Achttien
Noah en de oude man
‘U had geluk dat papa uw vader was,’ zei Noah. ‘Als ik zoiets zou willen, zouden mijn ouders dat nooit goed vinden.’
‘Dat weet je niet,’ zei de oude man. ‘Heb je het ze wel eens gevraagd?’
‘Nee, dat niet,’ gaf Noah toe. ‘Maar er is ook nooit iemand bij mij komen aankloppen of ik wilde meedoen met het olympische team. Ik ben natuurlijk ook pas acht.’
‘En op sportdag heb je alleen de bronzen medaille gewonnen op de vijfhonderd meter.’
‘De derde plaats is goed hoor!’ benadrukte Noah. ‘Waarom zegt u dat toch?’
‘Maar ik was niet veel ouder dan jij nu toen meester Quaker bij ons kwam,’ zei de oude man achteloos. ‘Het zullen wel andere tijden zijn.’
De jongen zuchtte en legde de marionet van meester Quaker op tafel naast die van de Prins, meester Wickle en juffrouw Shields. Zoals ze daar lagen, en hem aanstaarden, leek het of ze zich heel ongemakkelijk voelden zo dicht bij elkaar. Noah dacht dat ze na zo lang samen in die doos te hebben gelegen een beetje vrijheid wel zouden waarderen, maar zo te zien waren ze er niet blij mee.
Zonder enige waarschuwing vloog er een koekoek door het open raam naar binnen. Hij bleef tussen Noah en de oude man in de lucht hangen, keek hen beiden enkele ogenblikken aan, liet een vlug ‘koekoek’ horen, en vloog toen weer naar buiten en verdween in een wolk.
‘Hemeltjelief,’ zei de oude man, terwijl hij op zijn horloge keek. ‘Is het alweer zo laat, dat kan toch niet?’
‘De koekoek,’ zei Noah, die opsprong en zijn hoofd uit het raam stak om te kijken waar de vogel naartoe was gevlogen. ‘Doet hij dat ieder uur? De tijd melden, bedoel ik.’
‘Natuurlijk,’ zei de oude man en hij staarde Noah aan alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. ‘Het is een koekoeksklok. Die hebben jullie toch ook wel waar jij vandaan komt?’
‘Nou, ja,’ zei Noah. ‘Bij ons hangt er een in de zitkamer, naast de foto van tante Joan, maar die ziet er heel anders uit. Ik wist niet dat ze dat in het echt ook deden.’
‘Ja hoor, als ze maar goed getraind zijn. Eigenlijk is hij al mijn tweede koekoeksklok,’ zei de oude man met een spijtige blik. ‘Zijn vader heeft jarenlang die taak vervuld maar kwam op een dag nogal ongelukkig terecht toen ik had vergeten het raam open te doen.’ Hij aarzelde even en hief toen zijn handpalmen op. ‘Klets!’ zei hij, waarbij hij ontsteld zijn hoofd schudde. ‘Ik vond het heel erg en vreesde dat daarmee de betrekkingen tussen die familie en mij waren afgelopen, maar gelukkig zag zijn jongste zoon in dat het een ongeluk was en vergaf hij het me. Sindsdien komt hij hier.’
‘En wekt hij u ’s ochtends?’
‘Dat probeert hij wel,’ zei de oude man. ‘Maar meestal ben ik al wakker voordat hij er is. Soms ontbijten we samen, maar hij kan ’s ochtends heel humeurig zijn. Ik moet altijd inschatten of het wel of niet veilig is om tegen hem te praten. Ik sta nogal vroeg op, snap je. Dat heb ik altijd al gedaan. Als jongen ging ik ’s morgens vroeg altijd rennen. Dat kan nu natuurlijk niet meer. Mijn benen zouden dat niet toelaten. Maar dat heb ik vast alleen aan mezelf te wijten.’
‘Het is toch niet uw schuld,’ zei Noah. ‘U kunt er niets aan doen dat u ouder wordt.’
‘Nee nu niet meer, dat is waar,’ zei de oude man knikkend. ‘Maar ik had niet ouder hoeven worden. Die beslissing heb ik zelf genomen.’
‘Maar hoe...?’ begon Noah. Nu was het echter de beurt aan de oude man om uit het raam te kijken.
‘De zon gaat al bijna onder,’ zei hij. ‘Ik herinner me dat ik een keer in Australië de zon zag ondergaan in Watson’s Bay, in Sydney, en dat ik later die dag helemaal naar de punt van Zuid-Spanje ben gerend om hem weer te zien opkomen.’
‘Toen moet u wel heel moe zijn geweest,’ zei Noah stomverbaasd.
‘Tja, ik ben ook maar een mens,’ zei de oude man lachend.
‘Ik heb maar één keer een zonsopgang gezien,’ zei Noah zachtjes. ‘Bij ons thuis, natuurlijk.’
‘Aha, dus jij bent ook een vroege vogel?’
‘Meestal niet,’ gaf Noah toe. ‘Soms zegt mijn vader dat hij een emmer water over me heen gooit als ik niet opsta. Het is heel raar: ik klaag altijd als het tijd is om naar bed te gaan, en dan klaag ik nog meer als het tijd is om op te staan. Niet echt logisch, toch?’
‘Dat,’ zei de oude man, terwijl hij met een vinger op de houten tafel trommelde, ‘is een van de grote paradoxen van het leven. Was jouw zonsopgang gedenkwaardig?’
Noah slikte en keek de andere kant op. Hij wachtte heel lang voordat hij antwoord gaf, en toen hij dat deed, had hij een heel klein stemmetje.
‘Ja,’ zei hij. ‘Ik denk dat ik het nooit meer zal vergeten.’