HOOFDSTUK 1
Mensbeeld: lijden en geluk

1.1. Je bent zelf verantwoordelijk voor je geluk

Als je ouders katholiek of gereformeerd zijn, word je geboren als katholiek of als gereformeerde. Je behoort dan tot een traditie, tot je je daar eventueel van losmaakt. De kans is nog niet zo groot dat je in Nederland als boeddhist geboren wordt, omdat het aantal beoefenaren van het boeddhisme pas de laatste decennia aan het groeien is. Waarom kiest een Nederlander in zijn latere leven er dan toch voor om boeddhist te worden?

Alex de Haan en Janny de Boer vertellen hoe ze tot hun keuze voor het boeddhisme gekomen zijn. Alex is van huis uit joods, Janny katholiek. Bij beiden was de geloofsbeleving thuis niet heel diepgaand. Eigenlijk hebben ze niet het gevoel dat ze in die traditie opgevoed zijn.

Het boeddhisme hebben ze voor het eerst in India ontdekt, op terugreis uit Nieuw-Zeeland waar ze in 1992 naartoe waren geëmigreerd. Janny: ‘We gingen daar naartoe om een ander leven te gaan leiden, maar we werden toch weer geconfronteerd met gevoelens van onvrede en gemis.’ Ze besloten in 1993 terug te gaan naar Nederland via India en Nepal.

Alex vertelt hoe ze in India kennismaakten met het boeddhisme. ‘We bezochten een boeddhistisch centrum en vroegen aan de aanwezige monnik of hij ons iets kon leren over meditatie. De monnik was afhoudend, ook omdat zijn leraar voor langere tijd in Bangladesh verbleef.’ Nadat Alex en Janny nog twee keer vroegen om een les, gaf de monnik hun enkele boeken over het boeddhisme. Alex: ‘Die teksten sloegen in als een bom, hoewel ik nu niet meer precies weet wat ons zo raakte. We waren diep onder de indruk en wilden meer leren.’ Het stel mocht meedoen met de dagelijkse meditaties. ‘De begeleiding was matig,’ vertelt Alex. ‘We zaten in een meditatieruimte een beetje op onze ademhaling te letten. We wisten verder niet wat we moesten doen. Ook de voorzieningen waren erg sober, dus zijn we gestopt met de lessen. De monnik vond dat heel erg.’

Na terugkomst in Nederland gingen ze onderzoeken wat het boeddhisme voor hen kon betekenen. Zij ontdekten het Maitreya Instituut in Emst, een centrum dat redelijk in de buurt lag van hun woonplaats. Ze kwamen bij toeval bij dit Tibetaans boeddhistisch centrum terecht, omdat ze in die tijd nog geen overzicht hadden van de verschillende boeddhistische stromingen in Nederland. Janny: ‘Wij waren eerst wat argwanend, we hadden geen zin in een sekte. We kwamen binnen, iedereen was net terug van vakantie en blij elkaar te zien. Het zag er wel heel blij uit.’ Aangezien de lessen in Emst veel duidelijker waren dan de lessen in India, besloten ze zich verder in het boeddhisme te verdiepen. Om de lessen te bekostigen gingen ze vrijwilligerswerk doen in het centrum. Later gingen ze ook zelf lesgeven in het boeddhisme.

Alex en Janny zijn beiden vijftig. Alex werkt in de zorg als persoonlijk begeleider bij een antroposofische instelling en is ook freelance pianostemmer. Janny werkt als creatief therapeut drama in een GGZ-instelling op een afdeling voor vrouwen.

Waarom is het boeddhisme zo belangrijk in hun leven? Alex: ‘Voor mij staat het boeddhisme vooral voor het verantwoordelijk zijn voor mijn eigen geluk.’ Vroeger dacht hij altijd dat geluk en ongeluk vooral met de wereld om hem heen te maken had. Daarom zocht hij het geluk ook ver weg zoals in Nieuw-Zeeland. En als hij ongelukkig was, was daar altijd wel een reden voor te verzinnen: ‘Als er iemand hoestte in de tram, dan werd ik verkouden.’ Door deze manier van denken zag hij de wereld als een plek waarin mensen vooral ploeteren, ziek worden en doodgaan. Wat is de zin van al dat lijden? Alex wist er geen antwoord op. ‘Ik voelde me vaak triest bij het zien van zoveel lijden en onmacht, zonder er iets aan te kunnen doen.’

Alex ontdekte dat het boeddhisme een antwoord op zijn lijden had. Lijden is het centrale thema in het boeddhisme. Alex: ‘Ik begrijp nu waarom ik leef. Het boeddhisme laat duidelijk zien dat je zelf er verantwoordelijk voor bent hoe je met dit lijden omgaat en dat je zelf verantwoordelijk bent voor je geluk.’

1.2. Drie vormen van lijden

Het woord lijden kan veel betekenissen hebben. Het boeddhisme kent drie vormen van lijden.7

Het ploeteren en je zorgen maken over ziek worden en doodgaan waar Alex over vertelde wordt in de boeddhistische leer het lijden aan het lijden genoemd. Dat is de eerste vorm van lijden. Een eenvoudig voorbeeld hiervan is slapeloosheid. Het lijden bestaat uit de vermoeidheid en het wakker liggen. Dit lijden wordt meestal erger door de gedachte dat je niet kunt slapen en de angst dat je de volgende dag niet kunt functioneren. Die gedachten en die angst zijn het lijden aan het lijden.

Als je in gelukkige omstandigheden leeft lijd je niet echt, maar er bestaat een risico dat dit geluk voorbij kan gaan. Dit is de tweede vorm van lijden, lijden door verandering. Je kunt even gelukkig zijn, maar het ongeluk ligt overal weer op de loer.

Een blijvende vorm van geluk is volgens het boeddhisme niet mogelijk zolang je je niet bevrijd hebt van het lijden. Daarom heet de derde vorm van lijden ook wel ‘het alles doordringende lijden van geconditioneerd bestaan’.

De tweede vorm van lijden, ‘lijden aan verandering’, klinkt misschien abstract als je het leest als onderdeel van een studie over het boeddhisme. Maar het wordt heel concreet als je je voorstelt hoe het is om gelukkig te zijn in een liefdesrelatie en vervolgens van je partner te horen krijgt dat ze verliefd is op een ander. Hoe zouden Alex de Haan en Janny de Boer omgaan met zo’n situatie?

Ze zijn nu gelukkig in hun liefdesrelatie, maar als de angst komt om de partner te verliezen, bijvoorbeeld aan een ander, wordt het geluk al veel kwetsbaarder. Alex vertelt hoe hij als boeddhist anders heeft leren omgaan met deze kwetsbaarheid. Zolang hij ervan overtuigd is dat zijn geluk afhankelijk is van Janny, zou hij heel jaloers kunnen reageren als Janny verliefd wordt op een andere man. Zijn hele wereld zou dan in kunnen storten.

Betekent dit dat hij het goed vindt als Janny verliefd wordt op een andere man en daardoor gelukkig is? Alex: ‘Ik weet dat de kans hierop nu klein is. Haar belangen zitten daar niet meer. Mocht het toch gebeuren, dan sta ik niet te juichen, maar ik ga wel kijken wat zij daarin vindt. Het geluk van haar staat toch iets meer op de voorgrond.’

