de groep eigenlijk via de zijdeur binnengekomen en was vanwege haar contacten al snel erg welkom. Ze had Inga bij het opvanghuis ontmoet, waar ze bij de vrouwentelefoon werkte. Zij is voor de groep de link met de farmaceutische industrie. Ze werkt als secretaresse voor de marketingdirecteur van het bedrijf Medici, een functie die, sinds Medici zich meer met het project heeft ingelaten, steeds belangrijker is geworden. Dat Anne-Marie lesbisch is en met Åsa samenleeft, weet de hele groep. Maar ze weten ook een heleboel niet.
De Junta is vaak onder de indruk van Anne-Marie’s kennis van de Zweedse wetgeving. Zodra iemand zich ergens ongerust over maakt, zoekt Anne-Marie het uit en weet ze de situatie haarscherp uit te leggen en meestal de ongerustheid weg te nemen. Ze zegt dat dat komt omdat ze haar propedeuse rechten heeft, maar dat is niet de enige reden. Anne-Marie is ronduit ijzersterk in het plannen van zaken. Juist nu de storm rond de groep begint aan te wakkeren, is Ellen blij dat ze op de hoogte is van Anne-Marie’s criminele verleden. Anne-Marie kan weliswaar meedogenloos en onbevreesd zijn, maar ze is vooral extreem berekenend. Ze zouden haar wel eens hard nodig kunnen hebben.
Ellen doet haar adressenboekje dicht en stopt het potje malariapillen in haar rugzak. De ober komt haastig met een glas vruchtensap aanlopen, dat ze dorstig achterover slaat. Voor één keer staat er eens geen rij bij de computer en is er zowaar ook een goede internetverbinding.
– Belangrijk! We moeten praten. Laat me per
mail weten wanneer jullie morgen bij elkaar kunnen komen, en bel me
dan op mijn mobiele nummer. Ik zorg ervoor dat ik op een plek ben
waar we ongestoord kunnen praten. Ellen.
Chongwe-District, Zambia
5 februari 2004
De gloeilamp, vol dode vliegen, schommelt iedere keer als de deur wordt opengedaan heen en weer. En dat gebeurt nogal eens. Jongeren lopen naar binnen, staan een tijdje langs de kant te kijken, gaan weer naar buiten en komen terug met andere vrienden. Uit de bar aan de overkant van de straat klinkt swingende muziek en in de ruimte ernaast, niet meer dan een soort gat in de muur, staat een biljarttafel waar veel jongeren op afkomen. Naast de lamp aan het plafond hangen boeketjes droogbloemen en op de bank naast Ellen liggen stapels stevige batikstof. Ellen weet dat de stof in de was verschrikkelijk afgeeft, want ze heeft thuis in Zweden zeker een lap of vijf in de kast liggen. Die heeft ze gekocht om de groep jongeren te steunen die het lokaal onderhouden, de bloemen plukken, de stof bedrukken en straattheatervoorstellingen over seks en aids spelen. Vanavond heeft de groep Ellen en de vroedvrouw Beauty gevraagd informatie over condooms te geven. Ellen, Beauty en Joseph zijn hier al vanaf vier uur en hadden gedacht dat ze klaar zouden zijn voor de schemering over het marktplein zou vallen, maar er komen steeds weer nieuwe jongeren binnendruppelen en Ellen wil dat iedereen haar boodschap meekrijgt, dus begint ze telkens opnieuw.
Buiten in de steeg is het geluidsniveau sterk toegenomen. Verschillende gettoblasters concurreren met elkaar en het harde geluid van de stemmen verraadt de toegenomen consumptie van ‘shaky-shaky’, het goedkope bier dat in kartonnen pakken wordt verkocht.
Ellen heeft haar houten penis bij zich, een statige fallus die altijd een golf van gegiechel teweegbrengt als ze hem tevoorschijn haalt.
– Weten jullie wat dit is? vraagt Ellen, terwijl ze een condoom van het merk ‘Succes’ maximaal uitrekt en over de houten piemel trekt. Verlegen gegiechel, vooral onder de meisjes. Ja, dat weten ze. Velen knikken, maar niemand wil iets zeggen. Het is sowieso nogal ongebruikelijk over seks te praten, en al helemaal met volwassenen. Bovendien is Ellen blank en de meeste moeders van de jongeren kennen Beauty. Ten slotte staat Charley van de theatergroep op en richt zich tot de groep jongeren.
– Natuurlijk weten jullie wat dit is. Maar weten jullie ook waar het voor dient?
– Om seksueel overdraagbare ziektes tegen te gaan, fluistert een jongeman met een bril.
– Klopt. En verder?
Ellen heeft voor groepen Zweedse jongeren gestaan, maar daar kreeg ze nooit het antwoord ‘om seksueel overdraagbare ziektes tegen te gaan’. Hier is de werkelijkheid anders. Hier gaat het om wel andere risico’s dan vruchtbare zaadcellen en gonorroe.
– Om niet zwanger te worden natuurlijk, piept een meisje op de achterste rij.
– Precies. Condooms leveren je een dubbele winst op. Ze voorkomen zowel bevruchting als besmetting. Gebruiken jullie condooms?
– Natuurlijk, bluffen een paar licht aangeschoten jonge mannen, die bij de deur staan. Elke dag! We kunnen de hele doos wel meenemen!
Beauty loopt rond en deelt pakjes condooms uit. Aanvankelijk willen de meeste meisjes er niets van weten - ze willen niet voor hoer worden uitgemaakt - maar als Beauty zegt dat ze ze ook als cadeautjes kunnen weggeven, frommelen ze snel een paar pakjes in hun handtas. Een aantal jongeren pakt de gift niet aan en neemt tijdens de hele presentatie een afstandelijke houding aan. Een meisje heeft demonstratief een bijbel op haar schoot gelegd. De luidruchtige jongens laten hun pakjes condooms vallen, maar rapen ze weer op en leggen ze in een binnenstebuiten gekeerde pet. De jongens hebben een agressieve houding en Ellen is blij dat Beauty erop stond dat haar man, de stevig gebouwde Joseph, mee zou gaan. Hij staat buiten bij de ingang en kijkt af en toe naar binnen. Op zijn rug draagt hij de rugzak van het merk Fjällräven, die hij jaren geleden van Ellen heeft gekregen. In de rugzak zit een deel van de inhoud van Ellens afgesloten koffers uit haar hotelkamer. Doosjes medicijnen, vacuümpompen, rubberhandschoenen en ontsmettingsmiddel.
– Trouwens, zegt een van de stoerste van het clubje jongens. Ik vraag me iets anders af.
– Wat dan? vraagt Ellen.
– Ik vraag me af wat jij iemand adviseert die heeft ontdekt dat het meisje toch zwanger is geworden. Als het condoom heeft gelekt of zo. Ik heb al vaak gehoord dat condooms onbetrouwbaar zijn.
– Dat is niet waar, zegt Ellen beslist. Als je voorzichtig met de condooms omgaat en ze niet met een scherpe nagel kapot scheurt, zijn ze volkomen veilig. Kijk maar - ze trekt met volle kracht aan het plastic condoom - denk jij dat je sterker bent dan dit?
De hele groep barst in lachen uit. Dat maakt de jongen er niet vrolijker op.
– Oké, maar als het meisje nou toch zwanger is geworden en het kind niet wil hebben. Wat moet ze dan volgens jou doen? Wat raad jij haar, als blanke dokter uit Europa, aan?
De stem van de jongen is nu zacht en vleiend, hij doet net of hij werkelijk in haar professionele raad is geïnteresseerd. Beauty kucht vanaf de plek waar ze staat. De vraag is een val en dat weet Ellen maar al te goed. In de groep zijn verschillende jongeren die niets van condooms moeten hebben en die hun ouders zullen vertellen wat Beauty en de blanke dokter hebben gezegd. Abortus is een extreem gevoelig onderwerp.
Maar Ellen heeft deze vraag al vaker moeten beantwoorden.
– Heb je er iemand iets over horen vertellen? vraagt ze.
– Ja, ik heb gehoord dat ze proberen pinnen en breinaalden naar binnen te steken.
– Denk je dat dat een goede manier is?
– Nee, dat lijkt me vreselijk.
– Bovendien is het gevaarlijk, zowel voor de vrucht als voor de moeder. Zo moeten we het dus niet aanpakken.
Ze kijkt rond naar de meisjes in de zaal. Een van hen, een magere tiener met kunstig gevlochten haar en een geruite rok kijkt omlaag en plukt aan de knopen van haar vest. Ellen ziet angst, ja, paniek. Ze moet Beauty vragen om voor het eind van de avond een gesprek met dit meisje te hebben.
– Weten jullie wat de wet over abortus zegt? vervolgt ze. Nee. Daar hebben ze geen idee van.
– Volgens de Zambiaanse wet is abortus toegestaan, vertelt Ellen, terwijl Beauty bevestigend knikt. Maar om toestemming voor de ingreep te krijgen moet je een doktersattest van drie verschillende artsen hebben. En zijn er in dit district wel drie artsen?
Beauty knikt en schudt daarna met haar hoofd. Voor zover ze weet is er in het hele district niet eens één afgestudeerde arts.
– Dat is dus moeilijk. Maar het is goed te weten dat het niet verboden is.
– Maar jij kunt als buitenlander toch niet een van die artsen zijn? De jongeman provoceert nu openlijk.
– Nee, ik kan hier niet als praktiserend arts werken, zegt Ellen. Ik kan alleen anderen instrueren en informatieve bijeenkomsten zoals deze organiseren. Eigenlijk ben ik hier als onderzoeker. Mijn proefschrift aan de universiteit gaat over Zambia. De jongen is op ruzie uit, maar zijn vrienden grijpen in en kalmeren hem.
– Als jullie erover denken iets te doen dat gevaarlijk is, moeten jullie me beloven - Ellen houdt haar blik nu strak op het meisje met de geruite rok gericht - dat jullie eerst met Beauty praten. Zij kan jullie misschien helpen. Het beste is natuurlijk als jullie het kind op de wereld zetten en ervoor kunnen zorgen. Praat erover met Beauty!
De jongens sluipen met hun pet vol condooms naar buiten. Schreeuwend stormen ze bij de bar aan de overkant naar binnen. Misschien kunnen ze hun condooms daar voor een paar extra biertjes ruilen.
Langzaam loopt de zaal leeg en Beauty heeft net contact met het meisje met het rokje weten te maken als de deur wordt opengegooid. In de deuropening staat een man van middelbare leeftijd met bloeddoorlopen ogen. Zijn vieze hemd hangt uit zijn broek en zijn ene broekspijp zit vol opgedroogde modder. Hij moet op een glibberig paadje tussen de huizen in de modder zijn uitgegleden.
– Wat is hier aan de hand, lalt hij terwijl de luidruchtige jongens zich achter hem verdringen.
– Er zijn bij mij illegale praktijken gemeld.
Ellen heeft eerder dronken kerels ontmoet. Ze zet haar meest geduldige glimlach op, pakt een flinke berg condooms en loopt op de man af.
– Er is niets aan de hand. Niets strafbaars. Ik ben een Zweedse arts en werk aan het aids-vraagstuk. Ik houd hier een kleine informatiebijeenkomst. Het ministerie van Volksgezondheid is ervan op de hoogte.
Dat is niet helemaal waar, maar als ze dat zegt kalmeren de meeste ruziemakers vrij snel.
– Hier! Ze drukt de condooms in zijn handen. Wie bent u?
– Ik ben de hoofdcommissaris van politie.
De man waggelt en laat de condooms vallen terwijl hij zijn legitimatie uit zijn borstzakje probeert te halen. Ellen werpt een blik op Beauty, die angstig staat te knikken. Hij is inderdaad hoofdcommissaris. Beauty’s man Joseph wringt zichzelf voorbij het groepje jongens en begint, in een taal die Ellen niet verstaat, op heel rustige toon tegen de politiechef te praten, alsof hij het tegen een kind heeft. Joseph probeert de man mee naar de bar te trekken, zodat Ellen en Beauty ruimte krijgen ervandoor te gaan. Maar niets helpt. De man staat erop dat de vrouwen mee naar het politiebureau gaan en de scheldende jongens in de steeg jutten hem op. De politieagent duwt de vrouwen naar buiten en het lijkt alsof alle mensen uit de bar zich daar hebben verzameld.
Opeens is het bezaaid met mensen. Midden in de mensenmassa worden Ellen en Beauty meegevoerd en komen voorbij allerlei winkels, waar mensen nieuwsgierig naar buiten kijken en zich vervolgens bij de menigte aansluiten.
– Maar we hebben niets strafbaars gedaan, protesteert Ellen met luide stem. De menigte trekt zich niets van haar geklaag aan en Beauty fluistert dat ze beter haar mond kan houden, zodat iedereen kan kalmeren. Het politiebureau bestaat uit een kamertje met schilferige muren, versleten banken en een hoge balie waar aangiftes kunnen worden gedaan. Ervoor staat een krom vrouwtje. Ze staat breed gebarend tegen iemand te praten en komt nauwelijks boven de balie uit. Als ze de menigte hoort aankomen valt ze stil. Achter de balie is een cel met tralies. De hoofdcommissaris zegt dat Ellen en Beauty daar in moeten. In ieder geval voor de nacht.
– Maar wat hebben we dan gedaan!?
Ellen doet haar uiterste best haar stem rustig te laten klinken en de woede die ze omhoog voelt komen te verbergen. Beauty pakt haar arm beet om haar te kalmeren.
De jonge politiemannen achter de balie kijken verward. Ze begrijpen ook niet wat Ellen en Beauty hebben gedaan en naar welke overtreding ze kunnen verwijzen om een blanke vrouw op te sluiten, maar de hoofdcommissaris is nu eenmaal de baas, ook al is hij dronken, en een agent steekt zijn nek nu eenmaal niet onnodig uit. De mensen in de deuropening wringen zich naar binnen. Er hangt een indringende geur van zweet en zelfgebrouwen bier. Opeens voelt Ellen hoe iemand achter haar zich tegen haar aandrukt, een man met een keiharde erectie perst zich tegen haar achterwerk aan. Woedend probeert ze zich om te draaien, maar haar lichaam zit klem in de mensenmenigte. De jonge agenten bladeren in hun papieren, luisteren naar hun chef en proberen iets te vinden waardoor ze zijn opdracht kunnen rechtvaardigen. De hoofdcommissaris zwaait met een sleutelbos, terwijl hij naar de cel achter de balie wijst. De menigte juicht.
Ellen staat een eindje van Beauty af en probeert haar blik achter een groep bezwete tieners te vangen.
– Beauty, sist ze. Wat moeten we doen?
Beauty draait haar normaal zo ontspannen gezicht naar Ellen. Ze ziet er doodsbang uit. Haar lippen zijn strakgespannen en de donkerbruine ogen kijken nerveus in de rondte. Haar voorhoofd zit vol kleine zweetdruppeltjes.
– Ik weet het niet, zegt ze zacht. Maar blijf in hemelsnaam rustig. Maak ze niet bozer dan ze zijn. Als dit zo doorgaat is het voor ons straks veiliger in de cel dan erbuiten.
In één klap maakt Ellens Zweedse gevoel voor rechtvaardigheid plaats voor ijzige angst. Als Beauty in haar eigen omgeving al bang is, hoe bang zou zij dan wel niet moeten zijn? De agressie is de hele tijd vooral op haar gericht, de blanke indringster. Als de ambassade of de overheid zich ermee zouden bemoeien, zou haar veiligheid zijn gegarandeerd, maar hier zijn geen mensen van de ambassade. Zweden is extreem ver weg.
Plotseling maakt de bierlucht haar kotsmisselijk. Ze ademt door haar mond om de stank niet te ruiken.
Als de menigte, en de penis die tegen haar achterwerk drukt, naar voren schuiven belandt ze bijna vlak voor de balie. Een groepje met wat oudere kinderen heeft zich naar voren gewurmd en tussen Ellen en de aangiftebalie staat een tienjarig meisje met haar kleine zusje in een draagdoek op haar rug. Ellen geeft tegendruk naar achteren, zodat het kind niet tegen de balie wordt platgedrukt. Er is geen zuchtje frisse lucht. Iemand krabt in haar nek - proberen ze haar gouden kettinkje los te maken? Ze kan haar armen, die door het gedrang tegen haar lichaam worden gedrukt, niet bewegen. En waar is Beauty gebleven?
