De geschiedenis van het geluk
Jude
16 jaar
Als ik wakker word, is Noah al weg, zoals steeds de afgelopen dagen. Ik kan hem dus niet vertellen wat ik hem moet vertellen en niet vragen wat ik wil vragen. De ironie ervan ontgaat me niet. Nu ik eindelijk wil opbiechten wat ik met zijn portfolio heb gedaan, kan ik dat niet. Ik kijk op LostConnections.com, maar er is nog steeds geen reactie van Brian. Dan pak ik Oscars jas en mijn schetsboek en ga de deur uit.
Al snel nadat ik ben aangekomen, staan we in het midden van Guillermo’s studio. Hij slaat mijn schetsboek open op de grote witte tekentafel en ik tik zenuwachtig met mijn voet op de vloer. Ik wil dat hij de studies voor mama’s beeld mooi vindt en dat hij ermee instemt dat ik dit beeld in steen maak, liefst in marmer of graniet. Hij bladert snel door de eerste tekeningen, dan terug. Ik kijk naar hem en kan niet aan hem zien wat hij denkt, maar bij de tekening van het vooraanzicht ademt hij heel diep in en zijn hand gaat naar zijn mond. O ja, natuurlijk. Ik was vergeten dat ze elkaar wel eens ontmoet hebben. Ik neem aan dat het me dus is gelukt om de gelijkenis te pakken te krijgen. Hij draait zijn hoofd mijn kant op en als ik zijn blik zie, deins ik achteruit.
‘Diana is jouw moeder.’ Hij spreekt de woorden niet alleen uit, hij wórdt de woorden.
‘Ja,’ zeg ik.
Zijn ademhaling klinkt zwaar. Ik heb geen idee wat hier gaande is. Zijn blik gaat terug naar de schetsen, die hij nu aanraakt alsof hij ze van de bladzijden wil krabben.
‘Ja,’ zegt hij. En verder niks. Het spiertje onder zijn linkeroog trilt.
‘Ja?’ vraag ik. Ik raak in de war en begin bang te worden.
Hij slaat mijn schetsboek dicht. ‘Ik denk toch niet dat ik je kan helpen. Ik zal Sandy terugbellen, iemand anders aanraden.’
‘Wát?’
Met een kille, afgeknepen stem zegt hij: ‘Het spijt me. Ik heb het te druk. Ik heb het verkeerd ingeschat. Het leidt me te veel af als er steeds iemand hier is.’ Hij wil me niet aankijken.
‘Guillermo?’ Mijn hart klopt in mijn keel.
‘Nee, alsjeblieft. Ga nu weg. Je moet gaan. Ik heb dingen te doen.’ Ik ben te verbijsterd om nog iets te zeggen. Ik pak mijn schetsboek en loop richting de deur. Dan hoor ik: ‘Kom niet terug naar mijn studio.’
Ik draai me om maar hij staat met zijn gezicht van me afgekeerd. Ik weet niet waarom, maar ik kijk omhoog, naar de ramen bij de brandtrap, misschien omdat ik hetzelfde gevoel had als gisteren toen ik op de binnenplaats aan het werk was: alsof er iemand naar me keek. En het klopt. Er kijkt inderdaad iemand.
Met zijn hand op het glas kijkt Noah door het raam naar beneden.
Guillermo draait zich om om te zien waar ik naar kijk en op het moment dat wij elkaar weer aankijken, komt Oscar met angst in zijn ogen de studio binnenlopen.
Het volgende moment vliegt Noah de studio in, als een aangestoken staaf dynamiet, maar hij verstijft als hij om zich heen kijkt. Guillermo’s gezicht is onherkenbaar – hij is bang, besef ik. Guillermo is bang? Iedereen is bang, realiseer ik me. We zijn vier punten van een rechthoek en drie van die punten hebben hun panisch wilde blikken op mij gericht. Niemand zegt iets. Het is duidelijk dat iedereen iets weet wat ik niet weet en als hun uitdrukking iets duidelijk maakt, dan weet ik niet of ik wel wil weten wat het is. Mijn blik gaat van de een naar de ander en weer terug en ik begrijp het niet, want zo te zien zijn ze allemaal bang voor mij.
‘Wat?’ vraag ik uiteindelijk. ‘Wat is er aan de hand? Kan iemand me iets vertellen? Noah? Gaat dit over mama?’
Het is chaos.
‘Hij heeft haar vermoord.’ Noahs vinger wijst naar Guillermo, zijn stem trilt van woede. ‘Zonder hem was ze nu nog bij ons geweest.’ De studio begint te schudden, de vloer onder mijn voeten trilt, de stenen beginnen te kantelen.
Oscar keert zich naar Noah. ‘Haar vermoord? Ben je gek? Kijk om je heen. Er is niemand die ooit zoveel van een vrouw heeft gehouden als hij.’
Guillermo zegt zacht: ‘Oscore, wees stil.’
De ruimte gaat nu echt heen en weer, dus zoek ik steun bij het enige wat in mijn buurt is en leun ertegenaan: het been van een reus, maar ik deins direct terug, want hij beefde – hij bewoog – en dan zie ik het. De reuzen komen stampend en brullend tot leven. Ze laten zich in elkaars armen vallen. Ze willen niet langer stilstaan, voor eeuwig bevroren zijn, altijd één ademhaling verwijderd van hun verlangende hart en van de ander. Wederhelften, allemaal, en nu laten ze zich tegen elkaar aan vallen en rollen in elkaars armen over de grond, rollend en rollend, waardoor alles binnen in me begint te beven en trillen en de dingen langzaam bij elkaar komen. Het was niet mijn leeftijd waardoor Oscar gisteravond opeens zo van slag was. Dat was het zeker niet. Het was het familieportret. En Guillermo was die dag Dronken Igor omdat het de sterfdag van mijn moeder was.
Want zij is Liefste.
Ik kijk naar Noah, wil iets zeggen. ‘Maar jij zei...’ is het enige wat ik uit kan brengen voordat mijn stem naar binnen wordt gezogen. Ik probeer het nog een keer. ‘Jij zei tegen ons...’ Ik kan mijn zin nog steeds niet afmaken, dus het enige wat ik zeg is: ‘Noah?’
Dit is wat hij voor me heeft achtergehouden.
‘Het spijt me, Jude,’ huilt hij, en dan is het of Noah degene is die echt uit steen breekt, alsof zijn ziel omhooggaat terwijl zijn borst oprijst, zijn armen naar achteren gaan en zijn stem zegt: ‘Ze was op weg naar papa om te zeggen dat ze wilde scheiden zodat ze...’ Hij draait zich naar Guillermo en kijkt hem aan. ‘Zodat ze met jou kon trouwen.’
Guillermo’s mond valt open. En nu komen er woorden uit. ‘Maar Noah, jij zei...’ Zijn blik zou een gat in graniet kunnen branden. ‘Jij zei tegen me...’ O, Noah, wat heb je gedaan? Ik zie aan Guillermo dat hij zich in probeert te houden, dat hij zijn emoties wegduwt van zijn gezicht, dat hij voor ons wil verbergen wat zijn hele lichaam wil uitschreeuwen: blijdschap, met terugwerkende kracht.
Haar antwoord was ja.
