29

 

 

 

Ik nam de metro en liep het laatste stuk naar huis. Het afgelopen uur was een wirwar geweest van informatie uitwisselen, aantekeningen maken tot ik er kramp in mijn handen van kreeg, en de opzet schrijven voor wat een geweldig en verbazingwekkend artikel zou worden.

Jack bracht me op de hoogte van de moord op David Loverne. Ik kon het haast niet opbrengen ernaar te luisteren. Ik moest afstand nemen, objectief naar de zaak kijken, niet eraan denken dat de man in kwestie ooit een arm om me heen had geslagen, me de hand geschud had, gezegd had dat hij veel van me verwachtte. Was het anders gelopen, dan was hij nu misschien mijn schoonvader geweest.

Ik probeerde er niet aan te denken dat Mya nu zonder vader door het leven moest.

Ik probeerde niet te denken aan het artikel van Paulina, dat geschreven was vóór de dood van Loverne. Er moest een verband tussen die zaken bestaan. Ik was nog steeds murw geslagen door de felheid en haat die uit Paulina’s artikel spraken, maar Wallace had me verzekerd dat ik geen repercussies hoefde te verwachten van de leiding van de Gazette, en dat ze me indien nodig publiekelijk zouden verdedigen. Dat aanbod sloeg ik af. Dat hadden ze al vaak genoeg gedaan. Na alle informatieoverdracht hadden Wallace en ik een gesprek met het juridische team van de Gazette om een reactie op te stellen voor alle reporters die op citatenjacht waren.

Het werd een kort briefje. Er stond in dat Paulina’s verhaal ondoordacht en opruiend was, en dat elke verdere poging van dit nieuwsinstituut om ongegrond laster te plegen beantwoord zou worden met juridische stappen van de Gazette en met morele sancties van het lezerspubliek dat niet van die moddersmijterij hield. Dat was natuurlijk onzin. Lezers waren dol op moddersmijterij en, hoe vervelend het ook voor ons was, we wisten best dat Paulina’s artikel zou zorgen voor hoge verkoopcijfers.

De details over Lovernes dood waren te gruwelijk voor woorden.

Na het verhaal van Paulina over David Lovernes buitenechtelijke verhoudingen, was het hele perscircus neergestreken in het gebouw waar zijn appartement zich bevond. Ze verdrongen elkaar om foto’s te maken van gesloten gordijnen, geschrokken schoonmaaksters en conciërges, en de snippers op te rapen die Paulina onder de tafel had laten liggen. Als iemand beschuldigd werd van nare zaken, dan deden mensen niet al te hard hun best om hun goede kant te fotograferen.

Om een uur of vijf was Loverne zoals gepland naar een liefdadigheidsbijeenkomst gegaan. Op de stoep werd hij overvallen door hordes persfotografen. Het zou een enorme blunder blijken te zijn, maar Loverne had geen particuliere bewakers in dienst, en de oudere portier was snel overbluft. Terwijl Loverne zich een weg door de menigte probeerde te banen, weerklonk er één enkel geweerschot, bloed spatte tegen de glazen deuren en David Loverne was dood.

De fotografen schoten rollen vol van Lovernes lichaam, het bloed dat uit zijn borst sijpelde en het dak waar het schot vandaan was gekomen. Een aantal fotografen probeerde dat gebouw zelfs binnen te dringen, zeker om de dader te betrappen, of om foto’s van de plaats delict te maken voordat de politie ter plaatse was. Gelukkig was de portier daar een voormalige politieagent die begreep wat er gebeurde en alle deuren hermetisch sloot.

De schutter was allang weg. Maar tegen de tijd dat de politie arriveerde, circuleerden er al honderden foto’s van Lovernes dode lichaam bij redacties en op internet.

Ik belde Curt Sheffield voor het laatste nieuws. Hij vertelde me dat hij had gehoord dat er weer een briefje van de moordenaar was gevonden, maar dat het stiller werd gehouden dan een scheet van een muis. Op mijn vraag of hij dan een microfoon bij de kont van de muis wilde houden, kon hij niet lachen.

‘Maakt niet uit of ik het je vertel of niet. Die vent is zo vaag als mijn zusje als ik haar vraag hoe haar avondje uit is geweest.’

‘Bij Jeffrey Lourdes heeft hij geen bericht achtergelaten. Nu verandert hij zijn strategie en laat er wel weer een achter bij David Loverne. We hebben het wel over de vader van mijn ex, man. Voor de draad ermee.’