Ellens zicht vermindert en het gevlekte affiche achter de balie dat oproept tegen drugsmisbruik, begint voor haar ogen te bewegen. Het zweet loopt van haar voorhoofd en stroomt als tranen over haar wangen. Het zout prikt in haar ogen. Als de mensen om haar heen haar niet zouden ondersteunen zou ze omvallen. Haar benen kunnen haar niet meer dragen.
Dan opeens, midden in een tirade over onzedelijkheid en onwettigheid, zwijgt de hoofdcommissaris. Een jongen die zich door de meute naar voren heeft gewurmd, gaat op zijn tenen staan en fluistert iets in zijn oor. De hoofdcommissaris kijkt in de richting van het plein en beveelt de dorpelingen ruimte te maken, zodat hij naar buiten kan lopen. Ze gehoorzamen, met wat gekibbel, bang dat ze nu een spannend schouwspel zullen mislopen. Door de opening, die wordt gevormd, komt een beetje frisse lucht naar binnen. De mensenmassa rond Ellen maakt ruimte, de erectieman verdwijnt, en ze pakt de balie beet zodat ze niet omvalt. Langzaamaan stopt het affiche met ronddraaien. Met haar vrije hand houdt Ellen de kleverige balie zo stevig mogelijk vast. Haar vingers zijn glibberig van het koude zweet. Als het geduw achter haar is gestopt zoekt ze de blik van een van de politieagenten - mogen ze nu gaan?
Maar dan komt de hoofdcommissaris weer binnenstappen. Hij heeft een groen stapeltje briefjes in zijn hand en stopt het geld op een lompe manier in zijn broekzak.
– Het is in orde, zegt hij tegen de agenten. We laten het hierbij. Ze kunnen gaan.
Tegen alle mensen in het politiebureau en buiten op de stoep brult hij:
– Laat ze erdoor. Ze hadden toestemming. Ik heb het gecontroleerd. Het is in orde. Ga allemaal naar huis!
De menigte gromt ontevreden, maar het is heel wat anders deel uit te maken van een groep die door de politie wordt gesteund, dan tegen de orders van de politie in te gaan.
Verward lopen Ellen en Beauty het politiebureau uit. Op straat staat een Jeep met een draaiende motor. Er zit een blanke man achter het stuur, hij opent het portier aan de passagierskant en gebaart naar Ellen dat ze moet instappen.
– Wat doe jij hier?
– Vraag niet zoveel. Het is beter dat we nu gaan.
– Maar mijn vrienden? Ik kan ze hier niet achterlaten. Ellen kijkt zoekend rond waar Beauty is, maar ze ziet alleen Joseph.
– Ga nu maar, zegt Joseph. De situatie wordt er
niet beter op als jij hier blijft en we moeten dit toch zelf
oplossen. Als we dat nu niet doen, krijgen we later opnieuw
problemen. Het gaat waarschijnlijk gemakkelijker als jij weg bent.
Wij wonen immers hier. Beauty wordt opnieuw omringd door
schreeuwende mensen. Joseph duwt Ellen bijna de Jeep in. Daarna
doet hij zijn rugzak af en hangt hem op zijn buik. Met beide armen
als bescherming om de Fjällräven heen,
stapt hij naar voren in de richting van zijn vrouw, die midden in
de mensenmassa staat.
Tampa, Florida, VS
17 februari 2004
Misschien moet ik iets meer over mijn moeder vertellen, hoewel ik niet zeker weet of ik dat wel wil. Ze geloofde bijvoorbeeld niet in God. Ze deed nooit een avondgebed met me toen ik klein was. Is dat niet vreselijk? Om je kind geen geloof mee te geven. Ik heb God uiteindelijk toch gevonden, maar stel dat mijn broers nu niet in de hemel komen? Dan is dat haar schuld!
Het is lang geleden dat ik haar zag, dus ik weet niet hoe het nu met haar gaat. Misschien leeft ze niet eens meer. Misschien heeft ze uiteindelijk toch zelfmoord gepleegd, zoals ze altijd zei van plan te zijn. Als mensen sterven zeg ik altijd dat ze terug naar God gaan, maar wat mijn moeder betreft weet ik niet waar zij terecht zal komen. God vergeeft niet alles, dat weet ik zeker. Zelfmoord bijvoorbeeld.
En als ze het niet heeft gedaan, zelfmoord gepleegd bedoel ik, ligt ze waarschijnlijk voornamelijk in bed, of maakt ze ruzie met pappa. Of ze ligt weer in het ziekenhuis. Dat is een stuk rustiger voor pappa, hoewel hij zich waarschijnlijk erg eenzaam zal voelen nu ik er niet meer ben.
Als mamma het boek zou hebben gelezen over hoe je je man gelukkig maakt, had ze er vast iets meer van begrepen. Dee Esser heeft de volgende passage onderstreept:
‘ In tijden dat er weinig geld is en jouw man vecht om inkomsten te vergaren kan jouw houding hem maken of breken. Mannen voelen zich vaak tekortschieten als ze hun gezin niet kunnen onderhouden. Zonder steun van hun vrouw is de kans groot dat mannen zich gaan vergrijpen aan drank of vrouwen of zelfs tot zelfmoord worden gedreven.’
Als ik zelf ga trouwen, en ik zal straks vertellen met wie ik ga trouwen, weet ik precies hoe ik het moet doen. Ik heb van alles wat in mijn leven is gebeurd en van het boek van Dee Esser heel veel geleerd.
Ik kan ook iets over mijn vader vertellen. Hij heeft zijn hele leven keihard gewerkt, maar heeft veel tegenslag gehad, met het weer, met sprinkhanenplagen en ziektes in zijn veestapel enzovoort. En daarna veroorzaakte de regering een hoop problemen voor hem. De regering bepaalt veel te veel in dit land, dat merkte ik al toen ik nog een klein meisje was. Al die instanties, zoals het Bureau voor Landmanagement BLM, het bureau voor Milieuzaken EPA, het bureau voor veiligheid en gezondheid OSHA en wat al niet meer, sturen hun hoge pieten op het gewone volk af en bemoeien zich met hun zaken.
Tegen de wil van God in.
We hadden een boerderij vlakbij Baker in Oost-Montana. Mijn vader had de boerderij van zijn vader geërfd, die hem weer van zijn vader had geërfd. Het land was al vier generaties in handen van onze familie en dat is in Montana een erg lange tijd. Ik ben trots op mijn familie en op het gebied waar ik ben opgegroeid. Het was jammer dat ik daar weg moest.
Kunt u zich voorstellen - toen ik naar de middelbare school ging, werden de plannen van de regering bekendgemaakt - alle landbouw, alle akkers en alle omheiningen moesten verdwijnen, en alle boeren moesten naar de stad verhuizen, omdat het land aan de bizons zou worden teruggegeven. Denkt u zich eens in, alle energie die de boeren in hun akkers hadden gestopt, die nu weer moesten dichtgroeien, omdat het ‘Buffelland’ zou worden. Dat is toch niet te geloven, maar zo werkt de regering. Waar zijn ze in Washington eigenlijk mee bezig?
Toen ik klein was, zei mijn
vader dat mijn oudste broer hem zou opvolgen, en dat onze familie hun boerderij dan het
langst van iedereen in hun bezit had. Het
was heel leuk om aan de keukentafel te
zitten praten over hoe we de Jeffersons zouden verslaan,
die altijd de ‘oudste familie’ van het gebied
waren geweest, maar nu alleen een lelijke,
dikke dochter hadden en geen zoons om het bedrijf te kunnen overnemen. Pappa zei dat het
waarschijnlijk hun straf was, omdat de
eerste eigenaar van de boerderij van de Jeffersons een vrouw was. Ze was een lerares uit
Minnesota, die de grond mocht kopen, hoewel
ze zelf helemaal geen familie had. Dat was
toen al zo’n merkwaardige actie van de regering. Maar later erfden de broers van de lerares de boerderij
en nog veel later verdwenen mijn broers en
pakte de regering de boerderij van mijn
vader af. Vanaf dat moment begon het mis te
gaan.
Chongwe-District, Zambia
5 februari 2004
– Hoe kan het dat jij hier opeens opduikt?
– Ik had van iemand een tip gekregen, dat hier een uitzonderlijk goede houtsnijder zou zitten, antwoordt de Amerikaan. Maar toen ik eindelijk de markt had gevonden bleek dat de houtsnijder zijn winkeltje had gesloten en naar huis was gegaan, dus ik was net van plan naar het hotel terug te rijden, toen ik die mensenmenigte zag aankomen. Ik wilde snel wegrijden, omdat het een beetje onbehaaglijk voelde, maar opeens hoorde ik jouw stem. Daar heb je geluk mee gehad.
– Je hebt dus smeergeld voor ons betaald?
– Tja, zo zou je het kunnen noemen.
– Hoeveel?
Hij geeft geen antwoord, haalt alleen zijn schouders op.
– Maar waarom? We hebben niets strafbaars gedaan.
Ellens angst is verdwenen en ze praat honderduit, over hoe de Zambiaanse wetgeving is opgesteld, en dat haar informatiebijeenkomsten door alle denkbare instanties zijn goedgekeurd, en dat de hoofdcommissaris forse problemen met de Zweedse ambassade zou hebben gekregen als hij had geprobeerd haar op te sluiten, enzovoort, enzovoort.
Ze merkt dat hij niets terugzegt en zijn blik op de pikzwarte, hobbelige weg houdt. Hij rijdt hard. En langzaam maar zeker, als de herinnering aan de mensenmassa en de bedreigende penis tegen haar achterwerk terugkomt, beseft Ellen dat ze door haar koppigheid best in de cel had kunnen belanden, in ieder geval voor een nacht. Of het had misschien ook nog veel erger kunnen aflopen.
– Dank je wel, bedoel ik. Ik heb geluk gehad dat je net voorbij kwam.
Hij knikt, maar geeft nog steeds geen antwoord.
Plotseling ziet ze haar eigen handen in haar
schoot liggen. Ze heeft de houten penis nog steeds krampachtig
vast. Ze barst in schaterlachen uit en zwaait de fallus voor het
gezicht van de chauffeur heen en weer. Hij lijkt het niet grappig
te vinden. In zijn achteruitkijkspiegel ziet hij de twee koplampen
van een auto die consequent dezelfde snelheid als de Jeep aanhoudt.
De felle lampen staan hoog gericht en het licht verblindt hem. Het
is geen Afrikaanse sloopwagen van een van de oproerkraaiers uit het
dorp die hen achtervolgt. Terwijl Ellen vrolijk doorkletst, geeft
hij plankgas.
Stockholm, Zweden
6 februari 2004
Met koud weer start de auto moeilijk. Je moet precies lang genoeg choken. Als de choke te lang uitgetrokken is slaat de auto bij ieder stoplicht af. Iedere winter opnieuw denkt Agneta dat ze ofwel een nieuwe auto moet kopen, of deze ellendige roestbak naar de sloop moet brengen en moet stoppen met autorijden. Het kost handenvol geld en met een betere planning zou ze zich met het openbaar vervoer uitstekend kunnen redden. Maar plannen en tijdsmarges zijn nooit Agneta’s sterkste kant geweest. Nu is ze bijvoorbeeld ook weer aan de late kant. Ze parkeert haar auto in de parkeergarage van het winkelcentrum onder een knipperende tl-buis en hangt de zware sporttas over haar schouder. Ze hoopt dat de tlbuis er niet mee uitscheidt voor ze naar huis gaat, want ze houdt niet van donkere parkeergarages. Via een achteruitgang komt ze het flatgebouw binnen dat aan een bedrijvencomplex vastzit. Een goed vrouwenopvanghuis is als een vossenhol, met diverse in- en uitgangen. Het appartement van de opvang bestaat uit twee samengevoegde vierkamerappartementen, waardoor er ook een vluchtmogelijkheid is. Als een agressieve echtgenoot via de ene deur probeert binnen te komen, kan de bedreigde vrouw via de andere deur naar buiten vluchten. Op de ene deur staat ‘Johansson’, op de andere ‘Karlsson’. Alle post voor het opvanghuis gaat via een afdeling van het politiebureau naar een speciale postbus. Als een brief er verdacht uitziet, wordt deze eerst door de politie bekeken. Het telefoonnummer is uiteraard geheim.
Agneta belt aan en Inga doet de deur meteen open, hoewel Agneta weet dat ze eerst via het kijkgaatje in de deur is goedgekeurd. Inga draagt een ribbroek en een donkerbruine zelfgebreide trui. Inga breidt nog steeds, hoewel het uit de mode is. De patronen zijn vaak erg ingewikkeld en het is wel eens gebeurd dat ze een discussie onderbrak, omdat ze de tel was kwijtgeraakt met averecht. Het is altijd lastiger met averecht. Agneta trekt haar laarzen uit en zoekt een hangertje voor haar jas, terwijl Inga de sporttas aanpakt. De hal is volgepropt met donzen jacks, lange winterjassen, kinderlaarzen en plastic sleetjes. Als een vrouw vanwege geweld samen met haar kinderen het huis uitvlucht, gebeurt dat vaak in grote haast. Soms kan er helemaal geen kleding worden meegenomen, Maar zelfs als de vlucht is voorbereid en de vrouw voor ze vertrekt flink wat bagage het huis heeft weten uit te smokkelen, dan laat ze vaak het speelgoed achter dat veel ruimte inneemt. De kleding van het kind wordt samen met zijn lievelingsknuffel en met de meest intieme spullen van de vrouw, zoals haar dagboeken en fotoalbums, in een tas gepropt, maar de Lego, de schaatsen en de sleetjes laat ze achter. Daarom heeft het opvanghuis een hele kast vol speelgoed en sportkleding in verschillende kindermaten. Maar aan de sleetjes is te zien dat ze niet vaak worden gebruikt. Veel kinderen komen nooit buiten het opvanghuis. Inga raapt een sjaal op, die om het touw van een slee zit gewikkeld.
– Weet jij waar het om gaat?
– Nee, ik heb in een mail doorgegeven wanneer we zouden bellen, maar ze heeft niet gereageerd. We zullen zien wat er gebeurt. We kunnen zo bellen. Is Anne-Marie er al?
– Ja, die is er.
Agneta zegt Anne-Marie door de half geopende deur van het kantoor gedag en loopt dan met Inga mee naar de keuken, waar ze op een dienblad bekers, suiker en koffiemelk zetten. De drie vrouwen die aan de keukentafel zitten vallen stil als ze het onbekende gezicht van Agneta zien. De balkondeur staat op een kier, en net achter de deur staat een overvolle asbak op een versleten krukje. Agneta kan zich niet herinneren dat ze ooit iemand op het balkon heeft zien roken. Het balkon doet slechts dienst als afvoerkanaal voor de rook die binnen in de keuken wordt geproduceerd. Mocht er buiten op straat iemand staan te gluren, dan verraadt de rook niet wie de roker is. Veel vrouwen zetten maandenlang geen voet buiten de deur. Dat durven ze niet.
De keuken is keurig schoongemaakt, met een glanzend aanrecht en een blinkend fornuis. Het plastic tafelzeil heeft een uitbundig midzomers motief en de smetteloos witte gordijnen zijn gesteven
– ja, gesteven. Waar in Zweden vind je nog gesteven gordijnen?
Toen Agneta voor de eerste keer naar het opvanghuis kwam, verbaasde ze zich over de piekfijn opgeruimde gezamenlijke ruimtes en dacht ze dat alle vrouwen in het opvanghuis perfecte huisvrouwen waren. Door de uitleg van Inga weet ze ondertussen wel beter.
Veel vrouwen worden in hun huwelijk of relatie tot perfectionisme gedwongen door mannen die over elk vlekje klagen of die hen een hele berg overhemden opnieuw laten strijken, omdat een vouw niet helemaal op de juiste plek zit. Voor de vrouw die zo handelt, wordt precisie een overlevingsstrategie, tot ze inziet dat zelfs dat niet helpt. Het komt voor dat ze wordt geslagen omdat de planten te weinig water hebben gehad -of juist te veel.
