Fopaas

 


 

1

 

Het schip Triple G flitste geluidloos weer binnen in de tastbare ruimte uit het niets van het oneindige. Het dook op in het schitterende licht van de grote sterrengroep Hercules.

Het gleed zachtjes door de ruimte, omringd door zonnen, zonnen en nog eens zonnen, elk in het midden van een zwaartekrachtveld dat rukte aan het metalen bolletje. Maar de computers van het schip waren berekend geweest op hun taak en hadden het haarfijn in de juiste positie gebracht. Het was nog een dagreis - een normale ruimtereisdag - naar het Lagrange-stelsel toe.

Dit feit had voor elk van de mannen aan boord een speciale betekenis. Voor de bemanning betekende het gewoonweg nog een dag werk, een dag salaris en dan uitrusten aan land. De planeet waarnaar ze onderweg waren was onbewoond, maar aan land gaan was een prettige onderbreking, zelfs op een Asteroïde. Ze gaven zich niet de moeite zich af te vragen of de passagiers dezelfde mening waren toegedaan.

In feite was de bemanning helemaal niet dol op de passagiers en negeerde hen zo mogelijk.

Intellectuelen!

En dat waren ze, allemaal behalve één. Geleerden om het wat eufemistischer uit te drukken, in allerlei soorten. Hun enige gevoel, voor zover ze dat op dat moment op konden brengen, was er een van bezorgdheid voor hun instrumenten, de vage wens om alles nog eens te controleren.

En misschien een kleine toename van spanning en bezorgdheid. Het was een onbewoonde planeet. Iedereen had zich dat keer op keer ingeprent. Toch had elk van hen zijn eigen gedachten. En wat betreft die ene ongewone man aan boord van het schip - het was geen bemanningslid en ook geen echte geleerde - die was vermoeid tot in zijn botten. Zwakjes kwam hij overeind en had te kampen met de laatste restjes van ruimteziekte. Hij heette Mark Annuncio en hij had nu vier dagen in bed gelegen, bijna niet gegeten, terwijl het schip in het heelal heen en weer deinde en lichtjaar na lichtjaar aflegde.

Op dit moment had hij niet meer het gevoel ieder moment dood te kunnen gaan en moest hij aan de oproep van de kapitein beantwoorden. Op zijn eigen onduidelijke manier had Mark er een hekel aan. Hij was eraan gewend alles op zijn eigen manier te kunnen doen, te zien wat hij wilde zien. En wie was de kapitein dat hij...

De impuls om alles aan doctor Sheffield te vertellen en het daarbij te laten bleef terugkomen.

Maar Mark was nieuwsgierig, en hij wist dat hij moest gaan.

Nieuwsgierigheid was een van zijn grootste ondeugden! Maar het was toevallig ook zijn baan en zijn roeping.

 

2

 

Kapitein Follenbee van de Triple G was een hardhoofdig man. Dat dacht hij tenminste van zichzelf. Hij had al eerder door de regering gefinancierde reizen gemaakt. Dat had één voordeel. De Confederatie was niet gierig. Het betekende dat zijn schip elke keer volledig werd gereviseerd, dat defecte onderdelen werden vernieuwd en dat de bemanning een goed salaris kreeg. Dat waren goede zaken, verdomd goede zaken.

Hoewel het bij deze reis een beetje anders lag. Het ging niet zozeer om de typische groep passagiers die hij aan boord had. (Hij had heetgebakerde, lastige en onverdraaglijk dwaze mensen verwacht, maar het bleek dat deze intellectuelen veel van normale mensen weg hadden.) Het ging er ook niet om dat de helft van zijn schip gesloopt was en veranderd in wat in het contract een 'centraal bereikbaar ruimtelaboratorium' genoemd werd. In feite had hij er de pest over in dat de planeet Junior voor hen lag.

De bemanning wist het niet, maar hij met zijn harde hoofd begon het een verdomd onplezierig denkbeeld te vinden.

Maar hij begon dat alleen nog maar te vinden.

Op dit moment, maakte hij zichzelf wijs, was het die Mark Annuncio - of hoe hij ook heette - die hem begon te vervelen.

Hij sloeg met de achterkant van zijn ene hand in de palm van de andere en dacht kwaad verder. Zijn grote, ronde gezicht was een en al ergernis.

De onbeschaamdheid!

Een jongen van net twintig jaar die hem dit verzoek durfde te doen en dat terwijl hij niet eens een functie had zoals de andere passagiers.

Wat zat daarachter. Dat moest in ieder geval worden uitgezocht. In deze stemming zou hij dat het liefste doen door hem bij zijn kraag te pakken en zijn tanden te laten klapperen, maar toch maar beter van niet.

Alles bij elkaar genomen was het vreemd dat de Confederatie van Werelden zo'n reis als deze financierde en de twintigjarige blaaskaak scheen daar heel goed in te passen.

Waarom was hij aan boord?

En dan die doctor Sheffield bijvoorbeeld, die geen andere taak scheen te hebben dan het kindermeisje van die jongen te spelen.

Wat had het voor zin? Wie was die Annuncio?

Hij was de hele reis ruimteziek geweest, of was dat slechts een excuus geweest om in zijn hut te kunnen blijven...

De bel ging met een licht gezoem.

Dat moest de jongen zijn.

Hou je kalm nu, dacht de kapitein. Hou je kalm.

 

3

 

Mark Annuncio kwam de hut van de kapitein binnen en likte langs zijn lippen in een zwakke poging om de bittere smaak in zijn mond kwijt te raken. Hij voelde zich licht in het hoofd en zwaar rond zijn hart.

Op dat moment had hij graag zijn positie afgestaan als hij maar op de Aarde terug was.

Hij dacht verlangend aan zijn huis; het was klein maar van hemzelf. Alleen met zijn eigen gedoetje. Er stonden slechts een bed, een bureau, een stoel en een kast, maar hij had vrij toegang tot de centrale bibliotheek. Hier had hij niets. Hij had gedacht dat er aan boord van een schip veel te leren viel. Hij was nog nooit eerder op een ruimtereis mee geweest. Maar hij had niet verwacht dag in dag uit ruimteziek te zullen zijn.

Hij had zo'n heimwee dat hij wel zou kunnen huilen en hij had een hekel aan zichzelf omdat hij wist dat zijn ogen rood en vochtig waren en dat dit de kapitein zeker op zou vallen. Hij had een hekel aan zichzelf omdat hij niet groot was en breed, omdat hij eruitzag als een muis.

En dat was hij dan ook, in één woord gezegd. Hij had peper-en-zoutkleurig haar dat zacht en sluik neerhing; een smalle, terugwijkende kin, dunne mond en spitse neus. Het enige wat hij nog nodig had om de illusie te completeren waren vijf of zes trillende snorharen aan beide kanten van zijn neus. Bovendien was hij nog klein van stuk ook.

En toen zag hij door het observatieraam van de kapitein het sterrendecor. De adem stokte hem in de keel.

Sterren!

Sterren zoals hij ze nog nooit had gezien. Mark was nog nooit eerder van de Aarde weg geweest. Daardoor kwam het ook, had doctor Sheffield hem verteld, dat hij voortdurend ruimteziek was. Maar Mark geloofde hem niet. Hij had in vijftig verschillende boeken gelezen dat ruimteziekte een psychologische oorzaak had. Zelfs doctor Sheffield probeerde hem weleens voor de gek te houden.

Hij was nog nooit van de Aarde weg geweest en was dus gewend aan de lucht op Aarde. Hij was gewend om ongeveer tweeduizend sterren verspreid over het hemelgewelf te zien, waarvan er maar een stuk of tien van de eerste grootte.

Maar hier waren het er ontelbare. In dit kleine stukje waren het er al meer dan tien keer zoveel als dat je op Aarde kon zien. En helder!

Begerig nam hij het schouwspel in zich op. Het overweldigde hem. Hij kende de getallen met betrekking tot de Hercules-groep natuurlijk. Hij bevatte tussen de een en de tien miljoen sterren (tot nu toe was het nog niet exact geregistreerd), maar getallen is iets heel anders dan sterren.

Hij zou ze willen tellen. Het was een plotseling opkomend verlangen. Hij was nieuwsgierig naar hun aantal. Hij vroeg zich af of ze alle namen hadden; of er astronomische gegevens bestonden van allemaal. Eens kijken.

Hij telde ze in groepen van honderd. Twee... drie... hij had het kunnen uitrekenen zonder ernaar te kijken, maar hij vond het fijn om de echte, tastbare objecten te zien die zo verschrikkelijk mooi waren. Zes... zeven...

De harde stem van de kapitein deed hem opschrikken en bracht hem weer in het schip terug.

'Meneer Annuncio. Aangenaam kennis met u te maken.'

Mark keek op, onaangenaam verrast en spijtig. Waarom werd hij bij het tellen gestoord?

Hij zei geïrriteerd: 'De sterren!' en wees.

De kapitein keek naar buiten. 'Wat is ermee? Is er iets fout?'

Mark keek naar de brede rug en de imponerende gestalte van de kapitein. Hij keek naar de grijze stoppels die het hoofd van de kapitein bedekten en naar de twee grote handen met dikke vingers die hij achter zijn rug gevouwen had en waarmee hij gelijkmatig tegen het glimmende plastex van zijn jasje tikte.

Mark dacht: Wat interesseren hem de sterren nou? Maakt het hem iets uit hoe groot ze zijn, hoe helder, en tot welke spectraalklasse ze behoren?

Zijn onderlip trilde. De kapitein was ook een van die noncompos. Iedereen in het schip was een noncompos. Zo werden ze in zijn Dienst genoemd. Noncompos. Allemaal. Ze kunnen zonder computer niet eens uitrekenen wat vijftien in het kwadraat is.

Mark voelde zich alleen.

Hij stapte van het onderwerp af (zonder te proberen het uit te leggen) en zei: 'Er zijn daar zoveel sterren. Het is net erwtensoep.'

'Dat lijkt maar zo, meneer Annuncio.' (De kapitein sprak de c in Mark's naam uit als s inplaats van als ch en dat deed Mark onaangenaam aan). De afstand tussen de sterren in de meest dichte nevel is bij benadering een lichtjaar of meer. Ruimte genoeg, hè. Maar het lijkt anders, dat ben ik met u eens. Als het licht uit was, zouden ze schijnen als een biljoen Chisholm-punten in een oscillerend krachtveld.

Maar hij bood niet aan het licht uit te doen en Mark wilde hem er niet om vragen.

De kapitein zei: 'Gaat u zitten, meneer Annuncio. Dat is beter dan staan, hè. Rookt u? Bezwaar dat ik rook? Het spijt me dat u er vanmorgen niet was. We hadden een uitstekend uitzicht op Lagrange 1 en II op een afstand van zes ruimte-uren. Rood en groen. Net verkeerslichten, hè. Ik heb u de hele reis gemist. U moet nog ruimtebenen krijgen, hè?'

De 's van de kapitein, die er op een hoog toontje uitkwamen irriteerden Mark op een helse manier.

Zacht zei Mark: 'Ik ben nu wel weer in orde.'

De kapitein scheen dit niet bevredigend te vinden. Hij walmde met zijn sigaar en keek op Mark neer met zijn wenkbrauwen bijna over zijn ogen. Langzaam zei hij: 'Ik ben blij u te zien, in ieder geval. Dan kunnen we kennismaken. De Triple G heeft al vele reizen gemaakt voor de regering. Geen probleem. Nooit problemen gehad. En we willen ze ook niet. Begrijpt u.'

Mark begreep het niet. Hij werd moe van het proberen. Begerig dreven zijn ogen weer af naar de sterren. Het patroon was een beetje veranderd.

Even zag de kapitein hem kijken. Hij fronste zijn voorhoofd en even leek het of hij zijn schouder op wilde halen. Hij liep naar het bedieningspaneel en een metalen luik zakte voor het raam, als een geweldig ooglid.

Woedend sprong Mark overeind en gilde: 'Wat is de bedoeling hiervan, idioot, ik was ze aan het tellen.'

'Tellen...' De kapitein werd rood van kwaadheid, maar probeerde zijn stem beleefd te laten klinken. Hij zei 'Sorry! We moeten even iets zakelijks bespreken.'

Het woord 'zakelijk' rekte hij een beetje.

Mark wist wat hij bedoelde. 'Er valt niets te bespreken. Ik wil het logboek van het schip zien. Ik heb u uren geleden gebeld om dat te zeggen. U houdt me aan het lijntje.'

De kapitein zei: 'Als u me nou eens vertelde waarom u het wil zien, hè. Er is nooit eerder naar gevraagd. En wat is uw functie eigenlijk?'

Mark was verbaasd. 'Ik heb het recht om alles in te kijken, als ik dat wil. Ik ben van de Mnemonische dienst.'

De kapitein pufte zwaar aan zijn sigaar. (Het was een speciaal soort, vervaardigd voor gebruik in de ruimte. Er zat een oxydant in zodat de atmosferische zuurstof niet werd opgebruikt als men ze rookte.)

Op zijn hoede zei hij: 'Is dat zo. Nog nooit van gehoord. Wat is dat?'

Mark zei verontwaardigd: 'Gewoon de Mnemonische dienst. Het is mijn baan om alles in te zien dat ik in wil zien en alles te vragen wat ik wil weten. En daar heb ik het recht toe.'

'U kunt het logboek niet inkijken als ik dat niet toesta.'

'U heeft helemaal niets in te brengen - u noncompos.'

De kalmte van de kapitein was nu verdwenen. Driftig gooide hij zijn sigaar op de grond, stampte erop, raapte hem toen op en legde hem voorzichtig in de asbak.

'Wat heeft dit te betekenen, alle melkwegen nog aan toe?' vroeg hij. 'Wat bent u überhaupt? Een veiligheidsagent? Wat is er aan de hand? Laten we het even duidelijk stellen, nu!'

'Ik heb u al het nodige verteld.'

'Ik heb niets te verbergen,' zei de kapitein, 'maar ik heb rechten.'

'Niets te verbergen?' piepte Mark. 'Waarom heet dit schip dan de Triple G?'

'Zo heet het nu eenmaal.'

'Kom nou gauw. Op Aarde staat geen enkel schip als zodanig geregistreerd. Ik wist dat al voor ik aan boord kwam. Ik heb het u alleen niet eerder gevraagd.'

De kapitein knipoogde. Hij zei: 'Officieel heet het George G. Grundy. Iedereen noemt het de Triple G.'

Mark lachte. 'In orde dan. En nadat ik het logboek gezien heb, wil ik met de bemanning spreken. Daar heb ik het recht toe. Vraagt u maar aan doctor Sheffield.'

'De bemanning dus ook, hè,' siste de kapitein. 'Laten we eens praten met doctor Sheffield en blijf jij maar in je hut tot we landen, Sprinkhaan!'

Hij snauwde naar de intercom.

 

4

 

De wetenschappelijke bezetting van de Triple G was klein voor het werk dat er moest worden verzet, en als mensen bezien, erg jong. Misschien niet zo jong als Mark Annuncio, die een klasse apart was, maar zelfs de oudste onder hen, Emmanuel George Cimon (astrofysicus) was nog geen negenendertig. En door zijn donkere, dikke haardos en zijn schitterende grote ogen leek hij nog jonger. Het schitteren van zijn ogen kwam gedeeltelijk ook door het dragen van contactlenzen.

Cimon, die zich misschien een beetje te veel bewust was van zijn relatieve ouderdom, en van het feit dat hij in naam het hoofd van de expeditie was (een feit dat de anderen geneigd waren te negeren) deed gewoonlijk alsof er niets dramatisch aan hun zending was. Hij liet de tape met stippen door zijn vingers glijden en liet hem zachtjes op de spoel terugrollen.

'Routinewerk,' zuchtte hij en liet zichzelf in de zachtste stoel van het kleine passagiersverblijf zakken. 'Niets.'

Hij bekeek de laatste kleurenfoto's van de Lagrange-tweeling en was niet onder de indruk van hun schoonheid. Lagrange I, kleiner en warmer dan de Zon van de Aarde was een briljante, groenblauwe bol met groengele corona die hem omlijstte als de gouden zetting van een smaragd. Hij leek net zo groot als een linze of de kogel uit een kogellager. Iets verderaf (voor zover dat op foto's te zien is) stond Lagrange II. Die leek twee keer zo groot als Lagrange I vanwege zijn positie in de ruimte. (In feite had hij een diameter die twintig procent kleiner was dan die van Lagrange I, de helft van zijn omvang en twee derde van zijn massa.) Het oranjerood ervan, waar de camera in vergelijking met het oog minder gevoelig voor was, maakte een vrij vage indruk ten opzichte van de kleur van zijn tweelingbroer.

Beide werden omringd door de ongelooflijke schittering van de Hercules-groep die op de foto duidelijk zichtbaar was door het gebruik van een differentieel gepolariseerde lens die speciaal voor dit doel werd gebruikt.

Het was diamantstof, in grote hoeveelheid, geel, wit, blauw en rood.

'Niets,' zei Cimon.

'Ik vind het mooi,' zei de andere man in het dagverblijf. Dat was Groot Knoevenaagle (natuurkundige; klein, plomp en bekend onder de naam Novee).

Hij ging door en vroeg: 'Waar staat Junior?' en boog zich over Cimon's schouder en keek met lichtelijk bijziende ogen.

Cimon keek op en rilde. 'Hij heet niet Junior. Maar de planeet Troas is niet te zien in deze sterrenwildernis, als je dat bedoelt. Deze foto is er typisch een voor de Scientific Earthman. Het is niet bijzonder bruikbaar.'

'De ruimtepest!' Novee was teleurgesteld.

'Wat voor verschil maakt het trouwens voor jou?' vroeg Cimon. 'Stel dat ik zei dat een van deze stippen Troas was. Zo maar een. Je zou het verschil niet eens weten en wat schiet je ermee op?'

'Hou op, Cimon, en doe niet zo verdomd superieur. Het is heel normaal dat ik er belang in stel. We zullen een tijd lang op Junior moeten leven en voor zover we nu weten zullen we er sterven ook.'

'Er is geen publiek, Novee, geen orkest, geen microfoons, geen trompetten ook, dus waarom doe je zo dramatisch. We zullen er niet sterven. Als het toch gebeurt is het onze eigen fout en waarschijnlijk een gevolg van te veel eten.' Hij zei dit op een speciale toon, een toon die mannen met een kleine eetlust gebruiken als ze tegen mensen met een gezonde eetlust spreken, alsof een slechte vertering enkel en alleen het gevolg was van deugdzaamheid en groot intellect.

'Er zijn duizend mensen gestorven,' zei Novee zachtjes.

'Natuurlijk. Iedere dag sterven er in de Melkweg wel een miljard mensen.'

'Niet op deze manier.' 'Niet op welke manier?'

Met moeite hield Novee zich in. 'Geen discussies behalve in officiële vergaderingen. Dat is afgesproken.'

'Ik heb niets te discussiëren,' zei Cimon duister. 'Het zijn twee doodgewone sterren. Ik vraag me trouwens af waarom ik me in godsnaam als vrijwilliger heb opgegeven. Ik denk dat het was om eens een abnormaal groot Trojaans stelsel van dichtbij te zien. Het was de gedachte aan het zien van een bewoonbare planeet met twee zonnen. Ik weet niet waarom ik heb gedacht dat daar iets bijzonders aan was.'

'Omdat je dacht aan duizend dode mannen en vrouwen,' zei Novee, en ging toen haastig door: 'Wil je me eens iets vertellen? Wat is nou een Trojaanse planeet?'

Even liet de natuurkundige Novee's verwijtende blik over zich heengaan en toen zei die: 'Goed, goed, dat weet ik dus niet Maar jij weet ook niets. Wat weet je bijvoorbeeld af van ultrasonische incisies?'

Cimon zei: 'Niets, en daar ben ik heel blij om. Naar mijn mening is elke informatie buiten het speciale vakgebied van iemand nutteloos en een verspilling van het psychopotentieel. Het laat me koud dat Sheffield een andere mening is toegedaan.'

Toch wil ik het graag weten. Als je het kunt uitleggen, tenminste.'

'Dat kan ik wel. Als je geluisterd had, dan had je kunnen horen dat het in de eerste instructies al vermeld is. De meest veelvoudige sterren, en dat is ongeveer een derde van het totaal, hebben een bepaalde soort planeten. De moeilijkheid is dat deze planeten nooit bewoonbaar zijn. Als ze ver genoeg weg staan van het centrum van de zwaartekracht van het sterrenstelsel om een bijna cirkelvormige baan te hebben, zijn ze koud genoeg om heliumoceanen te hebben. Als ze dicht genoeg bij zijn om warmte op te vangen, dan is hun baan zo grillig dat ze minstens een keer per omwenteling zo dicht bij een van de twee sterren komen dat ijzer er smelt.

Maar hier, bij het Lagrange-stelsel is het anders. De twee sterren, Lagrange I en Lagrange II en de planeet Troas (met een satelliet Ilium) bevinden zich aan de hoeken van een gelijkzijdige driehoek. Begrijp je dat? Deze opstelling blijkt stabiel te zijn en vraag me in 's hemelsnaam niet je te vertellen waarom dat zo is. Neem het nou maar van mij als vakman aan.'

Binnensmonds zei Novee: 'Ik zou er niet aan durven twijfelen.'

