ACHTTIEN

Meteen vanaf het begin, vanaf het ogenblik dat ze hem optilden, ging het verkeerd. Nu de lijkverstijving was ingetreden, was het feitelijk alleen maar makkelijker om hem op te tillen. Zijn benen bleven recht vooruitsteken en hij zakte niet door in het midden. Hij lag op zijn gezicht toen ze hem oppakten en hij was stijf als een plank. De verandering verraste hen en Leonard verloor zijn houvast onder de schouders. Het hoofd hing omlaag. De leest gleed, door zijn eigen gewicht naar beneden getrokken, uit de schedel en viel op Leonards voet.

Over zijn kreet van pijn heen riep Maria: ‘Leg hem nou niet neer. We zijn er bijna.’

Erger dan de pijn van wat wel eens een gebroken teen zou kunnen zijn, was het feit dat er van onder de deken, uit Otto’s hersenen of zijn mond, een koud vocht kwam druppelen dat de onderkant van Leonards flanellen broekspijpen doorweekte.

‘O Jezus,’ zei hij. ‘Leg hem er dan nu op. Ik moet overgeven.’

Er was net genoeg ruimte om het lichaam diagonaal over de tafel te leggen. Met tegen zijn schenen plakkende broekspijpen hinkte Leonard naar de badkamer en ging boven de wc-pot hangen. Er kwam niets. Hij had sinds de Rippenchen mit Erbsenpüree van de vorige avond – hij gaf de voorkeur aan de Duitse naam – niets meer gegeten. Maar toen hij onder zijn knieën keek en een veeg grijzig spul met een randje bloed en haar zag afsteken tegen de donkere, natte stof, kokhalsde hij. Tegelijkertijd worstelde hij met zijn broek die hij probeerde uit te trekken. Maria stond bij de badkamerdeur naar hem te kijken.

‘Het zit ook op mijn schoenen,’ zei hij. ‘En mijn voet is gebroken, ik weet het zeker.’ Het lukte hem zijn schoenen, zijn sokken en zijn broek uit te trekken en hij schoof ze onder de wasbak. Er was niets aan zijn voet te zien behalve een vage rode vlek onderaan zijn grote teen.

‘Ik zal hem voor je wrijven,’ bood ze aan.

Ze volgde hem naar de slaapkamer. Hij vond een paar sokken in de kast en een door Otto’s verblijf gekreukelde broek. Bij het bed stonden zijn pantoffels.

Maria zei: ‘Misschien moet je een van mijn schorten voordoen.’ Dat leek helemaal verkeerd. Vrouwen droegen schorten om taart of brood te bakken.

Hij zei: ‘Het gaat wel weer.’

Ze gingen terug naar de andere kamer. De deken lag nog op zijn plaats, dat was tenminste iets. Op de vloer, op de plaats waar Otto had gelegen, zaten twee grote vochtige plekken in het kleed. De ramen stonden wijd open en er was niets te ruiken. Maar het licht was genadeloos. Het glinsterde op het vocht dat Leonard had doorweekt. Dat was groenig en het druppelde van de tafel op de vloer. Ze bleven staan zonder iets te doen, onwillig om de volgende stap te zetten. Toen liep Maria naar de stoel waar haar inkopen lagen en begon er een uitleg van te geven. Ze haalde aan het begin van iedere zin diep adem. Ze wilde dat ze doorgingen met het werk.

‘Dit is het doek, hoe noem je het, wasserdicht?’

‘Waterdicht.’

Ze hield een rood blikje omhoog. ‘Dit is de lijm, rubberlijm, die snel droogt. Hier is een kwastje om de lijm uit te smeren. Ik gebruik deze kleermakersschaar om de stukken te knippen.’ Ze knipte, als een demonstratrice in een warenhuis, al pratend een groot stuk van de stof af. Deze gedetailleerde beschrijving van haar methodes hielp hem. Hij bracht zijn eigen inkopen naar de tafel en legde ze neer. Een uitleg was niet nodig.

‘Goed,’ zei hij te luid. ‘Dan zal ik beginnen. Ik doe eerst een been.’