In het opvanghuis is ook een soort schoonmaakwedstrijd gaande, waaraan weliswaar niet alle vrouwen meedoen, maar waarbij kennis over de juiste toiletpotreiniger een bepaalde status kan geven die de behoefte aan waardering enigszins bevredigt. Als je niets anders doet dan je week in week uit verstoppen, kan het een zinvolle bezigheid zijn de gordijnen te bleken en te stijven. Daarbij dienen de keuken en de badkamer als een soort collectieve façade, een gemeenschappelijke ruimte waar orde en overzicht moet zijn in de verder zo chaotische wereld. Heel af en toe heeft Agneta door een half geopende deur een vluchtige blik op een slaapkamer van een van de vrouwen kunnen werpen. Die kan eruit zien als de slaapplaats van een verslaafde, althans zoals Agneta denkt dat de slaapplaats van een verslaafde eruit moet zien, aangezien ze zo’n plek nog nooit heeft gezien. Bergen kleding, onopgemaakte bedden, vieze handdoeken en rommelige tijdschriften op de grond, een muffe geur, gebrek aan ventilatie. Chaos. Maar in de keuken zijn de gordijnen gesteven.
In het kleine kantoor van Inga is het rommelig. Een grote poster van Karin Blixen en profil hangt boven het bureau dat volgestouwd is met papieren, brieven, kranten, een computer en drie gebruikte koffiebekers. Inga maakt stapels van de papieren en draagt de vieze bekers naar de keuken om plaats te maken voor vier schone koffiemokken, een suikerpotje en een pakje koffieroom. Ze haalt drie witte klapstoelen tevoorschijn, en schuift een paar dozen met het opschrift ‘ Medici, Medical equipment’ opzij, om ruimte te creëren voor haar gasten. Zonder een woord te zeggen legt ze de inhoud van Agneta’s tas in de kast naast het boekenrek. Anne-Marie ruimt nog een sleetje op dat onder het boekenrek vandaan is gegleden en zoekt in haar schoudertas naar een zakdoek. Ze is ’s winters vaak verkouden en roept steevast dat ze allergisch is voor kou. Als altijd is ze goed gekleed. Ze draagt een donkergroen pak met een coltrui in een bijpassende bruinrode kleur. Aan het eind van haar lange benen zitten platte zwarte schoenen - schoenen speciaal voor in huis! stelt Agneta vast die zich, zoals gewoonlijk, verbaast over de vooruitziende blik van Anne-Marie en kijkt naar haar eigen pluizige Helly Hansen-sokken. Anne-Marie’s grijze haar is kort geknipt en ze draagt een nieuwe rode bril.
– Mooie bril, zegt Agneta complimenteus, terwijl ze liever niet wil weten hoeveel de bril heeft gekost.
Inga doet de deur tussen de gang en het kantoor dicht. Ze toetst het nummer in op de telefoon die op de speaker staat, en zet het volume laag. Ze komen allemaal dichterbij zitten om te kunnen verstaan wat Ellen zegt, zonder dat het buiten het kantoor te horen is. Er zit veel ruis op de lijn en Ellen laat weten dat ze rond het zwembad loopt op zoek naar het beste signaal.
– Het zwembad! briesen de meiden van de Junta, jaloers vanuit hun winterse kou, maar Ellen negeert hun commentaar.
– Ik moet het kort houden, want de batterij van mijn telefoon is bijna leeg. We hebben een probleem.
– Wat voor probleem?
– Dat weet ik nog niet precies, maar in het ergste geval is het heel ernstig. Ik durf er nauwelijks aan te denken hoe ernstig.
– Hoezo?
– Er schijnen drie meisjes die wij hebben geholpen te zijn doodgebloed. Het kan toeval zijn, of het kan met iets anders te maken hebben, maar onze vroedvrouwen zijn bang geworden en sommigen van hen willen niet doorgaan. Een priester is een of ander onderzoek begonnen en dreigt de politie erbij te halen. Ik had trouwens gisteravond zelf problemen met de politie, maar dat had waarschijnlijk een heel andere reden.
– Wat was er aan de hand?
– Laat maar zitten. Dat vertel ik later nog wel. Ik geloof niet dat het hier iets mee te maken heeft.
– Blessing zegt dat er met de meisjes niets aan de hand was en dat ik me niet zo druk moet maken, maar ik vertrouw de zaak niet. Ik wil alleen niet te veel de aandacht trekken door zelf op onderzoek uit te gaan. Het zou verschrikkelijk zijn als hun dood iets met ons te maken heeft.
– Het klinkt niet eenvoudig. Wat zouden wij van hieruit kunnen doen?
– Ik ga proberen wat van de medicijnen in handen te krijgen die we de meisjes hebben gegeven, en die wil ik aan iemand meegeven die richting Zweden gaat. Kennen jullie iemand die die medicijnen zou kunnen analyseren, zodat we weten wat er in zit en of er iets is misgegaan.
– Ik zou niet weten wie, maar …
– Anne-Marie, ken jij niet iemand op je werk die je vertrouwt?
– Bedoel je een chemicus?
– Ja, of iemand anders die een betrouwbaar onderzoek kan doen.
– Ik weet het niet. Ik moet er even over nadenken.
– Maar als de medicijnen van Medici komen, is het dan niet beter dat het onderzoek buiten het bedrijf wordt gedaan?
– Waarschijnlijk wel…
– Heeft nog iemand anders een idee?
– Maar hoe zit het met jouw man Björn? Zou hij ons niet kunnen helpen?
– Ik weet het niet … hij is niet op de hoogte van alles wat we doen …
– Dan is het misschien de hoogste tijd dat hij wordt geïnformeerd. Agneta’s stem klinkt scherp.
– Maar dat zou ik hem dan wel zelf willen vertellen, stribbelt Ellen tegen, en dat is van hieruit nogal lastig.
– We zullen kijken of we iemand anders kunnen vinden. Wanneer denk je dat die medicijnen hier kunnen zijn?
– Dat weet ik niet, want de vluchten die de meeste Zweden nemen, gaan maar drie keer per week, dus dat moet ik nog uitzoeken. In ieder geval zo snel mogelijk. Ik stuur jullie een mail met informatie over de vlucht en wie de spullen bij zich heeft, zodat jullie elkaar op Arlanda kunnen ontmoeten. Is dat goed?
– Prima. Hoe is het verder gegaan?
– Goed. Ik heb de meeste spullen en medicijnen uitgedeeld en in de dorpen waar we een fatsoenlijke training hebben kunnen geven gaat het op dit moment heel goed. Veel vroedvrouwen zijn echte natuurtalenten. Sterk en moedig. In de ziekenhuizen is het een stuk lastiger. Daar zijn ze allemaal doodsbang betrapt te worden. Artsen hebben veel meer te verliezen - of misschien zijn ze gewoon laffer.
– Helemaal mee eens! briest vroedvrouw Agneta.
– Wanneer spreken we elkaar weer?
– Dat weet ik nog niet, maar ik laat van me horen. Nu is mijn batterij leeg. Tot horens!
– Wees voorzichtig!
Voor de groep uit elkaar gaat geeft Inga een lijst aan Agneta: Frankfurt: 15 dozen flexibele Karman-catheters, 50 dozen Mife-pristone.
Lisa in Eskilstuna: 3 dozen rubber handschoenen, twee dozen pijnstillers.
Ulla in Umeå: 10 vacuümpompen, 5 dozen dilatatoren in plastic.Gudrun in Lund ??
– Ik zal met Gudrun contact opnemen, zegt
Agneta terwijl ze haar laarzen aantrekt.
Chongwe-District, Zambia
7 februari 2004
Beauty is voor haar gevoel pas net in slaap gevallen als er voorzichtig op de deur wordt geklopt. Zachtjes, nauwelijks hoorbaar, maar Beauty slaapt altijd licht. Een onbekende mannenstem fluistert iets over een zieke vrouw. Meestal weet Beauty wel ongeveer wanneer ze kan verwachten dat ze ’s nachts op pad moet, maar nu is er blijkbaar iets onverwachts gebeurd. Ze trekt haar jurk over haar hoofd, sjort aan de rits, pakt haar tas en duwt de deur voorzichtig open. Het is opgehouden met regenen, maar zware wolken bedekken de hemel, waardoor het buiten aardedonker is. Het laatste wat Beauty zich uiteindelijk zal kunnen herinneren is de sterke geur van vochtige planten.
Ze wankelt op de wiebelige en ietwat gladde trap.
Voor ze haar balans heeft teruggevonden voelt ze plotseling van achteren een sterke arm die om haar hals klemt terwijl de andere hand van de man haar mond afdekt. De sterke hand drukt zo hard dat haar bovenlip tegen haar neus wordt geduwd. Vieze vingers duwen tegen haar tanden. Ze probeert te schreeuwen, maar de man drukt nog iets harder, en knijpt nu ook haar neus dicht, zodat ze geen lucht meer krijgt. Hij buigt haar nek achterover, waarbij een halswervel kraakt. Het doet pijn.
Haar blote voeten glijden uit in de klei op het erf, maar ze wordt door diverse sterke handen overeind gehouden. Donkere schaduwen bewegen zich om haar heen, maar ze herkent niemand. Het ruikt naar vieze kleding en zweet. Ze voelt stoffig haar en er zijn veel sterke armen. Harde spieren houden haar stevig vast. De eeltige vingers die haar neus hebben losgelaten, maar hard tegen haar tanden drukken, dempen het geluid van haar geschreeuw. Ze laat haar tas vallen en probeert naar achteren te schoppen. Ze is nog steeds meer boos dan bang.
Opeens drukt de man zijn arm nog strakker om haar keel, waardoor ze moeilijk kan ademhalen. Maar ze kan nog steeds zien en schopt zo hard als ze kan tegen de schenen van de belager achter haar. Ze probeert zich los te wringen, maar de greep om haar nek is te stevig. Ze zwaait met haar hoofd heen en weer om beter te kunnen kijken. Herkent ze iemand? Wat zijn ze met haar van plan?
Andere handen pakken haar armen van achteren vast, terwijl er een stinkende lap rond haar ogen wordt geknoopt.
Niemand zegt iets, maar ze hoort voetstappen en hijgerig ademhalen. Volgens mij zijn ze met een grote groep, denkt ze. De sterke man duwt haar voor zich uit, terwijl de anderen in haar zij porren. Er is niemand die ze herkent, noch aan de fluisterende stemmen die sporadisch iets met elkaar uitwisselen, noch aan een geur.
– Nu zal je boeten, vuile kindermoordenaar, sist iemand, wiens stem ze niet herkent. De stem klinkt jong en misschien een tikkeltje angstig. Hij rukt aan de mouw van haar jurk, waardoor de dunne stof scheurt.
– En we weten waar die blanke vriendin van je woont, zegt een andere stem, harder en agressiever.
Beauty verzet zich zo hard ze kan terwijl ze
over het hobbelige pad wordt voortgeduwd.
Chongwe-District, Zambia
8 februari 2004
Pater Abraham denkt na. De zon verdwijnt snel achter de bosrand en de avondwind, die door de bananenbladeren suist, is verkoelend. Hij zit op het witgeverfde bankje voor zijn kerk, en zijn toga is stoffig en bezweet. Hij zal zijn buurvrouw weer om hulp moeten vragen met de was. Aan zijn voeten draagt hij plastic sandalen, zodat hij zijn leren schoenen niet verslijt. Het kost hem steeds meer moeite zichzelf netjes te houden, zelfs voor de kerkdiensten. Net als de rest van de gemeente lijdt de priester honger. Bij de hoek van de kerk scharrelt een haan. Hij heeft nog een aantal hennen over, die nauwelijks meer eieren leggen en met elkaar vechten om het schamele beetje voer. Misschien kan hij ze beter opeten nu ze nog wat vlees aan hun magere poten hebben. De bijbel ligt ongeopend op de knie van de priester. Hij weet niet waar hij naar een antwoord kan zoeken.
Eigenlijk is dit de beste tijd van de dag, als de schemering nadert, de vogels duikvluchten maken tegen de gouduitgeslagen hemel en de cicaden zich opmaken voor hun nachtelijk concert. In de hutten rond de kerk wordt het vuur aangestoken, want voor degenen die voedsel hebben is het etenstijd. Achter het schoolgebouw blaft een hond. Normaal wordt pater Abraham rustig van de avondgeluiden, maar vandaag wil zijn onrust niet zakken. Aanvankelijk kwam de blanke man als een geschenk uit de hemel. Al meer dan een jaar kampte pater Abraham met gewetenswroeging over de informatie die hij had gekregen. Het was begonnen met een paar jongemannen uit het dorp die hem op een zondag na de kerkdienst hadden opgezocht. Hij had ze in zijn kleine huis uitgenodigd, omdat ze zich buiten niet op hun gemak leken te voelen. Een vertrouwenskwestie, dacht pater Abraham tevreden. Het geven van zielenhulp is het onderdeel van zijn werk waar hij het meest van houdt. Hij had slechts voor twee bezoekers een stoel en de jongste ging op de vloer van aangestampte aarde zitten.
– We gaan misschien niet zo vaak naar de kerk, begon de oudste jongen, waarop pater Abraham knikte. Hij had ze al een paar jaar niet meer in de kerk gezien.
– Maar we willen toch doen wat juist is, want wij weten wat God wil, dat hebben we in de Bijbel gelezen. (Oh ja? dacht pater Abraham, niet geheel overtuigd.)
– En nu is er in dit dorp iets raars aan de hand, ging de jongen verder.
– Oh ja? Wat dan?
– Er is een heks aan het werk! zei de jongste van de drie beslist. En wij denken dat we weten wie dat is.
– Zo, zo. Waarom geloven jullie in hekserij?
– We zijn er alle drie - de oudste praatte terwijl de andere twee instemmend knikten - van overtuigd dat we onze vriendinnen zwanger hebben gemaakt.
– Jullie vriendinnen? Zwanger? Voor het huwelijk? Pater Abraham deed alsof hij ontdaan was.
– Maar zijn jullie wel van plan met de meisjes te gaan trouwen?
– Dat waren we misschien wel van plan, maar er is iets raars gebeurd. De meisjes kijken niet meer naar ons om en hun buik wordt helemaal niet dikker.
– Hoe kunnen jullie er eigenlijk zo zeker van zijn dat de meisjes werkelijk zwanger waren? vroeg pater Abraham, die zich onkundig voelde en niet goed wist of een man kon weten dat hij een vrouw had bevrucht.
Deels omdat de jongens vele keren, op verschillende momenten en op verschillende dagen van de maand het bed met de meisjes hadden gedeeld, en deels omdat de meisjes er na een poosje tussenuit knepen en geen belangstelling meer hadden. Dat is meestal een teken dat ze hebben ontdekt dat ze zwanger zijn. Daarna was er niets gebeurd. Dat wil zeggen, de meisjes wilden nog steeds niets van de jongens weten. Ze maakten een eind aan de relatie, kwamen daar niet op terug, en hun taille bleef even slank als ervoor. Dat was erg verdacht.
– Het moet hekserij zijn!
Of iets veel ergers, dacht pater Abraham, die niet in hekserij geloofde en absoluut niet wilde dat er iemand als heks zou worden aangewezen. In tegenstelling tot de meeste andere dorpspriesters was hij bij de bisschop in de stad geweest, waar hij was geïnformeerd over wat er mogelijk is als iemand zich niets van Gods wil aantrekt en bereid is de heiligste principes van het leven te negeren. Apparaten en medicijnen - werktuigen van de duivel. Na het bezoek van de jongens was pater Abraham in het dorp navraag gaan doen, maar van de vrouwen kreeg hij voornamelijk ontwijkende antwoorden. Zelfs veel vrouwen die in de kerk kwamen wilden niet over de kwestie praten, terwijl zij toch zouden moeten weten wat de Bijbel hierover zegt. ‘Er worden hier toch al zoveel kinderen geboren van wie een veel te groot deel geen enkele toekomst heeft.’ Alsof dat een reden zou mogen zijn tegen Gods geboden in te gaan!
Een deel van de mannen was wat mededeelzamer.
Op een middag zat pater Abraham voor de kruidenierswinkel met
Malcolm over ditjes en datjes te praten. Ze hadden het over de
verschillen tussen de mensen van de Bemba-, de Tonga- en de
Lozistam. Malcolm beweerde stellig dat de verschillen in de
baarmoeder ontstonden, waarin de moedermelk die de kinderen krijgen
in elke stam een andere samenstelling heeft. pater Abraham zei dat
hij niet geloofde dat kinderen in de baarmoeder al melk dronken,
maar toen zei Malcolm beslist:
– Hoe kunt u dat nou weten, u hebt helemaal geen kinderen. Ik heb er vijf!