Cimon keek geërgerd en ging door: 'Het stelsel draait in zijn geheel. Troas zal altijd honderdzestig miljoen kilometer van beide zonnen af blijven en de zonnen op hun beurt staan ook weer honderdzestig miljoen kilometer van elkaar af.' Novee krabde aan zijn oor maar leek nog niet tevreden. 'Dat weet ik allemaal. Ik héb tijdens de instructie geluisterd. Maar waarom is het een Trojaanse planeet? Waarom Trojaans?'

Cimon kneep zijn dunne lippen even op elkaar en hield met moeite een lelijk woord in. Hij zei: 'In het zonnestelsel hebben we een soortgelijke opstelling. De Zon, Jupiter en een groep kleine Asteroïden vormen een gelijkzijdige driehoek. En nu is het gewoon zo dat men de Asteroïden namen heeft gegeven als Hector, Achilles, Ajax en andere helden uit de Trojaanse oorlog, en zodoende... Moet ik doorgaan of niet?'

'Is dat alles?' vroeg Novee.

'Ja, en ben je nu klaar met lastig vallen?'

'O, barst.'

Novee stond op om de verontwaardigde astrofysicus te verlaten, maar voor hij zijn hand bij de knop had gleed de deur open en kwam Boris Vernadsky (geochemicus; donkere wenkbrauwen, grote mond, breed gezicht en een ingewortelde voorkeur voor bonte hemden en magnetische klemmetjes van rood plastic) binnen.

Novee's rode gezicht en Cimon's bevroren gezicht ontgingen hem.

Opgewekt zei hij: 'Collega's, als je heel scherp luistert zul je dadelijk waarschijnlijk een explosie horen alsof de Melkweg in de hut van de kapitein wordt opgeblazen.'

'Wat is er gebeurd?' vroeg Novee.

'De kapitein kreeg Annuncio te pakken, de kleine wijze van Sheffield, en Sheffield kwam naar boven met twee blauwe ogen.'

Cimon, die tot dan toe geluisterd had, liep brommend weg.

Novee zei: 'Sheffield! Die man is niet in staat om kwaad te worden. Ik heb hem zelfs nog nooit zijn stem horen verheffen.'

'Dit keer is het toch gebeurd. Toen hij merkte dat het kind zijn hut had verlaten zonder het hem te vertellen en dat de kapitein hem onder handen nam - Poe! Wist jij trouwens dat hij weer op de been was, Novee?'

'Nee, maar ik ben niet verbaasd. Ruimteziekte is zoiets geks. Als je er last van hebt, dan denk je dat je doodgaat. Je wilt dat dan ook liefst zo snel mogelijk. Twee minuten later is het over en voel je je weer goed. Zwak, maar niet ziek meer. Ik heb Mark vanmorgen verteld dat we morgen zullen landen en die mededeling heeft hem waarschijnlijk weer op de been geholpen. De gedachte aan de oppervlakte van een planeet, van dichtbij gezien, doet wonderen bij ruimteziekte. En we gaan toch gauw landen, hè Cimon?'

De astrofysicus maakte een vreemd geluid dat kon worden geïnterpreteerd als een gegrom van instemming. Zo vatte Novee het in ieder geval op.

'Maar,' zei Novee, 'wat is er nou gebeurd?'

Vernadsky zei: 'Nou, Sheffield slaapt bij mij sinds het kind is gevloerd door de ruimteziekte. Hij zit aan zijn bureau met zijn kaarten en zijn handcomputer en is druk bezig als de telefoon gaat en de kapitein aan de lijn is. Dan blijkt dat de jongen bij hem is en hij wil weten wat hel en verdoemenis de regering ertoe gebracht heeft een spion op hem af te sturen. Sheffield schreeuwt terug dat hij hem met een grote loden buis de ribben zal breken als hij één vinger naar het kind durft uitsteken en gaat er vandoor. Hij vergeet de telefoon op de haak te leggen en aan de andere kant blijft de kapitein schuimbekken van woede.'

'Dat verzin je,' zei Novee. 'Sheffield zou zulke dingen nooit zeggen'

'Iets dergelijks was het wel.'

Novee wendde zich tot Cimon. 'Jij bent de leider van de groep. Waarom doe je er niets aan?'

Cimon sneerde: 'In zulke gevallen ben ik het hoofd van de groep. Mijn verantwoordelijkheid is alleen goed voor dit soort gevallen. Laat ze het maar uitvechten. Sheffield kan zijn woordje heus wel doen en de kapitein haalt zijn handen toch niet achter zijn rug vandaan. Vernadsky's levendige beschrijving betekent nog niet dat er geweld wordt gepleegd.'

'Oké, maar het heeft geen zin op een expeditie als deze ruzie te hebben.'

'Je bedoelt onze missie!' Vernadsky hief zijn handen op als in wanhoop en hief zijn ogen naar het plafond. 'Wat ben ik bang voor het moment dat we onszelf terug zullen vinden tussen het overblijfsel van onze eerste expeditie.'

En aangezien het beeld dat hun hierdoor voor ogen kwam niet direct vrolijk was, zweeg plotseling iedereen. Zelfs de achterkant van Cimon's hoofd, het enige dat uitstak boven de leuning van de leunstoel, leek te verstarren bij die gedachte.

 

5

 

Oswald Mayer Sheffield (psycholoog, lang en mager als een lat; een verrassend mooie stem die geschikt was om in de opera te zingen, of om iets uiteen te zetten, zacht maar pijnlijk nauwgezet) zag er niet zo kwaad uit als men na Vernadsky's verhaal wel zou hebben verwacht.

Hij glimlachte zelfs toen hij de hut van de kapitein binnenging. Zodra hij binnenstapte viel de kapitein uit: 'Luister eens hier, Sheffield...'

'Een moment, kapitein Follenbee,' zei Sheffield. Hoe is het met je, Mark?'

Mark richtte zijn blik op de grond en zijn stem klonk gesmoord. 'Goed, doctor Sheffield.'

'Ik had niet gemerkt dat je was opgestaan.'

'Er klonk niet het minste verwijt in zijn stem, maar Mark verontschuldigde zich toch. 'Ik voelde me wat beter, doctor Sheffield, en ik voelde me schuldig dat ik nog helemaal niets had gedaan. Sinds ik in het schip ben heb ik nog niet gewerkt. Dus belde ik de kapitein of ik zijn logboek mocht zien en hij liet me hier komen.'

'In orde. Ik ben er zeker van dat hij er niets op tegen heeft dat je nu naar je kamer teruggaat.'

'O nee?' begon de kapitein.

Met een milde blik keek Sheffield naar de kapitein. 'Ik ben verantwoordelijk voor hem, meneer.'

Op de een of andere manier wist de kapitein niets meer te zeggen.

Mark draaide zich gehoorzaam om en Sheffield keek hem na tot de deur achter hem in het slot was gevallen.

Toen wendde hij zich opnieuw tot de kapitein. 'Wat was u in 's hemelsnaam van plan, kapitein?'

De kapitein boog zijn knieën een beetje, strekte ze en boog ze weer, op een dreigende manier. Onzichtbaar maar goed hoorbaar sloeg hij achter zijn rug zijn handen in elkaar. 'Dat is mijn zaak. Ik ben de kapitein, Sheffield.'

'Dat weet ik.'

'Dus u weet wat dat betekent, hè? Dit schip, in de ruimte, is een wettelijk erkende planeet. Ik ben de absolute heerser. In de ruimte gebeurt er wat ik zeg. De Centrale commissie van de Confederatie kan zelfs geen bevelen geven. Ik moet de discipline handhaven en geen enkele spion...'

'In orde, maar nu zal ik ú eens wat vertellen, kapitein. U heeft van het Bureau van de Buitenprovincies de opdracht gekregen om een door de regering gefinancierde expeditie naar het Lagrange-stelsel te leiden, daar te blijven zolang als nodig is voor onderzoekingen en zolang als veilig is voor de bemanning en het schip, en ons daarna weer naar huis te brengen. U heeft het contract getekend, kapitein, en u heeft zich tot verschillende dingen verplicht, kapitein of geen kapitein. U kunt zich bijvoorbeeld niet bemoeien met onze instrumenten en ze onbruikbaar maken voor research.'

'Wie in de ruimte zou zoiets doen?' De stem van de kapitein barstte bijna van verontwaardiging.

Kalm antwoordde Sheffield: 'Dat doet ú. Blijf met uw handen van Mark Annuncio af, kapitein. Net zo goed als u met uw handen af moet blijven van de monochroom van Cimon en de micro-optische uitrusting van Vailleux, zo moet u ze ook af houden van mijn Annuncio. En dan bedoel ik al uw tien vingers met vier strepen, kapitein. Heeft u het begrepen?'

De kapitein zette zijn geüniformeerde borst uit. 'Aan boord van mijn eigen schip neem ik geen bevelen aan. Uw woorden geven blijk van een schending van discipline, meneer Sheffield. Nóg zoiets en u krijgt kamerarrest. U én uw Annuncio. Als u het er niet mee eens bent dan kunt u het, als we op Aarde terug zijn, voorleggen aan de Raad van beoordeling. Tot dan verzoek ik u uw mond dicht te houden.'

'Luister, kapitein, laat me iets uitleggen. Mark is van de Mnemonische dienst...'

'Zeker, dat heeft hij gezegd. Nummonische dienst. Nummonische dienst. Het kan me niets schelen, al was het de geheime politie. Niet aan boord van mijn schip, hè.'

'Mnemonische dienst,' zei Sheffield geduldig. Em-en-ee-em-oo en-ie-es-se-ha-e dienst. De eerste em wordt niet uitgesproken Het komt van een Grieks woord, dat geheugen betekent De kapitein zijn ogen versmalden.

'Herinnert hij zich dingen?'

'Juist kapitein. Kijk, in zeker opzicht is het mijn fout. Ik had u hierover moeten inlichten. Ik zou dat ook hebben gedaan als de jongen niet meteen na de start ziek was geworden. Daardoor heb ik de meeste dingen vergeten. Daar komt nog bij, dat het niet bij me was opgekomen dat hij zich voor de gang van zaken op het schip zelf zou kunnen interesseren. De hemel mag weten waar om niet. Hij moet overal in geïnteresseerd zijn.'

'Zo, moet hij dat, hè?' De kapitein keek naar de klok aan de muur. 'Licht me dan nu maar in, hè. Maar geen onnodig gepraat ook niet veel nodig gepraat, trouwens, mijn tijd is beperkt.'

'Het duurt niet lang, dat beloof ik u. U bent een ruimtevaarder kapitein. Hoeveel onbewoonde werelden zijn er volgens u binnen de Confederatie?'

'Tachtigduizend,' zei de kapitein prompt.

'Drieëntachtigduizend tweehonderd,' zei Sheffield. 'Wat denkt u dat ervoor nodig is om een politieke constellatie van die grootte te regeren?'

Weer aarzelde de kapitein geen seconde. 'Computers,' zei hij.

'Dat klopt. Er is de Aarde, waar de halve bevolking voor de regering werkt en die niet anders doet dan met computers werken en er zijn computercentra op iedere andere wereld. En toch gaan er gegevens verloren. Iedere wereld weet iets dat een andere wereld niet weet. Bijna iedere mens weet iets dat een ander niet weet. Kijk maar naar onze kleine groep. Vernadsky weet niets van biologie en ik ken niet genoeg scheikunde om in leven te kunnen blijven. Niet een van ons zou de meest eenvoudige ruimtekruiser kunnen besturen, behalve Fawkes. Zo werken we samen en ieder van ons vult met zijn kennis een lacune van de ander aan.

Maar er is één moeilijkheid. Niemand van ons weet precies wat van onze eigen kennis belangrijk is voor de ander, in bepaalde omstandigheden. We kunnen niet gaan zitten en al onze kennis opspuien. Dus raden we ernaar en soms raden we goed. Twee gegevens A en B passen soms voortreffelijk in elkaar. Dus persoon A, die gegeven A kent, zegt tegen persoon B, die gegeven B kent: "Waarom heb je me dat niet tien jaar geleden verteld?" en persoon B antwoordt: "Ik wist niet dat het belangrijk was," of "Ik dacht dat iedereen daarvan op de hoogte was".'

De kapitein zei: 'Daar zijn computers toch voor.'

Sheffield zei: 'Computers zijn beperkt, kapitein. Men moet ze vragen stellen. En bovendien moeten die vragen zodanig worden gesteld, dat ze in het beperkte aantal symbolen van de computer kunnen worden ondergebracht.

En bovendien, computers zijn graag letterlijk. Ze geven een exact antwoord op wat je vraagt en denken niet met je mee. Soms komt het niet bij iemand op om de juiste vraag te stellen of de computer te voeden met de juiste gegevens en als dat gebeurt dan zal de computer geen vrijwillige informatie geven.

Wat wij nodig hebben, en wat de hele mensheid nodig heeft, is een computer die niet mechanisch is; een computer met voorstellingsvermogen. En er bestaat er zo een, kapitein.' De psycholoog tikte tegen zijn slaap 'Bij iedereen aanwezig, kapitein.'

'Misschien,' gromde de kapitein, 'maar ik hou me toch maar bij de normale; de soort waar je bij op de knop kunt drukken, hè?'

'Bent u daar wel zo van overtuigd? Machines hebben geen invallen. Heeft ü weleens een inval gehad?'

'Doet dat ter zake?' Weer keek de kapitein op de klok.

Sheffield zei: 'Ergens in het menselijk brein zit een herinnering aan elk gegeven dat er ooit is binnengekomen. Heel weinig ervan kan men zich bewust te binnen brengen, maar het is er allemaal, en een kleine associatie kan het gegeven terugbrengen zonder dat die persoon weet hoe dat in zijn werk gaat en waar het vandaan komt. Op die manier krijg je een "inval" of een "idee". Bij sommige mensen gaat dat gemakkelijker dan bij anderen.

Er zijn ook mensen die daarin getraind kunnen worden. Enkelen van hen zijn bijna perfect, zoals Mark Annuncio en nog honderd zoals hij. Ooit zullen er, naar ik hoop, miljarden zijn als zij en dan hebben wij een echte Mnemonische dienst.'

'Heel hun leven,' ging Sheffield door, 'doen ze niets anders dan lezen, kijken en luisteren. En ze oefenen om dat steeds beter en efficiënter te kunnen. Het doet er niet toe welke gegevens zij verzamelen. Het hoeft geen speciaal doel of speciale betekenis te hebben. Het doet er ook niet toe of een van de mensen van de dienst zich een week lang bezig wil houden met de gegevens van de ruimtepoloteams van de Canopus-sector van de laatste eeuw. Ieder gegeven kan ooit nuttig worden. Dat is het fundamentele axioma.

Ieder ogenblik zou een van de mensen van de Dienst het verband kunnen leggen tussen twee dingen die de machine met geen mogelijkheid aan elkaar kan koppelen. De machine zou falen omdat geen enkele machine waarschijnlijk deze twee ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebbende zaken in zijn geheugen heeft, of anders als hij ze wel heeft, geen enkel mens zo krankzinnig zou zijn hem de juiste vraag te stellen. Eén goede correlatie van de Dienst kan het geld uitsparen dat anders aan tien jaar research zou worden besteed.'

De kapitein hief zijn grote hand op. Hij keek bezorgd. Hij zei: 'Wacht eens even. Annuncio zei dat er op de Aarde geen schip geregistreerd stond als de Triple G. U bedoelt dus dat hij de namen van alle geregistreerde schepen kent?'

'Waarschijnlijk,' zei Sheffield. 'Hij kan het handelsscheepsregister hebben doorgekeken. Als hij dit heeft gedaan, dan kent hij alle namen, tonnages, bouwjaren, thuishavens, het aantal bemanningsleden en al het andere dat in het register staat vermeld.'

'En hij telde de sterren.'

'Waarom niet. Dat is een gegeven.'

'Ik sta versteld.'

'Misschien kapitein. Maar het gaat erom dat Mark een man is die anders is dan andere mensen. Hij heeft een vreemde, verwrongen opvoeding gehad en hij heeft een vreemde, verwrongen kijk op het leven. Dit is de eerste keer dat hij buiten het terrein van de Dienst komt, sinds hij er als vijf jaar oud jongetje gekomen is. Hij is vrij snel van streek - en hij kan worden vernield. Dat mag niet gebeuren en ik heb de opdracht gekregen erop toe te zien dat het niet gebeurt. Hij is mijn instrument; een waardevoller instrument dan al het andere in het hele schip, verpakt in een net van plutoniumdraad. In de hele melkweg zijn er maar honderd zoals hij.'

Kapitein Follenbee spreidde een houding van gewonde trots ten toon. 'Goed dan. Het logboek. Maar het blijft strikt vertrouwelijk, hè?'

'Natuurlijk. Hij spreekt alleen met mij en ik spreek met niemand tenzij er een correlatie tot stand komt.'

De kapitein vond kennelijk dat dit niet precies was wat hij "strikt" noemde, maar hij zei: 'Maar niet aan de bemanning.' Hij pauzeerde betekenisvol. 'U weet wat ik bedoel.'

Sheffield liep naar de deur. 'Dat weet Mark. De bemanning zal er via hem niets over horen, dat beloof ik u.'

En toen hij op het punt stond de kamer te verlaten riep de kapitein: 'Sheffield!' 'Ja?'

'Wat is in 's hemelsnaam een noncompos?

Sheffield onderdrukte een glimlach. 'Noemde hij u zo?'

'Wat is het?'

'Het is een afkorting voor non compos mentis. ledereen in de Dienst noemt iedereen die niet in de Dienst is zo. U bent er een. Ik ben er een. Het is Latijn voor "niet gezond van geest". En weet u kapitein - ik geloof dat ze nog gelijk hebben ook.'

Snel deed hij de deur achter zich dicht

 

6

 

Mark Annuncio keek het scheepslog in vijftien seconden door. Hij vond het onbegrijpelijk, maar dat was het meeste materiaal dat in zijn geest lag opgeslagen. Dat was geen probleem. Dat het saai werk was, deed er ook niet toe. Zijn grote teleurstelling was, dat zijn nieuwsgierigheid niet werd bevredigd, dus liet hij het voor wat het was met een mengsel van opluchting en ontevredenheid.

Toen was hij naar de bibliotheek van het schip gegaan en had zich door de drie dozijn aanwezige boeken heen gewerkt op een zo snel mogelijke manier. In zijn jeugd had hij drie jaar lang moeten leren hoe hij een boek door kon lezen door met één blik een hele pagina te overzien, en nog steeds was hij trots als hij eraan dacht dat hij bij de eindexamens het schoolrecord had gebroken.

Tenslotte wandelde hij naar het laboratoriumgedeelte van het schip en keek hier en daar een beetje rond. Hij stelde geen vragen en liep door als een van de mensen meer dan vluchtig naar hem keek.

Hij haatte de onverdraaglijke manier waarop ze naar hem keken, alsof hij een of ander vreemd dier was. Hij haatte hun air van kennis, alsof het waardevol was om een stel hersens slechts voor zo'n klein deelgebied te gebruiken en er zich dan nog maar zo weinig van te herinneren.

Eventueel zou hij hun natuurlijk een vraag moeten stellen. Het was zijn werk, en zelfs als dat niet het geval was zou zijn nieuwsgierigheid hem ertoe brengen. Niettemin hoopte hij zich stil te kunnen houden tot ze op de planeet waren geland.

Hij vond het prettig dat ze zich binnen een sterrenstelsel bevonden. Spoedig zou hij een nieuwe wereld zien met nieuwe Zonnen - twee althans - en een nieuwe Maan. Vier voorwerpen met gloednieuwe informatie; immense opslagruimten van feiten die liefdevol moesten worden verzameld en uitgezocht.

Bij de gedachte aan de oneindige berg gegevens die op hem lag te wachten, liep er een rilling over zijn rug. Hij beschouwde zijn geest als een geweldig archief, een complex systeem met informatie, dat van alle markten thuis was. Ordelijk, makkelijk te hanteren en perfect in alles.

Hij dacht aan de stoffige vliering die de noncompos hun geest noemden en moest erom lachen. Zelfs als hij met doctor Sheffield praatte was het merkbaar, hoewel die toch een aardige kerel was voor een noncompos. Hij deed erg zijn best en soms begreep hij er zelfs wat van. De anderen, de mannen aan boord van het schip, hadden geesten als rommelhokken. Stoffige rommelhokken waar de troep aan alle kanten uitpuilde; en alleen wat bovenop lag konden ze pakken.

Die arme dwazen! Als ze niet zo stomvervelend waren zou je bijna medelijden met ze krijgen. Als ze alleen maar zouden weten hoe ze waren. Als ze dat maar beseften.

Zo vaak als mogelijk was ging Mark naar de observatiepost en keek naar de nieuwe werelden die dichterbij kwamen. Ze kwamen vlak langs de satelliet Ilium. (Cimon, de astrofysicus, stond erop dat de planeet die hun bestemming was 'Troas' werd genoemd en de satteliet 'Ilium', maar alle andere mensen aan boord van het schip noemden ze 'Junior' en 'Zusje'.) Aan de andere kant van de twee zonnen, in de Trojaanse positie er tegenover bevond zich een groep Asteroïden. Simon noemde die de 'Lagrange Epsilon', maar de anderen spraken over de 'Jonkies'.