Maar hij bewoog zich niet. Hij staarde naar de deken. Hij kon elk afzonderlijk draadje van het weefsel zien, de oneindige herhaling van het eenvoudige patroon.

‘Haal eerst de schoen en de sok eraf,’ adviseerde Maria. Ze had het deksel van het blikje gehaald en roerde met een theelepeltje in de lijm.

Dat was praktisch. Hij legde zijn hand op Otto’s enkel en trok de schoen bij de hiel van zijn voet. Het ging gemakkelijk. Er zaten geen veters in. De sok was een schande, vervilt van het ingebedde vuil. Hij stroopte hem er vlug af. De voet zag zwart. Hij was blij dat hij bij een open raam stond. Hij rolde de deken op tot de benen er vanaf even boven de knie uitstaken. Hij wilde niet alleen beginnen.

Hij zei tegen haar: ‘Jij moet hem met twee handen stevig vasthouden. Daar.’ Hij wees naar het bovenbeen. Ze deed wat hij vroeg. Ze waren nu samen. Zij aan zij. Hij pakte de zaag. Het was een zaag met fijne tanden en hij was voor de veiligheid in een opgevouwen reep karton gestoken, die op zijn plaats werd gehouden door een elastiekje. Hij haalde het karton eraf en staarde in Otto’s knieholte. De broek was van zwarte katoen en glom van het vele dragen. Hij hield de zaag in zijn rechterhand en hield met zijn linker Otto’s been vast, vlak boven de enkel. De enkel was kouder dan kamertemperatuur. Hij onttrok de warmte aan zijn hand.

‘Niet denken,’ zei Maria. ‘Gewoon doen.’ Ze ademde weer haastig in. ‘Denk eraan dat ik van je houd.’

Dat kon natuurlijk niet waar zijn, maar het was belangrijk dat ze dit eendrachtig deden. Ze hadden behoefte aan een formele uitspraak. Hij zou tegen haar willen zeggen dat hij ook van haar hield, maar zijn mond was te droog. Hij trok de zaag over Otto’s knieholte. Hij bleef meteen steken. Het was de stof en, daaronder, taaie pezen. Hij lichtte de zaag eruit, bracht hem weer in positie en probeerde hem naar zich toe te trekken. Met hetzelfde gevolg.

‘Ik kan het niet,’ riep hij. ‘Het gaat niet, het werkt niet.’

‘Je moet niet zo hard drukken,’ zei ze. ‘Doe het zachtjes en trek hem de eerste paar keren naar je toe. Daarna kun je heen en weer gaan.’

Ze wist iets van timmerwerk. Ze had een betere plank in de badkamer kunnen maken dan hij. Hij volgde haar raad op. De zaag bewoog als gesmeerd. Even later bleven de tanden weer steken, deze keer op bot, en toen haakten ze zich vast. Ze moesten het been steviger vasthouden om het stil te houden. De zaag maakte een gedempt raspend geluid.

‘Ik moet ophouden,’ riep hij, maar hij deed het niet. Hij ging door. Hij had niet door het bot moeten zagen. Het was de bedoeling om tussen het gewricht te komen. Hij had er maar een vaag idee van, ontleend aan de gebraden kip van de zondagse lunch. Hij bewoog de zaag op de tast nu in deze dan in die richting en werkte hard door want hij wist dat hij als hij stopte nooit meer opnieuw zou kunnen beginnen. Toen was hij ergens doorheen en raspte de zaag weer over bot. Hij probeerde het niet te zien maar het aprillicht onthulde alles. Uit het bovenbeen sijpelde bijna zwart bloed, het bedekte de zaag. Het handvat was glibberig. Hij was erdoorheen, er zat alleen nog huid onder en daar kon hij niet doorheen komen zonder in de tafel te zagen. Hij pakte het linoleummes en probeerde het vel met één haal door te snijden maar het rimpelde onder het lemmet. Hij moest zijn hand naar binnen steken, in de diepte van het gewricht, in de koude massa van donker, gerafeld vlees, en het met het mes doorzagen.