‘Oké. Maar ook deze keer geldt: als je ermee naar buiten komt voordat het officieel openbaar gemaakt is, dan knoop ik je op aan de hoogste boom. Het was maar één zin. “Omdat ik het kon”. Meer niet.’

‘Omdat ik het kon? Dat is behoorlijk vaag. Wat bedoelt hij daarmee?’

‘Jij bent de journalist,’ antwoordde Curt. ‘Als je het mij vraagt, heeft die man te veel naar David Lynch gekeken.’

Meteen toen ik Curt had opgehangen, tikte ik het citaat in, voor de zekerheid gevolgd door de naam William H. Bonney. Het resultaat was helemaal niet vaag.

In 1878 arresteerde de corrupte sheriff William Brady Billy the Kid onder het voorwendsel dat hij The Kid zou helpen de moordenaars van John Tunstall op te pakken. Toen een verslaggever hem vroeg waarom hij Bonney, op het oog een onschuldige man, had gearresteerd, antwoordde hij: omdat ik het kon.

Het verband was niet langer geheim. Deze moordenaar wilde dat wij wisten dat hij met één been in het verleden stond. De briefjes en de openbare executies trokken meer media-aandacht dan ik in al die jaren dat ik in New York woonde had gezien. Alleen niet op de manier waarop ik verwacht had.

Het land was in de greep van deze moorden, en de obsessie was met elk schot groter geworden. Internetsites waarop de moordenaar nog net niet als held omschreven werd, kregen miljoenen bezoekers per dag. Paradis, zeiden ze, was in haar eentje verantwoordelijk voor de teloorgang van onze cultuur en, volgens sommigen, ook van onze normen en waarden. David Loverne had altijd beweerd dat hij de traditionele gezins-ethiek hoog in het vaandel had, maar nu bleek dat hij meer seksuele relaties had gehad dan de gemiddelde mormoon. Burgemeester Perez – het beoogde doelwit – was de zoveelste ijdeltuit die de mond vol had van valse beloftes. Jeffrey Lourdes, ooit een gewaardeerd man met een visie, was verworden tot het onderwerp van menig roddelblad.

Ik kon niet geloven dat dit de gangbare meningen waren, dat moord gezien werd als een redelijke oplossing voor een probleem. Maar dat waren ze dus wel. Op de een of andere manier had de moordenaar zichzelf geliefd gemaakt bij het publiek, door af te rekenen met degenen die onze samenleving verziekten. Toen ik die verhalen gelezen had, hoofdschuddend, wist ik wat het verband was. Waarom de man vermoordde wie hij vermoordde.

Hij was een engel der wrake. Een Regulator. Hij vermoordde wie vermoord moest worden voor een hoger doel.

Kon het werkelijk zo zijn dat zo’n groot deel van de bevolking deze moorden goedkeurde? Waren het verloren cynici die nooit zouden weten hoe het is om een dochter, een vader, een echtgenoot te verliezen? Dat degene die deze moorden pleegde niet iemand was om een standbeeld voor op te richten, maar eerder de galg?

Ik dacht aan Rex. Iets uit ons gesprek zat me nog steeds dwars, maar in mijn haast om naar New York terug te keren, had ik het laten liggen. Voor ik wegging, had hij het gehad over iemand. Brushy Bill. Dat kwam me vaag bekend voor, maar ik had geen idee waarvan. Ik nam me voor later contact op te nemen met Rex. Er lag een lange nacht voor me. Ik vroeg me af wanneer Amanda thuis zou komen. Ik miste de gesprekken met haar, en hoopte van ganser harte dat wat Jack me een paar dagen geleden verteld had toe te schrijven was aan Jacks eenzame oudemannenbestaan. Dat hij eenzaam zou sterven, betekende nog niet dat dat voor mij ook opging. Amanda had me gered. Amanda was mijn leven. En dat zou ik niet zonder een fikse slag of stoot opgeven.

Maar toen sloeg ik de hoek om mijn straat in, en zag wat ik het minst verwachtte. Ik bleef stokstijf staan. Kon geen stap meer verzetten. Wist niet wat ik doen of zeggen moest. Of ik door moest lopen en het onder ogen zien, of me om moest draaien en ervoor wegrennen. De boosheid binnen in me laaide op, dreigde alles in de as te leggen, maar haar tranen, de ellende die op haar gezicht geëtst stond, dat alles doofde de verzengende woede.