Dit alles ging door Mark heen op het moment dat de gedachte aan de satelliet Ilium bij hem opkwam. Hij was er zich nauwelijks van bewust en liet het gaan omdat het niet van onmiddellijk belang was. Nog vager, nog verder weg in zijn bewustzijn waren zo'n kleine vijfhonderd astronomische objecten die ook niet bij hun juiste naam werden genoemd; sommige daarvan had hij gelezen, andere had hij uit radioprogramma's, weer andere had hij opgevangen bij normale gesprekken en ook een paar was hij tegengekomen in nieuwsreportages. Misschien waren die gegevens hem direct verteld, misschien waren het ook dingen die een ander niet had gehoord. Zelfs de naam Triple G inplaats van George G. Grundy had een plaats in zijn achterhoofd.

Sheffield had hem al vaker gevraagd wat er precies gebeurde in die geest van hem - heel voorzichtig en vriendelijk.

'We willen graag meer mensen zoals jij, Mark, voor de Mnemonische dienst. We hebben er miljoenen nodig. Miljarden eventueel, als het ras de hele Melkweg gaat bewonen, en dat gebeurt op een dag. Maar waar moeten we ze vandaan halen? We kunnen niet afgaan op bij de geboorte meegekregen talent. Dat hebben we allemaal min of meer. De training is van groot belang en zolang we niet weten wat er in je geest gebeurt, kunnen we ook geen trainingsprogramma opstellen.'

En door doctor Sheffield ertoe aangezet was Mark op zichzelf gaan letten, hij luisterde naar zichzelf, keek naar binnen en probeerde zich bewust te worden. Hij leerde hoe de gegevens in zijn hoofd werden opgeborgen, hoe ze zich rangschikten. Hij observeerde hoe de gegevens apart klaarlagen voor het gebruik. Het was moeilijk uit te leggen, maar hij deed zijn best.

Daardoor groeide zijn zelfvertrouwen. De angst uit zijn kindertijd, de eerste jaren in de Dienst, werd minder. Hij werd niet meer midden in de nacht wakker, doornat van het zweet en schreeuwend van angst die hij wilde vergeten. En zijn hoofdpijn verdween.

Hij keek naar Ilium toen die heel dichtbij was. Hij was helderder dan hij van welke maan dan ook had verwacht. (Getallen van de weerkaatsingsgraad van driehonderd bewoonde planeten marcheerden door zijn geest, keurig gerangschikt van hoog naar laag. Heel even raakten ze de grens van zijn bewustzijn. Hij negeerde ze.)

De heldere vlek waar hij naar keek was gelegen te midden van grote, onregelmatige vlekken waarvan Cimon (hij had niet goed geluisterd omdat hij antwoord wilde hebben op een andere vraag) zei dat het ooit zeebodem was geweest. Weer kwam er een gegeven in Mark's geest naar boven. In het oorspronkelijke rapport van Hidosjeki Makoyama was vastgesteld dat de samenstelling van dat schitterende zout was: 78,6 percent jodiumchloride, 19,2 percent magnesiumcarbonaat, 1,4 percent kaliumsulfaat... De gedachte verdween weer. Het was ook niet van belang.

Ilium had een atmosfeer. Een totaal van ongeveer 100 mm kwik. (Iets meer dan een achtste van die van de Aarde, tien keer zo groot als die van Mars, 0,254 keer die van Coralemon en 0,1376 keer die van Aurora. Zonder een bepaalde bedoeling liet hij steeds meer getallen achter de komma komen. Het was een vorm van oefening maar het verveelde hem. Hoofdrekenen was stof voor de vijfde klas. Toch had hij nog steeds moeite met de integralen en hij vroeg zich af of dat kwam doordat hij niet wist wat een integraal was. Een stuk of zes definities kwamen in hem op, maar hij had nooit genoeg wiskunde gehad om definities te begrijpen, hoewel hij ze wel goed kon opzeggen.

Op school hadden ze altijd gezegd: 'Verdiep je nooit te zeer in iets. Zo gauw je dat namelijk doet, ga je gegevens selecteren en dat mag niet. Alles, maar dan ook alles is belangrijk. Zolang je de dingen maar onthoudt, is het niet van belang of je ze begrijpt of niet.

Maar de noncompos dachten er anders over. Arrogante geesten met een hoop lacunes.

Ze naderden Junior zelf nu. Hij was ook heel helder, maar anders. Aan de noord- en de zuidkant bevonden zich ijskappen. (Teksten uit boeken over paleoklimatologie van de Aarde kwamen in hem op en Mark deed geen poging het tegen te houden.) De ijskappen waren aan het wegsmelten. Over één miljoen jaar zou Junior hetzelfde klimaat hebben als de Aarde nu. Hij had ongeveer dezelfde afmetingen als de Aarde en draaide in zesendertig uur om zijn zon.

Het zou een tweelingbroertje van de Aarde kunnen zijn. En volgens het rapport van Makoyama vielen de verschillen die er waren uit in het voordeel van Junior. Voor zover men wist was er op Junior geen enkele bedreiging voor de mensheid. En niemand zou ook ooit op die gedachte zijn gekomen, als niet de eerste menselijke kolonie op die planeet tot de laatste man toe was weggevaagd.

En wat erger was, de vernietiging was zodanig in zijn werk gegaan, dat een studie van alle overgebleven informatie geen aanwijzing gaf van wat er mogelijkerwijs gebeurd zou kunnen zijn.

 

7

 

Twee uur voor de landing ging Sheffield naar de hut van de jongen en hield hem gezelschap. Aanvankelijk hadden Mark en hij een kamer samen gehad. Dat was een probeersel geweest. Mnemonics hielden niet van het gezelschap van noncompos. Zelfs niet van de meest intelligenten. In ieder geval was het experiment mislukt. Bijna onmiddellijk na de start bleek uit Mark's transpirerende gezicht en pleitende ogen dat hij privacy nodig had.

Sheffield voelde zich verantwoordelijk. Hij voelde zich verantwoordelijk voor alles wat Mark betrof, of het nu zijn zaak was of niet. Hij, en andere mannen als hij, hadden Mark en soortgelijke kinderen weggehaald en ze getraind, met het gevolg dat ze als persoonlijkheid wrakken werden. Ze waren geforceerd groot geworden. Ze waren gebogen en gekneed. Ze hadden geen gewoon contact met andere kinderen mogen hebben, opdat ze geen normale geestelijke gewoonten zouden ontwikkelen. Niemand uit de Dienst had kunnen trouwen, zelfs niet binnen de groep.

Dit alles maakte dat Sheffield zich verschrikkelijk schuldig voelde.

Twintig jaren geleden waren er een stuk of tien jongelui die op één school werden getraind onder de leiding van Oe Karaganda, een van de meest gekke Aziaten die de wereld ooit had gezien. Karaganda had zelfmoord gepleegd op een goeie dag, om een of andere vage reden, maar andere psychologen, waaronder Sheffield, met een grotere faam, maar zonder twijfel minder briljant, hadden nog de kans gehad om met hem te werken en van hem te leren.

Het schoolprogramma ging door en er kwamen er nog meer. Er werd zelfs een school gesticht op Mars. Die hadden op dit moment vijf inschrijvingen. Volgens de laatste stand waren er honderddrie afgestudeerden (natuurlijk had maar een klein gedeelte van de ingeschrevenen de opleiding helemaal afgemaakt.)

Vijf jaar geleden had de Aardse planetaire regering (niet te verwarren met de Centrale galactische commissie, die op de Aarde was gestationeerd en boven de Galactische confederatie stond) erin toegestemd dat de Mnemonische dienst werd opgericht als een onderdeel van het departement van Binnenlandse Zaken.

De investeringen waren al meer dan tien keer terugbetaald, maar slechts weinig mensen waren daarvan op de hoogte. Ook de Aardse regering liep hier niet mee te koop, net zomin als met andere dingen die met de Mnemonische dienst te maken hadden. Het was een teer punt voor hen. Het was een 'experiment'. Ze vreesden dat een eventuele mislukking hen politiek in moeilijkheden zou kunnen brengen. De oppositie (die er ternauwernood van weerhouden was er een campagnepunt van te maken) sprak op planetaire conferenties van 'idioterie' en 'verspilling van belastinggelden'. En dat laatste terwijl het tegendeel allang bewezen was.

In de door machines overheerste beschaving die over de hele Melkweg bestond was het moeilijk op korte termijn de successen van de geest als zodanig te leren waarderen.

Sheffield vroeg zich af hoeveel tijd dat nog zou kosten.

Maar hij moest in Mark's aanwezigheid geen sombere gedachten koesteren. Dat bracht gevaar voor besmetting met zich mee. In plaats daarvan zei hij: 'Je ziet er goed uit, jongen.'

Mark scheen blij te zijn hem te zien. Nadenkend zei hij: 'Als we op de Aarde terug zijn, doctor Sheffield...'

Hij stopte, bloosde lichtelijk en zei: 'Ik bedoel, stel dat we terugkomen, dan ben ik van plan zo veel mogelijk boeken en films over volksgewoonten te pakken te krijgen. Ik heb nog bijna niets over dat onderwerp gelezen en in de bibliotheek hier in het schip was ook niets.'

'Vanwaar die interesse?'

'Door de kapitein. Zei u niet dat hij u verteld had dat de bemanning niet op de hoogte was van het feit dat ze op weg zijn naar een wereld waar de eerste expeditie faalde?'

'Ja, natuurlijk. En?'

'Nou, ruimtevaarders beschouwen het als ongeluk om met zo'n wereld in aanraking te komen, vooral als die er zo onschadelijk uitziet. 'Fopaas' noemen ze het.'

'Dat klopt.'

'Dat zegt de kapitein tenminste. Alleen zie ik niet hoe dat kan kloppen. Ik ken minstens zeventien bewoonbare planeten waarvan de eerste expeditie nooit is teruggekeerd of een nederzetting gevestigd heeft. En al die planeten werden later gekoloniseerd en zijn nu leden van de Confederatie. Sarmatia is er een van en dat is al een vrij grote samenleving.'

'Er zijn ook planeten waar voortdurend rampen voorkomen.' Opzettelijk zei Sheffield dat niet vragend. (Stel nooit informatieve vragen. Dat was een van de stellingen van Karaganda. Mnemonische correlaties waren geen zaak van bewuste intelligentie; dat was geen kwestie van wil. Zodra er een directe vraag was gesteld, waren de daaruit voortvloeiende correlaties veelvuldig, maar niet beter dan een redelijk geïnformeerd man ze zou kunnen maken. Juist het onderbewuste in de geest overbrugde de grote, onwaarschijnlijke lacunes.)

Mark liep, zoals iedereen van de Mnemonische dienst dat gedaan zou hebben, in de val. Energiek zei hij: 'Nee, daar heb ik nog nooit van gehoord. Tenminste niet als de planeet bewoonbaar was. Het is wat anders als de planeet helemaal uit ijs is opgebouwd of uit zandvlakten bestaat. Maar dat is met Junior niet het geval.'

'Dat is waar.'

'Waarom is de bemanning dan bang? Al de tijd dat ik in bed lag, heb ik erover nagedacht. Zo kwam het dat ik het logboek wilde inzien. Ik had er overigens nog nooit een gezien dus het was in ieder geval nuttig het eens te doen. En ik was ervan overtuigd daar de waarheid te vinden.'

'Uh-huh,' zei Sheffield.

'En, nou... misschien had ik ongelijk. Het doel van de expeditie wordt in het hele logboek niet eenmaal genoemd. En dat bewijst dat het doel geheim moet blijven. Het leek wel of het zelfs voor de officieren van het schip verborgen moet blijven. En het schip heet in feite George G. Grundy.

'Dat is allemaal waar.' zei Sheffield.

'Ik weet het niet. Ik vond dat gedoe van die Triple G verdacht,' zei Mark duister.

Sheffield zei: 'Je schijnt teleurgesteld dat de kapitein niet heeft gelogen.'

'Niet teleurgesteld. Opgelucht, geloof ik. Ik dacht... ik dacht...' Hij stopte, en keek plotseling heel verward, maar Sheffield deed geen enkele poging om het op te vangen. Dat dwong hem door te gaan. 'Ik dacht dat misschien iedereen tegen me loog, en niet alleen de kapitein. Misschien zelfs ú, doctor Sheffield. Ik dacht dat u er toch wel een bepaalde reden voor had me niet met de bemanning te laten praten.'

Sheffield probeerde te glimlachen en slaagde daar met veel moeite in. Achterdocht was de beroepsziekte van de Mnemonische dienst. Ze waren geïsoleerd, deze mensen en ze waren anders. Oorzaak en gevolg waren duidelijk.

Luchtig zei Sheffield: 'Ik denk dat je al lezende over volksgewoonten tot de conclusie komt dat dit bijgeloof niet noodzakelijk gebaseerd hoeft te zijn op een logische analyse. Als een planeet bekend raakt, dan wordt alleen het slechte verteld. Alle goede dingen worden over het hoofd gezien. Het slechte wordt uitgeschreeuwd, aangeprezen. Het heeft het effect van een sneeuwbal.'

Hij liep weg van Mark en deed erg druk met het inspecteren van de hydraulische stoelen. Ze zouden nu snel gaan landen. Hij voelde onnodig aan de banden van de veiligheidsriemen en bleef met zijn rug naar de jongen toe staan. Op die manier beschermd zei hij bijna fluisterend: 'En wat maakt het nu uit dat Junior zo anders is.'

(Langzaam nu. Niet forceren. Hij had die truc al eerder geprobeerd en...)

Mark zei: 'Niets, helemaal niets. De andere expedities die niet slaagden waren anders. Dat is een feit.'

Sheffield bleef met zijn rug naar Mark toe staan en wachtte.

Mark zei: 'De zeventien andere expedities, die verloren gingen op planeten die nu bewoond zijn, waren kleine verkenningsgroepen. In zestien gevallen was schipbreuk op de een of andere manier de oorzaak van de ramp en bij de laatste, Coma Minor was dat, was het zo dat men onverwacht werd aangevallen door een of andere inheemse levensvorm, niet intelligent natuurlijk. Ik heb de details over alle zeventien gevallen...'

(Sheffield hield zijn adem in. Mark kon alle details geven. Alle details. Voor hem was het net zo gemakkelijk om de verslagen van elke expeditie woord voor woord op te ratelen, als ja of nee zeggen. En hij zou de goede noemen. Iemand van de Dienst had geen selectievermogen. Dat was een van de dingen die een normale omgang tussen mensen van de Dienst en anderen onmogelijk maakte. Het waren verschikkelijk vervelende mensen. Zelfs Sheffield die getraind en gehard was om naar alles te luisteren, en die niet van plan was Mark te onderbreken als hij goed op dreef was, zuchtte zachtjes.)

'...maar wat is het nut ervan,' ging Mark door, en Sheffield voelde zich gered van een ramp. 'Ze zitten niet in dezelfde groep als deze expeditie naar Junior. Want hier hadden zich 789 mannen, 207 vrouwen en vijftien kinderen onder de dertien jaar gevestigd. In de loop van het volgende jaar kwamen er door immigratie nog 315 vrouwen, negen mannen twee kinderen bij. De vestiging leefde daar bijna twee jaar en de doodsoorzaak is onbekend, behalve dat het misschien een epidemie zou kunnen zijn, zoals ze zelf rapporteerden.

'Dat is dus anders. Maar Junior zelf heeft niets abnormaals, behalve, natuurlijk...'

Mark pauzeerde even, alsof de informatie te oninteressant was om erop door te gaan en Sheffield schreeuwde het bijna uit. Hij dwong zich ertoe om kalm te zeggen: 'Dat verschil natuurlijk.'

Mark zei: 'En dat weten we allemaal. Hij heeft twee zonnen, terwijl andere planeten er maar één hebben.'

De psycholoog had wel kunnen huilen van teleurstelling. Niets!

Maar er zat niets anders op. Volgende keer beter. Als je geen geduld hebt met iemand uit de Dienst, dan kun je je net zo goed niet bezighouden met zo iemand.

Hij ging in de hydraulische stoel zitten en bond zichzelf stevig vast. Ook Mark deed dat. (Sheffield had hem graag willen helpen, maar dat zou vernederend zijn geweest.) Hij keek op zijn horloge. Ze moesten nu aan het dalen zijn.

Bij al zijn teleurstelling voelde Sheffield zich erg verward. Mark Annuncio had er verkeerd aan gedaan zijn eigen ingeving, dat de kapitein en alle anderen logen, te volgen. Mensen uit de Dienst hadden de neiging te geloven dat, aangezien hun feitenkennis groot was, hij ook compleet was. Dit is natuurlijk een duidelijke misvatting. Daarom is het noodzakelijk (zo zei Karaganda) om de door hen gelegde verbanden aan te horen en hen er zelf niet mee te laten manipuleren.

Van hoeveel betekenis was deze vergissing van Mark. Hij was de eerste uit de Dienst die van het hoofdkwartier weg was; de eerste die van zijn soortgenoten verwijderd werd; de eerste die tussen noncompos moest leven. Wat betekende dit alles voor hem? Wat zou het allemaal nog voor hem gaan betekenen? Zou het slecht uitpakken? En als dat zo was, wat moest er dan tegen gedaan worden?

Op al deze vragen had doctor Oswald Mayer Sheffield geen antwoord.

 

8

 

De mannen aan het bestuurpaneel waren de geluksvogels. Zij, en Cimon natuurlijk, die bij wijze van uitzondering als astrofysicus en leider van de expeditie erbij mocht zijn. De andere bemanningsleden hadden hun eigen taak en de overige wetenschapsmensen gaven er de voorkeur aan comfortabel in hun hydraulische stoelen te blijven zitten terwijl ze afdaalden in een baan om en naar Junior.

Het uitzicht was het meest verblindend toen Junior nog ver genoeg weg stond om in zijn geheel te worden gezien.

Aan de noord- en de zuidkant, op ongeveer een derde van de afstand tot de equator, lagen de ijskappen, nog aan het begin van een smeltproces dat miljoenen jaren zou gaan duren. Aangezien de Triple G een grote noord-zuidcirkel beschreef (dit was opzettelijk zo gekozen om de poolgebieden beter te kunnen zien, en Cimon had hierop aangedrongen, ook al ging het ten koste van de maximum veiligheid) zagen ze de kappen om de beurt.

Beide schitterden ze in het zonlicht, als gevolg van het feit dat de as van Junior niet scheef lag. En elke kap was in stukken verdeeld, net als een voorgesneden taart. De stralend witte gedeelten die door twee zonnen tegelijk werden verlicht vervaagden naar de oostkant in een groenige kleur en naar het westen in geel. Ten oosten van het witte gebied lag een ander stuk, half zo groot, dat verlicht werd door Langrage I en de sneeuw daar weerspiegelde een saffieren schoonheid. Aan de westkant was een stuk dat alleen door Lagrange II werd verlicht en daar weerkaatste de sneeuw het warme oranjerood van een Aardse zonsondergang. De drie kleuren vloeiden in elkaar over en daardoor leek het geheel veel op een regenboog.

In contrast daarmee was er nog een donker gedeelte, maar als je goed genoeg keek kon je zien dat ook dit in stukken verdeeld was - ongelijke stukken. Het kleinste deel was inderdaad zwart, maar over het grotere stuk lag een vage, melkwitte kleur.

Cimon mompelde in zichzelf: 'Maanlicht natuurlijk,' en keek toen snel in het rond of iedereen het had gehoord. Hij vond het niet prettig als de mensen het proces in zijn geest, waardoor conclusies tot vruchtbare gedachten werden, konden observeren. Hij gaf er de voorkeur aan om ze in een gladde perfectie zonder een overbodig woord aan zijn leerlingen en toehoorders te kunnen voorleggen, zonder dat het ontstaan en groeiproces ervan herkenbaar was.

Maar hier waren alleen maar ruimtevaarders en die hoorden hem niet. Ondanks al hun gehardheid, richtten zij alle aandacht die zij naast die voor hun taken over hadden op het wonder dat voor hun ogen plaatsvond.

Hun omloop veranderde van hoek, van noord-zuid naar noordoost-zuidwest en tenslotte naar oost-west, de hoek waaronder een veilige landing het meest aannemelijk was. Het lawaai bij het binnengaan van de atmosfeer drong de bestuurscabine binnen, eerst dunnetjes en schril, maar toenemend in volume en omvang naarmate de minuten verstreken.

Tot dan toe, in het belang van wetenschappelijke observatie (en tot ongenoegen van de kapitein) was de omloopcirkel klein geweest, de snelheidsvermindering gering en de omwentelingen rond de planeet talrijk. Maar toen ze Junior's dampkring binnenkwamen werd de snelheid drastisch verminderd en kwam de oppervlakte van de planeet erg dicht bij hen. De ijskappen aan beide kanten verdwenen uit het gezicht en voor hun ogen zagen ze water en land in gelijkmatige afwisseling. Een continent, naar de kust toe bergachtig, maar vlak in het midden, als een soepbord met besneeuwde randen, flitste onder hen door met steeds langere tussenpozen. Het omvatte bijna de helft van Junior en de rest was water.

Het grootste gedeelte van de oceaan bevond zich op dat moment in het donker, en het andere gedeelte werd verlicht door het oranjerode licht van Langrage II. In het licht van die zon was het water donkerpurper met oplichtende rode puntjes erin die naar het noorden en zuiden in aantal toenamen. IJsbergen!

Op dit moment was het land verdeeld in een roodoranje stuk en een verblindend wit. Alleen de oostelijke kust was gehuld in een blauwgroene kleur. De oostelijke bergketen bood een angstwekkend tafereel met rode westelijke hellingen en groene oostelijke. Het schip daalde snel nu; de laatste omwenteling en trip over de oceaan hadden ze achter de rug.