En toen begon Malcolm over zijn kinderen te vertellen. Sinds hij en zijn vrouw zeven jaar geleden waren getrouwd, was er ieder jaar een kind geboren. Maar nu kwamen er al twee jaar geen kinderen meer.
– En hier is niets mis mee, zei Malcolm, terwijl hij betekenisvol zijn benen spreidde.
– Of met mijn tempo tijdens de nacht. Weer een gebaar waardoor pater Abraham zich nog meer geneerde.
– Het lijkt net alsof het tegenwoordig niet meer blijft zitten. De verklaring van Malcolms vrouw was dat ze na zoveel bevallingen onvruchtbaar kon zijn geworden, waar ze overigens heel blij mee was. Maar Malcolm had het gevoel dat het waarschijnlijk ook met hekserij te maken had. Die Beauty bijvoorbeeld, waar houdt die zich eigenlijk mee bezig?
Vervolgens kwam de dood van Puni. Pater Abraham had geprobeerd met Puni’s moeder te praten, maar hij was van dat gesprek niet veel wijzer geworden. Misschien was haar dochter de laatste tijd ongewoon stil en zelfs misselijk geweest, maar dat had haar moeder aan examenvrees geweten. Als Puni haar examen niet zou halen, zou ze niet verder kunnen leren, en ook al zou ze met hoge cijfers slagen, haar toekomst was sowieso heel onzeker. Puni’s vader was lang geleden naar de stad vertrokken en stuurde geen geld meer, en omdat er nog een heleboel kleine broertjes en zusjes waren wist haar moeder niet of ze Puni’s studie zou kunnen betalen. Maar zonder topbeoordeling hoefde ze niet eens het geld te gaan tellen. Dat Puni zo dom zou zijn zwanger te worden - nee, dat ging er bij haar moeder niet in.
Opeens herinnerde hij zich een soortgelijk geval. Een meisje in een ander dorp was, zonder eerst ziek te zijn geweest, zonder duidelijke oorzaak, plotseling overleden. De situatie was door de familie doodgezwegen en de begrafenis had in stilte plaatsgevonden. Zou ook zij ergens in het gras zijn doodgebloed?
Pater Abraham wist het niet en kwam met zijn speurwerk geen stap verder, maar er had wel iemand verteld dat Beauty daar ook naartoe was geroepen en onderzoek had gedaan. En waren er de laatste tijd in de meeste families niet veel minder kinderen geboren dan normaal?
‘Hekserij’, gonsde het steeds vaker en alle vingers wezen in de richting van Beauty. Dat vond pater Abraham niet prettig. Altijd zou hij zich de scène in de donkere kamer blijven herinneren met het vreselijk kleine armpje dat uit het vuurrode onderlichaam stak, en Beauty’s krachtsinspanning om zowel het leven van het kind als dat van de moeder te redden. Nee, hij wist dat Beauty geen heks was, want hij geloofde niet in hekserij. Maar misschien was ze schuldig aan iets anders.
Hij wilde de verantwoordelijkheid niet aan de bijgelovige dorpsbewoners overlaten en was daarom met de politie gaan praten, maar daar had hij geen hoge verwachtingen van. De enige manier om bij de politie iets voor elkaar te krijgen, was ze flink te betalen en daar had pater Abraham geen geld voor.
En nu was dus enkele dagen geleden opeens de westerse blanke man opgedoken. Het regende en hij was in een modderige Jeep zelf naar het kleine huisje van pater Abraham naast de kerk komen rijden. Hij was nogal onpraktisch gekleed in een lichtblauw overhemd met een donkere broek, maar hij was een bijzondere man. God had hem gestuurd.
Toen het was opgehouden met regenen waren ze naar buiten gegaan en op het bankje van pater Abraham gaan zitten. De man zei dat de geur van eucalyptus hem bedwelmde. Hij wilde een hele poos alleen maar zwijgend zitten luisteren, hoewel het af en toe opnieuw begon te regenen. Pater Abraham haalde zijn grote paraplu waar ze samen onder pasten. Terwijl de man een geurig blad van een struik tussen zijn handen wreef, zakten zijn schoenen in de modder. Hij hield van Afrika, zei hij. En de bisschop had hem aangeraden contact met pater Abraham op te nemen.
De priester ging rechtop op het bankje zitten. De bisschop zelf liet nooit iets van zich horen, hoewel pater Abraham na het bezoek aan de stad diverse keren had gebeld, maar misschien kwam dat omdat de bisschop een volle agenda had. Natuurlijk hebben bisschoppen een volle agenda.
– Ik ben vooral in abortus geïnteresseerd, zei hij. U heeft misschien gehoord dat kindermoord ook in mijn land een belangrijke kwestie is. Na vele jaren strijd hebben de oprechte christenen de president eindelijk zo ver gekregen dat hij de demonen uit het westen, die door de Duivel zelf zijn gezonden om kleine zwarte kinderen te vermoorden, gaat aanpakken.
Ja, daar had pater Abraham inderdaad iets over gehoord. Hij kon het alleen maar met de Amerikaan eens zijn en knikte hevig. Het is een zeer belangrijke kwestie.
De pater wist wat er in de Bijbel stond en de kersverse, diepgelovige vrienden wisselden vele gedenkwaardige Bijbelcitaten uit, maar de Amerikaan had ook andere sterke argumenten. En foto’s!
Hij haalde een tas uit de auto en liet een boek
zien met de meest afschuwelijke foto’s van piepkleine kinderen met
lichaampjes vol messteken. Ze lagen in een grote plas bloed; ze
waren zo klein, ze pasten in één hand. Allemaal
vermoord.
Helaas hadden bijna alle kinderen in het boek een blanke huid en
omdat pater Abraham vermoedde dat de foto’s daarom op zijn gemeente
minder indruk zouden maken, sloeg hij het aanbod het boek te mogen
lenen vriendelijk af. De Amerikaan wilde in Afrika graag een
bijdrage leveren aan de christelijke strijd voor het ongeboren kind
en had van de bisschop begrepen dat pater Abraham daar iets over
had te vertellen. Toen, op dat moment, had pater Abraham gedacht
dat de Amerikaan een geschenk uit de hemel was. Nu was hij daar
niet meer zo zeker van. Vannacht was een groep gemaskerde jonge
mannen naar Beauty’s huis gegaan, hadden haar naar het bos gesleurd
en haar daar zo geslagen dat ze bewusteloos was geraakt. Tegen de
ochtend had ze zich met een gebroken arm en een paar gekneusde
ribben terug naar het dorp weten te slepen.
Pater Abraham had haar opgezocht, gekweld door een slecht geweten. Ze was verschrikkelijk toegetakeld, maar bij bewustzijn en kon vertellen wat er was gebeurd.
‘Dit is wat je verdient, vuile kindermoordenaar!’ hadden de daders steeds opnieuw geschreeuwd, zodat de boodschap haar niet zou ontgaan, maar erg overtuigend had het niet geklonken. Beauty had niemand herkend en dacht niet dat de mannen uit de buurt kwamen of haar uit eigen overtuiging hadden geslagen.
– Ze waren op de een of andere manier niet echt kwaad. Volgens mij hadden ze er geld voor gekregen en deden ze het alleen omdat ze ervoor waren betaald.
Dan is het uitgesloten dat het heksenjagers
waren, denkt pater Abraham. Wie kon het zich veroorloven een hele
bende in te huren om een eenvoudige vroedvrouw af te ranselen? Hij
wist niet wat hij moest doen. Onhandig sloeg hij zijn bijbel open
om een antwoord te vinden. Maar de zon ging onder en het antwoord
verdween in de duisternis.
Washington Post, VS, 5 februari 2005
Rechter McArthur vergiftigd
Onderzoek naar moord begonnen
Op verzoek van de politie heeft op het lichaam van de vorige week overleden rechter van het Hooggerechtshof, Vernon McArthur, sectie plaatsgevonden. Aanvankelijk werd aangenomen dat de doodsoorzaak een hartinfarct was, aangezien de rechter onlangs een bypassoperatie had ondergaan, maar volgens het sectierapport is de rechter door verstikking om het leven gekomen. In het bloed van de rechter werden sporen van een smaaken geurloos gif gevonden dat de ademhalingsorganen verlamt.
‘We zijn geïnteresseerd in iedereen die ons
enige informatie over de zaak kan verschaffen’, zegt inspecteur
Stephen Chu van de politie van Washington.‘We denken dat de rechter
niet zo lang geleden een nieuwe schoonmaakster had aangenomen die
we tot nu toe nog niet hebben kunnen identificeren.
Schoonmaakbedrijven of privépersonen die hierover contact met de
rechter hebben gehad, worden verzocht zich bij de politie van
Washington te melden.’
Lusaka Zambia
9 februari 2004
Bij het stoplicht heeft de taxi opnieuw motorpech. Ellen kan het niet opbrengen kwaad te worden en draait het raampje omlaag voor een beetje koele lucht, terwijl de chauffeur uitstapt en onder de motorkap gaat staan wroeten. Het waait een beetje, maar de lucht is allesbehalve fris. De smog van uitlaatgassen ligt als een deken over de stad en wordt elke maand erger. Door de stijgende armoede wordt er steeds meer op benzine met een laag octaangehalte gereden en auto’s zonder katalysator mogen, zolang ze überhaupt vooruit komen, hoestend door de stad blijven rijden. Dikke zwarte rook wordt de uitlaat uitgeblazen. Het is een wonder dat de rook nog kan opstijgen en niet als een zwarte brij aan de weg blijft kleven.
Voorbijrijdende auto’s toeteren naar Ellens taxi waarbij bemoedigend of juist onbeschoft wordt geschreeuwd. De taxichauffeur schreeuwt terug. De drie meisjes, die in krijtwitte schooluniformen voorbij lopen, giechelen om de lelijke woorden. Opnieuw kijkt Ellen in haar rugzak.
Ze heeft nog niet bepaald hoe ze haar opdracht zal aanpakken en wil dat laten afhangen van wie ze straks tegenkomt. Het moet lijken of ze spontaan langskomt. In haar rugzak zit een enveloppe met daarin twee dunne, aan elkaar vastgeplakte stukjes karton waartussen drie witte pillen zitten. Vreemd genoeg zat er op het doosje dat ze van Blessing kreeg geen etiket en was het merk er met de hand opgeschreven.
Op de enveloppe staat het huisadres van Agneta. Bij nader inzien leek het haar beter net te doen alsof het om een gewone brief gaat die ze voor de zekerheid niet met de Zambiaanse posterijen wil versturen. Misschien zou de brief zelfs met de ambassadepost kunnen worden verstuurd. Maar dat Agneta of iemand anders naar vliegveld Arlanda zou komen om de brief in ontvangst te nemen maakt de opdracht zo gewichtig, dat het verdacht zou kunnen lijken. En hier moet alles alledaags zijn, zó alledaags. De taxichauffeur begint breeduit te lachen, zodat al zijn witte tanden zichtbaar worden en de auto rijdt weer verder. Ellen meldt zich bij de bewaker van de Zweedse ambassade, ze wil Martin Lindström spreken, ambtenaar ontwikkelingshulp voor gezondheidsvraagstukken. Een bezoek aan de Zweedse ambassade is altijd lastig, want alle deuren zitten op slot, zelfs die van de keuken, zodat er bij elke verplaatsing binnen het gebouw steeds iemand van het personeel nodig is die de deur met een kaart en een code moet openen. Ellen krijgt koffie met melk, ze pakt het kopje aan en gaat op een van de tuinstoelen op de binnenplaats zitten wachten - voor alle zekerheid in de schaduw. Na een kwartier komt Martin Lindström haastig aanlopen. Hij is op weg naar een volgende vergadering en bovenop de stapel papieren die hij draagt balanceert een fles mineraalwater. Hij gaat niet zitten.
– Hoi Ellen, wat leuk je te zien, dat is lang geleden.
– Ja, ik ben de laatste tijd niet zo vaak in Lusaka geweest. (Leugen.)
– Hoe gaat het met je proefschrift?
– Aardig dat je dat vraagt, maar ik heb het de laatste tijd zo druk op mijn werk gehad, dat ik me niet goed heb kunnen concentreren, dus het tempo ligt wat aan de lage kant. (Leugen of misschien juist helemaal waar?)
– We moeten elkaar snel eens wat uitgebreider spreken. Misschien kunnen we op een avond samen een hapje gaan eten?
(Beleefd en voor de hand liggend, maar een leugen. Martin heeft geen tijd voor iedere willekeurige Zweed die voorbijkomt en wil zijn kostbare representatieloze uurtjes gebruiken om zijn vrouw en kinderen te knuffelen.)
– Goed idee. Bel me als je tijd hebt. Ik logeer in het Pamodzi.
– Hoelang blijf je?
– Nog bijna twee weken. (Hopelijk waar.)
Martin Lindström is nog steeds niet gaan zitten en houdt de stapel papieren met de fles water op zo’n onhandige manier vast dat het duidelijk is dat hij er weer snel vandoor wil. Hij heeft geen tijd voor kletspraatjes.
– Kwam je met een speciale reden …? (Met een blik op zijn horloge.)
– Ja, eigenlijk wel. (You bet!) Ik heb een brief die ik met spoed naar huis moet zien te krijgen en ik hoorde dat jij binnenkort naar Zweden gaat.
Ellen staat op om hem aan te kunnen kijken, zo zelfverzekerd als ze kan. Alledaags, zó alledaags.
– Ja, dat klopt, ik ga naar een vergadering in Zweden. Ik vlieg morgen.
– Perfect!
– Waar gaat het precies om? (‘Heeft u uw koffer zelf ingepakt?’ zoals ze altijd op het vliegveld vragen.)
– Het gaat om deze brief.
Ellen haalt de stevige, nauwkeurig dichtgetapete enveloppe met Agneta’s naam en adres tevoorschijn. Ze heeft in haar portemonnee zelfs een paar Zweedse postzegels gevonden en die op de brief geplakt.
– Ik heb in opdracht van een vriendin een gouden kettinkje gekocht dat ze iemand voor haar veertigste verjaardag cadeau wil doen. Nu blijkt mijn vriendin zich in de datum van het verjaardagsfeestje - dat aanstaande vrijdag al wordt gevierd - te hebben vergist, waardoor ik het niet zelf kan meenemen nu er dus plotseling haast bij is. Zelfs al zou ik vertrouwen in de Zambiaanse post hebben, wat ik niet heb, dan nog komt de brief niet op tijd aan. Je hoeft hem op Arlanda alleen maar even op de bus te doen.
– Geen probleem. Dat regel ik voor je. Was er verder nog iets?
– Nee, maar ik hoop dat we snel wat kunnen afspreken. Dat zou gezellig zijn. (Leugen.)
– Ik bel je! (Leugen.)
Martin legt zijn stapel papieren met de fles water neer, pakt de enveloppe aan met de drie witte tabletten, doet hem in zijn binnenzak en pakt zijn spullen weer op. Ellens hand trilt een beetje als ze haar rugzak oppakt en Martin volgt naar de beveiligde uitgang, waar hij haar, na een stevige handdruk, naar buiten laat. Het ergste dat kan gebeuren is dat hij vergeet de enveloppe uit zijn binnenzak te halen. Hij zal hem zeker niet openmaken. Ellen zucht diep als ze zich bij de bewaker van de ambassade uitschrijft. Ze zou hier nooit naartoe zijn gegaan als het geen pure noodzaak was geweest. Het heeft haar al heel wat energie gekost haar oude collega Margoth met man en kinderen uit de weg te gaan die -uiteraard - na hun safari Hotel Pamodzi kwamen binnenstampen. Ellen had een paar keer gegroet, en zelfs een keer met hen aan dezelfde ontbijttafel gezeten, maar had zich er steevast uitgekletst als er werd voorgesteld samen uit eten te gaan of te gaan winkelen. ‘Ik heb echt geen tijd’, ‘Vanavond kan ik helaas niet’, ‘Ik geloof dat ik dan naar de Copperbelt ga’. Wonderlijk genoeg verdraagt ze het gezelschap van Josh wel. Zo heet hij, de Amerikaanse freelance journalist, Josh Smith uit Florida. Ze zijn samen naar het winkelcentrum Manda Hill geweest om wat nieuwe, meer praktische kleding voor hem te kopen. Hij rijdt in een huurauto, een grote Jeep Cherokee, waarmee hij haar graag rondrijdt. Ellen plaagt hem steeds dat hij het zo belangrijk vindt dat de auto Amerikaans is. Hij is in een aantal opzichten een echte chauvinist, maar zijn niet alle Amerikanen dat?
