13

 

 

 

 

 

Volgens haar eigen beschrijving was Maxine Gonzaga nog erger overwerkt dan een strontraper op een hondententoonstelling. Gloria kon wel merken dat ze blij was met haar hulp. Na de zitting hadden ze elkaar één keer gesproken, zodat Gloria haar een compleet overzicht kon geven van Caperco’s financiële situatie. Ze mochten elkaar. Gloria hield van Gonzaga’s grove humor, en Gonzaga complimenteerde Gloria met haar systematische aanpak.

‘Je hebt geen idee hoe onnozel sommige mensen zijn,’ zei ze. ‘Jij bent een godsgeschenk.’

Dat was het laatste wat Gloria van haar hoorde, tot Gonzaga een paar weken later belde om te zeggen dat Carl Perreira een ongrijpbare eikel was. Ze hadden alle gebruikelijke kanalen bevaren en overal bot gevangen.

‘Zijn papierspoor loopt al ongeveer twintig jaar geleden dood,’ zei ze. ‘Toen kende jij hem toch nog niet?’

‘Nee.’

‘Evenmin als iemand anders. Jij bent het langst in dienst geweest, degene die met hem heeft samengewerkt, en je hebt geen idee waar hij vandaan komt.’

Gloria zei dat ze altijd had aangenomen dat hij in Los Angeles was geboren.

‘Er is geen geboorteakte. Kwam hij oorspronkelijk uit deze gemeente?’

‘Ik dacht het wel,’ zei Gloria. ‘Maar hij zei altijd wel dat zijn wortels in Mexico lagen.’

Gonzaga vertelde dat ze een privédetective in de arm namen. ‘Dat doen we wel eens,’ zei ze wrokkig, alsof het een aanslag op haar trots was. Of Gloria met hem wilde praten.

‘Als hij iets vindt, is dat meer dan wij weten,’ bekende Gonzaga.

Gloria volgde haar aanwijzingen naar een wijk van grijsgepleisterde gebouwen in Santa Monica. De buurt lag bij een industriegebied aan het strand en was schoon en modern; ze kreeg de indruk dat hij vorig jaar was opgetrokken. Ze zette de auto op een smalle parkeerplaats voor een fitnesscentrum met een klimwand, twee zonnebanksalons en een reisbureau. Toen ze de trap naar Fox Investigations beklom, zag ze aanlokkelijke posters van Fiji en Machu Picchu.

De steriele reproducties van hedendaagse kunst en sobere, metallic verf op de muren gaven haar het gevoel dat ze zich in het Submarine Museum of Modern Art bevond. Het hele uur waarin ze Carls laatste dagen beschreef aan Aaron Fox, een zwarte privédetective met imponerende Prada-schoenen, voelde ze zich slecht op haar gemak. Terwijl zij praatte, staarde hij doordringend naar zijn bureaublad van rookglas, alsof hij zijn eigen spiegelbeeld trachtte te doorgronden. Hij klonk ongeïnteresseerd, alsof hij een ander gesprek voerde met iemand anders in een andere kamer.

Maar hij bleek een goede speurneus.

‘Hij heeft nooit op Pepperdine gezeten.’

Het was begin november. Fox toonde haar een collegerooster van Carls zogenaamde laatste studiejaar. Ze wreef over de ruimte tussen ‘Perkins, Douglas’ en ‘Perrone, Walter’.

‘Misschien hebben we ons in het jaar vergist,’ zei ze.

Hij liet haar roosters van de vier jaar daarvoor en de vier jaar daarna zien.

‘Maar hij heeft een diploma,’ zei ze.

‘Niet van die universiteit.’ Fox haalde het exemplaar tevoorschijn dat ze uit het kantoor had gehaald en streek het glad op zijn tafel.

 

PEPERDINE COLLEGE

 

‘Pepperdine met twee p’s is de universiteit waar jij aan denkt,’ zei hij. ‘Peperdine met één p is een diploma dat je bij een postorderbedrijf kunt kopen en waarmee je niet zomaar wordt toegelaten op de universiteit.’

