18
Huiswaarts
Ik had niet gedacht dat Bob en ik nog betere vrienden konden worden, maar het avontuur dat we net samen hadden beleefd had onze band nog sterker gemaakt. In de dagen hierna leek het alsof hij aan me vastgelijmd zat en in de gaten hield of ik een terugval kreeg.
Maar daar hoefde hij niet bang voor te zijn. Ik voelde me beter dan ik me in jaren had gevoeld. Ik huiverde bij de gedachte aan de akelige verslavingen in mijn verleden. Ik was nu veel te ver de goede weg op om nog terug te willen.
Om mijn succes te vieren, besloot ik de flat wat op te knappen. Bob en ik stonden dus iedere dag een paar uur langer bij het metrostation en van de opbrengst kocht ik verf, een paar kussens en wat posters.
Ook ging ik naar een goede tweedehandsmeubelwinkel in Tottenham en kocht een mooie, nieuwe bank. Die was dieprood en van zware stof, die hopelijk tegen Bobs klauwen bestand was. Mijn oude bank was rijp voor de sloop, deels doordat hij gewoon oud was, maar ook doordat Bob zijn nagels scherpte aan de poten en zitting. Dat mocht hij van mij niet meer doen bij de nieuwe bank.
De weken gingen voorbij, het werd vroeger donker en de nachten werden koud. We hingen steeds vaker op de nieuwe bank. Ik droomde al van een leuke kerst voor Bob en mij, hoewel dat een beetje voorbarig bleek.
Ik kreeg behalve rekeningen niet veel post, dus toen er begin november 2008 op een ochtend een brief in mijn brievenbus zat, viel die envelop meteen op. Een luchtpostbrief uit Tasmanië, Australië.
Van mijn moeder.
Al jaren hadden we amper contact gehad. Maar ondanks de afstand die er tussen ons was gegroeid, was het een leuke, gezellige brief. Ze vertelde dat ze was verhuisd naar Tasmanië en dat ze daar heel gelukkig was.
Maar de reden van haar brief was een uitnodiging. ‘Als ik betaal voor de vliegreis naar Australië en terug, heb je dan zin om hiernaartoe te komen?’ Verder schreef ze dat de kerstvakantie misschien een goed idee was en dat ik dan ook naar Melbourne kon gaan, waar mijn peetouders woonden, met wie ik destijds een heel goede band had.
‘Laat het me maar weten,’ eindigde ze. ‘Liefs, ma.’
Vroeger zou ik de brief meteen in de prullenbak hebben gegooid. Toen was ik veel te koppig, te boos en te trots om een uitgestoken hand van mijn familie te accepteren.
Maar ik was veranderd. Mijn leven draaide niet meer om drugs. Inmiddels zag ik het allemaal beter in en voelde ik bijna letterlijk een stuk angst en paranoia van vroeger van me afvallen. Dus besloot ik erover na te denken.
Het zou geen makkelijke keus worden, verre van. Er zaten heel veel voors en tegens aan.
Het grootste vóór was dat ik mijn moeder weer zou zien. Ondanks al onze ups en downs die we door de jaren heen hadden gehad, bleef ze mijn moeder en miste ik haar.
We hadden wel af en toe contact gehouden tijdens mijn verslaving en mijn leven op straat, maar ik had haar nooit eerlijk verteld wat er echt allemaal gebeurd was. En de afgelopen tien jaar hadden we elkaar maar één keer gezien, toen ze even kort in Engeland was geweest. Dat was in een kroeg bij Epping Forest. Ik was er met de District Line naartoe gegaan en we hadden drie, vier uur gepraat. Toen ik niet, zoals afgesproken, na zes maanden terugkwam, had ik een verhaaltje verzonnen over dat ik in een band in Londen zat en dat ik niet naar Australië kon komen omdat we ‘aan de weg timmerden’.
En ik hield me aan dat verhaal toen we in de kroeg zaten.
Ik vond het niet prettig haar al die leugens te moeten vertellen, maar ik had absoluut de moed of de kracht niet om haar te vertellen dat ik op straat woonde, heroïneverslaafd was en min of meer mijn leven vergooide.
Ik wist niet of ze me wel of niet geloofde. En destijds interesseerde me dat niets.
Daarna hadden we elkaar af en toe nog telefonisch gesproken, maar meestal gingen er maanden voorbij zonder dat ik contact zocht. Daar had ze duidelijk veel verdriet van gehad.