Ze hadden voor hem een kakikleurige broek gekoocht, die in een korte broek kan worden omgetoverd door de pijp onder de knie af te ritsen, en een paar geruite overhemden met korte mouwen. Een wat meer Afrikaanse outfit zag hij absoluut niet zitten, hoewel hij voor de grap een tuniek met felle patronen aanpaste en ze helemaal in een deuk lagen toen hij daarin door de winkel paradeerde. Als dank voor haar hulp bij het winkelen kocht hij voor haar in de exclusieve souvenirwinkel een slanke, houten leeuwin.
– Ze lijkt op jou, zei hij. Sterk en besluitvaardig. Ze voelde dat ze bloosde.
Ze moest eraan denken Björn vanavond te
mailen.
Tampa, Florida, VS
17 februari 2004
Ik heb drie oudere broers, Bill, Joe en Mitch. Ze zijn veel ouder dan ik en gingen al het huis uit toen ik nog klein was. Meestal was ik alleen met mijn vader, want mijn moeder lag voornamelijk in bed en mijn vader moest dus overal alleen voor zorgen. Ik ging met de schoolbus naar school, maar soms, als er in de winter zo veel sneeuw lag dat we niet bij de hoofdweg konden komen, mocht ik thuisblijven. Dat ging ook zo bij andere kinderen uit de klas, maar die hadden wel een moeder die hen met hun huiswerk hielp. Ik niet. Ik had alleen mijn vader.
Toch vond mijn vader dat we het goed hadden. Hij vertelde vaak over vroeger toen hij klein was en zijn ouders tijdens een paar strenge winters het huis niet warm konden krijgen, waardoor ze hun eigen houten hekken hadden moeten opstoken. Ik begreep dat zoiets het ergste was wat je kon overkomen, want dan kon je het vee niet meer op je eigen akkers houden, en dan kon er van alles gebeuren. Hekken waren van levensbelang. Het eerst wat mijn vader deed toen hij de boerderij overnam, was het huis isoleren, zodat de warmte binnenbleef. Godzijdank hadden we het zelden koud. Mijn vader was erg aan zijn hekken gehecht. We wisten al lang dat de regering van mensen zoals wij niets moest hebben. Eigenlijk was heel Montana één grote volksverlakkerij. De meeste mensen, die hier in het begin naartoe verhuisden, verkeerden in de veronderstelling dat zowel het klimaat als de kwaliteit van de grond veel beter was dan in werkelijkheid. Mijn vader had nog een oude brochure, die mensen naar Montana moest lokken, maar wij herkenden helemaal niets van wat er in de tekst beschreven stond. Baker zou er als een grote stad uitzien en de velden zouden bezaaid zijn met de meest uiteenlopende bloemensoorten. Dat had ik nog nooit gezien.
Onze familie had geluk, want ze bestond uit zeer bekwame landbouwers, althans dat denk ik, omdat wij als een van de weinige families nog over waren. Toen ik nog klein was waren bijna alle boerderijen om ons heen alweer in het bezit van de regering of van een bank, omdat de mensen het geld voor de woning niet langer konden opbrengen. De banken gaven een hoop geld aan politici en kregen later hun geld weer terug doordat de regering de boerderijen van mensen afpakte en ze aan de banken gaf. Maar al die huizen bleven leegstaan, omdat natuurlijk niemand van de banken hiernaartoe wilde verhuizen. Die wilden allemaal in de stad wonen, het liefst in Washington. Daar begrijp ik niets van, Gods schepping was veel zichtbaarder bij ons, dat realiseer ik me, nu ik ver weg ben en af en toe naar huis verlang. We reden altijd met de tractor naar de oude verlaten boerderijen, bijvoorbeeld als mijn vader een raamkozijn, een lading bakstenen of iets anders nodig had. Die spullen haalden we dan weg uit de huizen die nog over waren, hoewel ze bijna op instorten stonden omdat ze door niemand werden onderhouden. We hoefden die spullen dan dus niet te kopen, wat een hoop geld scheelde. Dat was fijn. Ik zocht altijd naar schatten, zoals glazen potjes of porseleinen schaaltjes. Het meeste was kapot, maar soms vond ik iets moois.
Als we daar aan het zoeken waren, vertelde mijn vader altijd over de families die waren verhuisd en wie daarna het huis had overgenomen. Dat was meestal de regering en het ging vaak om belastinggeld. De regering vroeg zulke hoge bedragen, dat de mensen hun boerderij moesten verlaten, waarna de akkers weer dichtgroeiden. Is dat nou normaal, dat een regering geld afpakt dat mensen nodig hebben om te kunnen overleven?
Ik snap niet dat een regering zo zijn gang kan gaan. In de Bijbel staat toch overduidelijk dat God beslist en niet de vorsten of de bazen. Als we volgens de Bijbel zouden leven en niet de wetten en regels zouden volgen die mensen hebben bedacht zonder zich om Gods wil te bekommeren, zou alles anders zijn. Dan zou ik me bijvoorbeeld niet hoeven te verbergen.
Het was, geloof ik, in de zomer toen ik in groep zes begon, dat mijn moeder naar de kamer van mijn broers verhuisde. Die waren toch het huis uit. Mijn vader voelde zich erg eenzaam en begon naar mijn kamer te komen, waar hij naast me in het smalle bed kroop. Maar dat was erg krap en onpraktisch, daar had hij wel gelijk in, en dus verhuisden we naar het grote bed in de slaapkamer. Ik begreep best dat hij zich eenzaam voelde en dat het de schuld van mijn moeder was, omdat ze zich in de kamer van de jongens had opgesloten, maar toch vond ik het niet fijn. Mijn vader was lief, het was niet zo dat hij me sloeg of zoiets. De jongens sloeg hij af en toe, maar mij nooit. Maar er waren andere dingen die ik niet prettig vond.
Als mijn moeder dat met het gehoorzamen en begeren van je echtgenoot maar had begrepen, dan was alles anders geweest. Nadat ik in de winter in de slaapkamer van mijn ouders was gaan slapen, kocht mijn vader de grote John Deere-tractor. We hadden dat jaar een goede oogst gehad, maar de winter zette vroeg in. Ik was bang dat ik niet zo vaak naar school zou kunnen gaan, omdat alles weer dicht zou sneeuwen, en mijn moeder lag al sinds de herfst in het ziekenhuis. Toen beloofde mijn vader dat hij me iedere ochtend met de mooie nieuwe tractor naar de grote weg zou rijden, zodat ik geen enkele schooldag zou missen. Dat maakte me erg blij en ik dacht dat pappa toch wel heel veel om me gaf. Dat hij echt van me hield.
Toch miste ik flink wat schooldagen omdat de schoolbus, soms vanwege de sneeuwhopen en soms omdat het gewoon te koud was voor alle auto’s, zelfs niet de grote weg op kon. Maar het was fijn boven in de warme cabine van de tractor te zitten en daar te blijven wachten tot de koplampen van de schoolbus bij het kruispunt zichtbaar werden. Dan gaf mijn vader me een kus, waarna ik naar beneden klom en naar de bus liep.
Ik had geen echt goede vrienden op school. Ik woonde ook zo afgelegen en ik mocht na school niet in de stad blijven. Er kwam ook bijna nooit iemand bij mij thuis. Als ik jarig was kreeg ik meestal één mooi cadeau van mijn vader, een pop of een jurk en zelfs een keer een fiets, en als mijn moeder thuis was bakte ze een taart.
Mijn tante uit Minnesota stuurde me met kerst en met mijn verjaardag altijd een paar boeken. Die gingen over zoete kinderen die goede daden verrichtten en de hele tijd aan Jezus dachten. Soms waren de boeken een beetje saai, maar het was ook wel weer leuk om over kinderen te lezen die naast elkaar in huizen woonden waar alleen een heg tussen zat en die elkaar ophaalden om samen naar school te gaan. Ze logeerden bij elkaar en maakten soms ruzie, maar altijd kwam alles goed voor het boek uit was. Bij mij mocht nooit iemand komen logeren.
Eigenlijk hield ik veel meer van de Bijbel dan van boeken over schattige kinderen. Ik herkende veel in de verhalen over Jezus die aan het kruis werd genageld en over het Israëlische volk dat door sprinkhanen werd geteisterd. Wij hadden ook last van sprinkhanen gehad.
Precies in mijn eindexamenjaar van de middelbare school gebeurde er iets verschrikkelijks, we verloren de boerderij. Ik had allang gemerkt dat we veel minder geld hadden en dat mijn vader steeds vaker over de bank en de chef van de banken de belastingen praatte. Mijn moeder lag weer in het ziekenhuis. Misschien kwam dat omdat we geen geld voor haar dure medicijnen hadden, maar mijn vader zei altijd dat ze haar dure sieraden beter kon verkopen dan te klagen. Ik weet niet waarom ze dat niet wilde. Ze wilde helemaal niets. Behalve zich in haar kamer opsluiten en slapen.
Hoewel, ik herinner me één keer dat ze de keuken inkwam om met me te praten. Mijn vader was ergens buiten en ik was vrij van school. De school was gesloten, omdat er een meisje uit mijn parallelklas dood op het toilet was gevonden. Het was een groot en dik meisje dat niemand eigenlijk goed kende en niemand had zich er iets van aangetrokken dat ze na de lunch niet in de klas was teruggekomen. Als er al iemand was geweest die daar bij stil had gestaan, dan had die waarschijnlijk gedacht dat ze wel naar huis zou zijn gegaan. Pas tegen de avond, toen de conciërge bezig was overal de lichten uit te doen en de deuren af te sluiten, ontdekte hij dat een van de deuren van de meisjestoiletten op slot zat. Het was zo’n grote ruimte zoals een toilet voor gehandicapten, dat er niet eens een been van die grote, dikke Sharon onder de deur had uitgestoken, zodat niemand haar had kunnen zien. Ze lag daar midden in een grote plas bloed en naast haar lag een pasgeboren baby. Het was een meisje. Het kind was ook dood. Naderhand werd er gezegd dat het kind waarschijnlijk dood geboren was, maar dat vraag ik me af.
Niemand had aan Sharon gezien dat ze een kind zou krijgen, omdat ze zo dik was en ik vraag me af of ze het zelf wel wist. Ik denk dat het kind er als een volslagen verrassing opeens uit floepte, en dat ze haar hand op het mondje van de baby heeft gehouden toen ze begon te schreeuwen, en dat het kind toen is gestikt waardoor Sharon niet van het toilet af durfde te komen terwijl het bloed maar uit haar lijf bleef stromen en dat ze toen voelde dat het zo misschien maar beter was.
Ik heb het zelf niet gezien, maar de zoon van de conciërge, die bij me in de klas zat, vertelde dat zijn vader had gezegd dat het leek alsof Sharon in een vijver vol bloed lag. Ik dacht toen dat ze in een vijver vol bloed was verdronken.
Ik vroeg me vooral af waar God die dag was, of hoe Hij dacht. Want God is altijd bij je, dat heb ik ondertussen begrepen. Sharon moet iets verschrikkelijks hebben gedaan dat ze zo werd gestraft. Ik heb veel in de Bijbel over straf en de Dag des Oordeels gelezen en dat het het lot van de vrouw is kinderen op de wereld te zetten, dus dacht ik dat als Sharon werkelijk haar kind had vermoord het niet meer dan fair was dat ze door Gods zwaard getroffen was. Dat er van Gods zwaard zulke grote plassen bloed kunnen komen! Toen mijn moeder die dag de keuken inkwam, begreep ik dat ze over Sharon wilde praten. Ik wist dat het voor ons allebei een pijnlijk gesprek zou worden en dat wist zij ook, want ze had allemaal rode vlekken in haar nek.
Ze begon over de bijen te praten die we in de bijenkast achter het huis hadden. En over bloemen, bijen, pollen en bevruchting en meer van zulke dingen waar we op school al eindeloos over hadden gesproken en wat vreselijk saai was geweest. Ik vond het gênant, maar niet half zo gênant als zij het vond, dat kon ik duidelijk aan haar zien. Daarna zei ze dat als een jongen iets met me wilde doen waarvan ik voelde dat het niet goed was, ik nee moest zeggen en moest zeggen dat God dat zo had gezegd en dat het zo in de Bijbel stond. Normaal praatte ze nooit over God, maar nu kwam haar dat goed uit. Ze zei dat je sommige dingen alleen in het ‘huwelijksbed’ deed, en ze vroeg of ik snapte wat ze bedoelde. Ik zei dat ik dat goed begreep en dat ze zich geen zorgen hoefde te maken.
Ik sliep al in het huwelijksbed, alleen zei ik dat niet. Dat wist ze natuurlijk wel.
Daarna moest mijn moeder
weer naar het ziekenhuis, en de bank pakte
de boerderij af en toen moesten we naar de stad verhuizen. Het ging daarna niet beter.
Chongwe-District, Zambia
10 februari 2004
Beauty ademt zwaar als ze haar jongste zoon optilt om hem te troosten. Hij heeft zijn knie geschaafd toen zijn van staaldraad gemaakte trapautootje weggleed en de wond moet worden schoongemaakt. Vanwege de pijn in haar ribben kost het haar erg veel moeite om de jongen neer te zetten, de jerrycan uit het huis te pakken en water in de wasbak te gieten, maar haar kaak is nog het meest gevoelig. Haar lichaam is nog erg gezwollen en ze slaapt ’s nachts nauwelijks vanwege die zeurende pijn. Een paar wonden op haar been zijn aan het etteren en hoewel ze ze goed schoonhoudt, zou ze er misschien toch medicijnen voor moeten hebben. Maar toen Blessing langskwam om de ingegraven voorraad op te halen, had Beauty het aanbod om dokter Ellen te gaan halen vriendelijk doch resoluut van de hand gewezen. Ze heeft al genoeg aan haar hoofd.
Na de ruzie bij het politiebureau en de mishandeling heeft het dorp zich in twee kampen gesplitst: de ene helft staat volledig achter Beauty en kan niet begrijpen waarom iemand haar kwaad zou willen doen, de andere helft kan wel begrijpen waarom …
Vele malen heeft ze ’s ochtends nieuwe piramiden van steen op haar trap gevonden. Ze praat er met niemand over, zelfs niet met Joseph, maar schopt de stenen de bosjes in.
Voor haar baan in de steenfabriek heeft ze nu te veel pijn, maar het werk als vroedvrouw is niet iets waarvoor je je ziek kunt melden. Op dit moment staan er geen bevallingen aan te komen en dat is fijn. Ze vindt het nu zwaar om op huisbezoek te gaan, maar Felipe, de trotse vader van Miracle, is langs geweest om zijn zoon te laten zien en die zag er gezond en sterk uit. Milly ligt zelf nog voornamelijk in bed.
Af en toe komt Puni’s moeder langs, maar dan doet Beauty net alsof ze het heel druk heeft. De vrouwen hebben een paar keer over het drama gesproken, maar het is Beauty niet duidelijk geworden of de familie enig bewijs heeft gevonden. Waarschijnlijk niet, want dan had ze het wel gehoord.
Beauty wordt door angst gekweld. Sommige nachten is ze ervan overtuigd dat het allemaal de straf van God is en dat haar nog veel vreselijker dingen te wachten staan. Misschien wordt ze door de bliksem getroffen of gedood door een andere ingreep van God waarover ze in de Bijbel gelezen heeft. Maar als het ochtend wordt is ze banger voor de nieuwe steenpiramiden, want die zijn zonder twijfel het werk van mensen. Er broeit iets van agressie, sterker dan hiervoor.