‘O nee,’ riep hij. ‘O God!’ En hij was erdoorheen. Het hele onderbeen was plotseling een voorwerp, een ding in een cilinder van stof, met een blote voet eraan. Maria stond al klaar. Ze rolde het stijf in het vierkante stuk waterdichte stof dat ze had afgeknipt. Toen smeerde ze lijm op de randen en plakte het dicht. Ze stopte het pak in een van de koffers.

Er sijpelde een massa bloed uit de stomp, de hele tafel was ermee bedekt. De kranten waren doorweekt en vielen uit elkaar. Het bloed liep langs de tafelpoten naar beneden en het krantenpapier op de vloer zat al onder. Het papier plakte aan hun voeten als ze erover liepen, zodat het vloerkleed eronder te voorschijn kwam. Zijn armen waren van de vingertoppen tot boven de elleboog egaal roodachtig bruin. Het zat op zijn gezicht. Waar het opdroogde, jeukte het. Er zaten spatjes op zijn bril. Maria’s handen en armen zaten ook onder en er zaten vegen op haar jurk. Het was een stille tijd van de dag, maar ze schreeuwden naar elkaar alsof ze in een storm stonden.

Ze zei: ‘Ik ga me even wassen.’

‘Dat heeft geen zin,’ zei hij. ‘Wacht tot we klaar zijn.’ Hij pakte de zaag op. Waar hij glibberig was geweest, was hij nu plakkerig. Dat zou hem een steviger greep geven. Ze pakten het linkerbeen beet. Deze keer stond ze aan zijn rechterkant naast hem en hield het onderbeen met twee handen vast. Dit been had sneller moeten gaan, maar dat was niet zo. Hij begon goed maar halverwege bleef de zaag steken, vastgeklemd in het gewricht. Hij moest met twee handen zagen. Maria moest haar arm over hem heen strekken om het bovenbeen ook tegen te houden. Ondanks dat hotste het lichaam met het gezicht naar beneden in een waanzinnige dans heen en weer, terwijl Leonard met de zaag worstelde. Toen de deken eraf viel, hield Leonard zijn ogen van de schedel afgewend. Hij lag net binnen zijn blikveld. Dadelijk zou die ook aan de beurt zijn. Ze waren nu vanaf hun middel tot waar hun lichaam tegen de tafel drukte doorweekt. Het deed er niet meer toe. Hij was door het gewricht heen. Hij was weer bij het vel en moest zijn hand met het linoleummes erin steken. Zou het makkelijker zijn gegaan, vroeg hij zich af, als het vlees warm was geweest?

Het tweede pakje zat in de kist. Twee rubberlaarzen naast elkaar. Leonard pakte de gin. Hij dronk uit de fles en gaf hem toen aan Maria. Ze schudde haar hoofd.

‘Je hebt gelijk,’ riep ze. ‘We moeten doorgaan.’

Ze praatten er niet over maar ze wisten dat ze nu de armen zouden doen. Ze begonnen met de rechterarm, de arm die Leonard had geprobeerd om te draaien. Hij was krom en stijf. Ze konden hem niet rechttrekken. Het was moeilijk om een weg naar binnen te vinden of een plaats waar hij kon gaan staan om de zaag in de schouder te zetten. Nu de tafel en de vloer, hun kleren en hun armen en gezicht onder het bloed zaten, was het niet zo erg om dicht bij de schedel te zijn. De hele achterkant was ingedeukt. Er was maar weinig hersenmassa te zien, omhoog geduwd langs de randen van de breukvlakken. Na het rood was het grijs makkelijk te verdragen. Maria hield de onderarm vast. Hij begon in de oksel, recht door het legerjack en het overhemd eronder. Het was een goede zaag, scherp, niet te zwaar, net soepel genoeg. Op de plaats waar het blad in het handvat stak was nog een klein stukje dat niet met bloed was bedekt. Daar stond het embleem van de maker en het woord ‘Solingen’. Hij herhaalde het telkens weer terwijl hij doorwerkte. Ze waren hier niemand aan het vermoorden. Otto was dood. Solingen. Ze waren hem aan het ontmantelen. Solingen. Er werd niemand vermist. Solingen, Solingen. Otto is ontwapend. Solingen, Solingen.