Ze voelde zich dwaas en geïrriteerd.

‘Ik weet zeker dat dit ook de opzet was,’ zei hij. ‘Wat heb je aan een nepdiploma als mensen het in de gaten hebben?’

Die logica vond ze overtuigend, maar uiteindelijk nutteloos, en ze was net zo verbaasd toen Fox haar vertelde dat hij geen enkel levend of dood familielid had kunnen vinden.

‘Ik heb alles gedaan wat menselijkerwijs mogelijk is,’ zei hij. Hij gaf haar een overzicht van instellingen waarmee hij contact had gehad: beambten van de burgerlijke stand, civiele rechtbanken, strafrechtbanken. Hij had de Federal Parole Board gebeld, de US Marshalls, de immigratiedienst, de belastingdienst en de FBI. Hij had zelfs zijn toevlucht genomen tot brute kracht door oude telefoongidsen van naburige gemeenten door te vlooien. Hij had ziekenhuizen gebeld en de middelbare school die op de documenten van Peperdine stond. Creditcard- en bankoverzichten waren onberispelijk en gaven geen informatie van voor 1984; hetzelfde gold voor digitale genealogische databanken. Een overzicht van Carls telefoonrekeningen van de afgelopen zes maanden onthulde dat de enige nummers die hij had gebeld van kantoor waren, en hij had Gloria twee keer thuis gebeld.

‘Het is alsof hij van een andere planeet komt,’ zei Fox.

‘Er moet toch iets zijn wat we hebben overgeslagen, een register of wat dan ook?’ zei Gloria. ‘Hij is twintig jaar geleden toch niet uit de lucht komen vallen?’

‘Misschien wel. Zat hij in een getuigenbeschermingsprogramma?’

‘Als dat het geval was, dacht je dan echt dat ik dat zou weten?’

‘Was hij voor iemand op de loop? Een ex bijvoorbeeld?’

Ze fronste. ‘Niet dat ik weet.’

‘Mensen verhuizen wel eens als ze in juridische problemen zitten. Belasting die ze niet kunnen opbrengen, schulden.’

‘Dat lijkt me niets voor hem.’

‘Dan was hij een kluizenaar.’

Het woord beviel haar niet, maar de betiteling werd steeds toepasselijker.

Fox zei: ‘Hij zou niet de eerste zijn. Ik heb eens een vent in East LA gehad die wilde dat ik zijn huis in de gaten hield. Hij was ervan overtuigd dat inbrekers het op hem gemunt hadden. Hij was krankjorum. Er zat folie op de muren, dat soort dingen. Waarom hij me vertrouwde is me een raadsel. Toen ik hem vertelde dat er in een maand niemand in de buurt van zijn huis was geweest, ontsloeg hij me. Ik heb wat rondgeneusd en raad eens? Hij was de erfgenaam van het Graciano-fortuin. Ken je die?’

Nee.

‘Ze maken spijkerbroeken,’ zei hij. ‘Van die dure, met vlekken.’

‘Ik zou het niet weten.’

‘Hoe dan ook, de familie had al vijf jaar niets van hem gehoord omdat hij zijn trustfonds had leeggehaald en ’m was gesmeerd. Hij verandert zijn naam, staat nergens meer geregistreerd, huurt een beroerd appartement en slaapt op een matras op de grond. Bestelt elke avond Chinees. Betaalt alles contant. Later hoorde ik dat hij het hele fonds, twintig miljoen, onder zijn bed bewaarde. Dat matras lag dertig centimeter van de grond.’ Fox schudde zijn hoofd. ‘Vind je het gek dat hij paranoïde was over inbraak. Wat ik wil zeggen is: als iemand alleen wil zijn, is dat niet zo moeilijk.’