Soms had ze ontzettend haar best moeten doen om contact met me te houden. Ik was bijvoorbeeld straal vergeten haar te bellen na de bomaanslag in Londen in juli 2005. Ik was daar – goddank – niet in de buurt, maar dat wist mijn moeder – aan de andere kant van de wereld – niet. Nick, met wie ze nog steeds was, werkte toen bij de politie in Tasmanië. Op de een of andere manier wist hij iemand van de Metropolitan Police zo gek te krijgen om mijn moeder en hem te matsen. Ze zochten op waar ik woonde en stuurden een paar agenten naar het pension in Dalston waar ik woonde.
Ik schrok me wezenloos toen die ’s ochtends vroeg op mijn deur bonkten.
‘Rustig maar, kerel, je hebt niets verkeerds gedaan,’ zei een van hen, toen ik verbijsterd opendeed. ‘Maar aan de andere kant van de wereld zijn er een paar mensen die graag willen weten of je nog leeft.’
Ik had toen bijna het grapje gemaakt dat zij me ongeveer een hartaanval hadden bezorgd, maar besloot het toch maar niet te doen. Ik had niet het idee dat ze blij waren met deze ‘zoekopdracht’.
Ik belde ma en vertelde dat ik oké was. Weer was het niet in me opgekomen dat iemand zich zorgen om me zou maken. Zo dacht ik destijds helemaal niet. Ik stond alleen in de wereld en was druk bezig te overleven. Maar ik was veranderd.
Al die jaren van verwaarlozing en teleurstellingen zou ik nu goed kunnen maken. Ik had het gevoel dat ik het moest doen.
Een ander groot vóór was dat ik een heerlijke vakantie in de zon zou hebben. Iets wat ik al jaren niet had gehad, aangezien ik in Londen woonde en meestal ’s avonds werkte. Ik was nog steeds doodmoe van de nieuwe medicijnen en wist dat een paar weken in een andere omgeving heel goed voor me zou zijn. Mijn moeder had geschreven dat ze in the middle of nowhere op een boerderij woonde, vlak bij een riviertje. Het klonk idyllisch. Australië, of beter: het Australische landschap, had nog altijd een speciaal plekje in mijn hart. Daar weer rondlopen zou goed voor me zijn.
En er waren veel meer vóórs. Helaas was de lijst tegens nog veel langer. Boven aan die lijst stond mijn grootste bezwaar: Bob. Wie zou er voor hem zorgen? Hoe kon ik er zeker van zijn dat hij op me zou wachten tot ik terug was? Wilde ik echt wel wekenlang van mijn maatje gescheiden zijn?
Het antwoord op mijn eerste vraag kwam al heel snel. Toen ik dit aan Belle vertelde, bood ze meteen aan om Bob in huis te nemen. Ik wist dat ik haar kon vertrouwen en dat ze goed voor hem zou zorgen. Maar ik vroeg me wel af hoe Bob erop zou reageren.
Het volgende grote bezwaar was geld. Mijn moeder zou dan wel het vliegticket betalen, maar zonder geld mocht ik Australië niet in. Ik had wat rondgevraagd en ontdekt dat ik minstens £500 cash nodig had om het land in te mogen.
Een paar dagen lang wikte en woog ik, en besloot uiteindelijk om te gaan. Waarom niet? De verandering en de zon zouden goed voor me zijn.
Ik moest veel regelen. Om te beginnen moest ik een nieuw paspoort hebben, wat niet makkelijk werd afgegeven, gezien mijn levensstijl van de afgelopen jaren. Een maatschappelijk werker hielp me met het noodzakelijke papierwerk, onder meer een geboorteakte.
En ik moest een vlucht uitzoeken. Het allergoedkoopst was met Air China naar Peking vliegen en vanaf daar naar Melbourne. Het was wel een zeer lange reis met een zeer lange stop in Peking, maar veel goedkoper dan de andere vluchten. Mijn moeder had me inmiddels haar e-mailadres gestuurd, dus stuurde ik een e-mail met daarin alle details, waaronder mijn nieuwe paspoortnummer. Een paar dagen later al kreeg ik een bevestigingse-mail van de website waar mijn moeder de tickets had gekocht. Ik kon vertrekken.
Het enige wat ik nu nog moest regelen was £500. Eitje.