Ik moet hier weg. Weg van hen allemaal. Het is te veel. Te veel. Te veel. Mama was Liefste. Zij is de kleivrouw die uit de borst van kleiman klimt. Zij is de vrouw van steen die hij elke keer weer maakt. Zij is de vrouw zonder gezicht, omringd door kleuren op het schilderij van de kus. Haar lichaam draait en buigt en kromt en trekt overal om me heen in deze ruimte, op elk stukje muur. Ze waren verliefd. Ze waren wederhelften! Ze zou papa nooit vragen om thuis te komen. We zouden nooit meer een gezin zijn. En Noah wist dit. En papa niet! Eindelijk begrijp ik de desolate, desperate blik in mijn vaders ogen. Al jaren probeert hij in zijn hoofd een wiskundesom uit te rekenen die niet uit te rekenen valt. Geen wonder dat hij de zolen van zijn schoenen loopt.
Ik wankel naar buiten, bescherm mijn ogen tegen de zon, zoek steun bij auto’s en lantaarnpalen, probeer weg te lopen van de waarheid, van de onbedwingbare emoties die me nu op de hielen zitten. Hoe kon ze dit papa aandoen? En ons? Ze ging vreemd. Zíj is dat meisje! En niet op de goede manier, niet op de stoere manier! En dan wordt me iets duidelijk. Dit is waarom Noah na haar dood steeds zei dat ik niet begreep hoe hij zich voelde, dat ik mama niet kende zoals hij haar kende. Nu begrijp ik het. Hij had gelijk. Ik had geen idee wie mama was. Hij was niet gemeen. Hij eiste haar niet op. Hij beschermde haar. En mij en papa. Hij beschermde ons gezin.
Ik hoor snelle, panische voetstappen achter me. Ik draai me vlug om, wetend dat ze van hem zijn. ‘Beschermde je ons? Loog je daarom?’
Hij strekt zijn armen naar me uit maar raakt me niet aan. Zijn handen zijn twee maniakale vogels. ‘Ik weet niet waarom ik het deed. Misschien wilde ik jou en papa beschermen of misschien wilde ik wel gewoon niet dat het zo was. Wilde ik niet dat zij zo was.’ Zijn gezicht is rood, achter zijn donkere ogen woedt een storm. ‘Ik wist dat ze niet zou willen dat ik over haar leven loog. Zij wilde dat ik de waarheid vertelde, maar dat kon ik niet. Ik kon nergens meer eerlijk over zijn, over niets meer.’ Hij kijkt me verontschuldigend aan. ‘Daarom kon ik niet bij je in de buurt zijn, Jude.’ Hoe zijn Noah en ik ooit zo verstrengeld geraakt in al deze leugens en geheimen? ‘Het was makkelijker om mee te doen dan om mezelf te zijn, en onder ogen te moeten...’ Hij maakt zijn zin niet af maar ik weet zeker dat er meer is en ik zie aan hem dat hij moed verzamelt om het te zeggen. Hij doet me weer aan iemand denken die uit een steen breekt. Het is een gevangenisuitbraak. ‘Ik denk dat ik loog omdat ik niet wilde dat het mijn schuld was,’ zegt hij. ‘Ik had hen die dag samen gezien. Ik volgde haar en zag hen samen. En daarom stapte ze in de auto. Daarom.’ Hij begint te huilen. ‘Het is Garcia’s schuld niet. Dat wil ik graag, omdat het dan mijn schuld niet hoeft te zijn, maar ik weet dat het door mij kwam.’ Hij houdt zijn hoofd vast alsof hij wil voorkomen dat het explodeert. ‘Ik zei tegen haar dat ik haar haatte, Jude. Vlak voordat ze wegreed. Ze huilde. Ze had niet mogen rijden. Ik was zo kwaad op haar –’
Ik pak hem bij zijn schouders. ‘Noah.’ Mijn stem is terug. ‘Het was niet jouw schuld. Dat was het niet.’ Ik herhaal de woorden tot ik zeker weet dat hij ze heeft gehoord, tot hij ze gelooft. ‘Het was niemands schuld. Het gebeurde gewoon. Dit afschuwelijke overkwam haar. Dit afschuwelijke overkwam ons.’
En dan is het mijn beurt. Ik word naar voren geschoven, terwijl mijn voeten zich verzetten tegen dit afschuwelijke – mama die uit mijn leven werd weggerukt op het moment dat ik haar het hardst nodig had, de eindeloze, onvoorwaardelijke, beschermende, bedekkende liefde die ze voor me had voor altijd weg. Ik laat mezelf het afschuwelijke voelen, ik geef me er eindelijk aan over in plaats van ervoor weg te rennen, in plaats van tegen mezelf te zeggen dat het allemaal van Noah is en niet van mij, in plaats van een boek vol ziektes en een boek vol bijgeloof ervoor te zetten, in plaats van mezelf te mummificeren in lagen kleding om me ertegen te beschermen, en ik val naar voren met de kracht van twee jaar ondergegraven verdriet, de pijn van tienduizend oceanen die eindelijk losbreken.
Ik laat het gaan. Ik laat mijn hart breken.
En Noah is er, sterk en flink, om me op te vangen, om me vast te houden, me te beschermen.
We nemen een lange, kronkelende weg door de bossen terug naar huis terwijl de tranen uit mijn ogen komen en de woorden uit zijn mond. Oma had gelijk: een gebroken hart is een open hart.
‘Er was op dat moment zoveel aan de hand,’ zegt Noah. ‘Meer nog dan dat –’ Hij maakt een snelle polsbeweging in de richting van Guillermo’s studio. ‘Dingen met mij.’
‘En Brian?’ vraag ik.
Hij kijkt me aan. ‘Ja...’ Dit is de eerste keer dat hij het toegeeft. ‘Mama had ons betrapt...’ Hoe kon er zoveel met ons gebeuren in één week, op één dag?
‘Maar mama had er geen moeite mee, toch?’ vraag ik.
‘Helemaal niet. Dat is het ’m juist. Een van de laatste dingen die ze tegen me zei was hoe verkeerd het is om in een leugen te leven. Dat het mijn plicht is om trouw te zijn aan mijn hart. En dan verander ik haar leven in een leugen.’ Hij is even stil. ‘En dat van mij ook.’ Hij pakt een tak van de grond en breekt hem doormidden. ‘En ik heb Brians leven helemaal verpest.’ Hij breekt de tak in steeds kleinere stukjes. Ik zie de pijn op zijn gezicht, en de schaamte.
‘Dat heb je niet.’
‘Wat bedoel je?’
‘Ooit van Google gehoord?’
‘Dat heb ik wel een keer gedaan. Twee keer zelfs.’
‘Wanneer?’ Twee keer. OMCG, Noah. Hij heeft waarschijnlijk nog never nooit op social media gezeten.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Er was niks te vinden.’
‘Nou, nu wel.’
Zijn ogen worden groter maar hij vraagt niet wat ik weet, dus vertel ik het hem niet. Ik neem aan dat hij het zelf wil uitzoeken. Maar hij is wel twee keer zo snel gaan lopen. Oké, hij snelwandelt nu naar Het Orakel.
Ik sta stil. ‘Noah, ik moet je iets vertellen.’ Hij draait zich om en ik begin met praten – het is de enige manier. ‘Ik denk dat je me nooit meer wilt zien nadat ik je dit heb verteld, dus eerst wil ik je zeggen hoe erg het me spijt. En dat ik het je jaren geleden al had moeten zeggen, maar ik was te bang om je te verliezen.’ Ik kijk naar de grond. ‘Ik hou nog steeds het allermeest van jou.’
‘Wat is er?’
Ik ben mijn broers engelbewaarder, zeg ik tegen mezelf, en dan zeg ik het gewoon. ‘Je bent niet niet aangenomen op de ASK. Ik bedoel, je hebt je niet aangemeld. Die dag?’ Ik adem diep in en blaas de woorden uit de diepste, donkerste plek, waar ze al die tijd hebben gezeten. ‘Ik heb je aanvraag niet opgestuurd.’