Ze had het gevoel dat Carl zichzelf bewust in stukjes had verdeeld en die over zo’n groot gebied had verspreid dat het onmogelijk was ze weer aan elkaar te plakken. Zijn enorme hang naar privacy – die haar nooit eerder van belang had geleken – verwarde haar en maakte haar boos. Had hij de afwikkeling van zijn leven niet makkelijk willen maken voor degenen die om hem gaven? (‘Degenen’ was zíj, besefte ze.)

Al die lege plekken in zijn leven maakten haar paranoïde over haar eigen leven. Was haar isolement zo groot? Als zij dood zou gaan, wie zou haar lijk dan vinden? Wie zou háár zaken dan regelen?

Wie zou er om haar rouwen, als er al iemand was?

Maxine Gonzaga had de hoop nog niet opgegeven dat een familielid zich zou komen melden. Er bestonden ook mensen die op erfgenamen joegen en in ruil voor een aandeel – een kwart of meer – van de erfenis vermiste naasten opspoorden. Misschien konden die iemand vinden. Maar voorlopig besloot Gonzaga een inventaris van Carls huis op te maken en het te verzegelen.

De zondag na Thanksgiving reed Gloria erheen om een zak met kleren op te halen die ze op zijn slaapkamervloer had laten liggen.

Ze besloot het huis bij wijze van afscheid nog één laatste keer door te neuzen. Wie weet was dit de laatste keer dat zij het recht had er te zijn. Ze maakte de ronde en herleefde haar verzonnen herinneringen: de plek op de bank waar ze in haar verbeelding voor het eerst elkaars hand hadden vastgehouden; de keer dat de stapel dozen in de achterkamer was omgevallen; dat verrekte nachtlampje in de badkamer dat altijd kortsluiting maakte… Een heel leven dat ze nooit had mogen leiden.

Het was een mooi verhaal, net als dat bed op het strand. Ze begon te lachen om al die namaaknostalgie, en het slot van het liedje was dat ze tranen met tuiten huilde in die klotekeuken.

Je moet hiermee stoppen.

Ze was bang dat ze per ongeluk de grens tussen waarheid en fictie zou uitwissen.

Ze dacht: misschien als je alles op zou schrijven; dat zou een mooie manier zijn om het allemaal gescheiden te houden.

Het gigantische Chock full ’o Nuts-blik op het aanrecht stond te wachten als een draagbare kernreactor. Ze tilde het op. Ten tijde van de zitting was het zo goed als vol geweest. Nu rammelde er nog een kopje of vier in. Had ze zoveel koffie gedronken? Geen wonder dat ze aan slapeloosheid leed.

Ze haalde het deksel eraf om de aangename geur op te snuiven. Het aroma deed haar aan Carl denken. De eerste uren van elke werkdag rook het kantoortje naar Starbucks. Zij dronk de hele dag koffie; hij beperkte zich tot twee koppen per dag.

Zijn dieet.

Ze glimlachte.

Toen ze zich de regels eigen maakte, waren de beginselen haar ontgaan. Geen vlees, behalve op zondag na de mis. Nooit vis; hoe lager een dier in de voedselketen, hoe meer respect het genoot. (‘De zwaksten behoeven de meeste bescherming,’ vond hij.) Afgezien van de twee kopjes koffie per dag geen cafeïne; geen alcohol; geen geraffineerde suiker; wel druiven, maar geen druivensap. Een heleboel kale tortilla’s. Veenbessen waren zijn lievelingsfruit; hij at ze zo.

‘Vind je ze niet zuur?’

‘Daarom vind ik ze juist lekker.’ Dan gooide hij er een paar in zijn mond en trok zijn gezicht samen.

Deels vegetariër, deels mormoon, deels biologisch voedsel. Als het dieet een naam had, kon die alleen maar Carl Perreirisme zijn.

Ze lachte. Ze besloot het blik mee naar huis te nemen.

Op weg naar buiten bleef ze ook even staan om de paarse urn mee te nemen.

 

Haar complex sloot het einde van een doodlopende straat in het heuvelachtige deel van West Hollywood af, in de buurt van de Strip. In haar wijk mochten alleen de bewoners parkeren, wat voorkwam dat clubbezoekers van middernacht tot vijf uur ’s morgens de stoeprand blokkeerden. Ze kende alle auto’s die er thuishoorden, dus ze zag de Cutlass Supreme direct staan.