En daarna - de landing!

 

9

 

De eerste stappen die ze ondernamen waren voorzichtig genoeg. En langzaam genoeg ook. Cimon bestudeerde de kleurenfoto's die hij vanuit de ruimte van Junior had genomen met grote nauwkeurigheid. Onder protest gaf hij ze door aan de anderen van de expeditie en meer dan een van hen kreunde inwendig bij de gedachte dit onder ogen te krijgen, voordat ze het origineel ook maar hadden kunnen bekijken.

Boris Vernadsky bleef over zijn gasanalysetoestel gebogen, maakte knorrende geluiden.

'We zitten ongeveer ter hoogte van de zeespiegel, geloof ik,' zei hij, 'één g.'

En hij voegde er achteloos aan toe om het aan de rest van de groep duidelijk te maken: 'Dat is de constante van de zwaartekracht,' hetgeen de anderen echter niet veel begrijpelijker voorkwam.

Hij zei: 'De atmosferische druk is ongeveer achthonderd millimeter kwik, en dat is ongeveer vijf procent meer dan op Aarde. Tweehonderdveertig millimeter daarvan is zuurstof terwijl dat op de Aarde maar honderdvijftig is.

Dat is niet slecht.

Het leek of hij bijval verwachtte, maar geleerden reageerden niet of nauwelijks op de gegevens van een specialist van een ander vakgebied.

Hij ging door: 'Stikstof natuurlijk. Gek hè, dat de natuur zichzelf zo herhaalt. Er is geen lol meer aan als blijkt dat een wereld met water altijd een zuurstof-stikstofatmosfeer heeft. Dan krijg je de neiging in slaap te vallen.'

'Wat zit er nog meer in de atmosfeer?' vroeg Cimon geïrriteerd. 'Tot nu toe heb je genoemd zuurstof, stikstof en een geweldig stukje filosofie van die lieve oom Boris.'

Vernadsky legde zijn arm over de rug van zijn stoel en zei temend: 'Wie ben je eigenlijk? De leider van de expeditie of zo?'

Cimon, voor wie het leiderschap meer betekende dan alleen het maken van vervelende rapporten voor het Bureau, bloosde en zei grimmig: 'Wat bevindt er zich nog meer in de atmosfeer, doctor Vernadsky?'

Zonder in zijn aantekeningen te kijken zei Vernadsky: Tussen de één procent en eenhonderdste van een procent: waterstof, helium en kooldioxyde, in die volgorde. Tussen eenhonderdste van een procent en eenduizendste van een procent: methaan, argon en neon, in die volgorde. Tussen eenduizendste van een procent en eenmiljoenste van een procent: radon, krypton en xenon in die volgorde.

De cijfers zeggen niet veel. Alles wat ik op dit moment kan vaststellen is dat Junior waarschijnlijk een goede vindplaats voor uranium is, dat er weinig kalium is en dat het geen wonder is dat er twee van die aardige ijskappen zijn.'

Dat zei hij opzettelijk, in de hoop dat iemand zou vragen hoe hij dat wist en wonder boven wonder deed iemand dat ook.

Vernadsky glimlachte breed en zei: 'Het radongehalte in de atmosfeer is hier tien tot honderd keer zo groot als op de Aarde. Zo staat het ook met het heliumgehalte. Radon én helium zijn bijprodukten van de radioactieve analyse van uranium en thorium. Conclusie: er zit tien tot honderd keer zoveel uranium en thorium in de bodem van Junior als in die van de Aarde.

Aan de andere kant is er meer dan honderd keer zo weinig argon als op de Aarde. Er is zelfs kans dat er niets van het oorspronkelijke argon meer over is. Dit soort planeten verkrijgt alleen argon uit de analyse van K40, een van de isotopen van kalium. Weinig argon, dus weinig kalium. Het is eenvoudig, jongens.'

Een van de aanwezigen vroeg: 'En hoe zit het met die ijskappen?'

Cimon, die het antwoord hierop wist, vroeg, voor Vernadsky een antwoord had kunnen geven: 'Wat is het kooldioxydegehalte precies?'

'Nul-komma-nul-een-zes-em-em,' zei Vernadsky.

Cimon knikte en verwaardigde zich niet meer te antwoorden.

'Nou?' vroeg de vrager ongeduldig.

'De aanwezige kooldioxyde is ongeveer half zo groot als op de Aarde en juist die kooldioxyde geeft dat broeikaseffect. Het laat de korte golven van de zonnestralen doordringen tot de oppervlakte van de planeet, maar stoot de lange golven af. Wanneer er ten gevolge van een vulkanisch gebeuren een concentratie van kooldioxyde vrijkomt, dan wordt de planeet een beetje warmer en krijg je het Carboon-tijdperk met veel water en weinig landoppervlakte. Wanneer het kooldioxydegehalte afneemt, tengevolge van een vegetatie die steeds weelderiger wordt met dat fijne C02, dan daalt de temperatuur, er wordt ijs gevormd en je krijgt de vicieuze cirkel van de ijstijd en kijk... '

'Zit er nog meer in de atmosfeer?' vroeg Cimon. 'Waterdamp en stof. En verder geloof ik dat er zich per kubieke centimeter enkele miljoenen zwevende sporen van virusziekten in de lucht bevinden.' Dat laatste werd luchtig gezegd, maar toch verstarde iedereen die aanwezig was. Meer dan een van de omstanders leek zijn adem in te houden.

Vernadsky schraapte zijn keel en zei: 'Maak je er nog maar geen zorgen over. Mijn analysetoestel gooit al die stof- en ziektesporen door elkaar. Bovendien is dat niet mijn afdeling. Ik stel voor dat Rodriguez maar eens een aantal cultures onder glas moet maken. Onder goed dik glas '

 

10

 

Mark Annunico liep overal rond. Zijn ogen schitterden terwijl hij luisterde en hij drukte zich naar voren om beter te kunnen luisteren. De groep duldde hem min of meer, de een meer dan de ander al naargelang hun persoonlijkheid en temperament. Niemand sprak met hem.

Sheffield bleef dicht bij Mark in de buurt. Hij sprak ook nauwelijks. Hij deed zijn uiterste best om buiten Mark's bewustzijn te blijven. Hij wilde Mark niet het gevoel geven dat hij achter hem aan liep. Hij wilde Mark de illusie van vrijheid geven. Hij wilde de schijn wekken, alleen maar toevallig in de buurt te zijn.

Dat lukte hem erg slecht, voelde hij wel, maar wat kon hij anders? Hij moest dat kind voor moeilijkheden sparen.

 

11

 

Miguel Antonio Rodriguez y Lopez (microbioloog; klein en tanig, diepzwart haar, dat hij erg lang droeg en met de reputatie dat hij een Romaan van grote stijl was waar het vrouwen betrof, iets wat hij niet tegensprak) maakte met een mengsel van precisie en respectvolle nauwkeurigheid een culture van het stof dat Vernadsky voor hem had verzameld.

'Niets,' zei hij op een gegeven ogenblik. 'De kweek die ik hier gemaakt heb lijkt onschadelijk.'

Toen werd de opmerking geplaatst dat de bacteriën van Junior er niet noodzakelijk schadelijk uit hoefden te zien; en dat bacterievergiften en stofwisselingsprocessen niet door het oog konden worden geanalyseerd, zelfs niet met een microscopisch oog.

Deze opmerking werd met duidelijke minachting aanhoord, alsof het een aanval was op zijn beroep. Met opgetrokken wenkbrauwen zei hij: 'Je krijgt gevoel voor die dingen. Als je zoveel microben hebt gezien als ik, dan krijg je feeling voor de aanwezigheid van gevaar, of het ontbreken daarvan.'

Dit was een grove leugen en dat bewees Rodriguez door zorgvuldig beetjes van de ontkiemde kolonies in een gebufferde isotone vloeistof te leggen en een paar hamsters met het geconcentreerde resultaat daarvan in te spuiten. Ze schenen er geen hinder van te hebben.

In grote flessen werd er nu atmosfeer binnengehaald en verschillende lage diersoorten van de Aarde en andere planeten mochten zich daarin vermaken. Ook zij reageerden niet abnormaal.

 

12

 

Nevile Fawkes (botanicus; een man die zo onder de indruk was van zijn eigen schoonheid dat hij de haarstijl van de bekende beelden van Alexander de Grote had overgenomen, al maakte de aanwezigheid van een arendsneus, stukken groter dan die van Alexander, dit uiterlijk aanzienlijk minder aantrekkelijk) was al twee dagen onderweg (volgens de tijdrekening van Junior) in een van de verkenningsvaartuigen van de Triple G. Hij kon het ding zelfs slapend besturen en was in feite de enige, buiten de bemanning, die überhaupt kon navigeren, en dus was de keuze vanzelf op hem gevallen. Fawkes scheen niet overmatig verheugd over deze beslissing.

Hij keerde terug, ongedeerd en niet in staat een grijns van opluchting te verbergen. Hij liet zich bestralen zodat de buitenkant van rijn soepele ruimtepak gesteriliseerd werd (deze pakken waren ontworpen om de mannen te beschermen tegen de vernietigende effecten van een omgeving waar geen drukverschil bestond. En in een atmosfeer die zo dik was als die van Junior leek een echt ruimtepak overbodig.) Het verkenningsvaartuig werd grondiger bestraald en onder een plastic weggezet.

Fawkes pronkte met een groot aantal kleurenfoto's. Het centrale dal van het continent was boven Aardse verwachtingen vruchtbaar. Er waren machtige rivieren, ruige bergen met sneeuwbedekte toppen (met de bekende pyrotechnische zonnewerking).

Bij het schijnsel van alleen Langrange II leek de vegetatie vrij onaanlokkelijk en donker, als opgedroogd bloed. Maar onder het schijnsel van Lagrange I of onder het schijnsel van beide zonnen wekte het schitterende, weelderige groen en het geschitter van de talloze meren (voornamelijk aan de noord- en zuidkant langs de randen van het afbrokkelende ijs) een gevoel van heimwee in de harten van de meeste mannen.

Fawkes zei: 'Kijk hier eens naar.'

Hij liep vluchtig de foto's door om er een te pakken waarop een veld bloemen stond afgebeeld en die overvloeide van scharlakenrood. Door de hoge ultraviolette straling van Lagrange I was de belichtingstijd uitermate kort en niettegenstaande de beweging van zijn voertuig stond iedere bloem er haarscherp en schreeuwend van kleur op.

'Ik zweer je dat elk van die bloemen bijna twee meter in doorsnee was,' zei Fawkes.

Allen bewonderden de bloemen uitvoerig.

Toen zei Fawkes: 'Maar geen spoor van intelligent leven, hoor.'

Heftig keek Sheffield op van de foto's. Want leven en intelligentie hoorden per slot van rekening onder zijn afdeling. 'Hoe weet je dat?'

'Kijk zelf maar,' zei de botanicus. 'Kijk maar naar de foto's. Geen wegen, geen steden, geen kanalen, niets dat erop wijst door mensenhand gemaakt te zijn.'

'Er is geen machinale beschaving,' zei Sheffield. 'Maar dat is dan ook alles.'

'Zelfs aapmensen zouden schuilplaatsen bouwen en vuur gebruiken,' zei Fawkes die zich aangevallen voelde.

'Het continent is tienmaal zo groot als Afrika en je bent er twee dagen geweest. Je hebt een boel kunnen missen.'

'Niet zo veel als jij denkt,' was het heetgebakerde antwoord. 'Ik ben iedere redelijk grote rivier op en af geweest en heb beide kusten onderzocht. Als er vestigingen zouden zijn, dan had ik ze hier moeten vinden.'

'Als jij in tweeënzeventig uur twee keer een kust van achtduizend kilometer, verder nog tienduizend kilometer plus weet ik hoeveel duizend kilometer rivier hebt afgereisd, dan heb je alles zeer vluchtig bekeken.'

Cimon onderbrak: 'Wat heeft dit allemaal voor zin? Homo sapiens is het enige type intelligentie dat ooit in de Melkweg ontdekt is op meer dan honderdduizend verkende planeten. De kans dat er zich op Troas intelligentie bevindt is praktisch nihil.'

'O ja?' zei Sheffield. 'Met dezelfde argumenten zou je kunnen bewijzen dat er op de Aarde geen intelligentie aanwezig is.'

'Makoyama heeft in zijn verslagen geen melding gemaakt van intelligent leven,' zei Cimon.

'En hoeveel tijd heeft hij gehad. Dat was ook zoeken naar een naald in een hooiberg en in het rapport stond dat de naald niet is gevonden.'

'Alle satellieten nog aan toe,' zei Rodriguez nijdig. 'We staan hier als idioten te argumenteren. Laten we de hypothese van intelligentie op deze planeet voor onbewezen laten en er verder over ophouden. We zijn toch nog niet klaar met ons onderzoek, hoop ik.'

 

13

 

Afdrukken van die eerste foto's van de oppervlakte van Junior werden toegevoegd aan wat men het open archief zou kunnen noemen. Na een tweede reis kwam Fawkes veel somberder terug en de vergadering was dientengevolge ook niet zo opgewekt.

Nieuwe toto's gingen van hand tot hand en werden toen door Cimon hoogstpersoonlijk in een speciale safe gelegd die hij alleen kon openmaken, een allesvernielende atoomontploffing daargelaten.

Fawkes zei: 'De twee grootste rivieren lopen van noord naar zuid langs de oostelijke hoeken van de westelijke bergketen. De grootste ontspringt uit de noordelijke ijskap, de kleinste uit de zuidelijke. Ten westen van de oostelijke keten komen er zijrivieren bij en doorkruisen de hele centrale vlakte. Bijkbaar loopt die centrale vlakte toe in een punt en ligt de oostelijke hoek iets hoger. Dat is niet anders dan verwacht misschien. De oostelijke bergketen is groter, breder en regelmatiger. Ik was niet in staat precieze metingen te verrichten, maar ik zou er niet van schrikken als ze hoger waren dan de toppen van het Himalaja-gebergte. Ze lijken ergens veel op de Woe Ch'ao-keten op Hesperus. Je komt in de stratosfeer terecht als je er overheen wilt en ruig dat ze zijn - Wow!

In ieder geval,' met moeite keerde hij weer terug naar zijn oorspronkelijke onderwerp, 'de twee grote rivieren komen ongeveer honderd kilometer ten zuiden van de equator bij elkaar en stormen door een kloof in de westelijke keten. Daarna is het nog maar een kilometer of tachtig naar de oceaan.

Daar waar hij in de oceaan komt is een geschikte plaats voor een hoofstad op de planeet. Daar moeten alle handelsroutes naar het binnenland samenkomen en daar zou een handelscentrum voor ruimteverkeer het meest op zijn plaats zijn. Zelfs wat betreft handel op de planeet zelf: goederen van de oostkust moeten over de oceaan vervoerd worden. Want het is niet de moeite waard het over de oostelijke bergketen te proberen. En dan zijn er natuurlijk nog de eilanden die we tijdens de landing zagen.

Dus daar zou ik naar een nederzetting hebben gezocht zelfs als we geen gegevens over de lengte en de breedte hadden gehad. En die kolonisten hadden oog voor de toekomst. Daar hebben ze hun toko neergezet.'

Met sombere stem zei Novee: 'Ze dachten tenminste dat ze oog voor de toekomst hadden. Er is niet veel van overgebleven, hè?'

Fawkes trachtte het filosofisch te bekijken. 'Het is meer dan een eeuw geleden. Wat verwacht je anders? Er is veel meer over gebleven dan ik eerlijk gezegd had verwacht. De meeste gebouwen waren prefab. Ze zijn in elkaar gestort en de vegetatie heeft ze overwoekerd. Het is aan het ijzige klimaat van Junior te danken dat er nog iets van over is. De bomen - althans de voorwerpen die erop lijken - zijn klein en groeien kennelijk erg langzaam.

Zelfs de open plek is verdwenen. Vanuit de lucht kun je alleen zien dat er ooit een nederzetting is geweest doordat de nieuwe begroeiing op die plek iets anders van kleur is dan, eh, laten we zeggen, de omringende wouden.'

Hij wees op een bepaalde foto. 'Dit is een hoop metaalslakken. Misschien is het ooit een machinerie geweest. Dat zijn denk ik begraafplaatsen geweest.'

Novee zei: 'Zijn er nog overblijfselen. Beenderen?'

Fawkes schudde zijn hoofd.

Novee zei weer: 'Ik neem aan dat de laatste overlevenden zich niet zelf hebben begraven?'

'Dieren waarschijnlijk,' zei Fawkes. Hij liep weg, zijn rug naar de groep. Toen ik me er doorheen ploegde regende het. Het spetterde op de bladeren boven mijn hoofd en de grond was nattig en sponzig. Het was donker, onheilspellend. Er waaide een koude wind. De foto's die ik genomen heb geven dit niet weer. Ik had het gevoel alsof er duizend geesten op me stonden te wachten...'

De spanning steeg. Scherp zei Cimon: 'Hou op!'

Op de achtergrond stond Mark Annuncio en de vleugels van zijn puntige neus trilden van spanning en nieuwsgierigheid. Hij draaide zich naar Sheffield, die naast hem stond en fluisterde: 'Geesten? Geen authentiek geval van werkelijk...'

Sheffield raakte even de schouder van Mark aan. 'Het is maar bij wijze van spreken, Mark. Maar ben niet bedroefd omdat hij het niet letterlijk bedoelt. Je bent nu aanwezig bij de geboorte van een bijgeloof en dat is ook al heel wat, vind je niet?'

 

14

 

Een vrij knorrige kapitein Follenbee kwam de avond na Fawkes tweede terugkeer Cimon opzoeken en zei op zijn eigen, onbesuisde manier: 'Het gaat zo niet langer, doctor Cimon. Mijn mensen zijn onrustig. Zeer onrustig.'

De luiken voor de ramen waren open. Lagrange I was al zes uur onder en het roodachtige licht van Lagrange II werd karmozijnrood bij het ondergaan en gaf het gezicht van de kapitein een vuurrode kleur. Zijn korte, grijze haar kreeg een rode glans.

Cimon die meestal niet meer dan beheerst ongeduld voor de kapitein en de bemanning kon opbrengen zei: 'Wat is er aan de hand, kapitein?'

'Volgens Aardse tijdrekening zijn we hier nu al twee weken. En nog steeds mag er niemand zonder ruimtepak naar buiten. Iedereen wordt bestraald als hij weer binnenkomt. Is er iets mis met de lucht hier?'

'Voor zover we weten niet.'

'Waarom kunnen we hem dan niet inademen?'

'Als u dat nou eens aan mij overliet, kapitein.'

Nu kreeg de kapitein werkelijk een rode kleur. Hij zei: 'Volgens mijn instructies hoef ik hier niet te blijven als de veiligheid van het schip in gevaar komt. Ik wil geen bange of muitende bemanning.'

'Kunt u uw eigen mannen niet eens aan?'

'Binnen redelijke grenzen wel.'

'Waar maken ze zich dan druk over? Dit is een nieuwe planeet en we zijn gewoon voorzichtig. Begrijpen ze dat niet?'

'Na twee weken nog voorzichtig. Ze denken dat wij iets verbergen. En dat doen we. U weet het. Bovendien moet de bemanning naar buiten kunnen. Al kunnen ze alleen maar op de kale stenen zitten. Ze moeten het schip uit. Weg uit de sleur. En ik kan ze geen ongelijk geven.'

'Geef me de tijd tot morgen,' zei Cimon smalend.

 

15

 

De volgende dag kwamen de geleerden in de observatieruimte bij elkaar.

Cimon zei: 'Vernadsky vertelt me dat de gegevens over de lucht nog steeds negatief zijn en Rodriguez heeft in de lucht geen enkel ziekteverwekkend organisme kunnen ontdekken.'

Die laatste opmerking scheen iedereen dubieus te vinden. Novee zei: 'Die nederzetting is uitgeroeid door een besmettelijke ziekte. Daar durf ik wat onder te verwedden.'

'Misschien wel,' zei Rodriguez opeens, 'maar kun jij uitleggen hoe? Het is onmogelijk. Dat heb ik je meer dan eens gezegd. Kijk. De meeste planeten van het type-Aarde doen leven ontstaan en dat leven bestaat altijd uit proteïne en het is altijd cel- of virusachtig. Maar dat is alles. Daar houdt de vergelijking op. Jullie leken denken dat het allemaal hetzelfde is. De Aarde of welke planeet dan ook. Bacillen zijn bacillen en virussen virussen. En ik zeg je dat jullie geen begrip hebben voor de eindeloze variatiemogelijkheden in het proteïnemolecuul. Zelfs op de Aarde heeft iedere soort zijn eigen ziekten. Er zijn ziekten die verschillende soorten kunnen infecteren, maar er is op de Aarde geen enkele ziekteverwekkende vorm van leven die alle andere kan infecteren.

Jullie denken dat een virus of bacterie, die zich een miljard jaar lang onafhankelijk op een andere planeet heeft kunnen ontwikkelen, met verschillende aminozuren, met verschillende enzymensystemen en met een totaal afwijkend stofwisselingsschema toevallig homo sapiens als een lekker hapje tegenkomt. Ik zeg je dat het onzin is.'

