Oefenen
Beer was naar de kamer gegaan en na veel
zeu-
ren mocht ik even met zijn gitaar, zonder hem er-
bij dan. Hij had wel eerst tien keer gezegd dat ik
voorzichtig moest zijn, maar zo slim ben ik zelf
natuurlijk ook wel.
Ik zat op mijn bed, de gitaar precies mooi
met
dat ronde gedeelte op mijn been. De gouden
streepjes op de hals glinsterden en binnenin zag
ik een soort etiket zitten met een handtekening
en een stempel erop. Dat het niet zomaar een rot-
gitaartje was natuurlijk. En dat hoorde je ook.
Een klein tikje tegen een snaar gaf meteen een
geluid dat rustig bleef hangen en je een beetje
meenam.
Het is wel logisch ook dat iedereen verliefd
op
je wordt wanneer je gitaar kunt spelen. En vol-
gens Beer was het allemaal een kwestie van oefe-
nen.
Ik voelde met mijn hand over het gladde,
ronde
hout. Zelfs al kon je nog niet zo heel goed spelen,
gewoon met zo’n gitaar zitten was eigenlijk al
prachtig. En wanneer ze dan vroegen om iets te
spelen, kon je altijd zeggen dat je even wilde uit-
rusten.
Dat zou ik zelfs gewoon nu al kunnen. Ik legde
mijn arm losjes rond de gitaar. Het hout
onder
mijn hand werd er warm van. Even liet ik een
mooie trillende toon uit één van de snaren ko-
men, want ook als een gitaarspeler even uitrust
kan hij het soms niet laten.
En dan zou Doortje binnenkomen.
„Ik wist niet dat jij gitaar speelde,” zou ze
zeg-
gen.
„Ach, spelen, ik tokkel af en toe maar wat.”
„Heb je dan les gehad of zo?”
„Les? Nee hoor, ik heb het zo’n beetje van
mijn
grote broer geleerd, die kan het vreselijk goed.
Hij heeft me wat laten zien en dan is het gewoon
een kwestie van oefenen he.”
„Tsjee,” zou ze dan zéker zeggen en dan
na-
tuurlijk naast me komen zitten. „Mooie gitaar.”
„Ja zeker,” zou ik zeggen, „hij is van mijn
broer,
maar wanneer ik maar wil mag ik hem pakken.
Zo is hij, weet je. Kijk, er staat zelfs een handte-
kening binnenin, dat doen ze alleen in de beste.”
Met mijn duim zou ik even één van de lage tonen
aanraken.
„Goh, wat mooi. Kun je iets spelen?”
„Nah, ik heb nu niet zo’n zin. Maar een
andere
keer zal ik het doen.”
„Wat zit je nou allemaal te mompelen
man?”
vroeg Beer, die opeens voor me stond.
„O, niks. Ik ben een beetje moe van het oefe-
nen.
Beer nam de gitaar van mijn schoot en
bekeek
hem aan alle kanten. „Je bent toch wel voorzich-
tig geweest he?”
„Jaaaha.”
Hij ging even met zijn duim over alle snaren
en
luisterde of alles nog in orde was.
„Hee Beer.”
„Hmmm.”
„Hoe lang moet je eigenlijk oefenen voor je
iets
voor iemand kan spelen?”
„Dat ligt eraan wat voor iets.”
„Nou gewoon, wat jij ook speelt.”
„Ja, ik weet niet. Een jaar of zo.”
„Een jaar?
„Ja, zoiets.”
Een jaar wachten, dat zou ze nooit doen. En
een
jaar lang zeggen dat ik even zat uit te rusten, nou
tegen die tijd zou ze al lang met een Stammetje
verkering hebben.
Beer keek me aan.
„Zal ik je nog een paar grepen leren?” vroeg hij.
„Nee, laat maar.”