Dus toen ik Mya bij mij voor de deur zag staan in een oude trui, met rode ogen van het huilen, wist ik niet of ik tegen haar zou gaan schreeuwen, of dat ik haar in mijn armen zou nemen en haar toe zou fluisteren dat alles goed zou komen. Zoals ik die nacht had moeten doen. Zoals ik sindsdien nooit meer had gedaan.

‘Henry,’ snikte ze, aarzelend een stap in mijn richting zettend. Ik kon me niet bewegen. Ik kon alleen maar kijken naar de vrouw met wie ik zoveel nachten het bed gedeeld had, wier hand ik vastgehouden en gestreeld had, de vrouw die me gisteren nog onder een bus geduwd had waarin Paulina Cole aan het stuur zat. Een meisje dat net haar vader verloren had door een harteloos monster. Ik wist niet wat ik tegen dat meisje moest zeggen. Maar ik merkte dat ik een stap naar voren deed.

‘Henry,’ zei ze weer. Haar tengere lichaam schokte van het huilen. Ze leek wel tien kilo afgevallen te zijn – en ze was al slank geweest. Ze zag er slecht uit: bleek, te weinig gegeten, alsof ze zichzelf opgegeven had. ‘Henry, het was niet de bedoeling. Al die dingen die ik gezegd heb – dat wilde ik helemaal niet. Het gebeurde gewoon. Het spijt me zo, Henry. Alsjeblieft, mijn vader, ik weet niet meer wat ik doen moet.’

Toen ik dat zag, die schaduw van mijn vroegere geliefde, brak mijn hart. Ik deed nog een stap naar haar toe, en zij naar mij. ‘Mijn vader,’ huilde ze. ‘Mijn vader is vermoord! O God, Henry, zeg iets, alsjeblieft.’

Ik nam nog een stap. Voelde haar adem, rook de vage lucht van parfum die lang geleden opgedaan is en sindsdien niet meer afgewassen. Haar haren zaten in de war, haar ogen waren bloeddoorlopen.

‘Mya, het spijt me zo van je vader… Ik… Hij was een goed mens.’

‘Ik wéét dat hij goed was,’ riep ze. ‘Waarom moest hij dan dood?’ Ze kwam nog iets dichterbij, zonder aarzelen deze keer, en wierp zich in mijn armen. Niet als in een omhelzing, maar om steun te zoeken. Als ik haar losliet, zou ze in elkaar zakken.

Maar ik liet haar niet los. Ik kon het niet.

‘Mya, ik ga die vent voor je pakken. Ik zweer het je. Het spijt me wat er gebeurd is. Wat ik gedaan heb.’

Ze keek me aan. Knipperde. Snoof. ‘Je zei dat je er altijd voor me zou zijn,’ zei ze.

Mijn maag brandde toen ik diep ademhaalde. In haar ogen zag ik vlammende woede, en voor ik het wist, begon ze met haar vuisten op mijn borst te slaan. ‘Waar was je nou, Henry!’ schreeuwde ze. ‘Waar was je toen ik alles kwijtraakte? Waar was je verdomme toen mijn vader doodging? Waar bleef je nou?’

Haar vuisten bleven op mijn borst neerkomen, maar haar handen hadden geen kracht. Ik pakte haar armen. ‘Ik zal je helpen,’ zei ik. ‘Ik zal je helpen je leven weer op de rails te krijgen. Want dat gaat lukken. Je bent een van de sterkste mensen die ik ken, Mya. Je bent tot zoveel in staat.’

‘Ik heb niemand meer,’ huilde ze zachtjes. ‘Jou ben ik kwijt, mijn vader is dood.’

‘Je bent mij niet kwijt,’ fluisterde ik. ‘Je wilde me niet meer. We pasten niet bij elkaar. Je wilt me niet echt terug. Al heel lang niet meer. Maar ik kan je wel helpen. Ik zal je helpen.’

‘Ik wil gewoon gelukkig zijn,’ zei Mya. Ze veegde langs haar ogen. Een los draadje van haar trui bleef in haar wimper hangen, en ik plukte het eruit. Ze lachte door haar tranen heen. ‘Vroeger maakte jij me gelukkig, Henry.’

Ik wist niet wat ik daarop moest zeggen. Mya had haar armen losgemaakt, en ik voelde dat ze die om mijn middel sloeg. Zo intiem was ik al heel lang niet meer met haar geweest. Maar vonken waren er niet. Ik hield haar vast zoals ik een klein kind vast zou houden dat getroost moest worden. Beschermend.