Stel dat Janny verliefd wordt op een ander, dan gaat Alex onderzoeken wat dit in hem oproept. Dit zelfonderzoek is essentieel in het boeddhisme. In dit zelfonderzoek kijkt hij eerst wat hem raakt. ‘Als ik mij ongelukkig ga voelen omdat ik zelf tekortkom of omdat ik zelf niet meer de belangrijkste ben, dan weet ik dat ik nog te veel met mezelf bezig ben. In het boeddhisme noemen we dat gehechtheid, wat een van de grootste bronnen van lijden is. Het kan ook zijn dat ik me ongelukkig voel omdat ik zie dat het voor haar negatieve gevolgen heeft. Ze raakt bijvoorbeeld in verwarring of ze doet iets dat andere mensen schaadt. Dat gevoel van ongelukkig zijn komt dan niet voort vanuit gehechtheid aan Janny en mijn eigen belang daarin, maar uit mededogen met Janny en eventuele andere betrokkenen.’

Waarom is zelfonderzoek naar gehechtheid zo belangrijk in het boeddhisme? Alex vertelt in zijn verhaal dat de mens lijdt omdat hij egoïstisch is, omdat hij zich te veel richt op zijn eigenbelang. Als je je daardoor laat leiden, lijk je zelf veel belangrijker dan de ander.

Door het boeddhisme heeft Alex ontdekt dat het ‘ik’ eigenlijk een soort illusie is. Door te geloven in dit ‘ik’ ga je het belangrijk vinden en daardoor word je juist ongelukkig. Dit betekent niet dat het ‘ik’ niet bestaat, maar wel dat het ‘ik’ niet onafhankelijk van de omgeving bestaat.

Janny vertelt dat ze door de studie van het boeddhisme heeft ontdekt dat alle gebeurtenissen en alle levende wezens onderling afhankelijk van elkaar zijn. Iets staat nooit op zichzelf. Ondanks haar lange studie van het boeddhisme begrijpt ze dat nog niet helemaal. ‘Ik ga begrijpen dat een gebeurtenis van heel veel factoren afhankelijk is. Ik kan niet precies bevatten wat invloed heeft op wat, maar ik zie wel dat elke oorzaak een gevolg heeft. Een eenvoudig voorbeeld is dat een tulpenbol een tulp voortbrengt of een narcisbol een narcis. Dat lijkt heel logisch, maar het is nog niet zo eenvoudig om vast te stellen waarom uit een tulpenbol een tulp komt en niet een narcis. Dat begrip over oorzaak en gevolg wordt steeds subtieler.’

Het boeddhistische idee van oorzaak en gevolg gaat ook over de gehechtheid aan het leven, aan je eigen ‘ik’. Door deze gehechtheid doorloop je iedere keer opnieuw de levenscyclus. Na je dood zul je je opnieuw hechten aan een wedergeboorte en zul je dus opnieuw geboren worden in het lijdende bestaan. Als je gaat doorzien dat het ‘ik’ een illusie is, hoef je je daar niet meer aan te hechten. Dit onthechten kun je bereiken door je niet meer op dit ‘ik’ te richten, maar op een ander. Door je bereidheid vanuit mededogen het lijden en de pijn van iemand anders op je te nemen, doorsnijd je het hechten aan jezelf.

Janny: ‘Als ik me vanuit dit begrip van oorzaak en gevolg meer op het belang van de ander richt, vanuit het zogenaamde mededogen, voorkom ik daarmee zowel lijden voor mezelf als voor de ander.’

Alex vertelt dat egoïsme nog steeds een rol speelt in zijn leven en dat hij de houding van puur mededogen en liefdevolheid lang niet altijd kan realiseren in zijn relatie. De boeddhistische beoefening helpt hem om zijn mededogen steeds meer te ontwikkelen. Dat is voor hem niet alleen een abstracte leer, maar is vooral ook een praktijk van meditatie en leven vanuit mededogen. Om iedere keer weer de oorzaak van het lijden te ontdekken is dus steeds weer diepgaand zelfonderzoek nodig. Door dit onderzoek ontdek je langzaam maar zeker de betekenis van de derde vorm van lijden. Dat heeft iets te maken met het loslaten van alle gerichtheid op je zelf, van alle egoïsme. In de loop van dit boek zal deze betekenis stap voor stap uitgewerkt worden.

1.3 De Boeddha: de ontdekking van de vier edele waarheden

Het boeddhisme is gebaseerd op de ontdekkingen die de grondlegger van het boeddhisme, de Boeddha, in zijn eigen leven gedaan heeft. De Boeddha heeft zijn ontdekkingen over het lijden gedaan door op zoek te gaan naar oplossingen voor het lijden. Voor boeddhisten zoals Alex en Janny zijn die praktische oplossingen een inspirerend voorbeeld voor hun eigen leven.

De Boeddha werd geboren als Siddharta Gautama rond 490 voor Christus in het noorden van India. Het verhaal van de Boeddha komt uit mondelinge overlevering en is pas eeuwen na zijn dood voor het eerst opgeschreven. Toch gaan wetenschappers ervan uit dat het redelijk zeker is dat hij bestaan heeft en dat een aantal hoofdlijnen van zijn levensverhaal op waarheid berusten. Wat precies waar is en wat niet zal nooit helemaal achterhaald kunnen worden. In dit boek volg ik de hoofdlijnen van het levensverhaal van de Boeddha zoals dit overgeleverd is en onder meer uitgewerkt is in Karen Armstrongs Boeddha, dat geschreven is als een soort biografie van de Boeddha.8

Volgens de overlevering had Gautama een zeer beschermde jeugd, waarin zijn vader hem voor al het lijden probeerde te beschermen. Zijn vader was de koning van Kapilavastu, een klein land direct ten zuiden van het Himalayagebergte. Toen hij heimelijk een keer het paleis van zijn vader verliet, was hij diep onder de indruk van het lijden van zieken en doden die hij onderweg tegenkwam. Maar hij ontmoette ook een monnik, die een boven alle ellende van de wereld verheven, wijze rust uitstraalde. In de levenswijze van deze monnik zag hij een mogelijkheid om aan het lijden een einde te maken.

Nadat hij het paleisleven achter zich liet, probeerde Gautama verschillende manieren uit om met het lijden om te gaan. Zo beoefende hij, net als veel monniken in die tijd, bijvoorbeeld strenge ascese. Ascese gaat over de onthechting van alle begeerte. Door de strenge beoefening hiervan verzwakte Gautama echter zonder een oplossing voor het lijden te ontdekken.

Het verhaal gaat dat hij op een bepaald moment een herinnering had uit zijn jeugd waarin hij zich volmaakt gelukkig, kalm en vrij voelde. Hij zat als kind alleen onder een appelboom en ervoer het lijden in de natuur om zich heen. Dit riep in hem een diep gevoel van mededogen op, waarin hij een gevoel van spirituele bevrijding ervoer. Gautama concludeerde hieruit dat een vreugdevolle ervaring ook tot bevrijding kan leiden want hij kon onzelfzuchtig zijn en zijn egocentrische houding loslaten. Gautama realiseerde zich dat de verlichte staat al diep in hem aanwezig was, omdat hij die als kind tenslotte ook al had ervaren. Dit inzicht was van grote betekenis voor de leer die Gautama ontwikkelde. Hij ontwikkelde een middenweg. Zowel de uitersten van fysieke en emotionele genotzucht als de uitersten van extreem ascetisme dienen vermeden te worden.