Novee, tot in het diepst van zijn scheikundige ziel beledigd door het woord 'leek' was niet van plan er zomaar van af te stappen. 'Homo sapiens neemt zijn eigen bacillen mee, waar hij ook naar toe gaat, Rod. Wie zegt dat het virus van een gewone verkoudheid onder de een of andere planetaire invloed niet kan veranderen in iets dodelijks? Of griep. Dat soort dingen zijn zelfs op de Aarde gebeurd. In 2755 de paramaze...'

'Ik weet alles over die paramazelenepidemie van 2755,' zei Rodriguez, 'en ook over de griepepidemie in 1918, en de Zwarte Dood. Maar wanneer is het de laatste tijd nog gebeurd? Als je in aanmerking neemt dat die nederzetting van een eeuw of zo geleden dateert - dat waren toch geen pre-atomische tijden, hè. Toen bestonden er doctoren en die hadden de beschikking over antibiotica en lieve hemel, ze kenden de technieken van de inductie van antistoffen. Dat is ook vrij gemakkelijk. En bovendien was er de medische reddingsexpeditie.'

Novee klopte op zijn ronde buik en zei koppig: 'Het waren symptomen van een infectie van de ademhalingswegen; dyspnea...'

'Ik ken de lijst, maar ik verzeker je dat ze niet door een bacillenziekte het loodje hebben gelegd. Dat kan niet.'

'Wat zou het dan moeten zijn?'

'Dat valt buiten mijn competentie, maar ik weet wel dat het geen infectie was. Dat is mathematisch niet mogelijk.' Hij legde zwaar de nadruk op het bijwoord.

Al zijn luisteraars verstarden toen Mark Annuncio zijn magere lichaam naar voren schoof tot voor Rodriguez.

Het was voor het eerst dat hij op dit soort vergaderingen zijn mond open deed.

'Mathematisch?' vroeg hij scherp.

Sheffield kwam ook naar voren, zich met zijn ellebogen een pad banend. 'Sorry,' mompelde hij een keer of zes.

Rodriguez, erg geprikkeld nu, stak zijn onderlip naar voren en zei: 'En wat wil jij?'

Mark stapte iets terug. Minder scherp zei hij: 'U zei dat u wist dat het geen infectie kon zijn. Ik vroeg me af hoe dat mathematisch ...' Hij stopte.

Rodriguez zei: 'Ik heb mijn mening als vakman gegeven.'

Hij zei het vormelijk en stijf en keerde zich om. Niemand vroeg naar een andermans mening als vakman tenzij je specialist was op hetzelfde vakgebied. Als het toch gebeurde dan impliceerde het, dat de kennis en de ervaring van de betrokken specialist zo dubieus was dat het zelfs door een buitenstaander ter sprake kon worden gebracht.

Mark wist dit, maar hij was van de Mnemonische dienst. Hij tikte op Rodriguez' schouder, terwijl de anderen versteend stonden te luisteren en zei: 'Ik weet dat dit uw mening als vakman is, maar ik zou er graag een uitleg van hebben.'

Hij wilde helemaal niet dat het gebiedend klonk, hij stelde slechts iets vast.

Rodriguez draaide zich snel om. 'Jij zou graag een uitleg hebben? Wie ben jij, alle satellieten nog aan toe, om mij vragen te stellen?'

Mark was geschrokken van de heftigheid van de ander, maar Sheffield had hem inmiddels bereikt en hij vatte weer moed. En hij werd kwaad. Hij negeerde Sheffield's snelle gefluister en zei schril: 'Ik ben Mark Annuncio van de Mnemonische dienst en ik heb u een vraag gesteld. Ik wil graag een uitleg van u.'

'Die zul je niet krijgen. Sheffield, neem die jonge gek mee en stop hem weer in bed, wil je. En hou hem hier uit de buurt. Verdomde jonge ezel.' Dat laatste werd heel duidelijk gezegd.

Sheffield pakte Mark's pols beet maar deze wrong zich los. De jonge mnemonicus schreeuwde. 'Jij stomme noncompos, Jij - jij idioot. Stomme vergeetachtige krankzinnige met een geheugen als een zeef. Laat me los, doctor Sheffield... U bent geen deskundige. U herinnert zich niets van wat u geleerd heeft en u heeft niet eens veel geleerd. U bent geen specialist. Niemand van u...'

'In 's hemelsnaam,' schreeuwde Cimon, 'haal die jonge idioot hier weg, Sheffield.'

Sheffield boog zich met brandende wangen voorover en tilde Mark op. Hij hield hem stevig vast en liep de ruimte uit.

De tranen stonden Mark in de ogen en buiten de deur slaagde hij er met moeite in te zeggen. 'Zet me neer. Ik wil horen - ik wil horen wat ze te zeggen hebben.'

Sheffield zei: 'Ga niet naar binnen, alsjeblieft niet, Mark.'

'Dat doe ik niet. Ben maar niet bang, maar...'

Hij maakte zijn zin niet af.

 

16

 

In de observatieruimte zei Cimon, die er verwilderd uitzag: 'Goed. Laten we naar het onderwerp terugkeren. Rustig nu. Ik accepteer Rodriguez' mening. Ik sta erachter en ik neem aan dat er hier niemand is die zijn mening in twijfel trekt?'

('Beter van niet,' mopperde Rodriguez en in zijn ogen smeulde een onderdrukte woede.)

Cimon ging door. 'En aangezien er geen gevaar voor infectie bestaat, zal ik kapitein Follenbee meedelen dat de bemanning de planeet op mag zonder speciale protectie tegen de atmosfeer. Kennelijk is het slecht voor hun moreel dat ze niet naar buiten kunnen. Bezwaren?'

Niemand had ze.

Cimon zei: 'Ik zie geen reden om niet over te gaan tot de volgende fase van het onderzoek. Ik stel voor dat we een kamp opzetten naast de oorspronkelijke nederzetting. Ik zal een groep van vijf man samenstellen om van daaruit tochten te ondernemen. Dat worden Fawkes, omdat hij het verkenningsvaartuig kan besturen; Novee en Rodriguez voor de biologische kant van de zaak en Vernadsky en ikzelf voor de scheikundige problemen.

De rest van jullie zal op zijn eigen vakgebied gegevens moeten verzamelen en er wordt van jullie verwacht dat je suggesties doet over de te volgen lijn. Op een gegeven moment zullen we allemaal in dat kamp zitten, maar voorlopig is het alleen deze kleine groep. En tot nadere order zal het contact tussen ons en het schip uitsluitend bestaan uit radiocontact, aangezien het, als we achter de oorzaak van alle moeilijkheden komen, al erg genoeg is eventueel vijf mensen te verliezen.'

Novee zie: 'De kolonisten hebben hier verscheidene jaren geleefd voor ze overleden. Langer dan een jaar in ieder geval. Het kan lang duren voor we er zeker van zijn dat alles veilig is.'

'Wij,' zei Cimon, 'zijn geen kolonisten. Wij zijn een groep specialisten die naar moeilijkheden zoeken. Als die er zijn dan zullen we ze vinden, en als we ze vinden dan zullen we ze overwinnen. En dat zal ons geen jaren kosten. Zijn er nog bezwaren?'

Die waren er niet en de vergadering werd gesloten.

 

17

 

Mark Annuncio zat op zijn kooi, zijn handen om zijn knieën en zijn kin op zijn borst. Hij huilde niet meer, maar liep over van frustratie.

'Mij accepteren ze niet,' zei hij. 'Ze laten me niet meegaan.'

Sheffield zat in een stoel tegenover de jongen en heel zijn houding drukte verwarring uit. Hij zei: 'Later nemen ze je wel een keer mee.'

'Nee,' zei Mark koppig, 'dat doen ze niet. Ze haten me. En bovendien wil ik nú mee. Ik ben nog nooit op een andere planeet geweest. Er is zoveel te onderzoeken en te zien. Ze hebben niet het recht me tegen te houden als ik wil gaan.'

Sheffield schudde zijn hoofd. Mensen uit de Dienst waren er zo op getraind feiten te willen verzamelen dat niemand of niets in staat was ze tegen te houden. Misschien moest hij, als ze terugkwamen, voorstellen de training op dat gebied een beetje te veranderen. Want tenslotte moesten de mensen uit de Dienst zo nu en dan ook onder normale omstandigheden leven. Dat zou met de jaren waarschijnlijk steeds vaker voorkomen, naarmate ze een belangrijkere rol gingen spelen in de Melkweg.

Hij waagde een poging en zei: 'Het kan gevaarlijk zijn, weet je.'

'Kan me niets schelen. Ik moet het weten. Ik moet uitvinden wat er op deze planeet aan de hand is. Doctor Sheffield, u moet naar doctor Cimon gaan en hem zeggen dat ik meega.'

'Kom nou, Mark.'

'Als u het niet doet, doe ik het.' Hij kwam overeind met zijn magere lichaam, vast van plan om het te gaan doen.

'Je bent te opgewonden, nu.'

Mark balde zijn vuisten. 'Het is niet eerlijk, doctor Sheffield. Ik heb deze planeet gevonden. Het is mijn planeet.'

Sheffield's geweten kwelde hem. Wat Mark zei was op een bepaalde manier waar. Niemand behalve Mark wist dat beter dan doctor Sheffield. En niemand, behalve Mark dan weer, kende de geschiedenis van Junior beter dan Sheffield. Het was pas twintig jaar geleden dat - in verband met de toenemende overbevolking op de oudere planeten en het feit dat de Galactische grens op steeds grotere afstand van die zelfde oudere planeten kwam te liggen - de Confederatie de Melkweg systematisch was gaan onderzoeken. Daarvóór had men de mensheid zich maar laten vermenigvuldigen. Mannen en vrouwen, op zoek naar nieuw land en een beter leven hechtten geloof aan de geruchten over bewoonbare planeten en zonden amateurgroepen uit om die veelbelovende dingen te gaan onderzoeken.

Honderdtien jaar geleden had zo'n groep Junior gevonden. Ze rapporteerden hun vondst niet officieel omdat ze geen zin hadden in die vele landmeters, promotors, exploitanten en de hele bende die daaraan vast zat. In de volgende maanden werd het zo gearrangeerd dat er vrouwen kwamen, zodat de vestiging een tijdlang gebloeid moet hebben.

Een jaar later waren er sommigen gestorven en de rest was voor het grootste gedeelte stervende of ziek, zodat ze een noodkreet om hulp uitzonden naar Pretoria, de dichtstbijzijnde bewoonde planeet. In die tijd verkeerde de regering van Pretoria net in een crisis en stuurde de boodschap door aan de sectorregering te Altmark. Pretoria vond toen dat het zijn plicht had gedaan en voelde zich niet verder bezwaard.

De regering van Altmark stuurde als gevolg van het bericht een schip uitgerust met medische faciliteiten naar Junior. Het dropte antiserums en andere dingen. Het schip landde niet omdat de officier van de medische dienst vanuit de verte de diagnose influenza had gesteld en dit veiliger achtte. De voorraad medicijnen, stond er in zijn rapport, was meer dan voldoende. Het is zeer goed mogelijk dat de bemanning, bang voor een besmetting, de landing had verhinderd, maar daarover was niets te vinden in het rapport.

Drie maanden later kwam er een laatste bericht van Junior dat er nog slechts tien mensen in leven waren en dat ook die stervende waren. Ze smeekten om hulp. Dit bericht werd naar de Aarde zelf doorgezonden met het medische rapport dat al eerder was gemaakt. Maar bij de Centrale regering was het zo dat er regelmatig rapporten werden vergeten, tenzij er iemand persoonlijke belangstelling voor had, en genoeg invloed om er iets mee te laten doen. Niemand was erg geboeid door een verafgelegen, onbekende planeet waar tien stervende mannen en vrouwen op zaten.

Het werd afgelegd en vergeten - en een eeuw lang werd er geen menselijke voet op Junior gezet.

Toen, in de nieuwe rage van verkenning van de Melkweg, begonnen honderden schepen rond te zwerven in de lege oneindigheid, hier en daar op onderzoek uitgaand. Rapporten kwamen binnendruppelen, binnenstromen. Enkele ervan kwamen van Hidosjeki Mikoyama, die twee keer door de Hercules-groep was gereisd (de tweede keer stierf hij bij een mislukte landing, terwijl zijn gespannen wanhopige stem door de ether klonk met een laatste boodschap: 'De oppervlakte komt snel dichterbij; de wanden van het schip roodgloeiend van de wrijving en...' en toen niets meer).

Vorig jaar was de tot een enorme stapel uitgegroeide papiermassa in de overbezette computer van Washington ingevoerd, met een hoge graad van prioriteit zodat het wachten op uitkomsten maar vijf, maanden duurde. De operateurs controleerden de gegevens over de bewoonbaarheid van de planeten en daarbij kwam Abou ben Junior veruit als eerste op de lijst te staan.

Sheffield herinnerde zich nog het gejubel dat toen volgde. Het sterrenstelsel werd enthousiast tot deel van de Confederatie verklaard en de naam Junior werd bedacht door een of andere briljante jongeman van het Bureau van de Buitenprovincies die vond dat er een persoonlijke vriendschap moest zijn tussen de mens en zijn planeet. Junior's deugden werden geprezen. Zijn vruchtbaarheid, zijn klimaat (een eeuwige lente, net als in New England), en vooral zijn geweldige toekomst werden zonder enige terughoudendheid besproken. Propagandisten verklaarden: 'De eerstkomende miljoen jaar zal Junior groeien en rijker worden. Terwijl andere planeten ouder worden, wordt Junior jonger naarmate het ijs smelt en nieuwe grond vrijkomt. Voortdurend nieuwe grenzen, voortdurend onaangeboorde bronnen.'

Miljoen jaar lang!

Het was het troetelkind van het Bureau. Het was de wonderbaarlijk succesvolle start van een kolonisatieprogramma dat door de regering werd gefinancierd. Het zou een begin zijn van wetenschappelijke exploitatie van de Melkweg voor het welzijn van de mensheid.

En toen kwam Mark Annuncio, die er veel over had gehoord en hij was bij dit vooruitzicht net zo opgewonden als welk Aardmannetje dan ook, maar op een dag dacht hij aan iets dat hij gezien had terwijl hij in de dorre paperassen van het Bureau van de Buitenprovincies snuffelde. Het was een medisch rapport over een kolonie op een planeet in een stelsel waarvan de beschrijving en positie in de ruimte overeenstemde met die van de Lagrange-groep.

Sheffield herinnerde zich de dag dat Mark bij hem kwam met dat nieuws.

Ook herinnerde hij zich het gezicht van de secretaris van de Buitenprovincies toen het nieuws aan hém werd doorgegeven. Hij zag nog diens mond openvallen en de bezorgde blik die in diens ogen kwam.

De regering was gecompromitteerd. Er zouden miljoenen mensen naar Junior worden verscheept. Ze zouden bouwland toewij zen en de eerste zaadvoorraden betalen, de landbouwmachines leveren en de fabrieken bouwen. Junior zou een paradijs worder voor talrijke kiezers en de belofte van een paradijs voor myriaden anderen.

Als Junior om de een of andere reden een dodelijke planeet zou blijken te zijn, dan zou dat een politieke zelfmoord betekenen voor al de regeringspersonen die zich met het project bezighielden. Dat kon een aantal hoge omes de kop kosten, en niet in het minst de secretaris van de Buitenprovincies.

Na dagenlange controle en twijfel had de secretaris tegen Sheffield gezegd: 'Het ziet ernaar uit dat we erachter moeten komen wat er is gebeurd en het op een bepaalde manier in de propaganda verweven. Denkt u niet dat we zo de boel kunnen verdoezelen?'

'Als wat gebeurde niet te afschuwelijk is om te verdoezelen, tenminste.'

'Maar dat kan toch niet? Ik bedoel, wat zou het kunnen zijn?' De man was verschrikkelijk ongelukkig.

Sheffield haalde zijn schouders op.

De secretaris zei: 'Kijk. We kunnen een schip met specialisten naar de planeet toe sturen. Alleen vrijwilligers, en betrouwbare mensen, natuurlijk. We kunnen er de hoogste prioriteit aan geven en zoals u weet is het project Junior nogal belangrijk. We zullen de zaken hier dan vertragen en ophouden tot de expeditie terug is. Dat zou kunnen lukken, denkt u ook niet?'

Sheffield was er niet zeker van, maar als in een droom zag hij zichzelf met Mark al meegaan op die expeditie. Dan kon hij iemand van de Mnemonische dienst buiten de gewone omstandigheden bestuderen en als Mark er kans toe zag het mysterie op te lossen...

Van het begin af aan had men aangenomen dat er een mysterie was. Want per slot van rekening stierven mensen niet aan de griep. En het schip met dat medische team was niet geland; ze hadden niet werkelijk kunnen observeren wat er aan de hand was. Het was nog een geluk dat die officier van de medische dienst al zevenendertig jaar dood was, anders zou hij nu voor de Krijgsraad zijn gebracht.

Als Mark de zaak kon helpen oplossen, dan zou dat een enorme ruggensteun zijn voor de Mnemonische Dienst. Dan zou de regering dankbaar moeten zijn.

Maar nu...

Sheffield vroeg zich af of Cimon op de hoogte was van de wijze waarop de zaak van die eerste vestiging aan het licht was gebracht. Hij was er bijna zeker van dat de rest van de bemanning het niet wist. Het was ook niet iets waarover het Bureau vrijwillig veel los zou laten. Het zou ook niet erg tactisch zijn om het verhaal te gebruiken als een wapen om concessies bij Cimon te verkrijgen. Als Mark's correctie van de fout die door 'stomme bureaucratie' gemaakt was (en deze bewoordingen zou de oppositie ongetwijfeld gebruiken) aan het licht kwam, dan zou het Bureau lelijk staan te kijken. Als ze dankbaar konden zijn, dan konden ze ook wraakzuchtig zijn. En een wraakactie tegen de Mnemonische dienst was een niet erg aangenaam vooruitzicht.

Toch...

Sheffield stond energiek op. 'Goed Mark. Ik zorg dat jij mee kunt naar de vestiging. Ik zal zorgen dat we er alle twee komen. Blijf jij nu hier zitten en wacht op me. Beloof me dat je niets op eigen houtje zult ondernemen.'

'Al goed,' zei Mark en ging weer op zijn kooi zitten.

 

18

 

'Zo, doctor Sheffield, wat is er aan de hand?' vroeg Cimon. De astrofysicus zat aan zijn bureau waarop papieren en films in keurige hoopjes rond een Macfreed-integrator lagen en keek naar Sheffield die de kamer binnenkwam.

Sheffield ging nonchalant op het keurig ingestopte bovenlaken van Cimon's kooi zitten. Hij was zich bewust van de afkeurende blikken van Cimon, maar het deerde hem niet. Eigenlijk had hij er zelfs plezier om.

Hij zei: 'Ik heb bezwaar tegen je keuze van mannen voor de expeditie. Volgens mij hebt u twee mensen gekozen voor de scheikundige wetenschap en drie voor de biologische, klopt dat?'

'Ja.'

'En u vindt zeker dat u daarmee een geweldige keuze hebt gemaakt, hè?'

'Lieve hemel, heeft u dan een ander voorstel?'

'Ik zou zelf mee willen.'

'Waarom?'

'Geesteswetenschappen. Alle Melkwegen nog aan toe. Doctor Sheffield, vijf mannen is al een groot risico. En om het er even over te hebben, u en uw... eh... beschermeling zijn door het Bureau van de Buitenprovincies aan de wetenschappelijke bemanning van het schip toegevoegd zonder dat ik daarover ben geraadpleegd. Ik zal eerlijk zijn. Als dat wel gebeurd was dan had ik geadviseerd u niet mee te nemen. Bij een onderzoek als dit zie ik het nut van geesteswetenschappen niet in. Het is niet aangenaam dat het Bureau bij reizen als deze wil experimenteren met mensen van de Mnemonische dienst. We kunnen ons geen scènes veroorloven zoals met Rodriguez.'

Sheffield maakte eruit op dat Cimon niet op de hoogte was van het feit dat Mark iets te maken had met de beslissing, deze expeditie te ondernemen.

Hij zat rechtop met zijn handen op zijn knieën en nam een stijve en formele houding aan.

'Dus u vraagt zich af wat geesteswetenschappen met een onderzoek als dit te maken hebben, doctor Cimon. Als ik u nu eens vertelde dat het mislukken van de eerste kolonisatiepoging misschien op eenvoudige psychologische basis verklaard kan worden.'

'Daar ben ik niet van onder de indruk. Een psycholoog is iemand die alles kan uitleggen en niets kan bewijzen.' Cimon gniffelde als iemand die een epigram verzonnen heeft en er trots op is.

Sheffield negeerde het. Hij zei: 'Laat me wat verder in details treden. Op welke manier is Junior verschillend van alle drieëntachtigduizend andere bewoonde werelden?'

'Onze informatie is nog niet compleet. Ik kan het niet zeggen.'

'Kom nou toch. U had de noodzakelijke informatie al voor we hierheen kwamen. Junior heeft twee zonnen.'

'Natuurlijk.' Maar het gezicht van de astrofysicus drukte wat beschaamdheid uit.

'Gekleurde zonnen, denk daaraan. Gekleurde zonnen. Weet u wat dat betekent? Dat betekent dat een mens, u of ikzelf, twee schaduwen krijgt als hij in het licht van die twee zonnen staat. Een blauwgroene en een oranjerode. De lengte ervan varieert natuurlijk in het verloop van de dag. Heb je al de moeite genomen om eens naar de kleurverdeling van die schaduwen te kijken? Naar het, hoe noemen jullie dat ook weer, reflectiespectrum.'