Mijn vlucht vertrok in de eerste week van december naar Australië. Dus werkte ik alle uren van de dag, ongeacht wat voor weer het was. Bob ging meestal met me mee, maar als het hard regende liet ik hem thuis. Ik wist dat hij regen haatte en ik wilde niet riskeren dat hij verkouden of ziek werd. Want als hij weer ziek zou worden, zou ik niet naar Australië gaan.
Al snel kon ik wat geld opzijleggen. Ik bewaarde het in een kleine theebus die ik had gevonden. Die raakte langzaam vol. Toen mijn vertrekdatum naderde, had ik voldoende gespaard.
Bedrukt vertrok ik naar Heathrow. In de flat van Belle nam ik afscheid van Bob. Hij was niet verdrietig, maar wist toen ook nog niet dat ik zes weken weg zou zijn. Ik wist dat hij goed zat bij Belle, maar toch maakte ik me zorgen. Ik leek wel een overbezorgde vader.
Als ik had gedacht dat de reis naar Australië een leuk, ontspannen avontuur zou worden, dan had ik het helemaal mis. De ongeveer zesendertigurige reis was een nachtmerrie.
Het begon rustig. De vlucht naar Peking met Air China duurde elf uur en verliep normaal. Ik keek een film en at wat, maar kon niet slapen omdat ik me niet lekker voelde. Deels door mijn medicijnen, maar ook door het slechte weer in Londen. Misschien had ik te lang in de stromende regen Big Issues verkocht. Ik had het ontzettend koud en moest constant niezen. De stewardessen en een paar medepassagiers keken me raar aan als ik een niesbui had, maar tot we in Peking landden zocht ik daar niets achter.
Terwijl we naar de terminal taxieden, kwam er een mededeling van de piloot via de intercom. Eerst in het Chinees, daarna in het Engels. Het kwam erop neer dat we moesten blijven zitten tot we te horen kregen dat we het vliegtuig uit mochten.
Raar, dacht ik.
Vervolgens kwamen er twee geüniformeerde Chinese beambten met gezichtsmaskers op naar binnen. Ze liepen over het gangpad naar me toe en een van hen had ineens een thermometer in zijn hand.
Een stewardess kwam erbij om te vertalen. ‘Deze mannen zijn van de Chinese overheid. Ze willen uw temperatuur opnemen.’
‘Oké,’ zei ik, omdat het niet het moment was om moeilijk te doen.
Ik deed mijn mond open en bleef rustig zitten terwijl een van de beambten op zijn horloge keek. Nadat ze in het Chinees hadden overlegd, vertelde de stewardess: ‘U moet met hen mee voor een paar medische routinetestjes.’
Het was het jaar 2008 en er heerste varkensgriep. Vooral China was daar zeer huiverig voor. Een paar dagen eerder had ik een verslag op het journaal gezien, waarin werd verteld dat mensen China niet binnen mochten als het vermoeden bestond dat ze besmet waren. Veel mensen werden dagenlang in quarantaine gezet.
Dus maakte ik me een beetje zorgen toen ik met ze meeliep. Ik zag het helemaal voor me dat ik een maand lang in Chinese quarantaine zat.
Ze deden allerlei testen, van bloedtesten tot speekseltesten. Waarschijnlijk vonden ze allerlei interessante dingen – maar goddank geen varkensgriep, SARS of iets anders besmettelijks. Na een paar uur zei een van de beambten verontschuldigend dat ik weg mocht.
Het enige probleem was dat ik vervolgens verdwaalde in de kolossale, hangarachtige ruimte van de luchthaven van Peking.
Ik had drie uur om mijn bagage en mijn aansluitende vlucht te vinden, en het was jaren geleden dat ik voor het laatst op een vliegveld was geweest. Ik was vergeten hoe groot en zielloos die dingen waren en deze helemaal. Ik moest met een treintje van de ene kant van Terminal 3 naar de andere kant.
Nadat ik een paar keer verkeerd was gelopen, vond ik mijn vliegtuig minder dan een uur voordat het zou opstijgen.
Opgelucht liet ik me in mijn stoel zakken en uitgeput sliep ik het grootste deel van de reis naar Melbourne. En daar wachtte me een nieuwe verrassing.
Terwijl ik langs de douane liep, merkte ik dat een labrador enthousiast aan mijn bagage snuffelde.