De spirituele weg van het boeddhisme gaat dus niet alleen om het vermijden van begeerte en hechting, maar juist ook om het cultiveren van positieve gevoelens en gedragingen. Dit wordt in het boeddhisme een houding van liefdevolle vriendelijkheid genoemd.

Volgens de overlevering kreeg de Boeddha na dit inzicht van een jonge vrouw gekookte rijstpap aangeboden. Hij accepteerde dit eten omdat hij fysiek sterk genoeg wilde zijn om vanuit zijn nieuwe inzichten de verlichting te realiseren. Zijn medeasceten beschouwden het eten echter als verraad en verlieten hem. Gautama besloot onder een boom, later de bodhiboom genoemd, te gaan mediteren.

Er zijn prachtige verhalen vol wonderen over deze meditatie. Een van die verhalen draait om het overwinnen van zijn schaduw-ik, Mara, die voor hem verscheen op een 700 kilometer hoge olifant en met legers in zijn kielzog. Ook zouden wapens, die op hem afgeschoten werden, zich getransformeerd hebben in bloemen. Gautama was door niets af te leiden van zijn voornemen om verlicht te raken, en na deze nacht onder de boom bereikte hij bij de dageraad de volkomen realisatie van wat ‘de ware natuur van zijn geest’ genoemd wordt. Alle illusies van zijn ego waren weggevallen. Hij had een toestand van gelukzaligheid bereikt.

De Boeddha heeft de inzichten die hij ontdekte vastgelegd in de zogeheten vier edele waarheden en het edele achtvoudige pad. De vier edele waarheden zijn voor alle boeddhistische stromingen de essentie van de boeddhistische leer. Het begrip waarheid is voor de Boeddha vooral een praktische waarheid, in die zin dat hij door praktisch onderzoek de werking in zijn eigen leven ontdekt en gerealiseerd heeft, en andere mensen graag de kans wil geven dit in hun eigen leven ook te ontdekken.

 

De vier edele waarheden

Je kunt de vier edele waarheden in eenvoudige woorden als volgt samenvatten, aldus Varamitra, voorzitter van de Boeddhistische Unie Nederland:

 

1. Er is lijden

2. Er is een oorzaak van lijden, begeerte

3. Er is een staat vrij van lijden, nirvana

4. Er is een pad dat wegvoert van lijden, het edele achtvoudige pad

 

1. De edele waarheid van lijden

De Boeddha zou deze waarheid als volgt geformuleerd hebben: ‘Dit, monniken is de edele waarheid van het lijden (dukha): geboorte is leedvol, ouderdom is leedvol, ziekte is leedvol, de dood is leedvol, bedroefdheid, weeklagen, pijn, terneergeslagenheid en vertwijfeling zijn leedvol; verbonden zijn met iets of iemand van wie je niet houdt, gescheiden zijn van iets of iemand van wie je houdt is leedvol, iets waarnaar je verlangt niet krijgen is leedvol, de vijf geledingen van het toe-eigenen – in het kort – zijn leedvol.’9

Zelfs als je geniet is er lijden omdat het plezier ooit zal aflopen.

 

2. De edele waarheid van de oorzaak van lijden

Deze tweede edele waarheid schetst de oorzaken van het lijden. Een belangrijke oorzaak is de onwetendheid over de ware aard van de geest. Vanuit deze onwetendheid ontstaan begeerte en negatieve emoties zoals haat. Er is de begeerte naar lust, de begeerte naar bestaan, de begeerte naar niet bestaan. Ook is er de begeerte die verbonden is met vreugde en hartstocht en die wedergeboorte veroorzaakt.

 

3. De edele waarheid van het ophouden van lijden

Het lijden kan echter beëindigd worden, en daarover gaat de derde edele waarheid. Door het beëindigen van de begeerte en de onwetendheid, lijd je niet meer. De begeerte gaat niet alleen over het huidige leven, maar ook over begeerte naar wedergeboorte (bestaan). Deze oorzaak van lijden kan ook beëindigd worden. De onwetendheid betreft het niet weten hoe het lijden opgeheven kan worden, dat wil zeggen dat je de vier edele waarheden niet kent. Onwetendheid gaat in het boeddhisme ook over het verkeerde idee over het bestaan.

 

4. De edele waarheid van het pad dat leidt naar het ophouden van lijden

Deze vierde waarheid is het edele achtvoudige pad. Dit zijn acht gedragsregels waar je je aan kunt houden als je het lijden wilt beëindigen.

1.4. Hoe kun je lijden herkennen?

In de boeddhistische leer worden, zoals in paragraaf 1.2 is beschreven, drie vormen van lijden onderscheiden. Het lijden aan het lijden (bijvoorbeeld lijden aan ziekte, pijn en dergelijke) is de duidelijkste vorm van lijden. De tweede vorm van lijden is het lijden aan verandering. Hiervan word je je dikwijls pas bewust op het moment dat de verandering plaatsvindt. De derde vorm van lijden geeft het meest duidelijk weer wat de typisch boeddhistische visie op het lijden is. Dit is een lijden waar we ons meestal niet zo bewust van zijn, maar wat eigenlijk gedurende ons hele leven een rol speelt. In het boeddhisme heet dit dagelijks leven samsara, de kringloop van het lijden.10

Je kunt je afvragen wat de betekenis van het begrip lijden is in ons welvarende Nederland. Voor veel mensen zijn belangrijke basisvoorwaarden voor geluk zoals huisvesting, voedsel, onderwijs en dergelijke toch goed geregeld? Wat moeten zij met een boeddhistische visie dat hun leven vol lijden is?

De edele waarheid van het lijden gaat echter niet alleen over honger, ziekte en dergelijke. Het oorspronkelijke Sanskriet woord dukha dat meestal met lijden vertaald wordt, kun je ook vertalen als frustratie, irritatie of ontevredenheid.11 Boeddhisten stellen dat als je nauwkeurig op zelfonderzoek uitgaat, je zult bemerken dat er zelden een moment van volmaakt geluk is waarin geen enkele ontevredenheid meer voelbaar is.

Verstorende emoties

Volgens Alex de Haan is het zelfonderzoek een vrij eenvoudig proces. ‘Als beginnend boeddhist begin je te observeren wat zich in je geest afspeelt. Wat voor emoties heb ik? Wie ben ik nou? Wat voor donkere gedachten heb ik? Denk ik wel eens dat ik iemand wil vermoorden? Of zou ik overspel willen plegen? Vragen die je onder ogen moet willen zien. Dat is het materiaal waar je mee kunt werken. Je beschouwt nieuwsgierig wat er in je opkomt. Zonder dwang of repressie.’

Het zelfonderzoek gaat ook over de kleine irritaties in het dagelijkse leven. Hoe ga je bijvoorbeeld om met ongeduld? Stel: je staat in de rij voor de bus. De bus is bijna vol, maar je staat met twintig mensen in de rij. Wat doe je als boeddhist nu anders dan die andere negentien mensen?

