De diepte

 


 

1

 

Uiteindelijk komt er een einde aan het leven van iedere planeet. Wanneer zijn zon explodeert komt dit einde snel. Als zijn zon langzaam uitblust en de oceanen grote ijsvelden worden komt dat einde heel geleidelijk. Maar in het laatste geval hebben de intelligente wezens in ieder geval de kans het te overleven.

Die kans kan men zoeken in de ruimte, op een planeet die dichter bij de uitdovende zon staat of een planeet van een andere zon. Deze mogelijkheid vervalt echter als de planeet ongelukkigerwijze de enige is die rond die zon draait en er geen andere ster dichterbij is dan een half duizend lichtjaren.

De kans op overleving kan ook gevonden worden naar binnen toe, in de korst van de planeet. Die ruimte is altijd beschikbaar. Onder de grond kunnen nieuwe huizen worden gebouwd en uit de hitte van het binnenste van de planeet kan energie worden gewonnen. Deze taak vergt misschien wel duizenden jaren, maar een stervende zon koelt maar langzaam af.

Na verloop van tijd wordt ook de warmte van de planeet minder. Men moet zich steeds dieper gaan ingraven tot ook de planeet door en door koud is.

En die tijd was nu aangebroken.

Aan de oppervlakte van de planeet spoten traag wolkjes neon omhoog, bijna niet in staat om de zuurstofbassins die in het laagland bij elkaar lagen te laten functioneren. Gedurende de lange dag gloeide de met een korst bedekte Zon op tot een dofrode bal en borrelde de zuurstof in de bassins even op.

In de lange nacht werden de polen met een blauw-witte zuurstofrijp bedekt en op de kale rotsen ontstond een neondauw.

Achthonderd kilometer onder de oppervlakte van de planeet werd het laatste restje leven en warmte in stand gehouden.

 

2

 

De band die Wenda met Roi verbond was zo hecht als men zich maar kan voorstellen, veel hechter eigenlijk dan was toegestaan.

Ze had nog maar eenmaal in haar leven het ovarium binnen mogen gaan en men had haar aan het verstand gebracht dat het daarbij ook zou blijven.

De raceoloog had gezegd: 'Je voldoet niet helemaal aan de eisen, Wenda, maar je bent vruchtbaar en we zullen het eenmaal proberen. Misschien wordt het wel wat.'

En ze wilde dat het wat werd. Ze wenste het wanhopig. Al vroeg in haar leven was haar duidelijk gemaakt dat ze niet voldoende intelligentie had, dat ze nooit meer zou worden dan een arbeidskracht. Het hinderde haar geen bijdrage te kunnen leveren tot de verbetering van het ras en ze verlangde hevig naar een enkele kans om een levend wezen te scheppen. Het werd een obsessie voor haar.

Ze legde haar ei apart in een hoekje van de machine en kwam terug om te kijken. Het 'verdeelproces', waardoor de eitjes tijdens de kunstmatige inseminatie zachtjes heen en weer werden geschud (om de spreiding van de genen te verzekeren), deed het eitje dat zij ertussen had geschoven gelukkig alleen maar een beetje heen en weer bewegen.

Tijdens het rijpingsproces bleef ze onopvallend kijken, en observeerde het kleintje dat ontstond uit dat speciale eitje van haar. prentte zijn uiterlijk in haar geheugen en zag hem opgroeien.

Hij werd een gezonde jongeman en de raceoloog was er tevreden over.

Ooit zei ze eens terloops: 'Kijkt u eens naar die jongen, die daar zit. Is hij ziek?'

'Welke?' De raceoloog keek verontrust. Zichtbaar zieke kinderen in dit stadium zouden zijn reputatie doen verminderen. 'Je bedoelt Roi? Onzin. Ik wilde dat ze er allemaal zo uitzagen.'

Aanvankelijk was ze tevreden over zichzelf, daarna werd ze bang, steeds banger. Ze zag zichzelf de jongen achterna lopen, zich interesseren voor zijn scholing, naar zijn spel kijken. Als hij in de buurt was, voelde ze zich gelukkig, de rest van de tijd was ze dof en ongelukkig. Dit had ze nog nooit meegemaakt of gezien en ze schaamde zich erover.