Je kon hem ook moeilijk over het hoofd zien, hij stond voor haar oprit.

Het deed haar denken aan wat Reggie haar altijd flikte.

Ze parkeerde de Dodge voor een brandweerkraan en stapte uit met het blik en de urn in haar handen. Ze wilde die in veiligheid brengen voordat ze een bekeuring kreeg. De parkeerwachters van West Hollywood hoorden bij de ijverigste ter wereld; hun vurige enthousiasme gaf Gloria dikwijls het gevoel dat ze heel geschikt zouden zijn om een Afrikaanse bananenrepubliek te regeren. Ze ging in looppas en omklemde haar huissleutels als een rozenkrans.

Ze zag meteen dat de man bij haar voordeur een politieagent was. Hij mocht dan een mooie das hebben aangetrokken, maar zijn schoenen waren afgetrapt. Wat ooit een indrukwekkend postuur was geweest, was ten prooi gevallen aan de spanning van een bureaubaan. Net als bij Reggie was een toename in status hand in hand gegaan met een toename in gewicht.

Hij had de ernstige uitdrukking van een geleerde, wat haar de indruk gaf dat hij niet zomaar rechercheur van de politie van LA was. Reggie had altijd een vermoeden van een spottend lachje; het maakte haar dol. Maar deze man bestudeerde haar als een sluipschutter.

Hij vroeg: ‘Mevrouw Mendez?’

‘U blokkeert mijn oprit.’

Ze liepen terug naar de straat.

‘Ik ben rechercheur Waxbone,’ zei hij. ‘Hebt u even?’

‘Ja hoor.’ Ze wees. ‘U kunt naar het parkeerterrein bij de restaurants. Op Sunset. Ik wacht binnen.’

Hij reed weg en zij ging terug naar haar appartement. Ze liet de deur op een kier. Terwijl ze wachtte, zette ze een pot koffie van het grootste deel van het resterende maalsel in het Chock full ’o Nuts-blik.

Waxbone kwam de keuken in met zijn hand in zijn jasje alsof hij zijn pistool wilde pakken, maar hij haalde een envelop tevoorschijn, die hij ronddraaide in zijn hand.

‘Wilt u ook een kopje…?’

‘Graag.’ Hij nam de beker aan en ging zitten.

‘Hoe maakt u het?’ Hij klonk stijf, als een robot.

‘Heeft Reggie u gestuurd?’

Waxbone knipperde met zijn ogen, alsof hij haar taxeerde. ‘Nee, mevrouw. Wie is Reggie?’

‘Mijn ex. Hij is ook rechercheur. Hij werkt in West LA.’

‘Aha,’ zei Waxbone. Hij haalde een blocnote en pen tevoorschijn.

‘Ik dacht dat hij misschien een grapje had uitgehaald. Rechercheur Reginald L. Salt.’ Ze zag hem de naam opschrijven. ‘Moet u zijn legitimatienummer?’

Hij glimlachte vreugdeloos, nam een slok koffie en zette de kop een stukje opzij. ‘Ik kom in verband met de nalatenschap van Carl Perreira. U helpt mee om de financiën van de overledene te regelen, nietwaar?’

‘Zo veel mogelijk.’ Onwillekeurig klonk ze altijd defensief wanneer ze een politieman tegenover zich had. Dat was geen overblijfsel van botsingen met de wet, maar van haar huwelijk.

‘Maxine heeft de bankafschriften van meneer Perreira bekeken en zag iets vreemds aan de mutaties op een van de rekeningen.’ Hij maakte de envelop open en overhandigde haar een bundel aaneengeniete papieren. ‘Dat zijn de zakelijke rekeningen van Caperco. Die beheerde u toch?’

‘Deze lijken me vrij normaal.’