Hij knippert een paar keer met zijn ogen. En nog een keer. Hij staart met een lege blik voor zich uit en ik weet niet wat er vanbinnen bij hem gebeurt, als hij opeens zijn armen in de lucht gooit en omhoogspringt en zijn gezicht een en al blijheid wordt, nee: geen blijheid, extase. Dit is extase.
‘Heb je me goed gehoord?’ Ik speur zijn gezicht af op boosheid of haat, maar vind niets. Het is alsof hij het verraad niet registreert. Hij is alleen maar uitgelaten.
‘Kom met me mee,’ zegt hij.
Een kwartier later komen we bij een verlaten fabrieksterrein en stoppen bij een oude muur. Erop, in een storm van kleuren, staat... alles.
Ik zie NoahenJude, van achteren, schouder aan schouder, onze haren verstrengeld in een rivier van licht en donker die over de hele muurschildering kronkelt. Ik zie Brian in de lucht die een koffer met sterren opendoet. Ik zie mama en Guillermo zoenend in een tornado van kleuren bij de Houten Vogel. Papa die als een zonnegod uit de zee opdoemt en in een lichaam van as verandert. Ik zie mij in mijn camouflagepak opgaan in de muur. Ik zie Noah in een kleine ruimte binnen in zijn eigen lichaam. Ik zie mama’s auto exploderen terwijl hij op weg naar de hemel is. Ik zie Noah en Heather op een giraf. Ik zie Noah en Brian een eindeloze ladder op klimmen. Er zijn emmers en emmers vol licht die over twee zoenende jongens zonder shirts worden uitgestort. Ik zie Noah die een honkbalknuppel opheft naar Brian die in duizend scherven uiteenvalt. Ik zie Noah en papa onder een grote helderrode paraplu wachten tot de storm voorbij is. Ik zie Noah en Jude die over het pad van de zon op de oceaan lopen, maar allebei in tegenovergestelde richting. Ik zie Noah die in de lucht omhoog wordt gehouden door een reuzenhand. En die hand is van mama. En ik zie mezelf al terwijl ik, omringd door Guillermo’s stenen reuzen, aan NoahenJude werk.
Ik zie de wereld. Opnieuw gemaakt.
Ik haal mijn telefoon tevoorschijn en begin foto’s te maken. ‘Het is geweldig, Noah. Zo ontzettend geweldig. En hiermee word je gelijk aangenomen op de ASK! Ik ga mijn plek opgeven, voor jou. Ik heb al een e-mail naar Sandy gestuurd. We hebben woensdagochtend een afspraak. Hij gaat dood als hij dit ziet. Het lijkt niet eens op graffiti. Ik weet niet waar het wel op lijkt, maar het is zo, zo ongelooflijk –’
‘Niet doen.’ Hij pakt mijn telefoon uit mijn handen. ‘Ik wil je plek niet. Ik wil niet naar de ASK.’
‘Niet?’
Hij schudt zijn hoofd.
‘Sinds wanneer niet?’
‘Sinds nu, geloof ik.’
‘Noah?’
Hij schopt met zijn voet in de aarde. ‘Het is alsof ik vergeten was hoe fantastisch het was vóórdat ik me ging afvragen of ik goed was of goed genoeg om op die stomme school te komen. Ik bedoel, kom op, alsof het iemand iets kan schelen.’ De zon schijnt recht in zijn gezicht. Hij lijkt heel scherp, beheerst, ouder, en om de een of andere reden denk ik: het komt goed met ons. ‘Daar draait het toch helemaal niet om,’ gaat hij verder. ‘Het gaat om de magie.’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Hoe kon ik dat nou vergeten?’ Hij heeft dezelfde sullige lach op zijn gezicht als toen hij dronken was. Ik kan niet geloven dat hij zo naar me lacht. Waarom is hij niet woedend op me? Hij gaat verder. ‘Toen ik erachter kwam wat jij bij Garcia deed’ – bladerde hij daarom die dag door mijn schetsen? – ‘wist ik dat alles kapot zou gaan. Al mijn leugens. En het was alsof ik kapotging. Eindelijk. Ik kon niet langer alleen maar in mijn hoofd schilderen.’ Aha! ‘De waarheid moest eruit, ergens, op de een of andere manier. Ik moest mama laten weten dat ik haar die dag had gehoord. Ik moest sorry tegen haar zeggen, en tegen Brian, tegen jou en papa, en zelfs tegen Garcia. Ik pakte het geld dat papa had achtergelaten, kocht al die spraypaint, herinnerde me deze muur waar ik met hardlopen langs was gekomen. Ik geloof dat ik elk filmpje over spraypainten heb gezien dat er bestaat. De eerste pogingen mislukten en er zitten wel drie lagen over elkaar en – hé...’ Hij trekt aan mijn mouw. ‘Ik ben niet boos op je, Jude. En dat ga ik ook niet worden.’
‘Maar hoezo niet? Je zou wel boos moeten zijn. Hoe kan het dat je dat niet bent?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik weet het niet. Ik ben het gewoon niet.’
Hij pakt mijn handen. Houdt ze vast. We kijken elkaar aan en onze blikken houden elkaar vast en de wereld begint te verdwijnen, tijd verdwijnt, de jaren rollen op als kleden, totdat alles wat er is gebeurd niet gebeurt en heel even zijn wij het weer, meer één dan twee.
‘Wauw,’ fluistert Noah.
‘Ja...’ zeg ik. De betovering van Noah die al mijn cellen voedt. Ik voel een glimlach op mijn gezicht verschijnen en ik herinner me alle regenbuien, alle lichtbuien, het oprapen van stenen, het zoeken naar ronddraaiende planeten, dagen met duizend zakken, momenten die we als appels meejatten, hekken waar we eindeloos overheen klimmen.
‘Ik was dit vergeten,’ zeg ik, en de herinnering tilt me op. Letterlijk. Het tilt ons alle twee op. We zweven.
We. Zweven. Alle. Twee. Boven. De. Grond.
Ik kijk omhoog. De lucht is helder. De wereld is helder.
Of ik verbeeld het me. Natuurlijk verbeeld ik het me.
‘Voel je dat?’ vraagt Noah.
Moeders zijn de parachutes.
Ik verbeeldde het me niet.
For the record, wauw! Niet alleen kunst is magie – het leven ook.
‘Kom op,’ zegt Noah, en we rennen samen door het bos zoals we dat altijd deden, en ik weet al hoe hij het later zal tekenen, met gebogen bomen, met bloemen die als huizen opengaan zodat wij naar binnen kunnen, de beek die achter ons aan slingert in kronkelende, tollende kleuren, onze voeten een paar centimeter boven de grond.
Of misschien tekent hij dit: het bos is een groen waas boven ons hoofd terwijl wij op onze rug liggen en steen-papier-schaar spelen.
Hij kiest steen. Ik kies schaar.
Ik kies papier. Hij kiest schaar.
Hij kiest steen. Ik kies papier.
We geven het op. Lachend. Er is een nieuwe tijd aangebroken.
Noah kijkt naar de lucht boven ons. ‘Ik ben niet boos, omdat ik het óók gedaan zou kunnen hebben. Net zo goed,’ zegt hij. ‘Ik héb het ook gedaan, alleen in kleinere stappen. Ik wist hoe je je voelde als we met mama in het weekend naar het museum gingen. Ik wist hoe buitengesloten je je steeds voelde. En ik weet hoe graag ik wilde dat mama jouw beelden niet zag. Ik heb ervoor gezorgd dat ze die niet zag. Ik was altijd bang dat je beter was dan ik en dat ze zich dat zou realiseren.’ Hij zucht. ‘Dat is behoorlijk ziek. Van ons alle twee.’