Tussen de twee armen in dronk hij gin. Het was makkelijk. Het was verstandig. Een uurtje in de troep of vijf jaar in de gevangenis. De ginfles was ook kleverig. Het zat overal aan en hij aanvaardde dat. Dit was wat ze moesten doen, dus deden ze het. Solingen. Het was een karwei. Toen hij Maria de linkerarm had gegeven, hield hij niet op. Hij duwde zijn handen achter de kraag van Otto’s overhemd en trok. De bovenste wervels van de ruggegraat waren geschapen om een zaag op zijn plaats te houden. Hij was in een paar seconden door het bot heen, toen door het merg. Hij leidde de platte kant van de zaag netjes langs de basis van de schedel, bleef alleen even steken in de pezen, het kraakbeen van de slokdarm, toen weer verder en hij was erdoor, zonder het linoleummes te hoeven gebruiken. Solingen. Solingen.

Otto’s gemaltraiteerde hoofd plofte op de vloer. Het bleef liggen tussen de verkreukelde pagina’s van de Tagesspiegel en Der Abend en toonde het profiel van zijn lange neus. Het zag er net zo uit als toen hij in de kast had gezeten, met gesloten ogen en een ongezonde bleke kleur. Maar zijn onderlip bezorgde hem geen last meer. Wat er nu nog op de tafel lag was helemaal geen mens meer. Het was het terrein waar geopereerd werd, het was de stad ver beneden hem die hij moest verwoesten. Solingen. Nog wat gin, de kleverige gardesoldaat op het etiket, dan het grootste karwei, de bovenbenen, de grote doorbraak. Dan was het klaar, naar huis, een warm bad, rapport uitbrengen.

Maria zat op een houten stoel bij de open koffers. Ze nam elk onderdeel van haar ex-man op haar schoot en wikkelde het met bijna moederlijke zorg in het doek, plakte het dicht en legde het zorgvuldig bij de rest in de koffer. Nu was ze het hoofd aan het inpakken. Ze was een goede vrouw, vindingrijk, aardig. Als ze dit konden volbrengen, dan zouden ze alles samen kunnen. Als dit karwei was geklaard, zouden ze opnieuw beginnen. Ze waren verloofd. Ze zouden het verlovingsfeest voortzetten.

Het blad van de zaag lag netjes langs de lijn van de plooi waar de billen in de benen overgingen. Hij zou deze keer niet proberen het gewricht te vinden. Recht door het bot, een flink stuk van vijf bij vijf en een goede zaag om het mee door te zagen. Broek, huid, vet, vlees, bot, vlees, vet, huid, broek. De laatste twee deed hij met het mes. Dit stuk was zwaar en droop aan beide uiteinden toen hij het naar haar toe bracht. Zijn pantoffels waren zwart en zwaar. De gin en dan het andere been. Dat was de volgorde, het schema van de slag: alles twee keer, behalve het hoofd. Het grote stuk dat op tafel achterbleef moest worden ingepakt, dan nog het opruimen, het wassen en boenen van de huid, hun huid, een paar dingen weggooien. Ze hadden een systeem, ze zouden dit nog een keer kunnen doen als het echt nodig was.

Maria lijmde het doek om het tweede bovenbeen dicht.

Ze zei: ‘Doe hem zijn jasje uit.’

Dat was ook gemakkelijk, er zaten geen armen in de weg. Het ging vanzelf uit. Alles paste tot nu toe in één koffer. De romp zou in de tweede gaan. Ze pakte het tweede dijbeen in de koffer en deed het deksel dicht. Ze had een centimeter. Hij pakte het ene uiteinde en ze legden hem langs het ding op de tafel. Honderdtwee centimeter van de gapende nek tot aan de stompjes. Ze nam de centimeter en knielde naast de koffers.

‘Het is te groot,’ zei ze. ‘Het past er niet in. Je zult het doormidden moeten zagen.’