‘Dat is de moeilijkheid ook niet,’ zei hij terwijl hij nog een bundeltje tevoorschijn haalde. ‘Dit is de persoonlijke rekening van meneer Perreira.’ Hij gaf haar de papieren met de oranje CalFed-opdruk. ‘Hebt u deze ooit beheerd?’

‘Nee.’

‘Kijk eens naar het patroon.’ Hij liet het haar zien. ‘Ziet u wel?’

Ze zag het.

Carls saldo was meestal om en nabij nihil. Om de paar weken schoot hij een paar duizend dollar omhoog, om dan weer naar nul terug te zakken. Dat herhaalde zich maand na maand, helemaal terug naar 1985, toen hij de rekening had geopend.

‘Maxine heeft een overzicht van zijn cheques opgevraagd en dat vergeleken met de schommelingen in het saldo. Wat hij deed was zijn bankrekening leeg houden, behalve wanneer hij zijn rekeningen moest betalen. Dan betaalde hij die in één keer: hypotheek, auto, telefoon enzovoort. Wat er over was nam hij contant op, waarschijnlijk voor zijn boodschappen, benzine, noem maar op.’

Hij haalde een ander vel tevoorschijn. ‘Als je al het geld optelt dat hij vorig jaar heeft gestort, kom je op bijna achtenveertigduizend dollar. Dat bedrag heeft hij dan ook opgegeven als zijn inkomen van vorig jaar.’ Hij liet haar de aangifte zien. ‘Hoeveel denkt u dat meneer Perreira verdiende, juffrouw Mendez?’

‘Ik weet het niet.’

‘Meer dan achtenveertig mille per jaar?’

‘… ja.’

‘U hebt bij Caperco gewerkt, dus u weet hoe de zaken gingen. Goed?’

Ze knikte.

‘Aha. Doe dan eens een gooi naar zijn inkomen.’

Carl had haar veel meer betaald dan een secretaresse met middelbare school kon verwachten, plus een gratificatie, plus emolumenten. In feite meer dan achtenveertigduizend en voldoende om te beseffen dat de cijfers voor haar neus absurd laag waren.

‘Ik weet het niet,’ zei ze.

‘Uitgaande van de belastingaangiften van de firma en de begrotingen die u Maxine hebt gegeven, denkt zij dat het om en nabij de twee-, driehonderdduizend dollar per jaar was. Hij had zichzelf niet gesalarieerd, dus dat staat niet op de begroting. Maar zou u zeggen dat twee- of driehonderdduizend een redelijke schatting is?’

Ze zei: ‘Ja.’

‘Aha.’ Waxbone leunde achterover en sloeg zijn armen over elkaar. ‘Nou, dat heeft hij niet aangegeven. Hij leefde van de inkomsten. Maar als hij meer verdiende…’ Hij zweeg even. ‘Waar is dat geld dan gebleven, denkt u?’

Hij keek haar aan met die studieuze uitdrukking. Een academisch gezicht. Ze durfde er iets om te verwedden dat hij een kei in wiskunde was. Had hij zichzelf tekortgedaan door bij de politie te gaan? Of hield hij van zijn werk? Het leek wel alsof hij haar wilde uitpersen om een drinkbaar biechtsapje te produceren.

Ze schudde haar hoofd en zei: ‘Ik zou het echt niet weten.’

‘Had meneer Perreira een rekening in het buitenland?’

‘Geen idee.’

‘Aha. Gaf hij geld weg?’

‘Hij gaf veel aan liefdadigheid,’ zei ze.

‘Dat weten we,’ antwoordde Waxbone. ‘Maxine heeft de cheques vergeleken met de mutaties op de rekening. Twintig jaar lang vertoont die eind juni of begin juli een piek. In februari 1991 is er sprake van een aanzienlijke storting die overeenkomt met de betaling van zijn Honda, die hij contant heeft betaald. In juli jongstleden heeft hij twintigduizend dollar gestort en vervolgens een wervelwind van donaties gedaan. Dus als hij grote onkosten had, was er geld voor. Maar de rest van de tijd moet hij het geld ergens anders hebben ondergebracht, alsof hij bang was het onder zijn eigen naam te bewaren.’