‘Maar toch, de academie was je...’
Hij onderbreekt me. ‘Soms voelde het alsof er niet genoeg mama kon zijn.’
Deze gedachte maakt me stil en een hele tijd zeggen we niets. We ademen de geur van eucalyptus in, kijken naar de bladeren die overal om ons heen dwarrelen. Ik denk aan wat mama tegen Noah zei, dat het zijn plicht was om trouw te zijn aan zijn hart. Geen van ons tweeën zijn we dat geweest. Waarom is dat zo moeilijk? Waarom is het zo moeilijk om te weten wat dat hart zegt?
‘Weet Heather dat je homo bent?’ vraag ik.
‘Ja, maar zij is de enige.’
Ik rol op mijn zij en kijk hem aan. ‘Snap jij hoe het kan dat ik zo gek ben geworden en jij zo normaal?’
‘Het is ongelooflijk,’ zegt hij, en we schieten allebei in de lach. ‘Behalve dat ik de helft van de tijd het gevoel heb dat ik undercover ben.’
‘Ik ook.’ Ik pak een tak en begin ermee in de aarde te prikken. ‘Maar misschien bestaat iemand uiteindelijk uit een heleboel mensen,’ zeg ik. ‘Misschien voegen we die nieuwe mensen de hele tijd samen.’ Halen we ze binnen als we keuzes maken, goede en slechte, als we het verpesten, opstaan, ons verstand verliezen, bij elkaar rapen, verliefd worden, als we rouwen, groeien, ons terugtrekken uit het leven, ermiddenin duiken, als we dingen maken en als we dingen breken.
Hij grijnst. ‘Elk nieuw zelf op de schouders van het vorige, als die wiebelige menselijke torens!’
De zon is gaan zakken en er verschijnen paarse vegen aan de hemel. We moeten naar huis. Papa komt vanavond thuis. Ik wil het net zeggen, als Noah begint te praten.
‘Die schildering op de muur van de studio. Die van die kus. Ik heb er maar heel even naar gekeken, maar volgens mij heeft mama die gemaakt.’
‘Denk je dat? Ik wist niet dat mama schilderde.’
‘Ik ook niet.’
Was dat haar geheim? Nog een geheim? ‘Net als jij,’ zeg ik, en er valt iets op zijn plek, helemaal op zijn plek. Noah was mama’s muze. Ik weet het zeker, en ongelooflijk: ik ben niet jaloers. Ik begrijp het.
Ik rol weer op mijn rug en woel met mijn vingers in de vochtige aarde. Ik zie voor me hoe mama aan dat waanzinnige schilderij werkt, wensend met haar handen, zo verliefd was ze. Hoe kan ik daar kwaad om zijn? Hoe kan ik boos zijn omdat ze haar wederhelft had gevonden en met hem samen wilde zijn? Zoals Guillermo zei: het hart luistert niet naar het verstand. Het gehoorzaamt niet aan wetten en afspraken en ook niet aan verwachtingen van anderen. Ze leefde in elk geval toen ze stierf. Ze leefde haar leven, de hekken stonden open, de paarden galoppeerden, voordat ze moest gaan.
Behalve dan. Nee.
Sorry.
Hoezo kon het goed zijn geweest als ze op die manier papa’s hart had gebroken? Dat ze alle beloftes aan hem had verbroken? Dat ze ons gezin had opgebroken? En tegelijkertijd: hoe zou het niet goed kunnen zijn, als ze trouw was aan zichzelf? Aargh. Het was goed en fout. Dat is wat liefde doet. Het heelt en het maakt kapot, met dezelfde aanhoudende kracht: het brengt geluk en verdriet.
Haar geluk was zijn ongeluk en zo oneerlijk was het.
Maar hij heeft nog een leven en de tijd om zijn geluk te vinden.
‘Noah, je moet het aan papa vertellen. Zo snel mogelijk.’
‘Wat?’ vraagt de voetstaploze vader achter ons. ‘Het was een vreemd beeld voor vermoeide, brandende reizigersogen. Toen ik in de taxi voorbij kwam rijden, zag ik jullie met z’n tweeën door het bos rennen, hand in hand. Het was alsof ik terug in de tijd ging.’
Hij komt bij ons op de grond liggen. Ik knijp in Noahs hand.
‘Wat is er, m’n zoon? Moet je me iets vertellen?’ vraagt papa, en mijn hart loopt over van liefde.
Later die avond zit ik in een stoel terwijl papa en Noah in de keuken bezig zijn om het eten te maken. Ik mag ze niet helpen, ook al heb ik beloofd om de bijbel te verbannen. Noah en ik hebben een afspraak gemaakt. Hij springt niet meer van rotsen en ik laat de bijbel en de medische handboeken met rust. Per direct. Ik ga een reusachtig grote papieren vliegende vrouw maken van elke bladzijde uit de bijbel. Oma zal het geweldig vinden. Het is het eerste idee dat ik in het lege notitieboekje schrijf dat ik al sinds de eerste dag aan de ASK op zak heb. Ik noem het beeld De geschiedenis van het geluk.
Toen Noah een uur geleden in het bos de waarheid over mama en Guillermo aan papa vertelde, zei papa alleen maar: ‘Oké. Ja. Dat slaat tenminste ergens op.’ Hij barstte niet uit het graniet zoals Noah, en de oceaan brak niet los, zoals bij mij. Ik zie aan hem dat de storm achter zijn ogen tot rust is gekomen. Hij is een man van de wetenschap en het onoplosbare probleem is opgelost. Eindelijk begrijpt hij het tenminste. En begrijpen is voor papa het allerbelangrijkste wat er is.
Dacht ik.
‘Jongens, ik heb over iets nagedacht.’ Hij kijkt op van zijn snijplank met tomaten. ‘Wat zouden jullie ervan vinden als we verhuizen? Niet weg uit Lost Cove, maar naar een ander huis. Of niet zomaar naar een ander oud huis...’ Hij heeft een belachelijke lach op zijn gezicht. Ik heb geen idee wat hij ons wil gaan vertellen. ‘Een woonboot.’ Ik weet niet wat me meer verbaast: zijn woorden of de uitdrukking op zijn gezicht. Hij grijnst als een malloot op een eenwieler. ‘Volgens mij hebben we een nieuw avontuur nodig. Wij samen, met z’n drieën.’
‘Wil je dat we op een boot gaan wonen?’ vraag ik.
‘Hij wil dat we op een ark gaan wonen,’ zegt Noah.
‘Ja! Dat wil ik!’ lacht papa. ‘Dat is precies wat ik wil! Dat heb ik altijd al gewild.’ Echt waar? Wie is deze man? ‘Ik heb een beetje rondgekeken en jullie zullen niet geloven wat er bij de haven te koop ligt.’ Hij loopt naar zijn koffer en haalt er een paar foto’s uit, die hij van internet moet hebben gehaald.
‘O. Wauw,’ zeg ik. Dit is geen roeiboot, dit is echt een ark.
‘De vorige eigenaar was architect,’ vertelt papa. ‘Zij heeft hem helemaal opgeknapt, al het houtwerk en het glas in lood. Ongelooflijk, hè? Twee verdiepingen, drie slaapkamers, twee badkamers, geweldige keuken, dakramen, op beide verdiepingen terrassen langs alle kanten. Het is een drijvend paradijs.’
Noah en ik moeten de naam van dit drijvende paradijs op hetzelfde moment hebben gezien, want we schieten op hetzelfde moment in de lach en doen mama’s stem na: ‘Omarm het mysterie, professor.’