‘Pardon, meneer, wilt u even met ons meelopen,’ zei een douanier.
O, god, dacht ik. Zo kom ik nooit bij mijn moeder.
Ik werd meegenomen naar een onderzoekskamertje, waar ze mijn bagage controleerden. Met een elektrische drugsdetector gingen ze over mijn koffer. Aan hun gezichten kon ik zien dat er iets was.
‘Ik ben bang dat uw bagage positief reageert op cocaïnebezit,’ zei de douanier.
Ik was verbijsterd en wist niet hoe dat kon. Ik had nooit cocaïne gebruikt en kende niemand die het gebruikte. Geen van mijn vrienden kon zich dat veroorloven.
Hij vertelde me dat het niet illegaal was om het voor privégebruik bij me te hebben.
‘Als u een gebruiker bent en als u het alleen voor privéconsumptie gebruikt, dan kunt u ons dat rustig vertellen en kunt u verder reizen.’
Ik legde hem mijn situatie uit. ‘Ik zit in een afkickprogramma, dus gebruik ik niets.’ En liet ze een brief van mijn huisarts zien waarin stond waarom ik Subutex gebruikte.
Uiteindelijk vonden ze niets en moesten ze me laten gaan. Toen ik weer bij de douane was, was het bijna een uur later en moest ik een andere vlucht naar Tasmanië nemen, die een paar uur later ging. Toen ik er eindelijk was, was het bijna avond en was ik doodop.
Het was geweldig om mijn moeder weer te zien. Ze wachtte me op het vliegveld van Tasmanië op en omhelsde me stevig. Ze huilde. Volgens mij was ze heel blij me weer te zien.
Ik was ook heel blij haar weer te zien, al huilde ik niet.
De boerderij was net zo leuk als ze het in haar brief had beschreven. Het was een grote, ruime bungalow met een grote achtertuin. Daaromheen lag akkerland en aan de grens ervan stroomde een riviertje. Het was een heel rustige, prachtige plek. De komende maand kon ik hier heerlijk rondhangen, me ontspannen, bijkomen en zalig nietsdoen.
Binnen een paar weken voelde ik me al een heel ander iemand. De drukte van Londen was – letterlijk – duizenden kilometers van me weg. Meer dan vijftienduizend om precies te zijn. De moederlijke gevoelens van mijn moeder barstten helemaal los en ze zorgde ervoor dat ik goed at. Ik voelde me sterker worden. Ook merkte ik dat de relatie tussen mijn moeder en mij steeds beter werd. In het begin praatten we niet diepgaand over dingen, maar gaandeweg durfde ik ook dat aan. En op een avond, toen we op de veranda naar de zonsondergang keken en ik een paar glazen had gedronken, kwam ineens alles er uit. Het was geen grote biecht, het werd geen Hollywooddrama. Ik praatte alleen maar… en praatte.
De emotionele sluizen stonden al een tijdje op springen. Jarenlang had ik drugs gebruikt om aan mijn emoties te ontsnappen. Om te zorgen dat ik die niet had. Langzaam maar zeker had ik dat veranderd. En nu kwamen mijn emoties weer terug.
Toen ik haar een paar van mijn ergste dieptepunten van de afgelopen tien jaar vertelde, was mijn moeder diep geschokt. Net zoals iedere ouder zou zijn.
‘Ik dacht wel dat het niet zo goed met je ging, toen ik je zag. Maar ik heb nooit beseft dat het zo erg was,’ zei ze bijna in tranen.
Andere keren mompelde ze met haar hoofd tussen haar handen: ‘Waarom?’
‘Waarom heb je niet gezegd dat je je paspoort kwijt was?’
‘Waarom heb je me niet gebeld?’
‘Waarom heb je je vader niet gebeld?’
En natuurlijk gaf ze zichzelf de schuld van alles. Zei dat ze me had laten vallen. Maar ik zei dat ze er niets aan had kunnen doen. Ik had mezelf laten vallen. En dat was mijn eigen schuld. Verder van niemand.
‘Jij hebt niet besloten om in kartonnen dozen te gaan slapen en iedere avond te trippen op dope,’ zei ik tegen haar. Toen barstte ze in tranen uit.