Janny de Boer denkt dat ze uiterlijk niet te herkennen zal zijn als boeddhist, en ze zal zeker proberen om in de bus te komen. ‘Maar ik zal niet gaan vechten om erin te komen. Vanuit het respect en het idee dat we met zijn allen in dezelfde positie verkeren. Ik zal mijn emoties eerder opmerken in mijzelf als ze te sterk worden. Als ik bijvoorbeeld boos word omdat ik er niet in kan komen en ik ben me daarvan bewust, dan zal ik misschien een stapje terug doen en een van diegenen zijn die buiten blijft staan. Daar zal ik dan in eerste instantie misschien nog heel erg de pest over in hebben, maar ik weet ook dat ik dat niet wil. Daardoor zullen mijn boosheid en irritatie korter duren. Ik weet dat het weer gaat stoppen.’

Janny heeft door het zelfonderzoek ontdekt hoe het toegeven aan ongeduld lijden kan veroorzaken, zowel voor haarzelf als voor de andere buspassagiers. Vroeger liet ze zich veel meer leiden door dit soort emoties. Nu voelt ze de emoties nog wel, maar is ze veel vrijer in haar manier van handelen. Juist deze vrijheid is volgens Janny essentieel in het mensbeeld van het boeddhisme.

Sommige mensen denken dat boeddhisten hun verstorende emoties zo snel mogelijk moeten verdringen. Volgens Janny klopt dat niet. De vraag is niet of deze emoties er mogen zijn, maar hoe je met die emoties omgaat. Zet je negatieve emoties om in negatief handelen, verdring je ze of erken je dat ze er zijn zonder dat je ze omzet in negatief handelen? Negatieve emoties kun je bijvoorbeeld uiten in de vorm van schelden of duwen en trekken waardoor je toch in de bus komt. Zulke uitingen van de emoties kunnen daardoor een belangrijke oorzaak van lijden zijn.

Het onderdrukken van emoties kan ook lijden veroorzaken. Janny: ‘Als ik een emotie onderdruk, dan zit die er, maar dan kijk ik er niet naar. Dat is nu juist de ergste fout die ik kan maken, omdat ze dan bovenkomen op momenten dat ik er geen grip op heb.’

Ze vervolgt: ‘Het gaat erom dat ik zie wat zich in mijn geest afspeelt, zonder iets te onderdrukken.’ Haar lessen en meditaties helpen haar om haar emoties te onderzoeken en een onderscheid te maken tussen wat goed en wat niet goed voor haar is. Ze vertelt: ‘Vanuit dit onderscheid kan ik kiezen voor een passende handeling. Het gaat niet over goed of niet goed in de zin van zonde, maar over goed of niet goed vanuit een manier van leven waar ik zelf voor gekozen heb.’

Daarmee maakt Janny een belangrijk onderscheid met het lijden zoals we dat kennen vanuit de christelijke cultuur. Het uitleven van een emotie zoals ongeduld is geen zonde die bestraft kan worden. In het boeddhisme is immers geen sprake van een externe factor, zoals een god, die bestraft.

Als er geen sprake is van straf, waarom zou een boeddhist dan onderscheid maken tussen goede en slechte daden? Door dat onderscheid te maken, kunnen ze de oorzaken van het lijden leren herkennen en zetten ze de eerste stap van de vier edele waarheden om het lijden op te heffen.

Onwetendheid

De Boeddha stelde dat als we de oorzaak van het lijden kennen, we het lijden ook kunnen opheffen. De belangrijkste oorzaak van lijden is, naast de hierboven beschreven verstorende emoties, onwetendheid. Onwetendheid betekent in het boeddhisme niet dat je niets weet, maar dat je niet vertrouwd bent met de vier edele waarheden. Door kennis van de eerste edele waarheid ga je het lijden herkennen. Je ervaart bijvoorbeeld een emotie zoals ongeduld bij de bus en je herkent, net als Janny de Boer, dat dit lijden veroorzaakt.

Waarom veroorzaakt ongeduld lijden? Dit komt omdat ongeduld, net als de meeste andere emoties, gevoed wordt door begeerte. Begeerte is eigenlijk in essentie het ‘ik wil’ van egoïstisch gedrag. Als we vanuit ons dagelijks bewustzijn onze egoïstische strevingen volgen, zal dat elke keer tot gevolg hebben dat wijzelf of anderen lijden. Als vervolgens niet voldaan wordt aan ons egoïstische wensen, leidt dat tot negatieve emoties zoals ongeduld en haat.

Het boeddhisme gaat ervan uit dat zolang we onwetend zijn over begeerte en negatieve emoties we elke keer weer lijden veroorzaken. Een boeddhist zal dus vertrouwd moeten worden met de vier edele waarheden. Dat is niet alleen uit een boek te leren, maar vraagt studie, discussie en oefening. De meeste stromingen in het boeddhisme gaan ervan uit dat je daarvoor les moet nemen bij een gekwalificeerde leraar. Een van die leraren is Geshe Ngawang Zopa (Geshela).

Begeerte

Geshe-la is als kind van Tibetaanse vluchtelingen geboren in het noorden van India in het jaar 1967. Zijn ouders zijn na de inlijving van Tibet door China uit Tibet gevlucht en hebben elkaar in India ontmoet. Tibetaanse vluchtelingen kregen land van de Indiase overheid. Na zijn schooltijd werd Geshe-la monnik en studeerde in een Tibetaans boeddhistisch klooster dat door de vluchtelingen in Noord-India opgericht is. Op zijn 32ste behaalde hij de hoogste academische graad.

Ik ga Geshe-la ontmoeten in de Amsterdamse vestiging van het Maitreya Instituut aan de Brouwersgracht. Ik wandel naar het instituut langs de typische Amsterdamse grachtenpanden. Het contrast met dit Hollandse tafereel is groot wanneer ik het instituut binnenloop. De ruimte is behangen met Tibetaanse afbeeldingen. Er staan verschillende beelden en er hangen typisch Tibetaanse gebedsvlaggetjes. Wat later komt Geshe-la binnen met zijn tolk Berthe Jansen. Geshe-la is gekleed in het roodgele Tibetaanse monniksgewaad en hij heeft het kaalgeschoren hoofd van een monnik. Als ik het geluid van een telefoon hoor haalt hij uit zijn kleding zijn mobieltje te voorschijn.

We krijgen thee met koekjes. Ik heb zin in een koekje, en vraag me af wat dit verlangen nu met die typisch boeddhistische begeerte te maken heeft. Tijdens ons gesprek heb ik de kans om Geshe-la naar zijn visie op de begeerte te vragen. In zijn uitleg brengt hij ook de koekjes ter sprake.

Geshe-la benadrukt dat het belangrijk is om te definiëren wat je precies met de termen begeerte en verlangen bedoelt. ‘Het boeddhisme ziet begeerte als iets dat de geest verstoort, als iets dat iets negatiefs doet met je geest. Begeerte zorgt dat je geen rust meer kent in je geest, en zonder rust ben je in een staat van zijn die altijd negatief is.’