De naam van de woonboot is: Mysterie.
‘Ik weet het. Ik hoopte eigenlijk dat jullie het niet zouden opmerken. En ja, als ik ik niet was, maar als ik bijvoorbeeld Jude was, dan zou ik denken dat het een teken is.’
‘Het ís een teken,’ zeg ik. ‘Ik ben voor, en ik ga het niet eens hebben over één van de duizenden potentiële gevaren die het wonen op een boot met zich meebrengt.’
‘Wat voor een Noah zou ik zijn?’ zegt Noah tegen papa.
‘Het wordt tijd,’ zegt papa terwijl hij knikt.
En dan, ongelooflijk, zet hij jazzmuziek op. De opwinding in huis is bijna tastbaar als Noah en papa verdergaan met snijden en hakken. Ik kan zien dat Noah een gedachteschilderij maakt terwijl papa verder jubelt over hoe geweldig het moet zijn om van het dakterras in het water te duiken, en wat een inspirerende plek het is, mocht er iemand zijn die artistieke inspiratie zoekt.
Op de een of andere manier zijn we weer wij, met een paar veranderingen in onze wiebelige menselijke toren, maar we zijn het. De oplichters hebben het pand verlaten.
Toen we terugkwamen uit het bos ging ik naar papa toe, die in zijn studeerkamer zat. Ik vertelde hem over Noahs aanvraag voor de ASK. Laten we het erop houden dat ik de rest van mijn leven liever in een middeleeuwse martelkamer doorbreng, waar ik afwisselend in de schedelkraker en de knieënbreker moet zitten en op de pijnbank mag uitrusten, dan dat ik die blik in zijn ogen nog een keer moet ondergaan. Ik dacht dat hij het me nooit zou vergeven, maar ongeveer een uur later, nadat hij met Noah had gepraat, vroeg hij of ik meeging om samen een duik in zee te nemen, voor de eerste keer in jaren. We volgden slag voor slag het glinsterende pad van de ondergaande zon, en op een gegeven moment voelde ik dat hij met zijn hand mijn schouder vastpakte. Toen ik me eenmaal realiseerde dat hij me niet probeerde te verdrinken, begreep ik dat hij wilde dat ik stopte.
Al trappelend in het midden van de zee zei hij: ‘Ik ben er niet echt voor je...’
‘Nee, pap,’ zei ik, want ik wilde niet dat hij ergens zijn excuses voor aanbood.
‘Laat me dit alsjeblieft zeggen, lieverd. Het spijt me dat ik het niet beter heb gedaan. Ik denk dat ik mezelf een beetje kwijt was. Een decennium, ongeveer.’ Hij lachte en kreeg al lachend een slok zout water naar binnen en zei daarna: ‘Ik denk dat je je eigen leven een beetje kwijt kunt raken en dat het moeilijk kan zijn om de weg terug te vinden. Maar jij en Noah zijn mijn wegwijzers.’ Hij had een verdrietige glimlach op zijn gezicht. ‘Ik weet hoe erg je in de war was. En wat er met Noah en zijn aanvraag is gebeurd... Oké, soms neemt een goed mens de verkeerde beslissing.’
Het was als een verlossing.
Het was als een wegwijzer de goede kant op.
Want hoe afgezaagd het misschien ook klinkt: ik wil een wiebelige menselijke toren zijn die in elk geval probeert om de wereld gelukkig te maken, en ik wil niet iemand zijn die geluk wegneemt.
Dobberend als twee boeien praatten en praatten en praatten papa en ik over van alles, over moeilijke dingen, en daarna zwommen we zelfs nog verder richting de horizon.
‘Ik wil graag helpen,’ zeg ik tegen de koks in de keuken. ‘Ik beloof dat ik er niks bijbelachtigs aan zal toevoegen.’
Papa kijkt naar Noah. ‘Wat vind jij?’
Noah gooit een paprika mijn kant op.
Maar dat is het begin en tegelijkertijd het einde van mijn culinaire bijdrage, want Oscar komt de keuken binnen, in zijn leren jack, zijn haar nog warriger dan anders en de zon en de regen en de wind in zijn gezicht. ‘Sorry dat ik stoor,’ zegt hij. ‘Ik heb geklopt, maar niemand reageerde. De deur was open, dus...’ Ik heb een déjà vu van die keer dat Brian de keuken in kwam stappen toen mama een taart stond te bakken. Ik kijk naar Noah en zie dat hij hetzelfde denkt. Brian heeft nog steeds niet gereageerd. Maar Noah heeft de hele dag achter Het Orakel doorgebracht. Hij weet dat hij op Stanford zit. Ik voel dat alle gedachten in zijn hoofd rondtollen, alle ideeën en mogelijkheden.
‘Geeft niet. We horen het nooit,’ zeg ik tegen Oscar. Ik loop naar hem toe en pak hem bij zijn arm. Verstijft hij, of verbeeld ik me dat? ‘Pap, dit is Oscar.’
Paps observerende blik is niet subtiel en ook niet vriendelijk.
‘Dag, meneer Sweetwine,’ zegt Oscar als de Engelse butler. ‘Oscar Ralph.’ Hij steekt zijn hand uit, die papa aanneemt terwijl hij met zijn andere hand op Oscars schouder klopt.
‘Dag, jongeman,’ zegt mijn vader alsof het 1950 is. ‘En de nadruk die ik op “man” leg, is niet toevallig.’ Noah schiet in de lach, slaat zijn hand voor zijn mond en doet alsof hij moet hoesten. O, man. Papa is terug. In volle glorie.
‘Ja, nu we het daar toch over hebben,’ zegt Oscar terwijl hij naar mij kijkt. ‘Kan ik je misschien even spreken?’
Ik heb het me niet verbeeld.
Als ik in de deuropening sta, draai ik me om, want achter me hoor ik vreemde, gesmoorde geluiden. Papa en Noah liggen dubbel. ‘Wat is er?’ vraag ik.
‘Je hebt Ralf gevonden!’ Noah giert het uit en klapt weer dubbel. Papa giert-hijgt zo hard dat hij er bijna aan bezwijkt.
Veel liever zou ik met mijn arkbewoners lachen dan aanhoren wat ik moet aanhoren.
Ik loop met een ongekend sombere Oscar naar het stoepje voor het huis.
Ik wil mijn armen om hem heen slaan maar ik durf niet. Dit is een afscheidsbezoek. Het staat op zijn voorhoofd geschreven. Hij gaat op de stoep zitten en gebaart met zijn hand naast hem. Ik wil niet naast hem gaan zitten. Ik wil niet horen wat hij gaat zeggen. ‘Laten we naar de rotswand gaan,’ zeg ik, ook omdat ik niet wil dat Noah en papa ons bespioneren.
Hij loopt achter me aan naar de andere kant van het huis. We gaan zitten, maar zo dat onze benen elkaar niet raken.
De zee is rustig, de golven glijden zonder veel wilskracht naar de kust.
‘Dus,’ zegt hij met een gemaakt lachje dat niet bij hem past. ‘Ik weet niet of ik er goed aan doe om dit te vertellen, dus als het niet goed is moet je het zeggen.’ Ik knik langzaam, niet wetend wat er gaat komen. ‘Ik kende je moeder heel erg goed. Ik had het gevoel dat zij en Guillermo...’ Hij stopt even en kijkt me vragend aan.
‘Het is oké, Oscar. Ik wil het weten.’
