Hallo

 

„BeerBeer!” riep ik toen ik thuiskwam.
„BeerBeer!”

Hij was net de waterschildpadjes in zijn terrari-
um aan het voeren. Daar moet hij altijd heel goed
bij opletten, anders ontsnappen de hagedissen.

Het glazen deksel van het terrarium lag op zijn
arm en ondertussen schudde hij met zijn hand
bruine korreltjes in het kleine vijvertje waar de
schildpadjes wonen. Zijn andere hand wapperde
zo’n beetje door het terrarium, om te zorgen dat
de hagedissen geen vreemde ideeën in hun platte
kop kregen.

„BeerBeer!”

„Ik ben bezig.”

„Ja weet ik, maar ik moét je iets vertellen!”

Met een zucht legde hij het deksel op het terra-
rium en zette het potje met gedroogde rotzooi er
bovenop. Dat iemand zoiets kan eten. Het zijn
een soort bruine gedroogde schilfertjes. Volgens
het etiket dat erop zit zijn het de restjes van aller-
lei beesten zoals wormpjes, larven, vliegjes,
torretjes en dat soort dingen. Ze zijn dood en uit-
gedroogd, maar als je het plastic busje opendoet
stinken ze alsof ze met zijn allen aan de diarree
zijn. En die schildpadjes, die eten dat. Ze kijken

er wel bezorgd bij, maar ze eten gewoon door.
„Wat is er dan joh?”

„Eh… ik heb de verkeerde kaas gekocht.”

Hij vloekte iets en deed de glasplaat weer van

zijn terrarium om verder te gaan met voeren.

„Enne… teveel ook nog. Het moest één pond

zijn.”

„Wat kan mij dat nou schelen?”
„Ja maar er is nog iets. Doortje had bijna een
ongeluk!”

Hij kon nog net de glasplaat op de neus van
een hagedis laten vallen die wilde ontsnappen.

„Ja! Nou, bijna dan he. Ik dacht het.”
Beer keek me bezorgd aan.
„Is ze gewond?”

„Er was wel een ziekenauto, maar daar zat ze

niet in.”

„Zo, dat is geluk hebben!”

„Ja! En ze heeft nog met me gepraat ook.”

„Dat geloof ik niet.”

„Het is echt waar, vlak na het ongeluk.”

Beer schudde zijn hoofd en pakte het potje met

die gedroogde wormen weer op.

„Nee,” mompelde hij, „daar geloof ik niks

van.

„Geloof het dan maar niet, met je stinkwormen.
Maar het is mooi wel zo.”
„O ja? Wat zei ze dan he? Nou?”
„Gewoon: ‘hallo’ zei ze. Of zoiets.”
„Echt?”
„Ja! Echt.”
„Zo hee!”