Je kunt begeerte dus herkennen aan onrust in je geest, maar het is dikwijls ook voelbaar in je lijf. Neem het voorbeeld van de rij voor de bus. Natuurlijk wil je een plekje in de bus, maar hoe kun je blijven handelen vanuit een rustige geest, en wanneer neemt de onrust het over? Boeddhistische leraren gebruiken in deze situatie dikwijls het woord ‘grijpen’. Zodra we grijpen, begeren of hechten, lijden we.12 Zelfonderzoek helpt je om bewust te worden van het moment dat dit grijpen in jezelf ontstaat. Geshe-la geeft het voorbeeld van een kopje. ‘Je kunt gehecht zijn aan een kopje. Als iemand dat kopje vervolgens kapotmaakt, dan word je vreselijk boos. Dat heeft alleen maar ellendige gevolgen.’ Een boeddhist zal op het moment dat het kopje kapotgaat sneller herkennen dat vanuit een grijpen naar het bezit van het kopje onrust ontstaat. Die onrust is dus een belangrijk signaal. Als je daaraan toegeeft kunnen negatieve emoties of handelingen ontstaan. Dan ontstaat lijden.

Maar het is toch ook lijden om een mooi kopje waaraan je gehecht bent kwijt te zijn? Wat is er mis met gehechtheid aan een mooi kopje? Waarom zou je rustig moeten blijven op zo’n moment?

Ik vraag Geshe-la of ik volgens deze visie van het boeddhisme dan niet mag genieten van iets moois. Geshe-la legt uit dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen genieten en begeerte. ‘Je mag in het boeddhisme wel genieten, maar dat is iets anders dan begeerte. Als je bijvoorbeeld heel constructieve en positieve gedachten hebt, kun je je daardoor heel goed gaan voelen. Dan geniet je van het moment dat je je goed voelt. En daar is helemaal niets mis mee. Begeerte is echter iets dat jou verstoort. Het doet iets verkeerds met je. Juist dat onderscheid is essentieel.’

Er wordt opnieuw thee ingeschonken en ik pak nog een koekje. Ik vraag hoe het zit met mijn verlangen naar het koekje. Geshe-la licht toe hoe het verlangen naar een koekje je uit balans kan brengen. ‘Stel, je let even niet op en er komt een dik vies beest op zitten dat aan je koekje begint te eten. Dan word je boos: Ik heb daar veel geld voor betaald en ik had er zo’n zin in. Het was mijn koekje en dat rotbeest heeft hem opgegeten. Deze gedachten laten zien dat je het koekje begeert en eraan gehecht bent. Ze brengen de geest uit balans en zorgen voor negatieve emoties: onrust en boosheid. Het is dan ook een soort begeerte die vermeden moet worden. Maar als je gewoon een lekker koekje wilt hebben, is dat geen begeerte.’ Zin hebben in een koekje is dus geen probleem, maar de overtuiging hebben dat het ‘mijn’ koekje is wél. Je gaat je eigen ‘ik’ dan heel belangrijk vinden.

Geshe-la maakt in zijn verhaal duidelijk dat de ‘ik‘ altijd in relatie staat tot de omgeving. Het onafhankelijk bestaan van een ‘zelf’ is volgens het boeddhisme een illusie. Je gaat hechten aan het idee van dit zelf. En om het woord grijpen nog een keer te gebruiken: je grijpt naar een zelf dat er niet is.

Als je dit vertaalt naar het eenvoudige voorbeeld van het koekje, kun je je verlangen naar het koekje als iets voorbijgaands zien. Als het koekje beschikbaar blijft, kun je ervan genieten, als het koekje weg is hoef je niet onrustig te worden door de begeerte.

Geshe-la: ‘Als je begeerte zo definieert, is het heel duidelijk dat begeerte iets is dat je moet vermijden. Begeerte geeft onrust en is een verstoring. Begeerte veroorzaakt lijden. Wanneer je gelukkig wilt worden, is het belangrijk om begeerte te vermijden en zo mogelijk te elimineren.’ Geshe-la maakt dus een belangrijk onderscheid tussen egoistische begeerte vanuit de illusie van een ‘ik’ en genieten van positieve verlangens.

1.5. Karma en wedergeboorte

We zagen eerder al dat gedrag, zoals het uitleven van negatieve emoties, in het boeddhisme niet bestraft wordt door een externe oorzaak zoals een god.

Toch zijn er ook binnen het boeddhisme consequenties voor negatief gedrag.

Volgens het boeddhisme veroorzaken slechte daden namelijk negatief of niet heilzaam karma, en dit karma houdt het lijden in stand.

Karma is een belangrijk begrip in het boeddhisme. In essentie betekent het actie: iedere oorzaak heeft een gevolg. Iedere negatieve handeling of iedere positieve handeling heeft vroeg of laat, al is het in een volgend leven, een negatief of positief gevolg. Van belang is daarbij vooral de intentie van de handeling, de motivatie. Wanneer je handelt vanuit onwetendheid, begeerte of negatieve emoties zoals ongeduld of haat, dan veroorzaakt dit negatief karma. Je kunt ook positief of heilzaam karma creëren, en dat is de manier om het lijden op te heffen.

Ook in de Nederlandse taal raakt het begrip karma steeds meer ingeburgerd. Mensen die iets verkeerds doen, hoor je regelmatig uitroepen dat dit slecht is voor hun karma. Alex de Haan vertelde al over de begrippen oorzaak en gevolg in het boeddhisme. Ik vraag hem en zijn partner Janny de Boer of karma betekent dat als je positief denkt, je daarmee ook positieve resultaten in je leven kunt krijgen. Als voorbeeld noem ik de theorie die Louise Hay in haar boeken voor persoonlijke groei weergeeft: als je voor de spiegel gaat staan en zegt dat je van jezelf houdt, dan gaat dat volgens haar ook werken.

Volgens Janny is het niet zo eenvoudig: ‘De onderlinge afhankelijkheid van je daden en je gedachten is complex. Een gebeurtenis is van veel factoren afhankelijk. Het gaat in het boeddhisme niet alleen om de daden, maar ook om de motivatie achter die daden.’

De houding van je geest, je motivatie, kun je zelf beïnvloeden en daardoor is er sprake van keuzevrijheid. Geshe Ngawang Zopa legt uit hoe deze keuzevrijheid werkt. Hij geeft het eenvoudige voorbeeld van het doden van een mug. In principe is doden negatief gedrag dat negatief karma veroorzaakt. Maar belangrijk is hoe het doden van een mug plaatsvindt. Geshe-la: ‘Stel je rijdt een mug dood met je auto. Dit veroorzaakt negatief karma, want jij bent immers de oorzaak of de conditie voor het verliezen van een leven. Maar het is een relatief zwak negatief karma omdat je niet de intentie had om de mug te doden. Dit negatieve karma is heel makkelijk te zuiveren. Wij maken gewoon fouten, en daardoor gebeuren vervelende dingen.’ Als je ondanks een positieve intentie toch een negatieve daad begaat, is ook hier de motivatie belangrijk. Als je alsnog spijt betuigt en je gedrag verandert, is het karmisch gevolg minder negatief. Kies je er echter bewust voor om bijvoorbeeld een mug te doden, dan levert dat je een veel sterker negatief karma op. De motivatie achter de daad bepaalt dus hoe negatief of positief karma is.