Ze zag dat hij naar haar staarde, maar ze bedwong de neiging iets te zeggen.

‘Heeft meneer Perreira u ooit een grote som geld gegeven?’ vroeg hij.

‘Nee.’

‘Ofwel in bewaring, ofwel als schenking?’

‘Nee,’ zei ze. ‘Hij schreef een salarischeque uit en dat was dat.’

‘Dit heeft voor u geen juridische consequenties,’ zei hij, en ze begreep dat hij loog.

Ze vroeg: ‘Waarom vraagt u het dan?’

‘U was goed op de hoogte van zijn zaken.’

‘U kunt hem niet vervolgen voor belastingfraude,’ zei ze. ‘Hij is dood.’

‘Als de nalatenschap belastingschuld heeft, zullen we daar rekening mee moeten houden,’ zei hij. ‘Waarom wordt u zo boos?’

Ze wilde hem van repliek dienen, maar bedacht zich. ‘Carl en ik waren goede vrienden. Het kost me moeite om me voor te stellen dat hij ergens geld wegmoffelde.’

‘Is er iemand anders aan wie hij geld kan hebben toevertrouwd?’

‘Ik denk het niet.’

Waxbone knikte. Hij keek haar weer vorsend aan.

‘Wilt u nog een kop koffie?’

Hij glimlachte. ‘Ik heb deze nog niet op.’

Ze stond op om een halve beker voor zichzelf in te schenken.

‘Reggie Salt,’ zei Waxbone. ‘West LA, hè?’

‘Behalve in tijden van burgerlijke onrust,’ zei ze. ‘Dan sturen ze hem eropaf om de menigte in Watts in bedwang te houden.’ Ze keek hem even aan en zag het mechanisme in zijn brein werken: input grapje, fout grapje, grapje wissen.

Hij zei: ‘Ik werk op het hoofdbureau. Voor het gerecht.’

‘U bent rechercheur van het OM.’

‘Dat niet precies…’ Voor ze nog iets kon vragen, zei hij: ‘Joseph C. Gerusha.’

Ze zei: ‘Pardon?’

‘Kent u iemand die Joseph C. Gerusha heet?’

‘Nee.’

Waxbone knikte. ‘Carl Perreira kende hem namelijk wel.’

‘Wie is Joseph… Wat was het ook weer?’

‘Joseph C. Gerusha.’

‘Wat is dat voor naam?’

‘De naam op Carl Perreira’s hypotheekakte.’

Stilte.

Ze zei: ‘Wat?’

‘Hij is medeondertekenaar van meneer Perreira’s hypotheek.’

‘Wie is dat?’

‘Ik heb geen idee, mevrouw. We dachten dat u het misschien zou weten. Hebt u nooit iemand ontmoet die zo heet? Heeft meneer Perreira die naam ooit laten vallen?’

‘Nee,’ zei ze. Haar hoofd liep om. ‘Waarom heeft niemand dit eerder gemerkt?’

‘Maxine heeft zich eerst door de papieren moeten worstelen,’ zei hij. ‘Een hele berg. Wat deed meneer Perreira voordat hij in speelgoed ging handelen?’

‘Dat weet ik niet,’ zei ze.

‘Had hij misschien een partner? Een zakenpartner?’

‘Toen kenden we elkaar nog niet. Hij heeft het nooit over ander werk gehad. Ik geloof dat hij de firma alleen dreef. Hij zei dat ik de eerste was die hij ooit in dienst had genomen, omdat ik de enige was met wie hij acht uur per dag in één ruimte kon zijn.’ Ze zweeg om op adem te komen en bracht de beker naar haar lippen. Ze kon zich niet herinneren een slok genomen te hebben, maar hij was leeg.

‘Aha. Was er sprake van leningen?’ vroeg Waxbone. ‘Schulden?’

‘Wat voor schulden?’