'Ik neem aan,' zei Cimon hooghartig, 'dat het ongeveer hetzelfde is als het stralingspectrum van de zonnen. Waar wilt u naar toe?'

'U moet het eens checken. Is het niet zo dat de lucht enkele golflengten absorbeert? En de vegetatie. Wat is er over? En neem Junior's maan, Zusje. Ik heb er de laatste avonden naar zitten kijken. Zij heeft ook kleuren en de kleuren verschuiven.'

'Natuurlijk, verdomme. Zij heeft haar eigen baan, onafhankelijk van beide zonnen.'

'Maar u hebt haar reflectiespectrum niet bekeken, hè?'

'Dat is al ooit gebeurd, maar er is niets interessants aan. Wat ziet u er dan in?'

'Mijn beste doctor Cimon, het is een welbekend psychologisch gegeven dat combinaties van rode en groene kleuren een vernietigend effect hebben op het geestelijk evenwicht. En hier hebben wij het geval dat het rood-groene chromopsychische beeld (om een technische uitdrukking te gebruiken) onvermijdelijk is en zich manifesteert onder omstandigheden die hoogst ongewoon zijn voor de menselijke geest. Het is heel wel mogelijk dat de chromopsychose de fatale grens bereikt door het ontstaan van hypertrofie van de drievoudige follikels, zodat er een cerebrale catatonia ontstaat.'

Cimon keek verslagen. Hij zei: 'Daar heb ik nog nooit van gehoord.'

'Natuurlijk niet,' zei Sheffield (het was zijn beurt om uit de hoogte te doen). 'U bent geen psycholoog. Ik neem niet aan dat u mijn beroepsovertuiging in twijfel trekt.'

'Nee, natuurlijk niet. Maar uit de laatste rapporten van de expeditie is toch heel duidelijk gebleken dat zij bezweken zijn aan iets dat lijkt op een ziekte van de ademhalingswegen.'

'Dat klopt, maar Rodriguez ontkent dat en u hebt zijn mening aanvaard.'

'Ik zei niet dat het een ziekte van de ademhalingswegen is. Ik zei dat het erop leek. En hoe valt dat te rijmen met uw chromo-ding?'

Sheffield schudde zijn hoofd. 'Jullie leken hebben toch rare opvattingen. Aangenomen dat er een fysiek effect bestaat, dan betekent het nog niet dat er geen mentale oorzaak is. Het meest overtuigende punt van mijn theorie is, dat rood-groenpsychose zich in eerste instantie voordoet als een psychogene infectie van de ademhalingswegen. Ik neem aan dat u niet op de hoogte bent van psychogene verschijnselen.'

'Nee, dat is niet mijn terrein.'

'Het mijne wel. Nu is het zo dat volgens mijn eigen berekeningen door het hoge zuurstofgehalte op deze planeet een psychogene infectie van de ademhalingswegen onvermijdelijk is en in vrij ernstige graad voorkomt. Bijvoorbeeld, u hebt de laatste avonden de maan, Zusje geloof ik, geobserveerd.'

'Ja, ik heb Ilium geobserveerd.' Zelfs nu meende Cimon de officiële naam te moeten gebruiken.

'U heeft er nauwkeurig en gedurende langere perioden naar gekeken? Met een kijker?'

'Ja.' Cimon ging zich steeds onbehaaglijker voelen.

'Ah,' zei Sheffield. 'Nu is het zo dat de kleuren van de maan de laatste avonden erg fel zijn geweest. U moet toch een kleine ontsteking van de slijmvliezen van de neus hebben bemerkt en een lichte keelpijn. Eigenlijk nog geen echte pijn, denk ik. Hebt u moeten niezen of hoesten? Is het slikken wat moeilijk?'

'Ik geloof dat...' Cimon slikte en ademde diep in. Hij probeerde het uit.

Toen sprong hij overeind met gebalde vuisten en zijn mond ging open en dicht als bij een vis. 'Grote melkweg, doctor Sheffield, u had niet het recht dit voor u te houden. Ik voel het. Wat moet ik doen, Sheffield? Het is toch niet ongeneeslijk. Verdomme, Sheffield' - zijn stem werd schril - 'waarom heb je dat niet eerder gezegd?'

'Omdat,' zei Sheffield kalm, 'er geen woord waar is van het hele verhaal. Niet één woord. Kleuren zijn niet gevaarlijk. Ga zitten, doctor Cimon. U ziet eruit als een dwaas.'

'En u zei,' sprak Cimon, helemaal in de war en met verstikte stem, 'dat het uw beroepsovertuiging was dat...'

'Mijn beroepsovertuiging! Alle kometen op een rijtje, Cimon, welke magische krachten ontleen jij aan een beroepsovertuiging. Een man kan liegen, of gewoon niet op de hoogte zijn, zelfs als het details van zijn eigen specialisatie betreft. Hij kan ervan overtuigd zijn het bij het rechte eind te hebben en toch nog mis zitten.

Kijk maar naar uzelf. U weet alles over het universum en ik weet niets meer dan dat een ster twinkelt en dat een lichtjaar erg lang duurt. En toch, toch slikt u een stukje onzinnige psychologie waarover een eerstejaars student zich dood zou lachen. Gelooft u niet, Cimon, dat het tijd wordt om die beroepsovertuiging te vergeten en wat meer aan coördinatie te gaan denken?'

Langzaam verdween alle kleur uit het gezicht van Cimon. Hij werd wasbleek. Zijn lippen trilden. Hij fluisterde: 'U hebt uw beroepsstatus misbruikt om mij voor gek te zetten.'

'Zo'n beetje, ja,' zei Sheffield.

'Ik heb nog nooit, nooit...' Cimon snakte naar lucht en begon opnieuw. 'Ik heb nog nooit iets laffers en onethischers meegemaakt.'

'Ik wilde u iets duidelijk maken.'

'O, dat heeft u gedaan, dat heeft u gedaan.' Cimon kwam weer langzaam bij en zijn stem begon weer normaal te klinken. 'U wilt dat ik die jongen met ons meeneem.'

'Dat klopt.'

'Nee, nee, en nog eens nee. Het was nee voordat u kwam en nu is het een miljoen keer nee.'

'Wat hebt u voor reden? Ik bedoel wat had u voor reden voordat ik binnenkwam?'

'Hij is psychotisch. Bij normale mensen is hij niet te vertrouwen.'

Grimmig zei Sheffield: 'Ik zou je erg dankbaar zijn als je het woord psychotisch niet meer wilt gebruiken. Je bent niet competent het te gebruiken. Als jij dan zo gevoelig bent wat professionele ethiek betreft, denk er dan tenminste aan om uit mijn professionele vaarwater te blijven, in mijn aanwezigheid althans. Mark Annuncio is helemaal normaal.'

'Na die scène met Rodriguez? Natuurlijk, natuurlijk.'

'Mark had het recht die vraag te stellen. Het was zijn werk en zijn plicht. Rodriguez had niet het recht zo lomp te doen.'

'Ik moet eerst aan Rodriguez denken, als je het niet erg vindt.'

'Waarom? Mark Annuncio weet veel meer dan Rodriguez. Hij weet veel meer dan jij en ik weten. Wil jij een goed rapport maken of vanwege een kleine ijdelheid alles laten lopen?'

'Jouw verklaringen over wat de jongen allemaal weet imponeren me niet. Ik ben ervan overtuigd dat hij als papegaai zijn nut heeft, maar hij begrijpt niets. Het is mijn plicht erop toe te zien dat hij kennisneemt van alle beschikbare gegevens, omdat het Bureau het nu eenmaal bevolen heeft. Ze hebben me niet om raad gevraagd, maar goed. In dat opzicht wil ik wel meewerken. Hij kan die gegevens hier in het schip krijgen.'

Sheffield zei: 'Dat is niet adequaat genoeg, Cimon. Hij moet ter plaatse zijn. Hij zou dingen kunnen zien die zelfs specialisten ontgaan.'

IJzig zei Cimon: 'Dat is heel waarschijnlijk. Maar het antwoord, Sheffield, is nee. Er zijn geen argumenten om mij te overtuigen.'

'Omdat ik u voor gek heb gezet?'

'Omdat u de meest fundamentele verplichtingen van beroepsmensen geweld hebt aangedaan. Geen enkele zichzelf respecterende specialist zou ooit zijn kennis misbruiken om iemand die niet thuis is op zijn vakgebied te misleiden.'

'Dus ik heb u voor gek gezet.'

Cimon draaide zich om. 'Ga nu weg alstublieft. Er zullen geen verdere gesprekken tussen ons meer plaatsvinden, behalve de hoogstnoodzakelijke, gedurende deze reis.'

'Als ik ga,' zei Sheffield, 'dan zouden de andere jongens dit te weten kunnen komen.'

Cimon sprong op. 'Gaat u deze kleine affaire navertellen?' Er was een koude glimlach rond zijn lippen, die plaats maakte voor een minachtende uitdrukking. 'Dan maakt u bekend wat voor gemene lafaard u bent.'

'Ik betwijfel of ze dat ernstig zullen opvatten. Iedereen weet dat psychologen hun kleine grapjes hebben. Bovendien zullen ze het te druk hebben met u uitlachen. U weet wel - de befaamde doctor Cimon bang voor een zere keel en smekend om genade na een paar geheimzinnige woorden, vol onzin.'

'Wie zal u geloven?' schreeuwde Cimon.

Sheffield hief zijn rechterhand omhoog. Tussen wijsvinger en duim had hij een klein rechthoekig voorwerp, voorzien van draadjes en knopjes.

'Een vestzakrecorder,' zei hij. Hij raakte een van de knopjes aan en opeens zei Cimon's stem, 'Zo, doctor Sheffield, wat is er aan de hand?'

Het klonk hoogdravend, gebiedend en zelfs een beetje zelfvoldaan.

'Geef dat hier!' Cimon sprong op de magere psycholoog af.

Sheffield hield hem van zich af. 'Gebruik geen geweld, Cimon. Niet zo lang geleden was ik nog amateur worstelaar. Ik zal het goed met je maken.'

Cimon wrong nog steeds om los te komen en had stikkend van woede al zijn waardigheid vergeten. Sheffield hield hem op een armlengte afstand en duwde hem langzaam verder van zich af.

Sheffield zei: 'Als Mark en ik beiden mee mogen, dan zal niemand hier ooit iets over horen.'

Langzaam kalmeerde Cimon. 'Krijg ik dat ding dan?' hijgde hij. 'Nadat Mark en ik op het terrein van de vestiging zijn.'

'Moet ik ú vertrouwen?' Het leek alsof hij dit zo minachtend mogelijk wilde zeggen.

'Waarom niet? U kunt er vast op vertrouwen dat ik dit laat afdraaien als we niet mee mogen. Eerst zal ik het Vernadsky voorspelen. Hij zal het prachtig vinden. U kent zijn soort humor.'

Zo zacht, dat het bijna niet te verstaan was zei Cimon: 'U en de jongen kunnen meekomen.' En toen iets luider: 'Maar vergeet dit niet, Sheffield. Als we terug zijn op de Aarde dan sleep ik je voor de Centrale commissie van de G.G.B.W. Dat beloof ik je. U zult uw beroep niet meer mogen uitoefenen.'

'Ik ben niet bang voor het Galactisch genootschap ter bevordering van wetenschappen.' Hij articuleerde duidelijk. 'Waar wilt u me per slot van rekening van beschuldigen? Gaat u deze opname afdraaien als bewijsstuk? Laten we er niet al te zwaar aan tillen. U zult uw eigen... eh... vergissing nooit laten horen aan al die hoge pieten van drieëntachtigduizend werelden.' Hij glimlachte vriendelijk en maakte dat hij wegkwam. Maar toen hij de deur achter zich gesloten had, verdween zijn glimlach. Hij had het niet leuk gevonden dit te doen. En nu hij het achter de rug had vroeg hij zich af of het de moeite waard was geweest er zo'n vijand bij te krijgen.

 

19

 

Vlak bij de oorspronkelijke vestigingsplaats op Junior stonden nu zeven tenten. Vanaf de lage richel waarop hij stond kon Nevile Fawkes ze allemaal zien. Ze stonden er nu al zeven dagen.

Hij keek omhoog naar de lucht. Boven hem zweefden dichte wolken die vol regen zaten. Daar was hij blij om. Met de twee zonnen achter die wolken was het diffuse licht grijswit. Daardoor werden de dingen bijna normaal.

De wind was vochtig en tamelijk schraal, als rond april in Vermont. Fawkes kwam uit New England en vond deze overeenkomst prettig. Over een uur of vier, vijf zou Lagrange I ondergaan en zouden de wolken rossig van kleur worden. Het landschap zou dreigend donker worden dan. Maar Fawkes was van plan voor die tijd bij de tenten terug te zijn.

Zo dicht bij de equator en toch zo koel! Dat zou wel veranderen over enkele duizenden jaren. Als het ijs verdween zou de lucht warmer worden en de grond opdrogen. Oerwouden en woestijnen zouden zich vormen. Het waterniveau van de oceanen zou langzaam hoger worden en talloze eilanden overspoelen. De twee grote rivieren zouden binnenzeeën worden en de indeling van het ene grote continent van Junior veranderen; misschien zouden er meerdere kleine continenten ontstaan.

Hij vroeg zich af of de vestiging dan ook overspoeld zou worden. Waarschijnlijk wel, dacht hij. Misschien zou dat de vervloeking opheffen.

Hij begreep heel goed waarom de Confederatie er zo op gebrand was het mysterie van die eerste vestiging op te lossen. Zelfs als het eenvoudig om een epidemie ging, moest er een bewijs komen. Wie zou er anders op deze wereld willen wonen? Het 'fopaas'-bijgeloof kwam meer voor dan alleen bij ruimtevaarders.

En hijzelf... Het eerste bezoek aan het terrein van de vestiging was niet zo erg geweest, al was hij blij om uit de regen en de schemering te zijn. De weg terug was erger. Het was moeilijk om in slaap te vallen bij de gedachte dat er zo'n duizenden mysterieuze doden verspreid lagen, slechts van hem gescheiden door zoiets onsubstantieels als tijd.

Met medische onbewogenheid had Novee de graven van een stuk of tien oude kolonisten uitgespit. (Fawkes kon het niet en keek ook niet naar de stoffelijke resten.) Er waren alleen nog wat poreuze beenderen, had Novee gezegd, waaruit niets kon worden opgemaakt.

'Het lijkt alsof er iets abnormaal is aan die botresten,' zei hij.

Toen ze nadere uitleg vroegen, gaf hij toe dat die effecten ook veroorzaakt zouden kunnen zijn doordat die beenderen honderd jaren lang waren blootgesteld aan de vochtige grond. Fawkes had een theorie opgezet die hem zelfs achtervolgde in de uren dat hij wakker was. Het betrof een ongrijpbaar ras van intelligente wezens dat onder de grond woonde en dat die eerste kolonie een eeuw geleden met dodelijke volharding achtervolgde.

Hij fantaseerde een stille bacteriologische oorlogsvoering. Hij kon ze zien in laboratoria onder de wortels van de bomen, hun sporenstoffen cultiverend, in afwachting tot ze er een vonden die uitwerking had op het menselijk lichaam. Misschien kidnapten ze wel kinderen om op te experimenteren.

En toen ze gevonden hadden wat ze zochten dreven de sporen in giftige wolken stil boven de vestiging...

Fawkes wist goed dat dit alles fantasie was. Hij had dit in slapeloze nachten zonder enig bewijs en met een raar gevoel in zijn maag bedacht. En toch, alleen in het bos keerde hij zich meer dan eens plotseling om in de afschuwelijke overtuiging dat er heldere ogen naar hem keken vanuit de Lagrange I-schaduw van een boom.

Maar hoe afwezig hij ook was, Fawkes ontging niets van de vegetatie die hij passeerde. Opzettelijk was hij vanuit het kamp een nieuwe richting ingeslagen, maar iets nieuws zag hij niet. Junior's bossen waren niet erg dicht of ontoegankelijk. Ze versperden hem nauwelijks de weg. De kleine bomen (er waren er maar weinig die groter waren dan drie meter, hoewel hun wortels bijna net zo groot waren als die van een normale boom op de Aarde) stonden betrekkelijk ver van elkaar af. Fawkes had een ruw schema opgesteld om het plantenleven op Junior in een classificatie onder te brengen. Hij was zich bewust van het feit dat hij hierdoor eventueel aan zijn eigen onsterfelijkheid werkte.

Er was bijvoorbeeld een scharlaken 'bajonetboom'. Diens grote scharlaken bloemen trokken wezens aan die op insecten leken en er hun nesten in bouwen, 's Nachts (waardoor of hoe had Fawkes niet kunnen ontdekken) kwam uit alle bloemen van een bepaalde boom een glanzendwitte stamper te voorschijn. Die stampers waren zestig centimeter lang, net alsof iedere bloem plotseling met een bajonet was uitgerust. De volgende dag waren de bloemen bevrucht en sloten zich de bloembladeren rond de stamper, met insecten en al. De ontdekker, Makoyama, had het een 'bajonetboom' genoemd, maar Fawkes was zo vrij er een nieuwe naam aan te geven: Migrania Fawkesii.

De bomen hadden één ding gemeen. Hun hout was ongelooflijk taai. Het zou tot de taak van de biochemicus behoren de aard van de cellulosemolecuul te determineren en tot de taak van de biofysicus om te ontdekken hoe er water door het ondoordringbare houtweefsel geleid kon worden. Fawkes wist uit ervaring dat de bloemen eraf getrokken konden worden, maar dat de takken maar moeilijk zouden buigen en al helemaal niet afgebroken konden worden. Met zijn zakmes kon hij er niet eens in kerven.

De oorspronkelijke kolonisten hadden bij de ontginning van hun land de bomen kennelijk uit moeten graven.

Bij de Aarde vergeleken was er bijna geen fauna in de bossen aanwezig. Het was misschien aan de ijstijd te wijten. Dat wist Fawkes niet.

De insectachtige wezens hadden allemaal twee vleugels. Die vleugels leken op vederachtige blaadjes die geen geluid maakten. Er waren blijkbaar geen bloedzuigers.

De enige ervaring met dieren die de moeite waard was geweest hadden ze gehad toen er een groot wezen over het kamp vloog. Ze moesten een zeer snelle film gebruiken om de vorm van het beest vast te kunnen leggen, want het vloog met zulke hoge snelheden laag over de kamptenten, waarschijnlijk uit nieuwsgierigheid, dat het onmogelijk was het met het blote oog te bekijken.

Het had vier vleugels, waarvan de voorste twee eindigden in krachtige, vliezige klauwen die bijna onbehaard waren en kennelijk voor de draagkracht zorgden. Het achterste paar dat met een soort dons overdekt was sloeg snel heen en weer.

Rodriguez stelde de naam Tetrapterus voor.

Fawkes liet zijn herinneringen even rusten omdat hij een grassoort ontdekte die hij nog niet eerder had gezien. Het groeide in dichte pollen en elke stengel splitste zich bovenaan in drieën. Hij pakte zijn vergrootglas en voelde voorzichtig aan een van de stengels. Net als de andere grassoorten op Junior was het...

Toen hoorde hij geritsel achter zich - onmiskenbaar. Hij luisterde een moment, maar zijn eigen hartslag overstemde het geluid, en hij draaide zich om. Een menselijk uitziend wezen dook weg achter een boom.

Fawkes' ademhaling stokte. Hij tastte naar het straalpistool dat hij bij zich droeg, maar zijn hand scheen verlamd.

Was zijn fantasie dan toch geen fantasie? Was Junior toch bewoond?

Verdoofd stond Fawkes achter een andere boom. Maar hij moest iets doen, dat wist hij. Hij kon niet aan de anderen rapporteren: 'Ik zag iets levends. Het had het antwoord op alles kunnen zijn, maar ik was bang en liet het ontsnappen.'

Hij moest iets doen.

Meteen achter de boom waarachter het wezen zich verborgen hield stond een 'kelkboom'. Hij stond in bloei en de witte en crèmekleurige bloemen wachtten met hun kelken omhoog op de regen die spoedig zou gaan vallen. Er klonk een scherp gekraak toen er een bloem afbrak en witte bladeren dwarrelden naar beneden.

Het was geen verbeelding. Er was iets achter die boom.

Fawkes haalde diep adem en sprong te voorschijn met zijn straalpistool in de hand en met het voornemen bij het geringste teken van gevaar te schieten.

Toen riep er een stem: 'Niet doen. Ik ben het maar.' En een bang, maar onmiskenbaar menselijk gezicht kwam van achter de boom te voorschijn.

Het was Mark Annuncio.

Fawkes bleef midden in een pas staan en staarde hem aan. Uiteindelijk slaagde hij erin te stamelen: 'Wat doe jíj hier?'

Mark zei, met een blik op het straalpistool in de hand van de ander: 'Ik was u gevolgd.'

'Waarom?'

'Om te zien wat u deed. Het interesseerde me wat u zou gaan vinden. Ik dacht dat u me terug zou sturen als u me zag.'

Fawkes merkte opeens dat hij nog steeds zijn wapen in de hand had en stopte het weg. Pas na een derde poging kreeg hij het in de holster.