Maar ze vindt het het moeilijkst om aan Puni te denken. Want wat als het nu echt Beauty’s schuld is dat het meisje is gestorven. Wat als er iets mis was met de medicijnen, of met de instructies die Beauty het meisje heeft gegeven over hoe je de pillen moet innemen. Maar ze heeft precies gedaan wat haar is verteld en vroeger is het ook altijd goed gegaan. Dat is de enige reden waarom ze dokter Ellen weer zou willen zien, om te horen of ze zelf iets verkeerds heeft gedaan. Maar nu zijn de pillen weg, Blessing heeft ze opgehaald, en de andere methodes zijn veiliger. Hoewel ze niet weet of ze er nog mee wil doorgaan. Er gaan geruchten in het dorp en een heleboel mensen houden haar scherp in de gaten. Haar goede naam dankte ze aan de tijd dat haar moeder als vroedvrouw werkte en toen dokter Ellen met nieuwe kennis en medicijnen kwam, werd het vertrouwen in haar nog groter. Niet onmiddellijk, maar geleidelijk aan. Aanvankelijk werd de nieuwsgierige blanke vrouw eerder als een bedreiging gezien, zodat Beauty al haar diplomatieke tact in de strijd had moeten gooien om de mensen zo ver te krijgen dat ze met de dokter wilden praten. Maar toen Beauty eenmaal medicijnen tegen aarsmaden kon uitdelen en alle kinderen gezond werden, veranderde de stemming. Er was altijd gedacht dat aarsmaden door hekserij werden veroorzaakt, maar toen de dokter en Beauty met hun was-je-handen-als-je-hebt-gekrabd-advies kwamen, wat bleek te werken, werd ook de blanke vrouw geaccepteerd.
Hoewel de meesten eigenlijk geloven dat Beauty’s behandeling tegen aarsmaden werkt omdat ze een goede heks is, dit in tegenstelling tot de slechte heksen die eerder de maden bij de kinderen hadden veroorzaakt. En een heks is en blijft altijd een heks. Net als Mama Mooni.
Hoewel ze pijn heeft en het zwaar is en
eindeloos veel tijd kost, heeft Beauty nog steeds de puf haar
huisapotheek aan te vullen. Ze plukt het kruid dat eetlustopwekkend
is - hoewel ze dat niet zo vaak nodig heeft, nu er nauwelijks eten
genoeg is - het blad dat een pijnstillende werking heeft en een
bloemensoort tegen misselijkheid. Ze hakt de kruiden fijn in
verschillende plastic kommetjes en mengt ze met bananensap, waarna
ze de mengsels op het vuur laat koken. Daarna giet ze de brouwsels
in glazen en plastic medicijnpotjes, die ze van Blessing heeft
gekregen. Als ze klaar is moet ze even gaan liggen, met een kompres
van het pijnstillende kruidenmengsel op haar wang. Ze kan het niet
eens meer opbrengen de kip, die het huis in is gefladderd en
maïskorrels van de grond pikt, het huis uit te
jagen.
Lusaka, Zambia
10 februari 2004
De lichtgevende cijfers van de wekkerradio geven half twee aan, en dat is geen normale tijd voor een telefoongesprek. Ellen tast in het donker naar de telefoon op het nachtkastje, maar het geluid blijkt van haar mobiele telefoon te komen en waar ligt die? En hoe ging dat bedlampje ook alweer aan? Terwijl ze in het donker haar jaszak, de tafel en haar rugzak doorzoekt stopt het geluid en alle mogelijke gedachten flitsen door haar hoofd.
Was het Björn misschien? Maar waarom zou hij midden in de nacht bellen. Er is niet veel tijdsverschil tussen Zambia en Zweden, en dat weet hij. De enige reden zou kunnen zijn dat er iets is gebeurd, iets ernstigs. Mamma!?
Als Ellen tenslotte haar telefoon vindt - waarom ligt die in hemelsnaam in de badkamer? - ziet ze aan de nummerherkenning dat Blessing heeft gebeld. Voor ze het nummer van Blessing heeft ingetoetst gaat de telefoon op het nachtkastje over. Een slaapdronken telefonist vraagt of het goed is dat ze een gesprek van ene mevrouw Blessing doorschakelt.
– Ja, dat is goed.
Blessings stem klinkt opgewonden, maar ze weigert door de telefoon te vertellen waarom. Ze vertrouwt de telefoniste niet. Ze vertrouwt in principe niemand die de mogelijkheid heeft informatie op te pikken die geld kan opleveren, dus moet Ellen haar mobiel terugbellen.
– Hoi, met mij. Wat is er?
– Het spijt me dat ik je midden in de nacht bel, maar er is iets vreselijks gebeurd.
– Wat dan?
– Ik ben in Kamanga, het dorp op weg naar Chongwe, als je de zuidelijke afrit neemt, weet je nog?
– Ja.
– De oude kliniek die afgelopen herfst is gesloten toen de verpleegster naar Zuid-Afrika verhuisde, weet je welke ik bedoel?
– Ja, ik weet welke je bedoelt.
– Zou je die kunnen vinden?
– Ja, dat denk ik wel.
– Kun je een auto regelen, dus geen taxi?
– Mm, dat weet ik niet, daar moet ik even over nadenken. Waar vind ik midden in de nacht een auto? En daarbij rijd ik liever niet zelf. Maar waarom wil je dat ik dat doe, wat is er gebeurd?
– Het nonnenklooster in het dorp is overvallen. Ik heb hier drie zwaargewonde nonnen en een schoonmaakster die was blijven overnachten. De schoonmaakster is acht maanden zwanger en ik geloof dat het kind dood is.
– Maar jij hebt toch een auto? Waarom rijd je niet met ze naar het ziekenhuis en naar het politiebureau om aangifte te doen!
– De moederoverste weigert dat pertinent en de andere nonnen, van wie er een paar aanspreekbaar zijn, zijn het met haar eens. Ze hebben de kliniek gebeld en Paul, die voor het huis zorgt en hier woont, nam op en bracht ze hiernaartoe. Daarna belde hij mij. Als we ze hier niet in het geheim kunnen helpen, lossen ze het liever zelf op. En dat kunnen ze niet. Het zelf oplossen, bedoel ik.
– Oké. Welke spullen heb je daar?
– Ik heb niet zoveel kunnen vinden. Alcohol om mee te ontsmetten, wat kompressen en watten, naald en draad, en wat pijnstillers. Misschien zit er nog iets in een afgesloten kast. Dat zoek ik uit en ik bel je straks terug. Trouwens ... Ellen ...
– Ja.
Ik vrees dat je moet proberen iemand mee te nemen die je kan helpen. Een verpleegster of een andere arts. Die vrouwen moeten met spoed behandeld worden en dat lukt je nooit allemaal in je eentje.
– Maar wie denk je dat ik zou kunnen vragen?
– Zuster Monica van de kliniek op het marktplein of dokter Ilunga van het ziekenhuis zijn de enige twee die ik zo snel kan bedenken.
– Kun jij ze niet bellen? Of heb je hun privénummer voor me?
– Nee, ik ben het huis uitgestoven en heb er niet aan gedacht iets mee te nemen. Het enige telefoonnummer dat ik uit mijn hoofd weet is dat van jou en hier is geen telefoonboek. Jij zult het zelf moeten regelen. Ik ga nu voor die vrouwen zorgen. Ik bel je later.
Op de achtergrond hoort Ellen iemand hartverscheurend gillen terwijl een andere vrouwenstem een psalm zingt. Als troost. De zachte vloerbedekking dempt de stappen van Ellens blote voeten. De receptionist was verbaasd geweest dat de ene Zweedse vrouw, die hier vaak te gast is en net een ongewoon kort telefoongesprek had gevoerd, was komen aansluipen en naar het kamernummer van de andere Zweedse vrouw had gevraagd, maar de receptionist had de twee vrouwen met elkaar zien praten en het had eruit gezien of ze vrienden waren, dus zou het vast geen kwaad kunnen midden in de nacht een kamernummer door te geven. Noch de verpleegster van de kliniek, noch de arts van het ziekenhuis stonden in het telefoonboek van Lusaka, en Ellen heeft geen idee waar ze wonen. Het telefoonnummer voor inlichtingen werkt tijdens kantooruren al nauwelijks en andere betrouwbare collega’s die niet al te veraf wonen kan ze zo snel niet bedenken. Er zit dus weinig anders op dan alleen te gaan. Maar hoe komt ze aan een auto? Ze zou een taxi naar een ander adres kunnen nemen en de rest gaan lopen, maar ze weet niet hoeveel spullen ze moet meenemen en ze weet ook niet zeker of ze het wel kan vinden. Dat is waarom ze nu, op haar blote voeten met de mobiele telefoon in haar zak en een bezwete nek, voor de deur van kamer 821 staat. Ze heeft geen idee of Margoth enigszins bereid is haar te helpen, want eerlijk gezegd kent Ellen haar oude collega niet meer zo goed en weet ze niet in hoeverre ze hetzelfde is gebleven. Maar ze weet wel dat ze bij de Margoth die ze ooit kende en met wie ze in de vrouwenkliniek van Örnsköldsvik heeft gewerkt, zou kunnen aankloppen.
Ze gokt er ook op dat moeders zelden diep slapen en gemakkelijker zijn te wekken dan vaders. En ze heeft gezien dat de familie Oxenstierna een auto heeft gehuurd, een grote Volvo combi.
– Wat is er gebeurd? Waarom zou ik niets tegen Peter zeggen?
Je kunt van Margoth Oxenstierna zeggen wat je wilt, maar ze is makkelijk te wekken en snel van begrip. Als ze, nadat Ellen drie keer zachtjes heeft geklopt, de deur met de veiligheidsketting op een kier doet en hoort wat Ellen fluistert, haalt ze de ketting van de deur, pakt haar hotelsleutel, knoopt de ceintuur van haar zijden ochtendjas vast en loopt op blote voeten met Ellen mee. Pas als ze in Ellens kamer zijn beginnen ze te praten.
De situatie zelf begrijpt Margoth direct. Acuut traumatische ervaring ten gevolge van geweld, zo heet dat in ziekenhuistaal.
– Ik snap niet waarom ze niet naar het ziekenhuis kunnen gaan. Ellen geeft geen antwoord en zit met haar mobiele telefoon te klooien die vanzelf is uitgegaan.
– Maar er is wel meer dat ik niet begrijp, gaat Margoth verder. Natuurlijk kan ik helpen. Het is weliswaar lang geleden dat ik op de eerste hulp bij gynaecologie werkte, maar dat lukt vast wel. Als we tenminste niet te laat komen.
– Kunnen we jouw auto nemen?
– Dat denk ik wel … Peter heeft alleen de hele tijd gereden, dus misschien kun jij rijden?
– Ik denk dat ik het wel kan vinden, en volgens mij zijn de wegen die kant op redelijk goed. Dan gaat Ellens mobiel.
– Hoe gaat het? vraagt Blessing.
– Ja goed. Ik geloof dat ik zowel een collega als een auto heb gevonden.
– Is het zuster Monica of dokter Ilunga?
– Geen van tweeën, maar zo lukt het waarschijnlijk ook.
– Wie is het dan?
– Laat nou maar zitten! We komen en we komen met zijn tweeen. Is het veilig?
– Absoluut!
– Mooi, want er is haast bij.
– Welke spullen heb je nog gevonden?
– Je moet een vacuümpomp meenemen, meer pijnstillers en morning-afterpillen. Verder ook rubberhandschoenen en medicijnen tegen HIV-besmetting, daar heb je toch nog wel wat van over?
– Ja.
– De rest is er geloof ik nog wel, maar neem voor alle zekerheid alles mee wat je denkt nodig te hebben, want misschien zie ik iets over het hoofd. Denk je dat je de weg hiernaartoe kunt vinden?
– Ik herinner me dat ik naar het marktplein moet rijden, maar ik weet niet zeker of ik dat in het donker herken. Weet je misschien een herkenningspunt?’
– Een groot reclamebord van Coca-Cola aan de rechterkant. Meteen daarna sla je links af en dan zie je de kliniek vanzelf. Alleen in dit gebouw brandt licht en je zult het zeker herkennen. Hoe snel kunnen jullie wegrijden?
Ellen werpt een blik op Margoth, die het begrijpt en fluistert:
– Ik ben over vijf minuten klaar.
– We rijden op zijn laatst over een kwartier weg, zegt Ellen in de hoorn. Ik heb mijn mobiele telefoon bij me voor het geval we het niet kunnen vinden of voor het geval jou nog iets te binnen schiet.
Ellen beëindigt het gesprek en draait zich langzaam naar Margoth.
– Zou je gewoon mee kunnen gaan, zonder je man van alles uit te leggen? In het gunstigste geval zijn we terug voor hij wakker wordt. Ik zal je onderweg wat meer vertellen, het is nogal gecompliceerd. Margoths blik blijft een hele tijd op Ellen rusten en dan knikt ze langzaam. Haar zijden ochtendjas ritselt als ze de deur uitglipt. De nachtportier hoort de bel van de lift en staat op van zijn bank om te zien wat er aan de hand is. Hij ziet twee blanke vrouwen, gekleed in spijkerbroek, gymschoenen en T-shirt, die haastig naar de deur lopen en nonchalant naar de receptie zwaaien. De jongere vrouw, met het lange haar, draagt een tas over haar schouder. Die ziet er zwaar uit. Terwijl ze in de richting van het parkeerterrein verdwijnen, rammelt de oudste met haar sleutels en kijkt ze bezorgd naar haar vriendin. Ellen steekt de autosleutel in het contact en er klinkt een vijfvoudige ‘klik’ als alle deuren automatisch in het slot vallen. De auto start in één keer, maar ze is niet gewend in een automaat te rijden, waardoor de grote Volvo bij de eerste kruising een paar keer schokt. Ellen houdt niet van autorijden, maar ze snapt dat ze geen keus heeft. Dat ze zowel Margoth als de auto bij zich heeft, is meer dan ze had durven hopen. Rijden zal ze zelf moeten doen. Ellen heeft moeite zich in het donker te oriënteren, haar richtingsgevoel was al nooit haar sterkste kant en straatverlichting vind je hier alleen in de buurt van grote hotels en regeringsgebouwen. Margoth, die geen idee heeft waar de zuidelijke afrit is, grist een kaart uit het dashboardkastje van de huurauto. Nadat ze drie keer fout zijn gereden, waarvan de derde keer hen naar de rotonde bij het hotel heeft teruggebracht, stoppen ze om het licht in de auto aan te doen en op de kaart te kijken.
Net op het moment dat Margoth bijna denkt te weten hoe ze moeten rijden, kijkt Ellen in haar achteruitkijkspiegel en ziet twee koplampen naderen. Als de auto op zo’n vijftig meter afstand is, gaan plotseling de lichten uit, terwijl hij langzaam dichterbij komt. Ellen grijpt naar de versnellingspook, weet hem in ‘drive’ te zetten en geeft plankgas.
– Wat doe je nu? vraagt Margoth geïrriteerd. Weet je nu opeens wel hoe we moeten rijden?
– Nee, maar er zit een auto achter ons.
Margoth draait zich om, maar ziet helemaal niets.
– Hij heeft zijn koplampen uitgedaan. Daar houd ik niet van. Doe het licht in de auto uit.
Margoth zoekt naar het knopje en doet het licht uit.
– Denk je dat het gevaarlijk is?
– Je weet maar nooit. Ik ben ’s nachts nooit buiten. We rijden terug naar het hotel.
– Terug naar het hotel? Maar dan komen we nooit bij de kliniek.
– Jawel, en waarschijnlijk sneller en veiliger. We doen net alsof we naar het hotel moeten, en we stoppen voor de ingang om uit te laden. Dan verdwijnt hij vanzelf.
De verbaasde portier ziet de blanke vrouwen terugkomen, de auto voor de ingang parkeren, en hun tas een aantal keren in en uitladen, waarna ze opnieuw in de auto stappen en wegrijden. Merkwaardig! En dat midden in de nacht!
– Nu wil ik dat je me het een en ander vertelt!
Margoths stem klinkt dwingend. Ze zijn Lusaka uitgereden en de autoweg ligt er verlaten bij. Geen wandelende mensen langs de kant van de weg. Voor zover Ellen zich kan herinneren is de weg goed, althans op een paar gaten bij de afrit naar Lili Lodge na. Daarna zal ze het rustiger aan moeten doen.
– Wat wil je weten?