Toen het ijs eindelijk was gebroken, praatten we veel makkelijker. We hadden het over vroeger, over mijn jeugd in Australië en Engeland. Ik was zo blij dat ik eerlijk tegen haar kon zijn. Ik vertelde haar dat ze vroeger een schimmig figuur voor me was geweest en dat het opgroeien met nannies en het vele verhuizen een grote impact op me hadden gehad.
Natuurlijk vond ze dat vervelend, maar ze vertelde dat ze voor brood op de plank had moeten zorgen en voor een dak boven ons hoofd. Ik begreep dat, maar vond toch dat ze er meer voor me had moeten zijn.
We lachten ook veel. Het was niet alleen geklaag en gejammer. We gaven toe dat we erg op elkaar leken en giechelden over de ruzies die we hadden toen ik een tiener was.
Ze gaf toe dat er toen een groot persoonlijkhedenconflict was. ‘Ik ben een sterke persoonlijkheid en jij ook. Dat heb je van mij.’
Maar uiteindelijk praatten we veel meer over het heden dan over het verleden. Ze vroeg van alles over het afkickprogramma en wat ik wilde gaan doen nu ik bijna clean was. Ik legde uit dat ik stap voor stap verderging en dat ik met een beetje geluk over ongeveer een jaar helemaal clean zou zijn. Soms luisterde ze alleen maar, iets wat ze niet altijd had gedaan. Net zoals ik. Volgens mij leerden we een heleboel over elkaar. Bijvoorbeeld dat we diep vanbinnen heel erg op elkaar leken, daarom ruzieden we zoveel toen ik jonger was.
In onze gesprekken had ik het vaak over Bob. Ik had een foto van hem bij me, die ik aan iedereen liet zien.
‘Hij ziet er slim uit,’ zei mijn moeder glimlachend.
‘Dat klopt,’ zei ik trots. ‘Ik weet niet wat ik zonder hem zou moeten.’
Het was geweldig in Australië. Ik vond tijd om alles op een rijtje te zetten. Ik maakte de balans op – wie ik was en wat ik wilde gaan doen.
Enerzijds wilde ik er ontzettend graag blijven wonen. Mijn familie woonde er en ik had er een veel groter ondersteunend netwerk dan in Londen. Maar dan dacht ik aan Bob en aan het feit dat hij net zo eenzaam was zonder mij als ik zonder hem. Niet dat ik dat meteen toegaf. Toch zat ik, toen mijn zesde week in Australië begon, met mijn hoofd al in het vliegtuig naar Engeland.
Deze keer nam ik keurig afscheid van mijn moeder. Ze bracht me naar het vliegveld en zwaaide me uit terwijl ik naar Melbourne vertrok, naar mijn peetouders. Die waren in mijn jeugd heel belangrijk voor me geweest. Destijds waren ze de eigenaars van het grootste particuliere telecombedrijf in Australië en hadden als eerste een semafoonbedrijf opgericht, dus ze hadden een boel geld. Als jongen vond ik het heerlijk in het landhuis dat ze in Melbourne hadden laten bouwen. Ik heb er zelfs een tijdje gewoond toen het slecht ging tussen mijn moeder en mij.
Hun reactie op mijn verhaal was dezelfde als die van mijn moeder – ze waren geschokt.
Ze boden aan me financieel te helpen en zelfs een baan voor me te zoeken in Australië. Dus legde ik weer uit dat ik in Londen verantwoordelijkheden had.
De terugreis was veel minder enerverend dan de heenreis. Ik voelde me veel beter, fitter en gezonder. Waarschijnlijk straalde ik dat ook uit, want ik trok amper de aandacht bij de douaneen immigratiediensten. Ik was zo rustig en ontspannen dat ik het grootste deel van de reis heb geslapen.
Ik wilde dolgraag Bob weer zien, hoewel ik ook een beetje bang was dat hij veranderd was of me vergeten zou zijn. Ik had me geen zorgen hoeven maken.
Ik was nog niet binnen in Belles flat of zijn staart schoot omhoog en hij sprong van de bank af en rende naar me toe. Ik had wat kleine cadeautjes meegebracht, onder andere twee kangoeroeknuffeltjes. Meteen viel hij op ze aan. En toen we die avond naar huis gingen, klom hij meteen via mijn arm naar mijn schouder, net als altijd. Meteen was mijn emotionele en fysieke reis naar de andere kant van de wereld vergeten. Het was, net als altijd, Bob en ik tegen de rest van de wereld. Alsof ik niet weg was geweest.