De eerste dikke regendruppels begonnen te vallen. Bars zei Fawkes: 'Zeg niets hierover tegen de anderen.'

Vijandig gestemd keek hij naar de jongeman en in stilte ging ieder zijns weegs naar het kamp terug.

 

20

 

Een centrale ruimte van prefab materiaal was aan de zeven tenten toegevoegd en de groep was daar samengekomen, aan de grote tafel gezeten.

Het was een groots moment, maar iedereen nam een afwachtende houding aan. Vernadsky, die in zijn studententijd zelf kookte, had de leiding. Hij haalde een of ander dampend gerecht van een kookplaat en zei: 'Iemand trek in calorieën?'

Kwistig schepte hij het goedje op.

'Het ruikt wel lekker,' zei Novee aarzelend.

Hij prikte een stuk vlees aan zijn vork. Het zag er purperkleurig uit en het was taai, ondanks het koken. De reepjes groen er omheen leken minder hard, maar ook minder eetbaar.

'Nou,' zei Vernadsky, 'eet dan. Stop het maar in je mond. Ik heb het geproefd en het smaakt lekker.'

Hij propte zijn mond vol en kauwde. Hij bleef kauwen. Taai, maar wel lekker.'

Somber zei Fawkes: Waarschijnlijk gaan we er dood aan.'

'Onzin,' zei Vernadsky. 'De ratten hebben er al twee weken van gegeten.'

Twee weken is niet lang,' zei Novee.

Rodriguez zei: 'Van één hap zullen we niet doodgaan. Zeg, het is echt lekker.'

En het was zo. Daar waren ze het allemaal over eens. Als de gewassen en het vlees van Junior al eetbaar waren, dan smaakte het niet eens zo slecht. Het was bijna ondoenlijk om het graan tot bloem te vermalen, maar als dat eenmaal gebeurd was dan kon er brood van gebakken worden met een hoog proteïnegehalte. Er stond een brood op tafel, zwaar en donker. Dat smaakte ook niet slecht.

Fawkes had het plantenleven op Junior bestudeerd en was tot de conclusie gekomen dat een kleine halve hectare, goed uitgezaaid en bevloeid, tienmaal zoveel gras voor het vee op zou brengen als een zelfde oppervlakte op de Aarde.

Sheffield was onder de indruk geweest; hij had over Junior gesproken als over de graanschuur van honderden werelden, maar Fawkes had zijn eigen verklaring met een schouderophalen afgedaan.

'Fopaas,' had hij gezegd.

Een week daarvoor ongeveer waren ze opgeschrikt door het feit dat de hamsters en witte ratten geweigerd hadden enkele van de nieuwe plantesoorten die Fawkes meebracht te eten. Het vermengen van kleine beetjes van deze soorten met het groen dat ze normaal aten had tot gevolg gehad dat de dieren die er toch van gegeten hadden doodgingen.

De oplossing?

Niet helemaal bevredigend. Een paar uur later kwam Vernadsky terug en zei kalm: 'Koper, lood en kwik.'

'Wat?' zei Cimon.

'Die planten. Ze hebben een hoog metaalgehalte. Waarschijnlijk een ontwikkeling om tegen opeten beschermd te worden.

'De eerste kolonisten...' begon Cimon.

Nee, dat is onmogelijk. De meeste planten zijn in orde. Alleen deze niet, en er is geen mens die ze zal eten.'

'Hoe weet je dat?'

'Omdat de ratten ze ook niet aten.'

'Dat zijn ratten.'

Daar had Vernadsky op gewacht. Dramatisch zei hij: 'Jullie mogen deze martelaar voor de wetenschap heilig verklaren, want ik heb ervan gegeten.'

'Wat?' gilde Novee.

'Maar één hapje, ben maar niet bang. Ik ben een voorzichtige martelaar. Maar in ieder geval, dat spul is bitter als strychnine. Maar wat kan je anders verwachten. Als een planeet vol zit met lood om dieren weg te houden, wat heeft de plant er dan nog voor voordeel van als een dier het pas merkt als hij eraan dood gaat. Bovendien zit er als waarschuwing een bittere smaak aan. En de combinatie waarschuwing en straf maakt de truc compleet.'

'Daar komt nog bij,' zei Novee, 'dat de kolonisten niet aan een zware metaalvergiftiging zijn bezweken. De symptomen leken er niet op.'

Iedereen wist donders goed wat die symptomen dan wel waren. Sommigen kenden de medische termen en de rest de lekentermen. Moeizame en pijnlijke ademhaling in steeds ernstiger graad. Daar leek het tenminste op.

Fawkes legde zijn vork neer. 'Stel je voor dat dit spul wat alkaloïde bevat dat de zenuwen van de longspieren verlamt.'

'Ratten hebben ook longspieren,' zei Vernadsky, 'en zij gaan er niet aan dood.'

'Misschien is er een cumulatieve factor?'

'Goed, goed. Schakel tegen de tijd dat je ademhaling moeizaam wordt maar weer over op de scheepsrantsoenen en kijk of je er beter van wordt. Maar psychosomatische klachten tellen niet mee.'

Sheffield gromde: 'Dat is mijn vak, maak je daar maar geen zorgen over.'

Fawkes haalde een paar keer diep adem. Met tegenzin bracht hij weer een stuk vlees naar zijn mond.

Aan een hoek van de tafel zat Mark Annuncio te eten, langzamer dan de rest; hij dacht aan een artikel van Norris Vinograd over smaak en reuk. Vinograd had een smaak-reukclassificatie gemaakt op basis van schema's van vermindering van enzymen in de papillen. Annuncio wist niet wat het precies betekende, maar hij herinnerde zich de symbolen, hun waarden en de beschrijvende definities.

Terwijl hij de smaak van het gerecht onderbracht in drie subclassificaties hield hij op met eten. Zijn taak zat erop. Zijn kaken deden pijn van het moeizame kauwen.

 

21

 

Het werd avond en Lagrange I stond laag aan de hemel. Het was een prachtige dag geweest, redelijk warm en Boris Vernadsky had een tevreden gevoel. Hij had interessante metingen verricht en zijn felgekleurde trui was van uur tot uur terwijl de positie van de zonnen veranderde, op een fascinerende manier van kleur verwisseld.

Zijn schaduw was lang en rood, alleen het onderste gedeelte was grijs door de schaduw van Lagrange II. Hij stak een arm uit en die wierp twee schaduwen. Een van een vage kleur oranje, ongeveer vijf meter ver weg en op anderhalve meter afstand een tweede, in dezelfde richting, maar van een nog vager blauw. Als hij er tijd voor had zou hij een prachtig stel schaduwgrammen kunnen maken.

Die gedachte maakte hem zo blij dat hij het niet erg vond dat Mark Annuncio hem vanuit de verte gadesloeg.

Hij zette zijn nucleometer neer en wenkte. 'Kom hier.'

Beschroomd kwam de jongen dichterbij. 'Dag.'

'Is er iets?'

'Ik keek... keek alleen.'

'O. Nou, blijf dan maar kijken. Weet je wat ik aan het doen ben?'

Mark schudde zijn hoofd.

'Dit is een nucleometer,' zei Vernadsky. 'Je moet hem op deze manier in de grond zetten. Bovenaan zit een krachtveldgenerator die door iedere rots heen gaat.' Terwijl hij sprak leunde hij op de nucleometer en duwde hem een centimeter of zestig in de rotsige bodem. 'Zie je.'

Mark's ogen straalden en Vernadsky voelde zich gevleid. De chemicus zei: 'Langs de kanten van die poot zitten microscopisch kleine atoomkopjes die ongeveer een miljoen moleculen van de rots verdampen en ze tot atomen afbreken. De atomen worden weer verdeeld in nucleaire massa en lading en de resultaten kunnen meteen worden afgelezen van de meter hier. Kun je het volgen?'

'Ik weet het niet, maar het is goed dat ik het weet.'

Vernadsky glimlachte en zei: 'Uiteindelijk krijgen we cijfers van de verschillende elementen in de bodem. Ze zijn praktisch hetzelfde als op alle zuurstof-waterplaneten.'

Ernstig zei Mark: 'De planeet met het meeste silicium die ik ken is Lepta, namelijk 32,765 procent. Op de Aarde is het percentage slechts 24,826. Gewichtsprocenten dan.'

Vernadsky's glimlach verdween. Droog zei hij: 'Heb je de cijfers van alle planeten, jongen?'

'O nee. Dat kon niet. Ik geloof niet dat ze alle onderzocht zijn. Het handboek van Bischoon en Spenglow geeft maar cijfers van 21 854 planeten, en die ken ik natuurlijk allemaal.'

Vernadsky zei met een duidelijk minderwaardigheidsgevoel: 'De elementenspreiding op Junior is groter dan normaal. Er is weinig zuurstof. Ik schat het op 42,113. Ook silicium is maar 22,722. De zware metalen komen tien tot honderd keer zo geconcentreerd voor als op de Aarde. Dat is niet zomaar een plaatselijk verschijnsel, want de dichtheid van Junior is vijf procent hoger dan die van de Aarde.

Vernadsky wist niet waarom hij dat kind alles vertelde. Gedeeltelijk, dacht hij, omdat het prettig was dat er iemand luisterde. Een man wordt eenzaam en gefrustreerd als er niemand is om mee over zijn vakgebied te praten.

Hij ging door met zijn les. 'Aan de andere kant zijn ook de lichtere elementen beter verdeeld. De stoffen in de oceaan bestaan niet hoofdzakelijk uit natriumchloride, zoals op de Aarde. De oceanen van Junior bevatten een respectabel gehalte aan magnesiumzouten. Dat veroorzaakt wat ze die 'vreemde lichten' noemen. Dat zijn de elementen lithium, beryllium en borium. Ze zijn alle lichter dan koolstof maar op de Aarde komen ze zeer zelden voor en dat geldt voor alle andere planeten ook. Junior is er daarentegen rijk aan. Drie of bijna vier tiende procent van de bodem, vergeleken met vier duizendste op de Aarde.'

Mark trok de ander aan zijn mouw. 'Heeft u een lijst van cijfers van alle elementen? Mag ik hem zien?'

'Jawel hoor.' Hij haalde een opgevouwen stuk papier uit zijn zak.

Hij grinnikte toen Mark het velletje aanpakte en zei: 'Als je de cijfers maar niet bekendmaakt, voordat ik het gedaan heb.'

Mark keek er even naar en gaf het papier terug.

'Heb je het al gelezen?' vroeg Vernadsky verbaasd.

'Ja,' zei Mark in gedachten. 'Ik heb ze allemaal gezien.' Hij draaide zich om en liep weg zonder nog iets te zeggen.

De laatste stralen van Lagrange I verdwenen achter de horizon.

Vernadsky staarde Mark na en haalde zijn schouders op. Hij haalde zijn nucleometer uit de grond en liep langzaam terug naar het tentenkamp.

 

22

 

Sheffield was tamelijk gelukkig. Mark deed het beter dan hij had verwacht. Hij praatte wel nauwelijks, maar dat was niet erg. Hij toonde tenminste belangstelling en was niet chagrijnig. En hij had geen driftbuien.

Vernadsky had Sheffield zelfs verteld dat Mark de vorige avond heel normaal met hem had gesproken, zonder stemverheffing van welke kant dan ook, over planetaire bodemanalyse. Vernadsky had er een beetje om gelachen en gezegd dat Mark de bodemanalyse van twintigduizend planeten kende en dat hij de jongen op een goede dag zou vragen ze allemaal op te noemen, alleen maar om te zien hoe lang dat zou duren.

Mark zelf had niets gezegd. Hij was de hele morgen in zijn tent gebleven. Sheffield had binnengekeken, had hem op zijn bed zien zitten terwijl hij naar zijn voeten staarde, en hem aan zijn lot overgelaten.

Sheffield had het gevoel dat hij een werkelijk briljant idee van zichzelf nodig had. Een echt briljant idee.

Tot dusver was er niets gebeurd. Een hele maand lang niets gebeurd. Rodriguez beweerde nog steeds dat er geen ziektekiemen waren. Vernadsky verklaarde dat er geen mogelijkheid tot voedselvergiftiging bestond. Novee schudde zijn hoofd van nee als er suggesties over een gestoorde stofwisseling werden gedaan. 'Wat is er voor bewijs?' bleef hij zeggen.

Het kwam erop neer dat een fysische doodsoorzaak dan ook niet mogelijk was volgens de mening van de deskundigen. Maar toch waren er mannen, vrouwen en kinderen gestorven. Er moest een reden voor zijn. Zou er een psychologische oorzaak zijn?

Tegen Cimon had hij een grapje over die mogelijkheid gemaakt voordat ze ter plaatse waren, maar nu werd het tijd er eens serieus over te gaan denken. Waren de kolonisten tot zelfmoord gedreven? Waarom? De mensheid had tienduizenden planeten gekoloniseerd zonder dat hun geestesgesteldheid erdoor was aangetast. Het kwam erop neer dat het percentage zelfmoorden, zowel als het aantal psychoses op de Aarde, hoger lag dan ergens anders in de Melkweg.

Daar kwam nog bij dat de kolonie wanhopig om medische bijstand had gesmeekt. Ze hadden niet willen sterven.

Waren ze in de war geraakt? Speciaal die ene groep? Zodat meer dan duizend mensen er de dood door vonden? Onwaarschijnlijk. Daar zou ook wel geen bewijs voor te vinden zijn. Het vestigingsterrein was door en door onderzocht. Niets. Een eeuw vol vochtigheid had niets overgelaten dat bij zou kunnen dragen tot de oplossing van het mysterie.

Hij bevond zich in een vacuüm. Hij had er een hulpeloos gevoel door. De anderen hadden tenminste gegevens, iets om op door te bouwen. Voor hem was er niets.

Hij was weer bij Mark's tent gekomen en keek automatisch naar binnen. De tent was leeg. Hij keek rond en zag Mark nog net het kamp uitwandelen in de richting van de bossen.

Sheffield schreeuwde hem na: 'Mark, wacht even, ik ga mee!'

Mark stopte, aarzelde even, maar besloot toen toch maar te wachten tot Sheffield hem met zijn lange benen had ingehaald.

Sheffield zei: 'Waar ga je naar toe?' (Zelfs na dat eind rennen hijgde hij nog niet, dank zij de rijke atmosfeer van Junior.)

Mark keek hem kwaad aan. 'Naar het verkenningsvaartuig.'

'O?'

'Ik heb nog geen kans gehad om het te bekijken.'

'Hoezo? Je hebt kansen genoeg gehad,' zei Sheffield. 'Je hebt Fawkes de hele reis met arendsogen zitten bekijken.'

Mark fronste zijn voorhoofd. Toen was iedereen erbij. Ik wil het op mijn eigen gelegenheid zien.'

Sheffield voelde zich niet op zijn gemak. De jongen was kwaad. Hij kon beter maar meegaan en zien uit te vinden wat er aan de hand was. Hij zei: 'Nu je het er toch over hebt, ik zou het verkenningsvaartuig ook wel eens beter willen bezichtigen. Heb je er bezwaar tegen dat ik meega?'

Mark aarzelde. Toen zei hij: 'Als u wilt.' Het was niet bepaald een vriendelijke uitnodiging.

'Wat heb je daar bij je, Mark?' vroeg Sheffield.

'Een boomtak. Ik heb hem er met een trillingsveldpistool afgeschoten. Ik heb hem meegenomen voor het geval iemand me wilde tegenhouden.' Hij zwaaide er zo hard mee dat hij een fluitend geluid maakte.

'Waarom zou iemand je willen tegenhouden, Mark. Ik zou hem maar weggooien. Hij is hard en zwaar. Je zou er iemand mee kunnen verwonden.'

Koppig liep Mark door 'Ik gooi hem niet weg.'

Sheffield dacht even na en besloot dat het beter was een ruzie te vermijden op dit moment. Hij deed er beter aan achter de oorzaak van Mark's vijandigheid te komen. 'Al goed,' zei hij.

Het verkenningsvaartuig lag op een open plek en zijn metalen romp weerkaatste een heldergroen licht. (Lagrange II was nog niet op.)

Mark keek voorzichtig rond.

'Er is niemand te bekennen, Mark,' zei Sheffield.

Ze klommen aan boord. Het was een groot vaartuig. Het had in drie keer zeven mensen en alle nodige voorraad hierheen vervoerd.

Sheffield keek met iets van ontzag naar het bestuurspaneel. Hij zei: 'Moet je je voorstellen, een botanicus als Fawkes die dat allemaal kan bedienen, terwijl het niets te maken heeft met zijn vakgebied.'

'Ik kan hem ook besturen,' zei Mark opeens.

Sheffield staarde hem verbaasd aan. 'Jij?'

'Ik heb naar doctor Fawkes gekeken toen we hierheen kwamen. Ik weet precies wat hij deed. Bovendien is er een handboek voor het geval van pech. Ik kreeg het te pakken en heb het gelezen.'

Luchtig zei Sheffield: 'Dat is prachtig allemaal. Dus in geval van nood hebben we een reservepiloot.'

Hij draaide Mark de rug toe en zag dus de tak niet, waarmee hij op zijn hoofd werd geslagen. Hij hoorde ook Mark's trillende stem niet zeggen: 'Het spijt me, doctor Sheffield.' Hij voelde eigenlijk niet eens de klap waardoor hij knockout ging.

 

23

 

Door het dreunen bij de landing, dacht Sheffield later, kwam hij voor het eerst weer bij kennis. Er was een vreemd gonzend gevoel in zijn hoofd dat hij niet begreep.

Het geluid van Mark's stem dreef naar hem toe. Dat was zijn eerste ervaring. Toen hij probeerde op een knie overeind te komen voelde hij zijn hoofd bonzen.

Een tijdlang was Mark's stem slechts een verzameling klanken die hem niets zeiden. Toen begonnen zij samen te vloeien tot woorden. En veel later, toen hij zijn ogen opendeed, maar ze onmiddellijk weer sloot vanwege de scherpte van het licht, kon hij zelfs hele zinnen begrijpen. Hij bleef half liggen, met een knie onder zich.

Mark zei net hijgend en met een hoge stem, '...duizend doden. Alleen maar graven. En niemand weet waarom.'

Toen hoorde Sheffield een gegrom dat hij niet thuis kon brengen. Een schorre, diepe stem.

Toen Mark weer. 'Het is waar. Waarom denkt u dat al die geleerden aan boord waren?'

Met veel pijn en moeite kwam Sheffield overeind. Hij bracht zijn hand naar zijn hoofd en zag toen dat er bloed aan zat. Al zijn haar was aan elkaar geklonterd van het bloed. Kreunend liep hij naar de deur van de bestuurscabine. Hij greep naar de klink en drukte die omlaag.

De landingstrap was uitgezet Even stond hij bovenaan te zwaaien, bang dat hij niet op zijn benen kon blijven staan.

Stuk voor stuk merkte hij een aantal dingen op. De beide zonnen stonden hoog aan de hemel en driehonderd meter verderop stond een gigantische stalen cilinder, de Triple G, met zijn neus hoog boven de kleine bomen uit.

Mark stond onder aan de trap, omringd door bemanningsleden. De mannen hadden een ontbloot bovenlijf en waren bijna zwartverbrand door de ultraviolette stralen van Lagrange I (Dank zij de dichte atmosfeer en de dikke laag ozon waren die ultraviolette stralen te verdragen.)

Het bemanningslid dat het dichtst bij Mark stond leunde op een honkbalslaghout. Een andere gooide een bal op en ving hem weer op. Een aantal anderen hadden handschoenen aan.

Wat gek, dacht Sheffield verward, Mark is midden op een honkbalveld geland.

Mark keek op en zag hem. Opgewonden schreeuwde hij: 'Vraag het hem dan. Vraag het hem. Doctor Sheffield, is er niet eerder een expeditie op deze planeet geweest en zijn niet alle mensen daarvan op een mysterieuze manier gestorven?'

Sheffield probeerde te zeggen 'Mark, was doe je?' maar hij kon niet. Toen hij zijn mond opendeed kon hij alleen maar kreunen. Het bemanningslid met het slaghout zei: 'Vertelt deze blaaskaak de waarheid, meneer?'

Sheffield hield zich aan de leuning vast met twee zwetende handen. Het gezicht van het bemanningslid werd wazig. Het gezicht had dikke lippen en onder de brede wenkbrauwen gloeiden twee kleine oogjes. Het gezicht danste nu op en neer. Toen kwam de trap naar boven en viel op zijn hoofd. Plotseling grepen zijn handen in de aarde en voelde hij een koude pijn op zijn jukbeen. Hij gaf het gevecht op en verloor weer zijn bewustzijn.

 

24

 

De tweede keer werd hij met veel minder pijn wakker. Hij lag in bed dit keer en twee vage gezichten bogen zich over hem heen. Hij zag iets langs en duns voor zijn ogen en een stem zei vlak bij zijn gonzende oren: 'Nu komt hij bij, Cimon.'

Sheffield sloot zijn ogen. Op de een of andere manier wist hij dat zijn schedel in het verband zat.

Hij bleef een paar minuten stil liggen en haalde diep adem. Toen hij zijn ogen weer opende waren de gezichten boven hem helder. Novee's ronde gezicht was er een van, met een kleine ernst-rimpel vlak boven de ogen, maar het verdween toen Sheffield zei: 'Ha, Novee.'

De andere was Cimon met strakke kaken en kwaad, en toch op de een of andere manier met een blik van triomf in zijn ogen.