Ik wilde een hekel aan haar hebben. Ik wilde haar vragen waarom ze die dingen tegen Paulina had gezegd, waarom ze ons privéleven te grabbel had gegooid, waarom ze ons beider levens te gronde wilde richten. Maar ik wilde ook alle pijn en verdriet uit haar lichaam bannen. Omdat ze het niet verdiende.

Voor ik wist wat me overkwam, voelde ik Mya’s adem tegen mijn wang. Ze leunde tegen me aan. Ik wilde haar tegenhouden maar kon het niet. Dit was niet wat ik wilde, maar ik wilde op dit moment ook niet nog eens haar hart breken. Haar adem streek over mijn lippen, ik hield haar niet tegen, en toen drukte ze haar lippen op de mijne, warm en gretig.

‘Dat méén je niet.’

Ik verstijfde en probeerde me los te wrikken uit Mya’s greep. Haar handen gleden van me af. Kennelijk had zij ook de stem gehoord. Ik durfde me haast niet om te draaien, maar ik kon niet anders.

Amanda stond op de hoek naar ons te kijken. Aan haar voeten lag een boodschappentas. Waar ze hem had laten vallen.

‘Nee. Nee, nee, nee nee néé. Het kan verdomme niet waar zijn,’ zei ze. Ze liet de boodschappen liggen en kwam met angstwekkende snelheid op ons af. Ik deed mijn mond open, maar er kwam geen geluid uit.

‘Amanda,’ stamelde ik uiteindelijk. Het is niet wat het lijkt. Ik kan het uitleggen. Natuurlijk zou ik zoiets stoms gaan zeggen. Dat deden alle mannen toch?

‘Jij stomme slet,’ beet Amanda Mya toe. ‘Je sleept hem eerst mee in jouw ellende, en dan kom je naar ons huis toe om daar ellende te zaaien? Sodemieter op, smerige hoer.’

Mya deed een stap in Amanda’s richting, alsof ze iets wilde zeggen of doen, maar toen draaide ze zich om en rende weg.

Ik keek naar Amanda. ‘Wacht,’ zei ik.

‘Kwam het door haar parfum?’ vroeg Amanda, terwijl haar ogen verwilderd zochten naar een idioot antwoord. ‘Zeg dat ze je verdoofd heeft, dat ze een geweer had, dat zij die moorden pleegt en jou de primeur wilde geven in ruil voor een kus. Zeg dat het iets anders was dan dat jij bij ons op de stoep een potje tonghockey stond te doen met die meid die jouw naam door het slijk heeft gehaald. Zeg dat er iets meer aan de hand is.’

‘Haar vader is vermoord,’ zei ik. ‘Ik wist niet wat ik doen moest.’

‘Jij wist heel goed wat je doen moest. Je besloot Henry de Held te spelen en haar te redden. Is dat jouw tactiek? Beschadigde meisjes zoeken en doen alsof je ze gaat redden, tot de volgende langskomt? Ging het met mij ook zo? Was je Mya zat en dacht je: dat is ook een zielenpoot die ik wel even zal pakken?’

‘Zo is het niet gegaan, en dat weet je best, Amanda. Ik hou van je.’

‘Waarom stond je verdomme dan met een andere meid te zoenen?’ schreeuwde ze.

‘Ik was niet… Ik… Zij begon,’ zei ik, en ik hoorde zelf hoe slap het klonk.

Amanda knikte naar de boodschappentas. ‘Daar staat je eten. Maak het zelf maar klaar. Ik slaap wel op kantoor vannacht.’ Ze draaide zich om en liep weg.

‘Amanda,’ riep ik, achter haar aan rennend. Mijn hoofd tolde, mijn hart leek te barsten. Dit gebeurde niet echt.

‘Als je achter me aan komt, dan roep ik de politie. Dan zeg ik dat ik achtervolgd word door die engerd die Mya Loverne zo belazerd heeft.’

Knipperend met mijn ogen bleef ik staan.

‘Nou, probeer het maar. Ik doe het, hoor,’ zei ze dreigend.

Toen stak ze haar hand op. Een taxi schuurde langs de stoeprand. Tientallen ogen keken toe, nieuwsgierig hoe dit af zou lopen. Ik zag Amanda in de taxi stappen en verdwijnen in een wolk uitlaatgas, mij alleen achterlatend met een tas vol boodschappen.