‘Zeg maar mislukte zakelijke ondernemingen.’

‘Niet dat ik weet.’

‘Gebruikte hij drugs of alcohol?’

‘Nooit van zijn leven.’ Ze hoorde zichzelf weer boos worden. ‘En wat heeft dat te maken met Joseph Ge… Hoe heet hij ook weer?’

‘Ik vraag het maar, juffrouw Mendez. Gokte hij?’

‘Ik heb één keer een lot gekocht en toen noemde hij me de hele maand een sukkel.’

‘Aha.’ Waxbone knikte. ‘Dus hij was geen gokker.’

‘Nee.’

Hij bleef een hele poos knikken, alsof er kortsluiting in zijn programma was opgetreden. Daarna stond hij onverwacht op.

‘Mocht u zich nog iets herinneren,’ zei hij, ‘bel me dan gerust.’ Hij legde zijn visitekaartje op de keukentafel. ‘Dank u wel voor de koffie,’ zei hij met een plichtmatige glimlach, en hij liet zichzelf uit.

Ze bleef tegen het aanrecht staan met de beker in haar handen geklemd.

Ze voelde zich nog opgefokter dan toen Fox haar dat nepdiploma liet zien. Haar kennis van Carl vertoonde nu twee grote gaten en ze wist niet goed wie ze daarvan de schuld moest geven, hem of zichzelf.

Maar waarom moest er sprake zijn van schuld? Waarom kon ze zich niet neerleggen bij het feit dat ze hem eigenlijk niet vanbinnen en vanbuiten had gekend?

Omdat ik hem wél kende, dacht ze.

Het laatste waarop ze zat te wachten was nog meer koffie, maar ze moest iets met haar handen doen. Ze rukte het blik Chock full ’o Nuts open en haalde de lepel eruit. Ze was bijna door de voorraad heen; ze kon die net zo goed opmaken.

Ze deed het koffiezetapparaat open, hield het blik schuin en sloeg als een straatmuzikant op de bodem. Ze wierp er een blik in om te kijken of alle koffie eruit was en zag dat de bodem was losgekomen.

Die was een beetje… schuin gaan staan.

Of hij was… gedraaid.

Een schijf in de vorm van het blik was een klein stukje gedraaid – losgekomen door haar getimmer – en nu zat er ruimte langs de randen. Een beetje gemalen koffie viel in de opening.

Ze stak een nagel onder het randje van de schijf en probeerde die omhoog te trekken, maar hij was er stevig in geslagen en ze brak een nagel. Vloekend wikkelde ze haar vinger in een stuk keukenpapier en pakte een vork. De schijf kwam los en daaronder zag ze een bundel opgevouwen papier met een elastiekje eromheen.

Ze zette het blik neer.

Het was geen geld, dat zag ze zo. Ze wilde het aanraken, maar aan de andere kant ook niet, helemaal niet.

Dus hield ze het blik ondersteboven. Gemalen koffie danste over haar onberispelijke vloertegels en daar plofte de stapel papier als een dode vogel op het linoleum.

Ze raapte hem op en woog hem op haar hand. Hij was bijna gewichtloos, lucht op lucht. Als het zo licht was, dacht ze, kon het niets te betekenen hebben. Alsof geheimen massa hadden en zwaar wogen.

Ze berispte zichzelf dat ze bang was voor een stapeltje papier. Uit een koffieblik.

Ze pakte ze uit.

Het waren kopieën van financiële overzichten van een investeringsbank waarvan ze nog nooit had gehoord, gestuurd aan een adres waarvan ze ook nog nooit had gehoord. Joseph Charles Gerusha liet de rekeningafschriften van zijn Malle-Vurdham-effecten opsturen naar een adres in Culver City.

Ze zei: ‘O, mijn god.’

Het totaal van Joseph Gerusha’s rekening – volgens het afschrift van oktober vorig jaar – bedroeg tien miljoen zeshonderdnegenduizend- vierhonderdachtenvijftig dollar en drieëndertig cent.