Sheffield vroeg: 'Waar ben ik?'

Koud zei Cimon: 'In de ruimte, doctor Sheffield. Al twee dagen.'

'Al twee dagen...' Van schrik dééd Sheffield zijn ogen verder open.

Novee interrumpeerde: 'U heeft een ernstige hersenschudding gehad, bijna een fractuur. U moet rustig blijven.'

'Wat is er geb... Waar is Mark? Waar is Mark?'

'Rustig. Rustig maar.' Novee legde een hand op Sheffield's beide schouders en drukte hem terug in de kussens.

Cimon zei: 'Die jongen van u is onder arrest. Als u wilt weten waarom, hij heeft opzettelijk muiterij aan boord veroorzaakt en daardoor de veiligheid van vijf man in gevaar gebracht. We waren bijna gekrepeerd in ons tijdelijke kamp omdat de bemanning meteen wilde vertrekken. Hij en de kapitein haalden hen over ons op te pikken.'

Sheffield herinnerde het zich vaag nu. Mark stond daar met een man die een slaghout vasthield. En Mark zei '... duizend doden.'

Met geweldige inspanning wist de psycholoog zich op een elleboog op te richten 'Luister Cimon, ik weet niet waarom Mark dat gedaan heeft, maar laat me met hem praten. Ik kom er wel achter'

Cimon zei: 'Dat is niet nodig. Dat horen we bij de rechtszitting wel.'

Sheffield probeerde Novee's arm die hem tegenhield weg te vegen. 'Waarom zo formeel Waarom betrek je het Bureau erbij? We kunnen dit toch onder elkaar regelen.'

'Dat is precies wat we van plan zijn. De kapitein is gemachtigd om rechtszittingen te presideren die betrekking hebben op misdaden en wangedrag in de ruimte.'

'De kapitein. Een rechtszitting hier? Aan boord? Cimon, laat dat niet toe. Dat is moord.'

'Helemaal niet. Het wordt een echte en eerlijke zitting. Ik ben het volkomen met de kapitein eens. De discipline verlangt rechtspraak.'

Niet op zijn gemak zei Novee: 'Luister Cimon. Ik wilde dat je het niet deed. Met zijn conditie kan hij dat niet aan.'

'Dat is dan jammer,' zei Cimon.

Sheffield zei: 'Maar je begrijpt het niet. Ik ben verantwoordelijk voor de jongen.'

'In tegendeel. Ik begrijp het wel,' zei Cimon. 'Daarom heb ik gewacht tot u weer bij bewustzijn was. U staat met hem terecht.'

'Wat!'

'U bent verantwoordelijk voor zijn daden. En wat het belangrijkste is, u was erbij toen hij het verkenningsvaartuig stal. De bemanning zag u in de cabine toen Mark aan het opruien was.'

'Maar hij heeft me neergeslagen om het vliegtuig te pakken te kunnen krijgen. Dat is toch een daad van iemand die helemaal in de war is. Daarvoor kan hij niet ter verantwoording geroepen worden.'

'Dat zullen we de kapitein laten uitmaken, Sheffield. Jij blijft bij hem, Novee.' Hij keerde zich om en wilde weggaan.

Met alle kracht die hij had riep Sheffield: 'Cimon, dit is jouw wraak voor het lesje in psychologie dat ik je gaf. Je bent een kleingeestige, rottige...'

Ademloos viel hij terug in de kussens.

Vanuit de deuropening zei Cimon: Tussen twee haakjes, Sheffield, op het veroorzaken van muiterij aan boord van een schip staat de doodstraf.'

 

25

 

Het leek op een gerechtszitting, dacht Sheffield grimmig. Niemand volgde precies de wettelijk voorgeschreven procedure, maar van de andere kant was de psycholoog ervan overtuigd dat niemand de wettige procedure kende, het minst van allen de kapitein.

Ze gebruikten de grote vergaderkamer, waar de bemanning tijdens gewone reizen samenkwam om naar uitzendingen uit de ether te kijken. Maar deze keer was er niemand van het personeel aanwezig, terwijl de wetenschappelijke bemanning van het schip wel compleet was.

Kapitein Follenbee zat achter een bureau onder het televisiescherm. Sheffield en Mark Annuncio zaten aan zijn linkerkant met hun gezichten naar hem toe.

De kapitein voelde zich niet op zijn gemak. Hij vroeg zich af of hij met de aanwezige 'getuigen' informele verklaringen zou uitwisselen of dat hij met superjuridische kreten op moest treden tegen het gefluister van de toeschouwers.

Sheffield en Mark, die elkaar voor het eerst in de gerechtszaal hadden onmoet sinds hun vlucht met het verkenningsvaartuig, hadden elkaar ernstig de hand gegeven op initiatief van eerstgenoemde. Aanvankelijk had Mark geaarzeld en werd zijn aandacht gevangen door het wirwar van pleisters dat nog steeds op de kale plek van Sheffield's schedel zat.

'Het spijt me doctor Sheffield. Het spijt me verschrikkelijk.'

'Dat is wel goed Mark. Hoe hebben ze je behandeld?'

'Goed, geloof ik.'

De kapitein bulderde: 'De beklaagden mogen niet met elkaar spreken.'

Op conversatietoon gaf Sheffield terug: 'Luister eens hier, kapitein. Wij hebben geen advocaten. We hebben niet eens tijd gehad de zaak voor te bereiden.'

'We hebben geen advocaten nodig," zei de kapitein. 'Dit is geen rechtszitting op de Aarde. Dit is een onderzoek van de kapitein. Dat is iets anders. Alleen geïnteresseerd in feiten, niet in juridisch heen-en-weergepraat. De verslagen kunnen op de Aarde altijd nog nader bekeken worden.'

'Dan zijn wij misschien al dood,' zei Sheffield geagiteerd.

'Laten we doorgaan,' zei de kapitein en hamerde met een aluminium T-stuk op zijn bureau.

Cimon zat op de eerste rij van het gehoor te glimlachen. Naar hem keek Sheffield met de meeste angst in zijn hart.

Die glimlach verdween niet van zijn gezicht toen de verschillende getuigen een verklaring werd gevraagd over het feit of zij de opdracht hadden gekregen dat de bemanning onder geen voorwaarde mocht worden ingelicht over het ware doel van de reis; dat ook Sheffield en Mark die opdracht hadden gekregen.

Een mycoloog getuigde dat hij met Sheffield een gesprek had gehad waaruit bleek dat de laatste zeker op de hoogte was van dat bevel.

Er werd naar voren gebracht dat Mark het grootste gedeelte van de reis naar Junior ziek was geweest en dat hij zich na de landing op Junior vreemd had gedragen.

'Hoe wilt u dat alles verklaren?' vroeg de kapitein.

Vanuit het gehoor kwam plotseling Cimon's kalme stem. 'Hij was bang. Hij wilde alles wel doen om van die planeet af te komen.'

Sheffield sprong overeind. 'Zijn opmerkingen doen niet ter zake. Hij is geen getuige.'

De kapitein sloeg met zijn T-stuk op het bureau en zei: 'Ga zitten.'

Het verhoor ging verder. Een lid van de bemanning werd opgeroepen om te getuigen dat Mark hen had ingelicht over de eerste expeditie en dat Sheffield erbij stond toen het gebeurde.

Sheffield schreeuwde: 'Ik wil een kruisverhoor!'

De kapitein zei: 'U komt later aan de beurt.'

Het bemanningslid werd weggebracht.

Sheffield bestudeerde het gehoor. Het leek duidelijk dat ze niet helemaal op de hand van de kapitein waren. Hij was psycholoog genoeg om zich, zelfs op dit moment, af te vragen hoevelen van hen heimelijk blij waren Junior te hebben kunnen verlaten en Mark in feite dankbaar waren voor de wijze waarop hij aan hun verlangens gevolg had gegeven. Maar aan de andere kant zat de incorrecte houding van de rechtbank hen niet lekker. Vernadsky keek erg duister en Novee's blik op Cimon was duidelijk vervuld van afkeer.

Over Cimon maakte Sheffield zich de meeste zorgen. De psycholoog had het gevoel dat hij de kapitein dit ingefluisterd had en dat juist hij op strenge straf zou aandringen. Sheffield betreurde het diep dat hij een vinger had gelegd op de pathologische ijdelheid van de man.

Maar boven alles verwonderde Mark's houding Sheffield. Hij vertoonde geen tekenen van ruimteziekte of ander ongemak. Hij beluisterde alles aandachtig maar liet geen enkele reactie blijken. Hij gedroeg zich alsof hem niets boven het hoofd hing; alsof hij over informatie beschikte die al het andere onbelangrijk maakte.

De kapitein hamerde weer op zijn bureau en zei: 'Ik geloof dat we het nu hebben gehad. De feiten zijn duidelijk. Geen betoog meer. We kunnen de zaak beëindigen.'

Sheffield sprong weer op. 'Wacht even. Komen wij niet aan de beurt?'

'Rustig,' beval de kapitein.

'Houdt u zich rustig.' Sheffield wendde zich tot het gehoor. 'Luister. Wij hebben geen enkele kans gehad ons te verdedigen. We hebben zelfs geen recht op kruisverhoor gehad. Is dat rechtvaardig?'

Boven het gehamer uit klonk nu een gemompel.

IJzig zei Cimon: 'Wat valt er te verdedigen?'

'Misschien niets,' schreeuwde Sheffield terug, 'en wat heb je dan te verliezen door ons ook aan het woord te laten? Of ben je bang dat we ons wél zouden kunnen verdedigen?'

Vanuit het gehoor klonken kreten als: 'Laat hen aan het woord!'

Cimon haalde zijn schouders op. 'Ga je gang.'

Kwaad zei de kapitein: 'Wat wilt u dan?'

Sheffield zei: 'Optreden als mijn eigen advocaat en Mark Annuncio oproepen als getuige.'

Mark stond heel kalm op. Sheffield draaide zijn stoel zodat hij het gehoor kon zien en wenkte hem weer te gaan zitten.

Sheffield besloot dat het geen zin had om de drama's in de rechtszaal die via televisie te zien waren te imiteren. Pompeuze vragen over naam en levensomstandigheden in het verleden hadden geen enkele zin. Hij kon beter direct te werk gaan.

Dus zei hij: 'Mark, wist je wat er zou gebeuren toen jij de bemanning op de hoogte bracht van het lot van de eerste expeditie?'

'Ja, doctor Sheffield.'

'Waarom heb je het dan gedaan?'

'Omdat het belangrijk was dat iedereen zonder een minuut te verliezen van Junior af zou gaan. De bemanning op de hoogte brengen was de snelste manier om weg te komen.'

Sheffield voelde dat dit antwoord slecht ontvangen werd door het gehoor, maar hij kon slechts zijn instinct volgen. Dat, en de overtuiging dat Mark of wie uit de Dienst dan ook tegenover al die vijandigheid alleen zo kalm kon blijven, omdat hij iets wist dat de anderen niet wisten. Per slot van rekening was het hun taak bijzondere dingen te weten.

Hij zei: 'Waarom was het zo belangrijk Junior te verlaten, Mark?'

Mark knipperde niet eens met zijn ogen. 'Omdat ik weet waaraan de eerste expeditie bezweken is en het was alleen nog maar een kwestie van tijd voordat wij er ook aan gestorven zouden zijn. Misschien is het zelfs al te laat. We kunnen op dit moment stervende zijn. Ieder van ons kan een dode zijn.'

Sheffield liet het gemompel rustig wegsterven voor hij verder ging. Zelfs de kapitein scheen zo geschokt dat hij zijn T-stuk vergat, terwijl Cimon's glimlach verstarde tot een grijns. Even was Sheffield minder bezorgd over Mark's 'kennis', wat dat ook zijn mocht, dan over het feit dat hij er eigenmachtig naar handelde zonder te weten waar het over ging. Het was al eerder gebeurd. Mark had het logboek van het schip willen bekijken op basis van een theorie van hemzelf. Sheffield had het ellendige gevoel dat hij ook toen had moeten uitzoeken wat er aan de hand was.

Dus zijn volgende vraag, zeer grimmig gesteld, was: 'Waarom heb je mij daar niet over geraadpleegd, Mark?'

Mark stamelde: 'U zou me niet hebben geloofd. Daarom heb ik u geslagen toen u me probeerde tegen te houden. Niemand zou me hebben geloofd. Ze hadden een hekel aan me.'

'Waarom denk je dat ze een hekel aan je hadden?'

'U herinnert zich dat voorval met doctor Rodriguez toch nog wel.'

'Dat is al een hele tijd geleden. De anderen hadden toch geen ruzie met je?'

'Ik kon het zien aan de manier waarop doctor Cimon naar me keek. En doctor Fawkes heeft me bijna neergeschoten.'

'Wat?' Cimon draaide zich snel om en vergat op zijn beurt de formaliteiten die bij een gerechtelijke zitting horen. 'Fawkes, heb jij geprobeerd hem neer te schieten?

Fawkes stond met een vuurrood gezicht op nu allen naar hem keken. Hij zei: 'Ik was in de bossen toen hij achter me aankwam. Ik dacht dat het een beest was en nam voorzorgsmaatregelen. Toen ik zag dat hij het was heb ik mijn straalpistool weggestopt.'

Sheffield wendde zich weer tot Mark. 'Klopt dat?'

Mark werd weer stuurs. 'Nou, verder heb ik doctor Vernadsky gevraagd of ik enkele gegevens mocht zien die hij verzameld had en hij zei dat ik er niets over mocht zeggen voor hij dat deed. Hij probeerde daarmee duidelijk te maken dat ik oneerlijk was.'

'Alle goden nog aan toe, ik heb alleen maar een grapje gemaakt,' kwam er uit het gehoor.

Haastig zei Sheffield: 'Goed Mark, jij hebt ons niet vertrouwd en je vond dus dat je op je eentje iets moest ondernemen. Laten we naar het uitgangspunt terugkeren, Mark. Waar zijn volgens jou de eerste kolonisten aan overleden?'

Mark zei: 'Ook Makoyama, de onderzoeker kan eraan zijn overleden, al weet ik verder alleen maar dat hij twee maanden en drie dagen na het uitbrengen van zijn rapport over Junior bij een foute landing om het leven kwam, dus zeker is het niet.'

'Goed, maar waar praat je dan over?'

Iedereen werd doodstil.

Mark keek rond en zei: 'Het stof.'

Iedereen lachte en Mark kreeg vuurrode wangen. Sheffield zei: 'Wat bedoel je?'

'Het stof. Het stof in de lucht. Er zit beryllium in. Vraag maar aan doctor Vernadsky.'

Vernadsky stond op en baande zich een weg naar voren. 'Wat heeft dit te betekenen?'

'Het is waar,' zei Mark. 'Het stond in de gegevens die u me heeft laten zien. In de bodem is het berylliumgehalte ook erg hoog, dus geldt dat ook voor het stof in de lucht.'

Sheffield zei: 'En wat maakt het uit of er beryllium in de lucht zit. Laat mij de vragen stellen, Vernadsky, alsjeblieft'

'Beryllium is giftig, dat maakt het uit. Als je berylliumstot inademt, vormt zich een ongeneeslijke granulatie, wat dat ook zijn mag, in de longen. Hoe dan ook, de ademhaling wordt moeilijk en tenslotte sterf je.'

Een nieuwe stem overstemde nogal geïrriteerd het geroezemoes.

'Waar praat jij over. Je bent toch geen medicus.' Het was Novee.

'Dat weet ik,' zei Mark. 'Maar ik heb ooit een boek gelezen, een heel oud boek over vergiften. Het was zo oud dat het nog op papier gedrukt was. Er stonden er een paar van in de bibliotheek, ik heb ze doorgenomen omdat ik nooit eerder zoiets gezien had.'

'Goed,' zei Novee. 'Wat heb je gelezen, kun je me dat vertellen?'

Mark's kin kwam omhoog. 'Ik kan het woord voor woord herhalen. "Een verrassende hoeveelheid enzymreacties in het lichaam worden gestimuleerd door vele tweewaardige metaalionen met gelijksoortige ionenstralen. Hiertoe behoren onder andere magnesium-, mangaan-, zink-, ijzer-, kobalt- en nikkelionen. Het berylliumion, dat van gelijke lading en gelijke grootte is, roept echter een tegengestelde reactie op. Zodoende kan beryllium een aantal door enzymen gekataliseerde reacties ongedaan maken. Daar de longen kennelijk op geen enkele manier het beryllium kunnen afstoten, kan het inademen van stof dat bepaalde berylliumzouten bevat verschillende stofwisselingsstoringen veroorzaken, die ernstige ziekte en dood tot gevolg kunnen hebben. Er zijn gevallen bekend waarin na één blootstelling eraan de dood is opgetreden. De beginsymptomen zijn verraderlijk, aangezien ze soms pas drie jaar na blootstelling aan beryllium optreden. De prognose is niet gunstig.'

In spanning leunde de kapitein voorover. 'Wat betekent dit allemaal, Novee, klopt er iets van wat hij zegt?'

Novee zei: 'Ik weet niet of hij gelijk heeft of niet, maar hij praat geen onzin.'

Scherp zei Sheffield: 'Je bedoelt dat je niet weet of beryllium giftig is of niet.'

'Nee, dat weet ik niet,' zei Novee. 'Ik heb er nooit iets over gelezen. Er is nog nooit zoiets voorgekomen.'

'Beryllium wordt nergens voor gebruikt, is het niet?' Sheffield wendde zich tot Vernadsky. 'Of wel?'

Nog niet bekomen van zijn verbazing zei Vernadsky: 'Nee. Ik kan tenminste niets bedenken. Hoewel, in de eerste periode van het atoomtijdperk werd het als neutronenvertrager gebruikt in de primitieve uraniumreactoren, samen met stoffen als paraffine en grafiet. Daar ben ik bijna zeker van.'

'Maar nu wordt het niet meer gebruikt?' vroeg Sheffield.

'Nee.'

'Een elektronicus zei plotseling: 'Ik geloof dat ze bij de eerste fluorescerende lampen gebruik hebben gemaakt van bekledingen van berylliumzink. Ik meen me daar iets over te herinneren.'

'Verder niets?' vroeg Sheffield. 'Niets.'

Sheffield zei: 'Luister dan allemaal. In de eerste plaats is alles wat Mark aanhaalt correct. Naar mijn mening is beryllium giftig. In het normale leven is het niet belangrijk omdat het berylliumgehalte van de grond zeer laag is. Als de mens geconcentreerd beryllium gebruikt voor kernreactoren of fluorescerende lampen, of zelfs legeringen, dan bemerkt hij de giftigheid en zoekt naar vervanging.

Hij vindt vervangingsstoffen, vergeet het hele beryllium, en vergeet tenslotte dat het giftig is. En dan komen we op een planeet als Junior met een uitzonderlijk hoog berylliumgehalte en weten niet waardoor we ziek worden.

Cimon scheen niet te luisteren. Met zachte stem vroeg hij: 'Wat betekent dat: "de prognose is niet gunstig".'

Afwezig zei Novee: 'Dat betekent dat als je beryllium vergiftiging hebt, je niet meer te genezen bent.'

Cimon viel terug in zijn stoel en kauwde op zijn lippen.

Novee zei tegen Mark. 'Ik neem aan dat de symptomen van berylliumvergiftiging...'

Prompt zei Mark: 'Ik kan u de hele lijst geven. Ik begrijp de woorden niet, maar...'

'Was een ervan "dyspnea"?'

'Ja.'

Novee zuchtte en zei: 'Ik vind dat we zo snel mogelijk naar de Aarde terug moeten en daar een medisch onderzoek instellen.

Zwakjes zei Cimon: 'Maar als we niet te genezen zijn, wat heeft het dan voor zin?'

Novee zei: 'De medische wetenschap is een stuk verder sinds de tijd dat boeken nog op papier werden gedrukt. Bovendien is het heel goed mogelijk dat we geen fatale dosis hebben binnengekregen. De eerste kolonisten hebben meer dan een jaar geleefd terwijl ze er permanent aan waren blootgesteld. Wij zijn er maar een maand geweest en dat is te danken aan Mark Annuncio's snelle en drastische actie.'

Fawkes schreeuwde verschrikkelijk ongelukkig: 'Lieve hemel, kapitein, maak dat je hier wegkomt en het schip zo snel mogelijk naar de Aarde terugbrengt.'

Dat was het einde van de gerechtelijke zitting. Sheffield en Mark waren de eersten die de kamer verlieten.

Cimon kwam als laatste uit zijn stoel overeind, met de dodelijk vermoeide gang van een man wiens doodvonnis getekend is.

 

26

 

Het Lagrange-systeem was nog maar een ster in de verte.

Sheffield keek naar dat heldere lichtpunt en zei: 'Het was zo'n mooie planeet.' Hij zuchtte. 'Laten we hopen dat we het overleven. In ieder geval zal de regering in het vervolg uitkijken voor planeten met een hoog berylliumgehalte. Er zullen geen mensen meer het slachtoffer worden van dit soort fopaas.'

Mark antwoordde niet op die idealistische opmerking. De zitting was voorbij; de opwinding was voorbij. Er stonden tranen in zijn ogen. Hij kon er alleen maar aan denken dat hij misschien zou sterven; en als dat gebeurde dan waren er nog zoveel dingen, zo verschrikkelijk veel dingen in het Heelal die hij nooit zou zien of kennen.