‘Je moeder was er toen ik op m’n slechtst was. Constant op en neer stuiterend, tegen de muren op botsend, bang om de studio uit te gaan, want dan zou ik weer gaan gebruiken, omdat het verdriet zonder drugs en drank zo heftig was dat het me verscheurde. Het was toen heel anders in de studio. Guillermo had honderden leerlingen. Zij kwam daar schilderen en ik stond model voor haar, alleen maar zodat ze met me zou praten.’ Dus Noah had gelijk. Mama schilderde in het geheim.
‘Was zij een van Guillermo’s leerlingen?’
Hij ademt langzaam uit. ‘Nee, ze was nooit zijn leerling.’
‘Dus ze hebben elkaar ontmoet toen zij hem interviewde?’ vraag ik. Hij knikt en is dan stil. ‘Ga verder.’
‘Weet je het zeker?’
‘Ja. Alsjeblieft.’
Hij lacht even. Een scheve lach waar helemaal niks van klopt. ‘Ik hield van haar. Zij, meer nog dan Guillermo, heeft me aangemoedigd om te gaan fotograferen. Wat heel vreemd is, is dat we om te praten vaak naar die kerk gingen waar wij elkaar hebben ontmoet. Daarom ga ik er zo vaak naartoe. Omdat het me aan haar herinnert.’ De haartjes op mijn armen gaan rechtovereind staan. ‘We zaten in de kerkbank en ze had het altijd over haar tweeling.’ Hij lacht. ‘Ik bedoel, ze bleef maar over jullie praten, vooral over jou.’
‘Echt?’
‘O ja. Ik weet heel veel over je, je hebt geen idee. Ik heb de twee meisjes in mijn hoofd proberen samen te voegen. De Jude over wie je moeder het had en de CJ op wie ik verliefd werd.’ Bij het woord ‘werd’ voel ik een steek in mijn hart. ‘Ze maakte altijd grapjes, dat ik jou pas mocht ontmoeten als ik jaren- en jarenlang nuchter was en niet voor jouw vijfentwintigste, want ze wist zeker dat we halsoverkop verliefd op elkaar zouden worden. Ze vond ons zielsverwanten.’ Hij pakt mijn hand en geeft er een zoen op en legt hem dan weer terug in mijn schoot. ‘Ik denk dat ze gelijk had.’
‘Maar? Want de “maar” maakt me gek, Oscar.’
Hij kijkt de andere kant op. ‘Maar het is niet het goede moment. Nóg niet.’
‘Jawel,’ zeg ik. ‘Dit is het moment. Dit is zo ontzettend, ongelooflijk het moment. En ik weet dat jij dat ook weet. Het komt door Guillermo, dat je dit denkt.’
‘Nee, het komt door jouw moeder dat ik dit denk.’
‘Zoveel ouder ben je nou ook weer niet.’
‘Ik ben drie jaar ouder dan jij, wat nu veel is, maar dat zal het niet altijd zijn.’ Ik denk aan hoeveel minder drie jaar verschil tussen hem en mij is dan de drie jaar verschil die er tussen mij en Zephyr zat toen ik veertien was. Ik heb het gevoel dat Oscar en ik van dezelfde leeftijd zijn.
‘Maar dan word je verliefd op iemand anders,’ zeg ik.
‘Het is veel waarschijnlijker dat jij dat wordt.’
‘Onmogelijk. Jij bent de jongen van het portret.’
‘En jij bent het meisje van de voorspelling.’
‘Kennelijk ben ik ook het meisje van mijn moeders voorspelling,’ zeg ik, en ik pak zijn arm vast. Ik bedenk hoe bizar het is dat ik Oscar een briefje van Guillermo heb gegeven dat voor mijn moeder bedoeld was, alsof de woorden door de tijd heen zijn gevallen en bij ons terecht zijn gekomen. Als een zegen.
‘Je moet zelfs nog eindexamen doen,’ zegt Oscar. ‘Het is verdomme zelfs strafbaar, wat niet eens tot me door was gedrongen, tot Guillermo het gisteravond ongeveer honderd keer tegen me zei. We kunnen vrienden zijn. Geweldige vrienden. We kunnen rondspringen op onze Space Hoppers en schaken en weet ik veel wat allemaal.’ Even hoor ik twijfel, frustratie in zijn stem, maar dan lacht hij. ‘Ik wacht op je. Ik ga in een grot zitten en wacht op je. Of ik word monnik. Ik trek een paar jaar een pij aan en scheer mijn hoofd kaal. Alles. Ik weet het niet. Ik weet alleen dat ik het goede moet doen.’
Dit gebeurt niet. Als er ooit een moment in mijn leven was waarop er op PLAY moet worden gedrukt is dit het. De woorden tuimelen uit mijn mond. ‘En jij denkt dat het goed is om ons om te draaien en niet te kijken naar wat misschien wel het liefdesverhaal van onze levens is? Dat het goed is om het lot te negeren, al die krachten te negeren die hebben samengewerkt om ons bij elkaar te brengen, krachten die al jaren hun best doen? No way.’ Ik voel de geesten van beide Sweetwine-vrouwen die aan me verschenen zijn nu binnen in me. Ik hoor het geluid van paarden die door de generaties heen galopperen. Ik ga verder. ‘Mijn moeder, die op het punt stond om haar leven een totaal andere wending te geven voor de liefde, en mijn oma, die God zelf Clark Gable noemt, zij willen niet dat wij hiervoor wegrennen, zij willen dat we erop afstormen.’ Dankzij Guillermo’s lessen doen ook mijn handen mee aan mijn dialoog. ‘Ik heb de boycot voor jou opgegeven. Ik heb bijna de hele wereld voor jou opgegeven. En voor het geval je het niet weet: een zestienjarig meisje en een negentienjarige jongen zijn qua ontwikkeling waarschijnlijk precies even oud. En bovendien, Oscar, het spijt me dat ik het zeg, maar je bent behoorlijk onvolwassen.’
Hij begint te lachen en voordat hij weet wat er gebeurt, duw ik hem om, klim boven op hem en hou zijn handen boven zijn hoofd zodat hij geen kant op kan.
‘Jude.’
‘Ha, je weet mijn naam,’ zeg ik lachend.
‘Jude, mijn favoriete onder de heiligen,’ zegt hij, ‘de beschermheilige van zoekgeraakte dingen. De heilige tot wie je je kan richten in geval van wanhoop. Degene die over wonderen gaat.’
‘Dat meen je niet,’ zeg ik terwijl ik zijn handen loslaat.
‘Dat meen ik wel.’
Zo veel beter dan Judas de verrader. ‘Mijn nieuwe rolmodel, vanaf nu.’
Hij schuift mijn topje een klein stukje omhoog. In het beetje licht van het huis ziet hij de engeltjes. Met zijn vinger raakt hij ze even aan. Hij kijkt me recht in mijn ogen en ziet wat zijn aanraking met me doet, ziet dat ik vanbinnen een vrije val maak. Mijn ademhaling gaat sneller en zijn oogleden trillen even van verlangen. ‘Ik dacht dat je impulsbeheersings-issues had?’ fluister ik.
‘Alles onder controle.’
‘O ja?’ Ik laat mijn handen onder zijn T-shirt glijden, laat ze zoeken, voel hem sidderen. Zijn ogen gaan dicht.
‘O, man. Ik heb het echt geprobeerd.’ Hij brengt zijn hand naar mijn nek en met één soepele, rollende beweging leunt hij op mij, en hij zoent me en de blijdschap en het verlangen dat ik voel en de liefde die ik voel, en ik voel en voel –
‘Ik ben ondersteboven van je,’ zegt hij buiten adem en zijn scheve, chaotische lach verbreekt alle records.
‘Ik ook,’ antwoord ik.
‘En ik ga nog heel lang ondersteboven van je zijn.’
‘Ik ook.’