Leonard kwam naar haar toe. Hij ontwaakte uit een droom. ‘Dat bestaat niet,’ zei hij. ‘Laten we het nog een keer meten.’

Het klopte. De koffers waren zevenennegentig centimeter lang. Hij graaide naar de centimeter en mat het zelf nog een keer. Er moest toch een manier zijn om de afmetingen dichter bij elkaar te brengen.

‘We persen het erin. Pak het maar in dan persen we het erin.’

‘Dat gaat niet. Hier zit een schouderblad en de andere kant is breed. Je moet het doormidden zagen.’ Het was haar man en dat wist ze.

Armen en benen en zelfs het hoofd waren ledematen die je eraf kon zagen. Maar in de rest gaan zagen, dat was verkeerd. Hij zocht naar een principe, een algemene fatsoensnorm om deze instinctieve zekerheid te schragen. Hij was zo moe. Als hij zijn ogen dicht deed, voelde hij zichzelf wegzweven. Wat ze nodig hadden waren een paar richtlijnen, een paar grondregels. Het was eenvoudig niet mogelijk, hoorde hij zichzelf tegen Glass en een paar hogere officieren zeggen, om in abstracties te denken en algemene principes te omschrijven, als je midden in een karwei zat. Zulke dingen moesten van te voren worden uitgedacht, zodat de mannen vrij waren om zich op het werk zelf te concentreren.

Maria was weer gaan zitten. Haar doorweekte jurk lag zwaar in haar schoot. ‘Doe het vlug,’ zei ze, ‘dan kunnen we opruimen.’ Ze had het pakje met de drie sigaretten erin gevonden. Ze stak er een op, nam een trekje en gaf hem aan Leonard. Hij had geen hinder van de rode vegen overal op het papier, het deed hem werkelijk niets. Maar toen hij hem aan haar wilde teruggeven, bleef de sigaret aan zijn vingers plakken.

‘Houd jij hem maar,’ zei ze. ‘En laten we beginnen.’

Al gauw moest hij zijn vingers verplaatsen om ze niet te branden. Het papier liet los en de tabak rolde er uit. Hij liet het hele zaakje op de vloer vallen en trapte het uit. Hij pakte de zaag, trok Otto’s overhemd los, zodat de rug bloot kwam, vlak boven de tailleband van de broek. Midden op de ruggegraat zat een grote moedervlek. Hij deinsde ervoor terug daardoorheen te zagen en plaatste de zaag een centimeter lager. De snee liep nu over de hele breedte van de rug en opnieuw hielden de wervels de zaag op zijn plaats. Het bot ging makkelijk genoeg, maar een paar centimeter daaronder kreeg hij het gevoel dat hij niet zozeer ergens doorheen zaagde als wel dingen opzij duwde. Maar hij werkte door. Hij zat in de holte die alle dingen bevatte die hij niet wilde zien. Hij hield zijn hoofd omhoog, zodat hij niet in de opening hoefde te kijken. Hij keek in Maria’s richting. Ze zat er nog steeds, grijs en moe, en ze wilde niet kijken. Haar ogen waren op het open raam gericht en op de grote stapelwolken die boven de binnenplaats voorbijdreven.