Ze zou eigenlijk naar de mentoloog moeten gaan, maar ze wist wel beter. Dit was niet zo maar een lichte afwijking die hersteld kon worden door het weghalen van een hersencel, zoveel wist ze er wel van. Dit was duidelijk iets psychotisch. Daar was ze van overtuigd. Als ze erachter kwamen zouden ze haar opsluiten. Ze zouden misschien euthanasie op haar toepassen, omdat ze nutteloos de streng beperkte energie die nog voor het ras beschikbaai was mee opsoupeerde. Ze zouden misschien zelfs het door haar voortgebrachte schepsel doden.

Ze vocht jaren tegen haar afwijking en slaagde tot op zekere hoogte.

Toen hoorde ze voor het eerst dat Roi was uitgekozen voor de lange reis en ze verging van verdriet.

Ze volgde hem naar een van de lege gangen van de grot, enige kilometers buiten het centrum van de stad. De stad. Er was er maar éen.

Wenda wist nog wanneer deze grot gesloten was. De Ouden hadden de oppervlakte en het aantal inwoners bekeken, en besloten de grot te sluiten nadat ze hadden uitgerekend hoeveel energie het kostte om de boel draaiende te houden. De bewoners, veel waren het er niet, waren dichter bij het centrum komen wonen en het aantal eitjes in het ovarium werd drastisch beperkt.

Wenda vond de manier waarop Roi dacht erg oppervlakkig, net alsof het grootste gedeelte van zijn geest zich naar binnen had teruggetrokken.

Ben je bang? dacht ze.

Omdat ik hier buiten kom nadenken? Hij aarzelde even en zei toen: 'Ja ik bén bang. Het is de laatste kans voor het ras. Als ik niet slaag...'

Ben je bang voor jezelf?

Hij keek haar verbaasd aan en Wenda's gedachtenstroom vloeide over van schaamte vanwege haar onbescheidenheid.

Ze zei: 'Ik wou dat ik in jouw plaats kon gaan.'

'Denk je dat jij er meer van zou maken?' vroeg Roi.

'O nee. Maar als ik faalde - en nooit terug zou komen, dan was het een kleiner verlies voor het ras.'

'Dat verlies blijft hetzelfde,' zei hij onaandoenlijk, 'of jij er nu aangaat of ik. Het ras verliest zijn bestaansmogelijkheid.'

De gedachte aan de bestaansmogelijkheid van het ras was voor Wenda op dit moment niet erg belangrijk, als ze er al aan dacht.

Ze zuchtte. 'De reis duurt zo lang.'

'Hoe lang?' vroeg hij met een glimlach. 'Weet jij dat?'

Ze aarzelde. Ze wilde niet al te stom lijken.

Stijf zei ze: 'Men zegt dat het tot aan de eerste laag is.'

Toen Wenda klein was en de verwarmde gangen zich veel verder buiten de stad uitstrekten was ze met de nieuwsgierigheid van alle jonge mensen naar buiten gelopen. Op een dag, ver buiten het centrum waar de koude lucht haar omringde, kwam ze in een gang die schuin opliep, maar die aan het begin geblokkeerd was door een blok dat de hele opening vulde.

Veel later hoorde ze dat aan de andere kant en verder omhoog de negenenzeventigste laag lag. En daarboven weer de achtenze-ventigste etc.

'We gaan voorbij de eerste laag, Wenda.'

'Maar daar is toch niets meer.'

'Daar heb je gelijk in. Niets. Daar houdt de vaste materie van de planeet op.'

'Maar hoe kan daar iets zijn dat niets is? Bedoel je soms lucht?'

'Nee, ik bedoel niets. Vacuüm. Je weet toch wat vacuüm is?'

'Ja, maar een vacuüm is toch leeggepompt en luchtdicht.'

'Zo is het hier, ja. Maar voorbij de eerste laag strekt zich een oneindig vacuüm in alle richtingen uit.'

'Wenda dacht even na en zei toen: 'Is daar al ooit iemand geweest?'

'Natuurlijk niet, maar we hebben archieven.'

'Misschien kloppen die niet.'

'Dat is onmogelijk. Weet je hoeveel kilometers ik in de ruimte ga reizen?'

Wenda's gedachtenstroom was nu overtuigend negatief.

'Je kent de snelheid van het licht hoop ik wel?' vroeg Roi. 'Natuurlijk,' antwoordde ze snel. Dat was algemeen bekend. Zelfs kinderen wisten het. 'Negentienhonderdvierenvijftig maal de lengte van de grot heen en weer in één seconde.'

'Juist,' zei Roi, 'maar als het licht de afstand af moest leggen die ik moet overbruggen, dan zou het er tien jaar over doen.' 'Je houdt me voor de gek,' zei Wenda. 'Je wilt me bang maken.'