Ellen concentreert zich volledig op de weg, zodat ze niet naar haar geïrriteerde vriendin hoeft te kijken.
– Ik wil alles weten!
– Waarom bellen verkrachte nonnen midden in de nacht naar jou, een Zweeds wetenschappelijk onderzoekster?
– Wat zit er in de tas die we bij ons hebben?
– Waarom mag ik niets tegen Peter zeggen?
– Waarom stoppen er auto’s achter ons en doen ze daarna hun koplampen uit?
De laatste vraag is het gemakkelijkst, dus daar begint Ellen mee.
– Dat die auto achter ons stopte was niet per se voor mij bedoeld, maar iedereen die hier ’s nachts in een dure auto rondrijdt is nu eenmaal een prooi voor hongerige roofdieren. Net als een vette antilope. Misschien waren deze roofdieren juist deze nacht niet extreem hongerig, of gedroegen ze zich een tikkeltje anders dan roofdieren normaliter doen, maar het komt op hetzelfde neer. Wij zijn voor hen nu eenmaal wandelende portemonnees met mooie auto’s die veel waard zijn en we hebben pasjes waarmee je een bankrekening kunt plunderen nog voor het woord ‘blokkeren’ is uitgesproken. Vooral als ze tijdens de overval flink wat klappen uitdelen geeft dat ze extra tijd. Misschien hadden ze bovendien in de gaten dat we twee vrouwen waren en dat verhoogt de waarde van hun prooi. Zo moet je dat volgens mij bekijken, en het vooral niet persoonlijk opvatten. Je moet zo voorzichtig mogelijk zijn, net als een waakzame antilope. ‘Streetwise’ heet dat toch in New York?
– Oké, maar de rest dan?
De kale gloeilamp van minstens honderd watt aan het plafond moet de versleten kamer van operatielicht voorzien. Op een paar matrassen zitten drie vrouwen in elkaar gedoken onder grijze dekens. De oudste en grootste vrouw rilt van de kou, terwijl de andere twee zich nauwelijks bewegen. Op de ruwe betonnen vloer liggen grote opgedroogde plassen bloed. Een van de vrouwen zit zo stil in een hoek dat, als ze niet af en toe met haar ogen zou knipperen, je bijna zou denken dat ze versteend is. Plotseling begint ze te trillen, alsof ze vreselijk hoge koorts heeft. Terwijl Ellen haar bloeddruk controleert, begint Blessing te vertellen. Een groep jonge mannen, die dronken waren van zelfgebrouwen bier, had op de deur geklopt toen de nonnen net naar bed waren gegaan. Ze zeiden dat ze honger hadden en eten wilden hebben, maar toen moederoverste met haar allerstrengste stem van lerares zei dat ze de volgende dag, als ze weer nuchter waren, maar moesten terugkomen, was de groep naar binnen gedrongen. Eerst in het huis en daarna in de lichamen van de door schrik verlamde vrouwen. Ze waren met moederoverste begonnen, een magere vrouw van zesenzestig in een geborduurd nachthemd, en hadden daarna de andere vrouwen gegrepen. Ze hadden ieder elke vrouw verkracht. De mannen hadden messen bij zich, althans dat dacht de zwangere schoonmaakster, die nog het meest aanspreekbaar was, maar niemand wist het helemaal zeker. Het was donker geweest en het waren veel mannen geweest, hoewel onduidelijk was hoeveel precies.
– Waarom? Dat weet niemand. De vrouwen weigeren naar het ziekenhuis te gaan, en ik heb moeten beloven niemand iets te vertellen, zegt Blessing. Als dit verhaal zich verspreidt kun je volgende week een nieuwe groep verwachten. Op een bekend geworden verkrachting volgen er meestal meer, het is net alsof het vergrijp een vrijbrief is voor nieuwe aanvallen.
Ellen werpt een blik op Margoth, die bleek maar geconcentreerd een paar rubberen handschoenen aantrekt.
Door het vage ochtendlicht weten ze de weg door het dorp gemakkelijker te vinden dan op de heenreis. Blessing is bij de uitgeputte nonnen gebleven, maar Ellen heeft straks zo’n druk programma dat ze moet proberen een paar uur te slapen. Bovendien wil ze het liefst in het hotel terug zijn voor Peter Oxenstierna wakker wordt en zich afvraagt waar zijn vrouw is. Plankgas dus, zodra de grintweg ophoudt. Margoth, die geen woord heeft gezegd sinds ze de kliniek hebben verlaten, controleert of de veiligheidsriemen vastzitten:
– Ik herinner me dat toen ik in Ö-vik woonde er werd gezegd dat de gevaarlijkste tijd om auto te rijden tijdens de ochtendschemering is. Vooral omdat de chauffeur dan vaak moe is, maar ook omdat er dan het meeste gevaar is voor wild op de weg. Elanden en zo. Is dat hier niet net zo? Hier heb je toch heel veel wilde dieren?
– Hier? Ellen kijkt verbaasd naar haar vriendin en richt haar blik dan weer op de weg.
– Hier is geen arme aap meer te bekennen.
– Hoezo niet?
– Die zijn allemaal opgegeten! Waarom denk je dat de safariparken allemaal omheind zijn en waarom de auto’s die in en uit rijden worden gecontroleerd? In deze gebieden leeft er in het wild niets meer dat groter is dan een miereneter. Het risico een dier op de weg aan te rijden is duizend maal groter op de Zweedse autoweg naar Norrtälje dan hier.
– Dacht daar niet aan …
Margoth imiteert de stem van de acteur, die in het Zweeds satirische programma ‘Lorry’ speelt en Ellen lacht uitbundig. Misschien iets te uitbundig. De spanning begint langzaam wat af te nemen. De weg is kaarsrecht, maar gaat als een achtbaan stijl omhoog en naar beneden. In de verte ligt de mist nog over de met bos bedekte bergtoppen, maar in het dal wordt Afrika wakker. Hier en daar staan ronde hutten die door planten zijn overwoekerd. Als het erf er smerig bij ligt en het onkruid zijn gang heeft kunnen gaan kan dat betekenen dat de inwoners door ziekte zijn getroffen. Hutten zijn namelijk zelden onbewoond. Zo dicht bij de stad is er altijd wel iemand die graag in een verlaten huis wil wonen. Langs de kant van de weg verschijnen wat mensenkinderen in hun schooluniformen op weg naar school en volwassenen, bepakt en bezakt. De kleine winkeltjes langs de kant van de weg gaan weer open, wiebelige kraampjes met lauwe frisdrank en droge koeken, houtskool in dunne zakken, tomaten, bezems of de Afrikaanse snack: gegrilde maïskolven.
In de berm liggen de piepkleine hoopjes takken, met een bordje ‘brandhout te koop’, er verlaten bij, alsof iemand ze is vergeten, maar Ellen weet dat als ze daar stopt, of als iemand anders voorbij komt, er een hoopvolle verkoper uit de bosjes opduikt.
– Als ik mijn vader die houtstapeltjes had
laten zien, had hij zich doodgelachen, zegt Ellen, die een neutraal
onderwerp probeert te zoeken. Hij besteedde al zijn vakantiedagen
aan het omzagen, splijten en opstapelen van hout, en dan praat ik
over kubieke meters. Margoth geeft geen antwoord. Het is halfzeven
en opmerkelijk stil in de grote huurauto, die monotoon over de
betonplaten dendert.
Stockholm, Zweden
13 februari 2004
– En het boeket moet strak gebonden zijn, zeg maar rond, met enorm veel rode rozen … en lathyrus … ja, dat zei ze, roze lathyrus … daarna vroeg ze wat voor bloemen we op de tafels zouden zetten en toen heb ik tafeldecoraties voorgesteld … uiteraard roze … maar op onze tafel is het bruidsboeket genoeg denk ik … maar dan moeten we wel een mooie, lage vaas hebben … heb jij een kristallen vaas?
– Daarna hebben we het over de logistiek gehad … en hebben we besloten dat ze op donderdagavond naar ons toekomt met de bloemen die ik in mijn haar zal steken … en de tafeldecoraties zitten in een grote doos die ze op vrijdagochtend bij jullie langs zal brengen … dan kunnen jullie die naar de receptieruimte meenemen en ze daar neerzetten … dat lukt toch wel?
– En verder moeten we met de kerk regelen dat we van tevoren naar binnen kunnen en dat er geen andere bruiloft voor ons is … maar daar ga ik wel even achteraan …
– Weet je, ze doet het zo goed … ik geloof dat de bloemen tussen de honderdvijftig en tweehonderd euro kosten, maar dat is het helemaal waard … en ik ga hartvormige snoepjes kopen, je weet wel, die met suiker erop, en die strooi ik dan over de tafels … en we hebben roze servetten in verschillende kleurnuances …
Agneta probeert niet te luisteren, maar de stem van de jonge moeder met paardenstaart en kinderwagen schalt dominant door de metrowagon, die deze namiddag zo goed als leeg is. Ze praat met een oudere vrouw die de kinderwagen geduldig heen en weer wiegt en zwijgend antwoord geeft. Een schoonmoeder die vanzelfsprekend een lage kristallen vaas in huis heeft, denkt Agneta, terwijl ze zichzelf in een soortgelijk gesprek met de vriendin van haar zoon probeert voor te stellen. Deze vriendin werkt bij het postkantoor, heeft schattig zwart haar, overal veiligheidsspelden, en doet mee aan Reclaim the city demonstraties, tot nu toe zonder daarvoor in de gevangenis te belanden. Over zo’n leven kan Agneta zich soms ongerust maken, maar als het alternatief een schoondochter is die het normaal vindt tweehonderd euro aan bruidsbloemen uit te geven?
De rest van de bruiloftsplanning loopt Agneta mis, omdat ze er bij het metrostation Odenplan uit moet. Het is koud en winderig en Agneta loopt snel de bussen voorbij en steekt Odengatan over. Ze stopt bij de pinautomaat en gaat in de rij staan om haar laatste vijftig kronen te pinnen, waarna ze haar muts strak over haar oren trekt en Norrtullsgatan inloopt. Dat het midden in de stad zo hard kan waaien!
‘Een klein sushitentje tussen Odengatan en Observatatoriegatan’, had Björn gezegd. Hij zei dat hij daar af en toe, op weg naar huis, als Ellen op reis was, ging eten. Zijn stem had een beetje zielig geklonken en Agneta weet dat hij vindt dat Ellen te vaak weg is, maar daar wil ze het niet over hebben. Er zijn nu andere, grotere problemen te bespreken.
In Agneta’s veel te grote, maar altijd propvolle schoudertas, tussen een pocket en haar agenda, ligt Ellens brief met de kleine witte tabletjes. Onderweg heeft Agneta al een paar keer zenuwachtig gecontroleerd of ze de enveloppe wel echt bij zich heeft. Gisteren, op dezelfde dag dat de brief was aangekomen, had Björn haar uit zichzelf gebeld en hadden ze een afspraak gemaakt. Hij klonk een beetje ongerust. Ellen had hem vanuit Lusaka gebeld, maar de verbinding was zo slecht geweest dat hij haar verhaal niet had begrepen, zei hij. Wat wilden ze precies van hem?
Zelf heeft Agneta al diverse keren naar Ellen gebeld, maar krijgt steeds geen gehoor en haar mailtjes worden ook niet beantwoord. Waarom legt Ellen de situatie niet zelf aan haar man uit? Agneta is geïrriteerd. Ze wil niet meer vertellen dan Ellen zou hebben gedaan, maar ze zou niet weten hoe ze het belangrijkste onderwerp zou moeten vermijden. Diep van binnen verdenkt ze Ellen ervan haar mobiele telefoon te hebben uitgezet en niet op de mail te hebben gereageerd om zich niet te hoeven verantwoorden. Laf, om de verantwoordelijkheid bij haar te leggen. Maar ze zal het erover moeten hebben, wat Ellen er achteraf ook over zal zeggen. Want waarom zou Björn anders meewerken?
Voor ze naar binnen gaat schudt ze de sneeuw
van haar muts.
Stockholm, Zweden
15 februari 2004
Om vijf voor zeven steekt Agneta de sleutel in het slot. Er is niemand thuis. Het is benauwd in de keuken en er hangt een bedompte geur - Leo schijnt niet door te hebben dat ze kan ruiken dat hij stiekem heeft gerookt. Ze zet het raam open en laat de frisse winterlucht binnen. Dan houdt ze haar muts boven het bad en schudt de sneeuw ervan af, waarna ze haar jas aan een haakje achter de hangertjes ophangt. Ze moet wat ruimte voor de winterjassen van haar gasten overhouden. De hele weg naar huis gierde de angst door haar lijf. Hoe kan dit gebeurd zijn? Het moet een fout zijn. Maar wiens fout? Die van haar?
Eerst zullen de eenvoudige vragen aan bod komen: ‘Thee of koffie?’ Allebei. Ze zal de waterkoker een paar keer moeten vullen. Nu moet ze plassen. Op weg naar het toilet doet ze de deur van haar slaapkamer met het onopgemaakte bed dicht. Deze keer voelt zelfs het kantoor bij het vrouwenopvanghuis niet veilig genoeg, dus heeft Agneta de Junta bij zich thuis laten komen. De groep spreekt zelden bij elkaar thuis af, om de familieleden niet ongerust te maken, maar ook omdat het professioneler voelt elkaar op een neutrale plek te ontmoeten. Het kantoor in het vrouwenopvanghuis is altijd een goede vergaderplek geweest, maar een van de nieuwe bewoonsters is nogal opvliegend en veeleisend, en kan ieder moment een vergadering verstoren, dus heeft Inga hen afgeraden daar af te spreken.
Voor het eerst werpt Agneta vandaag een blik in de spiegel. Haar vette haar zit in de war en de grijs wordende uitgroei onder het kastanjebruin is weer nodig aan een verfbad toe - wanneer heeft ze tijd en geld voor de kapper? De uitgelopen mascara zit als een zwarte schaduw onder haar wimpers en de wallen onder haar ogen worden steeds dieper. Kritisch strekt ze haar nek uit en constateert dat haar nichtje gelijk had toen ze zei ‘je hebt een oude nek gekregen’. Agneta pakt een haarborstel en hoewel de deurbel gaat blijft ze doorkammen. Anne-Marie, denkt ze, terwijl ze snel de smoezelige wastafel schoonspoelt en de tandpastaspetters van de spiegel poetst. Anne-Marie is altijd zo stipt.
– Hoi!
– Hoi! Alles goed?
Anne-Marie draagt een getailleerde, gewatteerde jas waarvan de capuchon nauwelijks vochtig is. Zeker van die uitstekende waterafstotende stof, denkt Agneta jaloers.
– Ja, ik mag niet klagen. Hoewel ik erg nieuwsgierig ben naar wat jij te vertellen hebt.
– Daar hebben we het wel over als de anderen er ook zijn, zegt Agneta, en geeft Anne-Marie een hangertje voor haar jas.
– Zijn we vanavond compleet? vraagt Anne-Marie terwijl ze op een krukje gaat zitten om haar laarzen uit te doen.
– Ja, volgens mij wel, hoewel het vrij kort dag was om ons allemaal bij elkaar te krijgen. Als Agneta naar de keuken loopt ziet ze vanuit haar ooghoeken dat Anne-Marie een stoffen zakje uit haar schoudertas pakt, waar aparte schoenen voor binnenshuis in zitten.
– Kan ik je met iets helpen?
– Ja, als je wilt kun je thee zetten. Ik heb al water gekookt en de thee staat hierboven in het kastje. De theepot staat vast nog binnen bij de tv. Anne-Marie haalt de theepot en de vieze kopjes van de vorige avond uit de woonkamer. Met een dweiltje in de aanslag loopt ze terug naar de salontafel en Agneta vervloekt haar late thuiskomst. Ze had op zijn minst zelf even een doekje over de tafel kunnen halen!
– Hoe gaat het met de jongens? vraagt Anne-Marie.
– Goed, geloof ik. Ik zie ze namelijk niet zo vaak. In het gunstigste geval ontbijten we samen, maar dat gebeurt alleen als ik niet hoef te werken, want anders ben ik dan allang de deur uit. En als ik ’s avonds thuiskom zijn ze, na een bord macaroni naar binnen te hebben gewerkt, meestal alweer de hort op. De pinpas van de ICA-supermarkt maakt overuren en ik schrik me elke keer dood als ik de maandafrekening zie. Maar ik vraag overal bonnetjes van, zodat ik zeker weet dat mijn zuurverdiende centen niet aan sigaretten en bier opgaan. Leo rookt stiekem en denkt dat ik dat niet in de gaten heb. Ik geloof dat hij zei dat hij vanavond in de sporthal zaalhockey speelt.