Uit het bovenstaande is duidelijk geworden dat volgens de boeddhistische wet van karma iedere oorzaak een gevolg heeft. Dit betekent dat iedere gedachte of handeling een oorzakelijke kracht is die vroeg of laat zijn gevolgen zal hebben. Bij deze gevolgen gaat het niet over schuld, maar over verantwoordelijkheid. Jij bent verantwoordelijk voor wat je met je gedachten en emoties doet, voor de handelingen waarvoor je kiest. Door positieve handelingen kun je positief karma creëren en zodoende kun je negatief karma zuiveren. Het uiteindelijke doel van het boeddhisme is het zuiveren van alle negatief karma, zodat je de verlichting kunt bereiken. Deze verlichting wordt verder uitgewerkt in hoofdstuk 3.

Evenals karma krijgt ook reïncarnatie steeds meer betekenis in het Nederlands taalgebruik. Reïncarnatie wordt ook wel wedergeboorte genoemd en vindt plaats als je de verlichting niet bereikt in dit leven. Als je de begeerte in dit leven niet oplost, ontstaat er namelijk een begeerte om opnieuw geboren te worden. Dit volgende leven zal dan opnieuw een bron van lijden zijn.

Reïncarnatie wordt soms gezien als een zielsverhuizing, waarbij sprake zou zijn van vorige levens. Er zijn verschillende technieken ontwikkeld, zoals hypnotherapie en reïncarnatietherapie, waarin je vorige levens kunt herbeleven. Sommige mensen gebruiken de ervaringen die ze zouden hebben gehad in vorige levens, bijvoorbeeld mishandeling of een oorlogsverleden, als verklaring voor hun huidige problemen.

Binnen het boeddhisme wordt reïncarnatie over het algemeen niet opgevat als een ziel die van lichaam naar lichaam gaat, hoewel het karma dat je opgebouwd hebt in je leven wel gevolgen heeft na een zogenaamde wedergeboorte. Wedergeboorte is meer een continuïteit van bewustzijn, zonder dat er echt sprake is van een persoon of een individuele ziel die wedergeboren wordt. Wel reiken de consequenties van het handelen over de dood heen naar een volgend leven.13

In sommige boeddhistische scholen lijkt wél sprake te zijn van reïncarnatie van personen. In het Tibetaans boeddhisme wordt verteld van lama’s, belangrijke leraren, die op andere plaatsen opnieuw geboren worden. Soms wordt de reïncarnatie van zo’n leraar zelfs in het Westen geboren. Een Spaans jongetje werd bijvoorbeeld herkend als de reïncarnatie van Lama Thubten Yeshe. Lama Yeshe is de oprichter van de FPMT (Foundation for the Preservation of the Mahayana Tradition), een boeddhistische organisatie met centra en activiteiten over de gehele wereld. Hij overleed in 1984 en reïncarneerde als Lama Tenzin Eusel Rinpoche op 12 februari 1985 bij Spaanse ouders.14

1.

Zie hiervoor hoofdstuk 3

2.

De Westerse Boeddhisten Orde gebruikt zowel methoden uit het Hinayana en het Mahayana.

3.

Zie hiervoor hoofdstuk 3

4.

Het Vajrayana, ook wel Tantrayana genoemd, wordt in de literatuur soms als aparte stroming gepresenteerd.

5.

Binnen het Mahayana-boeddhisme geldt dat de Boeddha zowel het Hinayana als het Mahayana, inclusief het Vajrayanaboeddhisme, heeft onderwezen. Het Mahayana-boeddhisme verdween echter snel op de achtergrond en werd pas vierhonderd jaar later door de Indiase meester Nagarjuna nieuw leven ingeblazen.

Varamitra ziet als westers boeddhist de reïncarnatie niet zo materieel als bijvoorbeeld in het Tibetaans boeddhisme. Hij vertelt: ‘In de Tibetaanse traditie hebben ze een zogenaamde lineage, de doorgaande lijn van leraren. Je kunt als dezelfde persoon wedergeboren worden, soms ook met herinneringen aan je vorige leven. In de Theravada en zentraditie heb je dat niet. Ook het westers boeddhisme gaat daar niet vanuit.’

Volgens Varamitra heeft de Boeddha zelf nooit antwoord willen geven op vragen over wedergeboorte of een eventuele terugkeer na zijn dood. ‘De Boeddha antwoordde op dergelijke vragen met het verhaal over een kaars met een vlammetje en een kaars zonder een vlammetje. Met die kaars met het vlammetje ga je de andere kaars aansteken. Is dat nu hetzelfde vlammetje of een ander vlammetje, dat is de vraag. En dan zegt hij: “Het is noch hetzelfde noch iets anders.” Om daarmee aan te geven dat jij niet herboren wordt als persoon of ego. Het bewustzijn gaat wel door. Dat manifesteert zich opnieuw, in andere vormen.’

Dat bewustzijn hoeft overigens niet altijd terug te keren als een menselijk bewustzijn, het kan ook van dieren of goden zijn. Varamitra denkt overigens dat deze kosmologie vooral na de dood van de Boeddha gecreëerd is, onder invloed van plaatselijke religies waarmee het boeddhisme zich verbond. Volgens andere boeddhistische scholen (Mahayana-boeddhisme, zie ook hoofdstuk 3 van dit boek) zijn het wel authentieke verhalen, hoewel deze gehoord zijn door boeddhistische meesters in bijzondere staten van meditatie.15

Varamitra vindt de ideeën over de boeddhistische kosmologie en de wedergeboorte minder belangrijk dan zijn huidige leven, omdat die kosmologie en wedergeboorte voor hem te speculatief zijn. Hij is vooral geïnteresseerd in het effect dat hij nu op de wereld heeft en dat zich voortzet. Wat gebeurt er dan na zijn dood? Varamitra: ‘Ik heb daar geen specifieke opvatting over. Maar ik zie wel dat ik met een zekere bagage, een rugzakje ter wereld gekomen ben. Dat zou je karma kunnen noemen.’ Hij vindt het wel interessant om te spelen met gedachten over zo’n vorig leven, al neemt hij het niet zo serieus: ‘Ik denk weleens dat ik in een vorig leven een ongelooflijk beest moet zijn geweest, omdat ik zo’n moeilijke jeugd gehad heb.’

Als hij zijn ideeën over wedergeboorte niet zo serieus neemt, is hij dan toch niet bezig met het creëren van goed karma voor een beter volgend leven? Varamitra zegt van niet. Maar waarom zou hij dan wel goed leven in dit leven? ‘Omdat ik zie wat de effecten daarvan zijn in het nu, voor mezelf en anderen. Ik kan de wereld niet veranderen, ik kan alleen een voorbeeld zijn voor de wereld. Door zelf te veranderen. Daar moet ik zelf verantwoordelijkheid voor nemen, daar gaat het om. Dat is het boeddhistisch idee van karma.’