Er was een kleffig geluid dat hem deed denken aan een pudding die uit de vorm wordt gestort. Er bewoog iets heen en weer daar binnen, er was iets ingezakt en tegen iets anders aan gerold. Hij was nu onderaan en stond weer voor het oude probleem. Hij kon niet door de huid van de buik heen komen zonder in de tafel te zagen. En het was een goede tafel, stevig geconstrueerd van iepehout. En deze keer was hij niet van plan zijn hand er in te steken. In plaats daarvan draaide hij het karkas een halve slag en trok de voorste helft naar zich toe, zodat de lijn van de snee recht boven de rand van de tafel kwam te liggen. Hij had Maria moeten vragen hem te helpen. Ze had de moeilijkheid moeten voorzien en hem te hulp moeten komen. Hij steunde het bovenlijf met zijn twee handen. De onderkant rustte nog op de tafel. Hoe kon hij dan het mes gebruiken en de huid doorsnijden? Hij was te moe om op te houden, hoewel hij wist dat hij iets wilde doen dat onmogelijk was. Hij bracht zijn linkerknie omhoog om het gewicht te dragen en boog zich naar voren om het mes te pakken, dat op de tafel lag. Het had kunnen lukken. Hij had het bovenlichaam met zijn knie kunnen ondersteunen en zijn vrije hand eronder kunnen steken en het vel doorsnijden. Maar hij was te moe om op één been te balanceren. Hij had het mes bijna te pakken, toen hij voelde dat hij zijn evenwicht verloor. Hij moest zijn linkervoet neerzetten. Hij probeerde zijn vrije hand op tijd terug te halen. Maar de hele zaak gleed weg. De bovenste helft zakte om zijn scharnier van vel naar beneden, zodat de blauwgrijze massa van Otto’s darmen zichtbaar werd, en trok de onderkant met zich mee. Beide helften vielen op de grond en braakten hun inhoud uit op het kleed.

Gedurende een ogenblik, vlak voor hij de kamer uitrende, zag Leonard plotseling hoe groot de afstand was die ze hadden afgelegd, het traject waarlangs ze van hun geslaagde verlovingsfeestje op dit punt waren aangekomen, hoe al die tijd dat ze onderweg waren iedere volgende stap telkens heel logisch op de vorige scheen te volgen, terwijl het niemands schuld was. Voordat hij naar de badkamer vluchtte, kreeg hij een indruk van leverkleurig rood, glimmende onregelmatig gevormde buisjes met de blauw-witte kleur van gekookte eieren, en iets paars en zwarts en alles glinsterde en zag wit van woede over de geschonden privacy, de onthulde geheimen. Ondanks de open ramen vulde de kamer zich met de muffe stank van opgesloten lucht, die zelf weer een medium was voor andere geuren: zoete aarde, zwavelige stront en zuurkool. Terwijl hij haastig om de omgekieperde helften van de romp, die nog steeds aan elkaar vastzaten, heenstapte, had Leonard tijd om te denken dat de belediging hierin was gelegen, dat al die smurrie ook in zijn eigen lijf zat. Als om het te bewijzen greep hij de randen van de wc-pot en braakte een mondvol groene gal uit. Hij spoelde zijn mond bij de wasbak. Het contact met schoon water herinnerde hem aan het bestaan van een ander leven. Hoewel hij wist dat hij nog niet klaar was, wilde hij schoon zijn, nu meteen. Hij schopte zijn pantoffels uit, trok zijn broek en overhemd uit, gooide ze op de stapel kleren onder de wasbak en stapte in het bad. Hij ging op zijn hurken zitten en waste zich onder het stromende water. Opgedroogd bloed ging er moeilijk af met ijskoud water. Puimsteen werkte het best en hij schrobde zijn huid lange tijd, misschien een half uur, misschien zelfs een uur, zonder enige andere gedachte. Toen hij klaar was, waren zijn handen, zijn armen en zijn gezicht rauw van het schrobben en rilde hij van de kou.

Zijn schone kleren lagen in de slaapkamer. Hij had alles vergeten, het was tijdens het wassen van hem af gevallen, en nu zou hij op zijn schone blote voeten weer door die kamer en langs zijn onvoltooide karwei moeten lopen.

Maar toen hij nog druipend en met een handdoek om zijn middel de zitkamer binnenkwam, legde Maria juist het grootste van de dichtgeplakte pakketten in een van de koffers.

Ze sprak tegen hem alsof hij daar de hele tijd was geweest en haar net een vraag had gesteld. ‘Het gaat nu zo: onderlijf, arm, boven- en onderbeen en hoofd in deze. En bovenlijf, arm en boven- en onderbeen in die.’