‘Ik ga je al die dingen vertellen die ik aan niemand anders durf te vertellen.’
‘Ik ook.’
Hij leunt naar achteren, lacht, raakt mijn neus even aan. ‘Ik vind Oscar de waanzinnigste man die ik ooit heb ontmoet, en dan heb ik het er nog niet eens over hoe ongelooflijk aantrekkelijk hij is en, dames en heren: hoe hij leunt!’
‘Ik ook.’
‘Waar is Ralf nou?’ schreeuwt Profeet.
Hier is hij.
Noah en ik staan voor Guillermo’s studio. Hij wilde met me mee, maar nu heeft hij de zenuwen. ‘Het voelt alsof we papa verraden.’
‘We hebben het hem gevraagd.’
‘Ik weet het. Maar ik heb nog steeds het gevoel dat ik het duel met Guillermo moet aangaan om papa’s eer te verdedigen.’
‘Dat zou grappig zijn.’
Noah grijnst en geeft me een duwtje met zijn schouder. ‘Ja, inderdaad.’
Maar ik snap hem wel. Mijn gevoel voor Guillermo verandert telkens, als een caleidoscoop: het ene moment haat ik hem omdat hij ons gezin kapot heeft gemaakt, omdat hij mijn vaders hart heeft gebroken, omdat hij een toekomst heeft stukgemaakt die niet gaat plaatsvinden – en wat zou er zijn gebeurd? Zou hij bij ons zijn komen wonen? Zou ik bij papa zijn gaan wonen? – en het andere moment aanbid ik hem, zoals ik vanaf de eerste minuut heb gedaan toen ik Dronken Igor zag die zei dat het niet goed met hem ging. Ik bedenk steeds hoe vreemd het is dat ik Oscar en Guillermo ook had leren kennen als mama in leven was gebleven. We waren allemaal op weg naar elkaar toe en lagen op ramkoers, wat er ook ging gebeuren. Misschien is het gewoon de bedoeling dat bepaalde mensen in hetzelfde verhaal voorkomen.
Guillermo komt niet naar de deur, dus gaan Noah en ik naar binnen en lopen door de gang. Er is iets veranderd, dat merk ik meteen, maar pas als we in de postkamer zijn weet ik wat het is. De vloeren zijn gedweild, en het is niet te geloven, maar de post is opgeruimd. De deur naar de tornadokamer staat open en daarbinnen is weer een kantoor. Ik loop naar de deuropening. In het midden van de kamer staat de gebroken engel, rechtop, met een prachtige zigzaggende barst in haar rug. Ik herinner me dat Guillermo zei dat de breuken het interessantste waren van mijn portfolio. Misschien geldt dat ook wel voor mensen.
Ik kijk om me heen naar de postloze, stofloze ruimte en vraag me af of Guillermo weer leerlingen in de studio wil ontvangen. Noah staat voor het schilderij van de kus. ‘Daar heb ik hem die dag gezien,’ zegt hij, en hij raakt met zijn hand een donkere schaduw aan. ‘Dit is de Houten Vogel, zie je wel? Misschien gingen ze daar vaak naartoe.’
‘Inderdaad,’ zegt Guillermo, die met stoffer en blik de trap af komt.
‘Mijn moeder heeft dit geschilderd,’ zegt Noah tegen hem, zonder een vragende toon in zijn stem.
‘Ja,’ antwoordt Guillermo.
‘Ze was goed,’ zegt Noah, nog steeds met zijn gezicht naar het schilderij gekeerd.
Guillermo legt de stoffer en het blik weg. ‘Ja.’
‘Wilde ze een schilder zijn?’
‘Diep vanbinnen wel, denk ik.’
‘Waarom zei ze dat niet tegen ons?’ Noah draait zich om. Hij heeft tranen in zijn ogen. ‘Waarom heeft ze ons nooit iets laten zien?’
Guillermo zegt: ‘Dat zou ze doen. Ze was niet tevreden over wat ze maakte. Nooit. Ze wilde jullie iets laten zien wat misschien wel perfect moest zijn.’ Hij kijkt naar mij, slaat zijn armen over elkaar. ‘Misschien om dezelfde reden dat jij haar nooit jouw zandvrouwen hebt laten zien.’
‘Mijn zandvrouwen?’
‘Ik heb ze van huis meegenomen om je ze te laten zien.’ Hij loopt naar de tafel waar een laptop staat. Hij klikt op de muis en op het scherm verschijnt een spread met foto’s.
Ik loop naar de computer. Daar zijn ze. Mijn vliegende zandvrouwen, die jaren geleden al door het water zijn meegenomen. Hoe kan dit? Ik kijk naar Guillermo en realiseer me dan iets ondenkbaars. ‘Was jij het? Heb jij die foto’s naar de academie gestuurd?’
Hij knikt. ‘Ja. Anoniem. Ik wist dat je moeder dat zou willen. Ze was bang dat je je niet zou aanmelden. Ze zei dat zij ze zou sturen. Dus deed ik het.’ Hij wijst naar de computer. ‘Ze vond ze prachtig, en ik ook. Ze zijn zo zorgeloos en zinnelijk.’
‘Heeft zij die foto’s gemaakt?’
‘Dat was ik,’ zegt Noah. ‘Ze heeft ze vast gevonden op papa’s camera en ze gedownload voordat ik ze verwijderde, die avond na dat feest bij Courtney.’
Ik probeer het tot me door te laten dringen. Vooral het feit dat mama iets van mij wist, iets wat in mij zat, waarvan ik niet wist dat zij het wist. Ik krijg weer het gevoel alsof ik gewichtloos ben. Ik kijk naar beneden. Mijn voeten staan nog op de vloer. Mensen sterven, bedenk ik, maar de band met hen niet. Die blijft bestaan en hij blijft veranderen.
Het dringt tot me door dat Guillermo wat zegt. ‘Jullie moeder was zo trots op jullie allebei. Nog nooit heb ik een moeder gezien die zo trots was.’
Ik kijk om me heen en voel zo sterk haar aanwezigheid dat ik weet dat ze dit zou hebben gewild. Ze wist dat we alle twee een essentieel deel van het verhaal kenden dat gedeeld moest worden. Zij wilde dat ik wist dat zij mijn beelden had gezien en alleen Guillermo kon me dat vertellen. Ze wilde dat Guillermo en papa de waarheid hoorden van Noah. Ze wilde dat ik Noah over zijn portfolio vertelde en dat had ik misschien niet gedurfd als ik niet naar Guillermo was gegaan, als ik de hamer en de beitel niet had opgepakt. Ze wilde dat wij een rol speelden in Guillermo’s leven en hij in dat van ons, want wij zijn allemaal, een voor een, de sleutel naar een deur die anders voor altijd gesloten was gebleven. Ik denk aan het beeld in mijn hoofd, waarvoor ik hier in de eerste plaats naartoe kwam. Mama op de boeg van een schip, die ons langs de hemel stuurt en zorgt dat we op koers blijven. En op de een of andere manier heeft ze dat gedaan.
En ik dan? Een ouwe zemelaar, zeker? Het is oma!
Natuurlijk niet, zeg ik zonder mijn lippen te bewegen. Ik ben dolblij dat ze terug is en dat ze zichzelf weer is. Jij bent het neusje van de zalm.
Als je dat maar onthoudt. En trouwens, zoals jij altijd zegt, tante Pollewop, jij verzint mij niet. Wat een arrogantie. Waar je die ondankbaarheid vandaan hebt, weet ik niet.
Ik ook niet, oma.