Agneta haalt snel een doekje over het aanrecht en het fornuis en doet de vaatwasser open om daar de vieze kopjes in te zetten. De machine is vol en ze probeert het servies ergens tussen te duwen. De vragen malen rond in haar hoofd, ze voelt zich angstig maar ook geïrriteerd. Dat die jongens verdorie niet eens de afwasmachine aan kunnen zetten! Maar dan babbelt ze verder:
– En Jens werkt, hij heeft een baan bij de videotheek en dat was precies waar hij van droomde. Maar hij is meestal bij zijn vriendin. Nee, mijn leven als moeder heeft tegenwoordig vrij weinig te betekenen. Dat moet door wijn, mannen en gezang worden opgevuld! (Erg grappig, denkt ze verbitterd.)
– En bij jou? gaat Agneta verder. Hoewel ze er met haar gedachten helemaal niet bij is, lukt het haar over koetjes en kalfjes te kletsen. Hoe is het met Åsa?
– Goed. Ze vindt haar werk een beetje saai, wat ik best kan begrijpen, maar ze is begonnen met tangodansen en dat vindt ze geweldig.
– Dat kan ik me voorstellen. Waarom doe jij dat ook niet?
Agneta ziet dat ze te weinig schone kopjes heeft en moet de zoemende vaatwasser open maken om er een paar blauwe mokken uit te pakken, die ze vervolgens afspoelt.
– Nee, ik ben zo onmuzikaal, zegt Anne-Marie.
– Denk je dat je muzikaal moet zijn om te kunnen dansen?
– Je moet wel gevoel voor ritme in je bloed hebben.
– Zoals de negers in Afrika, bedoel je?
– Ja, precies.
Dan gaat de deurbel opnieuw.
– Dat is Inga. Zou jij even willen opendoen?
De lage hakken van Anne-Marie’s modieuze schoenen klikklakken over de plavuizen vloer in de gang, het enige deel van de inrichting waar Agneta trots op is. Inga’s winterjack maakt een krakend geluid als ze Anne-Marie omhelst, en ze roept richting de keuken:
– Hoi Agneta. Hoe is het met je?
– Rotweer, maar verder gaat het goed. Ik heb echt zo’n bloedhekel aan de winter.
– Ik ben verkouden aan het worden, zegt Anne-Marie na een flinke niesbui.
– En hoe is het met jou?
– Tja, zegt Inga, terwijl ze op de keukenstoel gaat zitten om haar winterlaarzen uit te trekken. Het plasje water op de grond haalt ze weg met een stuk keukenpapier uit de houder die op het aanrecht staat.
– Het is erg onrustig in het opvanghuis. We hebben een groepje nieuwe vrouwen van wie een aantal door de immigratiepolitie wordt gezocht. Maar er zit één vrouw tussen die vreselijk is. Ik vrees dat jullie de volgende week kennis met haar moeten maken. Ze is zo saai, zo verschrikkelijk saai.
Inga zet haar laarzen in de gang en laat zich dan weer zwaar op de keukenstoel ploffen. Ze draagt zwarte, handgebreide sokken met een geel randje.
– Ik lieg niet als ik zeg dat de klok gewoon stilstaat als die vrouw de kamer binnenkomt. En ik kan niet eens precies zeggen wat ze verkeerd doet. Ze praat over mensen die ze heeft gekend en over reizen die ze heeft gemaakt. Maar het gaat allemaal nergens over. En iedereen loopt altijd zo snel mogelijk de kamer uit. Ik schaam me dood. Dat is toch zielig, ze is net als alle andere mishandelde vrouwen op de vlucht, en ik moet daar toch mijn werk doen.
– Dat was misschien de reden dat hij haar sloeg, zegt Anne-Marie provocerend. Niemand lijkt haar opmerking grappig te vinden.
– Maar serieus, zegt Inga met een stuurse blik naar Anne-Marie. Hebben jullie ooit zo iemand ontmoet?
– Ik had vorig jaar in ons ziekenhuis ook zo’n type, een arts in opleiding, zegt Agneta. Ik heb erover nagedacht en denk dat het probleem met haar was dat ze zo afgrijselijk pretentieus was. Een verwaand nest, zouden mijn zoons zeggen.
De waterkoker klikt en Anne-Marie giet het water over de theebladeren in de theepot. Agneta pakt een stevig dichtgeknoopte plastic zak uit de kast en geeft die aan Inga, die hem in haar tas stopt.
– Alleen rubberhandschoenen en pijnstillers, zegt ze zachtjes. Inga knikt.
– Ik heb ook een nieuwe lading voor je, zegt Anne-Marie, maar de dozen namen zoveel plaats in, dat ik ze op kantoor heb laten staan. Ik kan ze morgenavond bij je langsbrengen. Komt dat uit?
– Ja, als we een tijd afspreken, zorg ik dat ik in het opvanghuis ben.
Thee en koffie met melk, maar geen koekjes. Agneta eet nooit koekjes, dus waarom zou ze die in huis halen? Ze biedt aan voor degenen die nog niet hebben gegeten een boterham te maken, maar dat blijkt niet nodig te zijn. Zelf voelt Agneta zich vooral misselijk. Dit is niet bepaald een theekransje.
– Vertel nu eens Agneta, begint Inga. Wat zei Björn?
– Aanvankelijk wilde hij absoluut niet meewerken. Hij vond dat we de zaak aan een overheidsinstantie of aan een officieel laboratorium moesten overdragen. Mocht er met het medicijn dat wij in ons project hebben uitgedeeld iets mis blijken te zijn, dan moet dat volgens hem uiteraard worden onderzocht. De vergissing moet dan worden rechtgezet, waarbij de hele affaire zou moeten worden gemeld bij de Swedish International Development Coöperation Agency, Sida, bij de Swedish Association for Sexual Education, bij God en bij de hele wereld.
– Tjonge, en wat zei jij toen?
Alle ogen zijn op Agneta gericht als ze suiker in Inga’s kopje doet.
– Uiteindelijk begon ik te begrijpen dat hij nog minder wist dan ik dacht. Dus moest ik bij het begin beginnen. Maar hij had een heel klein café uitgekozen met een afhaalbalie, waardoor er steeds mensen voorbij liepen die hun eten kwamen ophalen. We konden dus niet ongestoord praten. Ik geloof niet dat de ernst van de situatie tot hem doordrong. Maar ten slotte begreep hij dat zijn voorstel overheidsinstanties in te schakelen geen optie was. Als hij ons daar zou aangeven, zoals hij dreigde te doen toen hij de situatie begon te begrijpen, zou dat niet alleen ons treffen, maar vooral Ellen en het hele project dat we in Afrika hebben opgebouwd.
– Wat zei hij toen?
– Eerst helemaal niets. Hij was razend en probeerde met zijn mobiele telefoon Ellen zowel op haar mobiel als in het hotel te bereiken, maar ze nam natuurlijk niet op.
– Waarom denk je dat ze niet opneemt?
– Ik denk dat ze bang voor de ontmaskering is, voor Björns reactie als hij achter de waarheid komt. Ik denk dat we, of in elk geval ik, een iets te rooskleurig beeld van hun huwelijk hebben gehad. Er blijken veel zaken te zijn waar ze niet over praten.
– En dat mocht jij even opknappen!
– Ja, ik voelde me eerlijk gezegd behoorlijk gebruikt.
– Heb je Ellen al te pakken gekregen?
– Nee, ik heb op haar voicemail ingesproken, maar bij het hotel zeggen ze dat ze drie dagen voor een onderzoek op reis is. Ze is dus vertrokken nadat ze Björn had gebeld.
– Geloof je dat?
– Ik weet het niet. Hoewel we op de uitslag van het onderzoek wachten zal ze toch moeten doorwerken. Maar ik heb wel het idee dat ze zich letterlijk en figuurlijk in de wildernis verstopt.
– Maar goed, heb je Björn zover gekregen dat hij het onderzoek gaat doen?
– Ja, uiteindelijk wel.
– En nu heeft hij jou gebeld?
– Ja, en het is zoals we vermoedden. De pillen bestaan niet uit gewone Mifepristone, maar bevatten een vergelijkbare stof die volgens Björn nog nooit op mensen is getest.
– Wat is dat voor stof en wat is de werking?
– Kennelijk veroorzaakt deze stof een veel groter risico op bloedingen. Ik ben geen farmaceut en noch Björn, noch ik weet welke andere risico’s die stof met zich meebrengt, maar hij zegt wel dat er iets goed mis is.
– Van wie hebben we deze pillen eigenlijk gekregen?
– Ik weet het niet. Laten we hopen dat het om een vergissing gaat, dat het een verkeerde levering is of dat er verkeerde etiketten zijn gebruikt of iets dergelijks. Ik kan me niet voorstellen dat dit opzettelijk is gebeurd. Het belangrijkste is dat we zo snel mogelijk alle pillen die verdacht zijn verzamelen en vernietigen. En we moeten zorgen dat we dit soort pillen niet meer aannemen.
– Weet Ellen uit welke verpakking ze kwamen?
– Nee, niet precies. Ze vond het al een beetje gek dat de doosjes niet het gebruikelijke etiket hadden. De spullen hadden een tijdje bij Blessing gelegen, dus het kon zijn dat zij ze in een andere verpakking had gedaan, maar dat ligt niet voor de hand. Ellen zegt dat Blessing niet over de zaak wil praten en stug volhoudt dat de bloedingen een andere oorzaak hebben, maar nu staat het zwart op wit en mag ze ermee aan de slag.
– Heb ik het nu goed begrepen? zegt Inga, terwijl ze de andere vrouwen één voor één ernstig aankijkt. Haar blik staat stil bij Agneta.
– Betekent dit dat we medicijnen hebben uitgedeeld die letterlijk levensgevaarlijk zijn?
– Daar lijkt het wel op.
– Mijn God!
Nu komen de vragen van alle kanten:
– Hoe is dat mogelijk?
– Wie z’n fout is dat?
– Waar komen die medicijnen vandaan?
– Ik weet het niet, zegt Agneta. Dat is precies wat me moeten onderzoeken. De spullen komen immers uit verschillende hoeken.
– Maar kan het opzet zijn? Dat zal toch niet!?
– Dat denk ik niet, maar op dit moment heb ik er een raar gevoel over. We moeten uitzoeken hoe het zit. Ik heb een SPOEDbericht gemaild en naar het hotel gefaxt, dus nu moet Ellen bellen zodra ze in het hotel terug is.
– Wat kunnen we hier doen?
– Ons gedeisd houden en rustig blijven, zegt Agneta.
– Ellen zal Björn heel wat moeten uitleggen.
– Wil er nog iemand koffie?
Niemand heeft nog trek.
Chongwe-District, Zambia
15 februari 2004
Vlak voor pater Abraham bij het marktplein komt, houdt hij stil en gaat op een omgevallen boom zitten. Hij doet zijn tas open en pakt er een paar leren schoenen uit. Hij slaat de zolen van zijn versleten plastic sandalen, waarop hij vanuit het dorp is komen lopen, tegen elkaar zodat de modder eraf valt en stopt ze in zijn aktetas. Nu wil hij er representatief uitzien.
Hij heeft dag en nacht zitten nadenken. De Bijbel heeft hem niet veel hulp kunnen bieden, ja, alles wat hij in zijn leven heeft geleerd lijkt nu onzeker. Zijn zus is verkracht. Zijn lieve kleine zusje, die hij altijd heeft beschermd en op wie hij altijd zo trots is geweest, vooral toen ze besloot non te worden, heeft met grof geweld te maken gehad. God heeft haar niet kunnen beschermen, zelfs haar niet, de kleinste van allemaal. Waar heeft ze dat aan verdiend? Wat heeft zij verkeerd gedaan?
Dagenlang heeft ze zwijgend op zijn bed gelegen. Ze bloedde en huilde, maar weigerde eerst te vertellen wat er was gebeurd. Langzaam maar zeker kwam het verhaal eruit. Wie de daders waren weet ze niet. Ze heeft ze nooit eerder gezien. Maar de engelen, de blanke vrouwen die haar midden in de nacht kwamen helpen, zal ze nooit vergeten. Ze dankt God voor al het bloed dat uit haar stroomt. Ze hoopt dat al het kwaad, alle infecties en sperma en al het andere dat de duivels in haar lichaam hebben achtergelaten, samen met het bloed haar lichaam zal uitstromen. Beauty is haar diverse keren komen opzoeken, en heeft haar bloedstelpende en pijnstillende medicijnen gegeven. Ze komt er weer helemaal bovenop, zegt Beauty, die keer op keer heeft moeten beloven er met niemand over te praten.
Maar pater Abraham weet het en hij zal het nooit vergeten. Zijn slapeloze nachten hebben de angst alleen maar groter gemaakt. Bidden helpt niet. Er komt geen antwoord van Hem. Alleen stilte. Pater Abraham zoekt hulp voor zijn zielennood.
Er staat een rij voor de enige openbare telefoon bij het postkantoor, maar pater Abraham wacht graag. Laat zelfs een paar mensen voorgaan, want hij wil niet dat iemand kan meeluisteren. Hij kent het nummer uit zijn hoofd. De munten vallen in de automaat en aan de andere kant van de lijn klinkt een bekende stem:
– Met bisschop Paul.
– Dag bisschop, u spreekt met pater Abraham, het spijt me dat ik u stoor, maar ik zou graag even met u willen praten.
– Ja natuurlijk, wanneer u maar wilt. Ik heb begrepen dat er in uw gemeente het een en ander is gebeurd.
– Ja.
– Beste pater. Op dit moment heb ik geen tijd. Ik zit midden in een belangrijke vergadering. Kunt u me morgen rond deze tijd bellen?
– Ja, maar …
– Het spijt me, maar ik heb nu belangrijk bezoek.
Pater Abraham hoort dat de bisschop zijn hand op de hoorn legt, terwijl hij tegen iemand in de kamer sist: ‘Ja, ik kom over twee seconden.’
– Kunt u alstublieft morgen even terugbellen? vraagt de bisschop, nu licht geïrriteerd.
– Ja, dat zal wel lukken.
– Bedankt. Tot morgen dan.
Bisschop Paul legt de hoorn op de haak en trekt
de deur achter zich dicht voor hij haastig naar buiten loopt. Op de
parkeerplaats ontmoet hij de jongeman met verf op zijn sandalen.
Het gouden kruis hangt blinkend op zijn borst. Hij komt verslag
uitbrengen, maar ook hij moet wachten.
Stockholm, Zweden
16 februari 2004
Anne-Marie kiest de bruine schoenen uit de rij onder de boekenkast. De mappen daarboven hebben allemaal dezelfde beigebruine tint en de bijpassende gordijnen voor het zwarte raam zijn kopieën van de ontwerpen van Josef Frank. Het is pas kwart voor acht, maar ze komt graag wat eerder, zodat ze eerst rustig haar mail van het Indische kantoor kan lezen voor de telefoon begint te rinkelen. Haar baas is al op kantoor, dat kan ze aan de besneeuwde jas in de hal zien. Ze klopt zachtjes op zijn deur en kijkt naar binnen.
– Goedemorgen, Gunnar. Vroeg opgestaan? Kopje koffie? Gunnar kijkt snel op van de telefoon met een vreemde uitdrukking op zijn gezicht. Alsof ze hem op iets betrapt, of misschien met iemand betrapt.
Anne-Marie zou niet gek opkijken als hij haar op een dag zou vragen voor hem te liegen om zijn ontrouw te verdoezelen, ze is er van overtuigd dat de meeste hoge bazen niet trouw zijn, maar tot nu toe lijkt hier alles eerlijk te gaan. Ze heeft zelfs bossen bloemen moeten kopen die hij op vrijdag voor zijn vrouw meenam en waarvoor zijn vrouw haar op maandag telefonisch bedankte. Maar nu?
Hij legt zijn hand over de hoorn en knikt naar Anne-Marie.
– Ja, koffie graag.