Bij de tafel zag hij een stofblik en een emmer. Daar zat de rest in. Hij hielp haar de koffers dicht te maken. Toen ging zij erop zitten, terwijl hij de canvas riemen zo strak als hij kon aantrok. Hij sleepte de koffers naar de muur. Nu was er alleen nog bagage en een hoeveelheid overgebleven rommel die ze makkelijk konden opruimen. Hij zag dat ze een ketel en een paar pannen water op het gas had gezet voor haar bad. Hij ging naar de slaapkamer met het plan zich aan te kleden en dan tien minuutjes te slapen, terwijl zij zich waste. Hij verspilde tijd door naar zijn schoenen te zoeken, tot hij zich herinnerde waar ze waren. Hij ging liggen en sloot zijn ogen.

Onmiddellijk was ze er, schoongewassen en in haar ochtendjas, terwijl ze in de kast naar geschikte kleren zocht. ‘Je mag nu niet in slaap vallen,’ zei ze. ‘Dan word je nooit op tijd wakker.’

Ze had natuurlijk gelijk. Hij ging overeind zitten, pakte zijn bril en keek naar haar. Ze draaide hem altijd haar rug toe als ze zich aankleedde, een aspect van haar schroom dat hem altijd ontroerde, hem zelfs opwond. Nu ergerde hij zich eraan, toen hij bedacht wat ze samen hadden doorgemaakt en dat ze verloofd waren. Hij kwam van het bed af, schoof zonder haar aan te raken langs haar heen en ging naar de badkamer. Hij raapte zijn schoenen op van onder de stapel bloederige kleren. Het was werkelijk helemaal niet moeilijk om ze met een washandje schoon te vegen. Hij trok ze aan en gooide het washandje bij de rest van de spullen. Toen begon hij de zitkamer op te ruimen. Maria had wat papieren draagtassen meegenomen. Hij was bezig de kranten erin te proppen toen ze uit de slaapkamer kwam en hem begon te helpen. Ze rolden het vloerkleed op en legden het bij de deur. Dat zou later moeten worden weggegooid. Om de tafel en de vloer te schrobben hadden ze de emmer nodig, dus leegde Maria hem met afgewend hoofd in haar grootste pan.

Leonard haalde een boender en strooide zeeppoeder op de tafel, toen ze zei: ‘Het is dom dat we dit allebei doen. Ga jij de koffers liever wegbrengen. Dan maak ik het hier wel af.’

Het was niet alleen dat ze wist dat zij het beter zou doen dan hij, het schoonmaken van de tafel en de vloer. Ze wilde hem weg hebben, ze wilde alleen zijn. En het vooruitzicht om de flat te verlaten, alleen weg te gaan, al was het met zware bagage, was aantrekkelijk. Het gaf hem een gevoel van vrijheid. Hij wilde hier even graag weg als zij hem weg wilde hebben. Het was treurig maar waar. Want ze waren nu niet in staat elkaar aan te raken, ze konden zelfs geen blik wisselen. Zelfs de conventioneelste gebaren, haar hand beetpakken bij voorbeeld, stootten hem af. Alles tussen hen, elke bijzonderheid, elke transactie, schuurde en irriteerde, zoals wanneer je zand in je ogen hebt. Hij zag het gereedschap. De bijl lag er nog. Ongebruikt. Hij probeerde zich te herinneren waarom hij had gedacht die nodig te zullen hebben. De fantasie was nog beestachtiger dan het werkelijke leven.

Hij zei: ‘Vergeet niet het mes schoon te maken en de zaag en alle tanden.’

‘Nee.’

Hij trok zijn jas aan, terwijl ze de voordeur open deed. Hij ging tussen de koffers staan, zette zich schrap, tilde ze op en droeg ze op een holletje de gang in. Daar zette hij ze neer en draaide zich om. Ze stond in de deuropening, met haar hand op de deur, klaar om hem dicht te doen. Als hij ook maar de geringste aandrang had gevoeld om dat te doen, zou hij naar haar toe zijn gegaan, haar wang hebben gekust, haar hand of haar arm hebben aangeraakt. Maar wat er tussen hen in de lucht hing was afkeer en het was onmogelijk te veinzen.

‘Ik kom gauw terug,’ was alles wat hij uit kon brengen, en zelfs dat leek een buitensporige belofte.

‘Ja,’ zei ze en deed de deur dicht.