Later, nadat Guillermo Noah met verf achter een doek heeft gezet – Noah kon niet weigeren toen Guillermo het aanbood – komt hij bij mij op de binnenplaats staan, waar ik aan het kleimodel voor mama’s beeld ben begonnen. ‘Ik zie nog nooit iemand die zo schildert,’ zegt hij. ‘Hij is een koning. Het is fantastisch om naar hem te kijken. Picasso schilderde ooit veertig doeken in een maand. Ik denk dat Noah er veertig op een dag kan maken. Het is alsof ze al af zijn en hij ze alleen nog maar hoeft af te leveren.’
‘Mijn broer heeft de extatische impuls,’ zeg ik, en ik denk aan Oscars essay.
‘Ik denk dat jouw broer de extatische impuls ís.’ Hij leunt tegen de werktafel. ‘Ik heb een paar foto’s van jullie gezien, toen jullie zo klein waren.’ Hij laat zijn hand naar de grond zakken. ‘En Diana, zij had het altijd over Jude met haar lange haren. Het kwam nooit in me op, natuurlijk niet, dat jij haar dochter kon zijn...’ Hij schudt zijn hoofd. ‘Maar nu denk ik: natuurlijk ben jij haar dochter. Noah, hij lijkt precies op haar. Het doet me pijn als ik naar hem kijk, maar jij... Jij lijkt helemaal niet op haar, maar je bent precies zoals zij. Iedereen is altijd bang voor mij. Jouw moeder niet. Jij niet. Jullie kwamen gewoon zomaar binnen.’ Hij tikt op zijn borst. ‘Jij liet mij beter voelen, vanaf het eerste moment dat ik je op de brandtrap zag en je over de vliegende baksteen begon.’ Hij houdt zijn hand even bij zijn voorhoofd en als ik zijn ogen weer zie, zijn ze rood. ‘Maar ik begrijp het als...’ Zijn stem hapert even en er trekt een wolk over zijn gezicht. ‘Ik wil heel graag dat je met mij blijft werken, Jude, maar ik begrijp het ook als jij dat niet wilt of als je vader dat niet wil.’
‘Je zou mijn stiefvader zijn geweest, Guillermo,’ zeg ik als antwoord. ‘En ik zou het jou ontzéttend moeilijk hebben gemaakt.’
Hij laat zijn hoofd in zijn nek vallen en lacht. ‘Ja, dat zie ik wel voor me. Je zou een verschrikking voor me zijn geweest.’
Ik lach. Onze band is nog steeds zo vanzelfsprekend, ondanks het schuldgevoel vanwege papa. Ik draai me weer naar het kleimodel en streel mijn moeder over haar schouder tot haar bovenarm tevoorschijn komt. ‘Het is alsof een deel van mij het wist,’ zeg ik tegen hem terwijl ik aan de kromming van haar elleboog werk. ‘Ik weet niet wat ik wist, maar ik wist dat ik hier moest zijn. Ik voelde me ook beter door jou. Veel beter. Ik zat zo opgesloten.’
‘Ik denk,’ zegt hij, ‘dat het misschien Diana was. Zij breekt jouw schalen en jij gaat op zoek naar een beeldhouwer.’
Ik kijk hem aan. ‘Ja...’ zeg ik terwijl mijn nek begint te tintelen. ‘Dat denk ik ook.’
Want wie weet. Wie weet nou iets? Wie weet wie er aan de touwtjes trekt? Of wat? Of hoe? Wie weet is je lot wel het levensverhaal dat je jezelf vertelt? Een andere zoon had de laatste woorden van zijn moeder misschien niet als voorspelling opgevat maar als nonsens onder invloed van de medicijnen, en diegene was het misschien alweer direct vergeten. Een ander meisje had zichzelf misschien geen liefdesverhaal verteld over een tekening die haar broer had gemaakt. Wie weet of oma echt dacht dat de eerste narcissen in de lente geluk brengen? Misschien wilde ze gewoon met me door het bos wandelen. Misschien geloofde ze zelf niet eens in haar bijbel, maar wilde ze dat hoop en creativiteit en geloof het wonnen van de rede. Wie weet of er geesten bestaan (sorry, oma) of dat het de levende, levensechte herinneringen aan dierbaren zijn die binnen in je tegen je spreken of op welke andere manier dan ook je aandacht trekken? Wie weet waar Ralf is? (Sorry, Oscar.) Niemand weet het.
En zo gaan we allemaal op onze eigen manier met mysteries om.
En sommigen van ons drijven erop rond en noemen het thuis. We zijn vanmorgen naar de Mysterie gegaan en papa heeft een afspraak met de eigenaar. Ik bedoel een afspraakje: vanavond hebben ze afgesproken om op het terras van de ark een drankje te drinken. Om de verkoop te bespreken, zei hij tegen ons terwijl hij de mallotige glimlach op zijn gezicht niet kon verbergen.
Ik wrijf mijn handen schoon aan een handdoek en haal Guillermo’s exemplaar van mama’s boek over Michelangelo uit mijn tas.
‘Ik heb het gestolen. Ik weet niet waarom. Sorry.’
Hij pakt het aan en kijkt naar mama’s foto. ‘Ze belde me die dag uit de auto. Ze klonk zo overstuur, zo ontzettend overstuur. Ze zei dat ze me wilde zien omdat ze me moest spreken. Dus toen Noah hier komt en me vertelt... Ik wist zeker dat ze me dat wilde zeggen: dat ze van gedachten was veranderd.’
Als ik naar de voordeur loop, blijf ik bij de engel staan en doe mijn laatste wens. Voor Noah en Brian.
Je kunt het beste op alle paarden tegelijk wedden, liefje.
Het is donderdag twee weken later en papa en ik staan aan de voorkant van het huis en wurmen ons uit onze wetsuits. Hij heeft gezwommen, ik gesurft. Of beter gezegd: de golven hebben me te pakken genomen. Het was waanzinnig. Terwijl ik me afdroog verlies ik het bospad niet uit het oog. Ik weet bijna zeker dat de donderdagmiddagontmoeting in het bos zal plaatsvinden waar Noah en Brian die hele zomer hebben doorgebracht.
Noah vertelde me dat hij Brians adres op internet had gevonden en dat hij hem een hele serie tekeningen heeft gestuurd die hij achter elkaar – als een maniak – had gemaakt. Hij noemde de serie: ‘Het onzichtbare museum.’ Een paar dagen later was er een reactie op zijn bericht op LostConnections. Er stond: Ik zal er zijn.
Vorige week kreeg Noah een uitnodiging van de academie, op grond van de foto’s die ik van zijn muurschildering had gemaakt. Ik heb Sandy verteld dat ik mijn plek voor hem wilde opgeven als dat nodig was. Het is niet nodig. Noah heeft nog niet besloten wat hij gaat doen.
De zonsondergang heeft de hemel in een carnaval van kleuren veranderd en op dat moment zie ik Noah en Brian uit het bos komen. Hand in hand. Brian ziet papa en mij als eerste en laat snel zijn hand los, maar Noah zoekt hem onmiddellijk weer op. Brian kijkt naar hem. Ik kan vanaf hier zijn verbaasde, loensende blik zien, maar dan verschijnt er een hartverwarmende blije lach op zijn gezicht. Zoals altijd als Brian in de buurt is, straalt Noah van geluk.
‘O,’ zegt papa. ‘O. Oké, ik snap het. Ik wist het niet. Ik dacht... met Heather, toch? Maar dit klopt eigenlijk wel.’
‘Ja, hè?’ zeg ik, terwijl ik zie dat er een lieveheersbeestje op mijn hand zit.
Snel, doe een wens.
Grijp je kans (of je tweede of derde of vierde).
Maak een nieuwe wereld.