1.6. Hoe uniek is de boeddhistische visie?

Heeft het boeddhisme een unieke manier gevonden om met onwetendheid, begeerte, gehechtheid en negatieve emoties om te gaan? Na het lezen van boeken over het boeddhisme, het houden van interviews en het volgen van workshops krijg ik wel dat idee. Ik vraag hoogleraar Jonathan Silk naar de betekenis van het boeddhistische mensbeeld van begeerte en gehechtheid in het dagelijkse leven. Wat kan deze boeddhistische visie op gehechtheid volgens Silk betekenen voor Nederlanders? Leeft een boeddhist anders dan andere mensen?

Silk benadrukt dat hij deze vraag als geleerde zal beantwoorden, niet als praktiserend boeddhist, want dat laatste is hij niet. Hij is sinds 1 juli 2007 hoogleraar boeddhisme aan de universiteit van Leiden. Hij is Amerikaan, volgde Oost-Aziatische en boeddhistische studies in de Verenigde Staten en heeft ook nog in Japan gestudeerd. Hij was in de Verenigde Staten als hoogleraar werkzaam op diverse universiteiten.

Silk is een kenner van boeddhistische teksten, met name van teksten uit het zogenaamde Mahayana-boeddhisme uit India. Hij is gefascineerd door deze oude teksten, maar heeft vraagtekens bij de vertaling van de boeddhistische beoefening naar de Nederlandse context. Hij heeft het idee dat veel Nederlanders een erg romantische visie op het boeddhisme hebben. Het is voor veel mensen toch een exotische religie, waarbij boegbeelden als de Dalai Lama en Thich Nhat Hanh een beeld scheppen van liefdevolle vriendelijkheid en vredelievendheid.

Silk kent natuurlijk het verhaal over gehechtheid, maar betwijfelt of dit mensbeeld over gehechtheid alleen typisch boeddhistisch is. Hij maakt een onderscheid tussen de geïdealiseerde literatuur van het boeddhisme en de werkelijkheid van het leven als boeddhist. Silk: ‘Als je een boeddhistische manier van zijn denkt te zien in het leven van een boeddhist, is het de vraag of dit wel zo typisch boeddhistisch is. Ik denk dat het een geconstrueerd idee is. De meeste ideeën over gehechtheid zijn ook in andere tradities terug te vinden.’

Silk vraagt in welke religie ik opgevoed ben. Dat is de gereformeerde traditie, antwoord ik. Silk: ‘Je bent grootgebracht in een protestantse traditie, hoeveel weet je eigenlijk van de protestantse theologie? Weinig, toch? Maar ook daarin zijn ideeën over onthechting te vinden. Het verhaal over onthechting is overal.’ Ook het boeddhistische idee van liefdevolle vriendelijkheid is volgens Silk niet uniek: ‘Het christendom heeft ook een grote traditie in sociale betrokkenheid en sociale rechtvaardigheid.’

Silk ziet wel verschillen in de vorm tussen de boeddhistische en protestantse traditie: ‘De protestanten hebben geen monastieke traditie en geen monastieke literatuur. En ook niet echt een meditatieve traditie.’ Deze vormverschillen kunnen mede een verklaring zijn voor de aantrekkingskracht van het boeddhisme. Wat anders of exotisch is, is interessanter.

Silk constateert dat exotische religies zoals het boeddhisme ook aantrekkelijk kunnen zijn voor mensen die slechte ervaringen hebben met hun eigen religie. ‘We kennen mensen die elke dag bidden en toch mislukkelingen zijn. Dan concluderen we dat dat dus niet werkt. We hebben dan een negatieve kijk op ons eigen traditie. Dat is een onbewust emotioneel gebeuren.’

Silk stelt dat als we objectief kijken, elke traditie zijn eigen uitzonderlijke mensen heeft. Hij geeft het voorbeeld van moeder Theresa. Zij was geen boeddhist, zij was een katholieke non. Maar zij is een soort belichaamde compassie. Ook hier blijft Silk overigens de voorzichtige wetenschapper: ‘Ik houd mijn pet van geleerde te allen tijde op. Ik ken haar niet zelf, ik ken haar alleen van televisie, ik heb hierover geen onafhankelijke data, misschien is die compassie alleen propaganda. Maar ik geloof wel dat dit verhaal over compassie realistisch is. Ik ben er niet zeker van, maar het verhaal dat gepresenteerd wordt is van iemand die compleet egoloos was.’ Silk is van mening dat moeder Theresa het idee van onthechting heel consequent in haar leven vormgaf. ‘Dat ging zo ver, dat ze ook niet gehecht was aan het idee dat je bij de armen moet zijn, want ook dat is nog geen echte compassie. Als ze iemand zag lijden, deed ze wat ze kon. Maar als ze op televisie moest komen om fondsen te werven, deed ze dat ook.’

Als iedereen deze verhalen kent, waarom is voor een aantal katholieken het boeddhisme dan toch aantrekkelijker dan de eigen katholieke traditie? Silk: ‘Als je mensen vertelt dat dezelfde bronnen in hun eigen traditie bestaan, ontkennen ze dat niet, maar het sluit gewoon niet bij hen aan. Ze zoeken iets wat tot de verbeelding spreekt, het moet een beetje magisch zijn en idealistisch.’

1.7. Hoe kan het lijden beëindigd worden?

Jonathan Silk waarschuwt ons om het boeddhisme vooral niet te zien als een unieke exotische religie die oplossingen aandraagt die onze eigen tradities niet zouden kennen. Veel boeddhistische leraren benadrukken overigens zelf ook dat het boeddhisme geen unieke vervanging voor andere religies is. Geshe Ngawang Zopa draagt als leraar graag bij aan de mogelijkheid om anders met lijden en geluk om te gaan, maar benadrukt dat je voor hem geen boeddhist hoeft te worden. Dat is je eigen keuze. Hij gelooft wel dat het nut heeft om je te verdiepen in het boeddhisme en dit in de praktijk te brengen, omdat het een weg biedt om het lijden te beëindigen. Ook als je gewoon bij je eigen religie of godsdienst blijft, heeft het volgens Geshe-la zeker nut om te gaan leven volgens de boeddhistische ideeën.

Wat volgens hem wel uniek is aan het boeddhisme is dat dit ervan uitgaat dat je in dit aardse leven de toestand van niet-lijden kunt bereiken. Dit heet verlichting of nirvana. Over de betekenis van nirvana zijn uitgebreide teksten geschreven. Boeddhistische leraren proberen deze soms complexe teksten te vertalen in begrippen die meer passen bij onze westerse cultuur. Met name de Tibetaanse boeddhisten geven veel aandacht aan het woord ‘geluk’ in hun vertaling van de edele waarheid van het ophouden van het lijden. In die zin zou je nirvana kunnen begrijpen als een toestand van blijvende gelukzaligheid in jezelf. Vanuit een christelijke culturele achtergrond kan het nirvana associaties oproepen met de hemel of een goddelijke toestand. Volgens sommige boeddhistische stromingen bestaan er wel goden of hemelen, maar die behoren niet tot het nirvana. Zij zijn nog wel een onderdeel van samsara, de kringloop van het lijden.16

De kunst van het geluk

In de zichtbare presentatie van het boeddhisme in Nederland ligt de nadruk sterk op het geluk. In de boekwinkels lachen de gelukkige boeddhisten je toe op boeken met titels als De kunst van het geluk17 en De kunst van het geluk op het werk18.

Een Franse boeddhistische monnik, Matthieu Ricard, is zelfs ‘Mister Happy’ gedoopt.19 Ricard kwam de boeddhistische boodschap van geluk brengen tijdens een lezing in De Rode Hoed in Amsterdam.20 Terwijl ik wachtte tot de zaal openging zag ik zijn boek Gelukkig leven21 in grote stapels op de tafels liggen. Er waren kennelijk meer mensen op zoek naar geluk, want toen de zaal openging stroomde deze snel vol.

Ricard is niet alleen schrijver, maar ook fotograaf. Hij toonde prachtige foto’s van Tibet die het romantische beeld voeden dat veel westerlingen van dit door China ingelijfde land hebben. Ricard vertelde naar aanleiding van deze beelden over de boeddhistische visie op geluk. Deze beelden kunnen ons volgens hem een tijdelijk gevoel van geluk geven, maar geen vervuld leven.

Ricard: ‘Een vervuld leven bereik je niet door uiterlijke zaken die elke keer opnieuw verlangens oproepen. Het universum is geen catalogus voor al onze fantasieën en verlangens. Het idee dat je geluk afhangt van het vervullen van je verlangens klopt niet. Het echte geluk is verborgen in jezelf.’

Ricard heeft het boeddhisme bestudeerd en langdurig gemediteerd. Ook heeft hij meegedaan aan wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van meditatie op het brein. Naar aanleiding van deze onderzoeken verscheen hij in de media als ‘Mister Happy’. Door zijn beroemdheid, onder meer als vertaler van de Dalai Lama, heeft Ricard grote bekendheid aan deze onderzoeken kunnen geven. Zelf relativeert hij deze onderzoeken enigszins: ‘Het enige wat we kunnen zeggen is dat er spectaculaire gammagolven werden waargenomen bij ervaren meditatiebeoefenaars in dat gedeelte van de hersenen dat losjes in verband wordt gebracht met geluk.’22 In zijn boek Gelukkig leven schrijft hij dat de onderzoeken vooral laten zien dat langdurige meditatie een grote beheersing kan geven over destructieve emoties.23

Het geluk van boeddhisten als ‘Mister Happy’, gaat dus over een interne vorm van geluk. Dat is tegengesteld aan de in het Westen gebruikelijke vorm. Onze moderne seculiere samenleving is immers juist erg gericht op zaken van buitenaf die ons gelukkig moeten maken. Dat zie je bijvoorbeeld bij de nieuwste hype op gebied van het geluk: The Secret, het geheim van voorspoed en geluk.24 De auteur presenteert The Secret als de onthulling van een eeuwenoud geheim die je alles geeft wat je begeert: geluk, gezondheid en rijkdom. Volgens haar is dit boek gebaseerd op eeuwenoude religieuze en filosofische geschriften. Het gaat over je ongekende vermogen om al je wensen te realiseren. Is dat hetzelfde vermogen waar de boeddhisten over spreken?

Ik bespreek deze vraag met Geshe Ngawang Zopa. Hoe kan Geshe-la, als hij lesgeeft aan een Nederlander, die gelooft vanuit The Secret dat hij gelukkig wordt door positief denken, de visie op geluk van het Tibetaans boeddhisme uitleggen?

Geshe vindt het wel een interessante gedachte dat er mensen zijn die zich vanuit een spirituele visie toch vooral op materiële zaken richten die volgens The Secret binnen ons bereik liggen. ‘Deze mensen zijn vooral met zichzelf bezig en geloven dat je als je op de juiste manier nadenkt en je heel sterk de wens hebt voor bijvoorbeeld een mooi huis of een nieuwe auto, dat je dat dan ook krijgt. Ik denk dat dit in de praktijk vaak niet zo werkt.’

Maar zelfs al zou dit lukken, dan is het volgens Geshela nog maar een beperkte visie op geluk omdat die vooral een op zichzelf gerichte levenshouding weergeeft. In het Tibetaans zijn er meerdere betekenissen voor het woord geluk: ‘Het woord voor geluk in het Tibetaans heeft een veel bredere connotatie. Je hebt het dagelijkse geluk, maar ook zoiets dat uiteindelijke gelukzaligheid wordt genoemd, en dat is dan de staat van verlichting. In het boeddhisme gaat men ervan uit dat je pas echt gelukkig kunt zijn wanneer je de uiteindelijke staat van verlichting hebt bereikt. Als je in een staat bent die volledig zonder lijden is, waar je dus helemaal geen ellende meer hebt, dan heb je het Boeddhaschap bereikt, de staat van verlichting.’

Egoloosheid

Volgens het boeddhisme bereik je het geluk dus niet door het verwerven van materiële zaken, hoewel het bezit van deze zaken op zich geen probleem is. Het probleem is de egoïstische houding waardoor je je gaat hechten, een houding van begeerte en onwetendheid. De boeddhistische kunst van het geluk is het inzicht in de illusie van deze egoïstische houding. Het lijden houdt op als je inziet dat je een verkeerd idee hebt over het zelf of het ego en dat daardoor alle problemen ontstaan. Door dat verkeerde idee maak je jezelf veel belangrijker dan je in feite bent en daardoor maak je onderscheid tussen jezelf en anderen. Op basis daarvan ontstaan alle andere verstorende emoties.

De inzichten over het beëindigen van het lijden zijn ook bruikbaar bij kleine dagelijkse gebeurtenissen. De lijdende mens kan zich verlossen van zijn lijden door zich niet meer te richten op het egoïstische geluk. Alex de Haan vertelt dat hij vroeger ook meer op dat egoïstische geluk gericht was. Hij kon dan een beeld hebben de perfecte situatie: koffie, terrasje, leuke gesprekspartner. Maar als de koffie te slap was, of de ober vervelend, of zijn gesprekspartner haar dag niet had, dan was zijn dag verpest. Die manier van leven gaat uit van het idee dat het geluk van buitenaf komt. Van personen of van dingen. Kleur, smaak, vorm, aanraking, alles. Door de invloed van het boeddhisme in zijn leven is dit veranderd. Hij kan nog steeds genieten van een terrasje, maar als iets misgaat laat hij het niet meer zijn dag verpesten.

Alex vertelt dat hij nog lang niet het boeddhistische ideaal van egoloosheid bereikt heeft, maar hij doorziet wel steeds meer de illusies van dit ego. Elke keer dat hij ziet hoe het ego aanleiding geeft tot negatieve emoties als ongeduld, irritatie of haat, realiseert hij zich dat het slechts om illusies gaat. De edele waarheid over het ophouden van het lijden gaat over het doorzien van deze illusies. Het nirvana is een realisatie, een wijze van zien.25

Deze wijze van zien is de derde edele waarheid. Vervolgens is er de vierde edele waarheid, hoe je dit inzicht kunt realiseren door de praktische beoefening van het achtvoudige pad. Volgens Alex kan hij door deze boeddhistische beoefening zijn illusies steeds makkelijker loslaten. Hij heeft ontdekt hoe hijzelf het lijden veroorzaakt, maar ook hoe hijzelf het geluk kan veroorzaken door de beoefening van het onderricht van de Boeddha, waaronder dit achtvoudige pad. Over dit pad gaat het volgende hoofdstuk.