'Waarom zou jij daar bang van worden?' Hij stond op. 'Maar ik heb hier al te lang rondgehangen...'

Even rustte een van zijn zes ledematen lichtjes in een van de hare, als een gebaar van onpersoonlijke, gevoelloze vriendschap. In een onredelijke impuls drukte Wenda die zachtjes en wilde hem niet laten weggaan.

Even was ze doodsbenauwd dat hij dieper in haar geest zou doordringen, dat hij zich van haar af zou keren, haar nooit meer zou willen zien, of dat hij haar zelfs aan zou geven. Toen ontspande ze. Roi was normaal en niet ziek als zij. Hij zou nooit verder in de geest van een vriend doordenken dan voor een normale conversatie, al werd hij daartoe uitgedaagd.

In haar ogen was hij erg mooi, zoals hij daar wegliep. Zijn ledematen waren recht en sterk; hij had veel manipulatieharen, geschikt om mee te grijpen, beweeglijk en gevoelig en zijn optische vlekken waren mooier opaal dan zij er ooit had gezien.

 

3

 

Laura ging gemakkelijk zitten in haar stoel. Die was lekker zacht en comfortabel. Vliegtuigen waren aan de binnenkant plezierig en er was niets om bang van te zijn, in tegenstelling tot de harde, zilverachtige onmenselijke glans aan de buitenkant.

Op de stoel naast haar stond de wieg. Ze duwde het dekentje opzij en keek erin. Walter sliep. Zijn gezichtje was blank, rond en zacht als bij alle baby's en zijn oogleden waren twee halve maantjes met franje.

Op zijn voorhoofd kwam een toefje lichtbruin haar te voorschijn en met oneindige tederheid duwde Laura het terug onder zijn mutsje.

'Het was bijna tijd voor Walter's voeding en ze hoopte dat hij nog te jong zou zijn om van streek te raken door de ongewone omgeving. De stewardess was erg aardig. Ze had zelfs zijn flessen in de ijskast gezet. Stel je voor, een ijskast aan boord van een vliegtuig.

De mensen aan de overkant van het gangpad hadden haar al een hele tijd zitten bekijken op een manier waardoor ze wist dat ze graag met haar zouden willen praten, als ze er maar een excuus voor hadden. Dat moment kwam toen ze Walter uit de wieg tilde en hem, een hoopje roze vlees in een witte cocon van katoen gehuld, op haar schoot nam.

Een baby vormt altijd een aanleiding om een gesprek met vreemde mensen te beginnen.

De dame aan de overkant zei (en haar woorden waren te voorspellen geweest): 'Wat een enig kindje. Hoe oud is hij?'

Laura zei met veiligheidsspelden in haar mond (ze had een deken over haar knieën gelegd en deed Walter net een schone luier aan): 'Volgende week wordt hij vier maanden.'

Walter's ogen waren open nu en hij lachte tegen de dame met zijn natte mondje wijd open. (Hij hield ervan te worden verschoond.)

'Kijk, George, hij lacht,' zei de dame.

Haar man lachte terug en wuifde met zijn vingers.

'Da-da,' zei hij.

Walter lachte weer met een hoog geluidje.

'Hoe heet hij?' vroeg de dame.

'Walter Michael,' zei Laura en ze voegde eraan toe: 'naar zijn vader.'

Nu was er geen houden meer aan. Laura kwam te weten dat het paar George en Eleanor Ellis heette, dat ze met vakantie waren, drie kinderen hadden, twee meisjes en een zoon, die allemaal al volwassen waren. De meisjes waren getrouwd en een van hen had al twee kinderen.

Laura luisterde met een vriendelijke uitdrukking op haar smalle gezicht. Walter (senior natuurlijk) zei altijd dat hij verliefd op haar was geworden omdat ze zo goed kon luisteren.

Walter werd onrustig. Laura liet zijn armpjes los zodat hij iets van zijn energie kwijt kon door zich vrijer te bewegen.

'Zou u de fles warm willen maken?' vroeg ze de stewardess.

Laura werd vriendelijk maar nauwkeurig ondervraagd over het aantal voedingen van Walter, wat hij precies te eten kreeg en of hij uitslag had op zijn billetjes van de luiers.

'Ik hoop dat zijn maagje vandaag niet in de war is,' zei ze bezorgd. 'Ik bedoel door de beweging van het vliegtuig.'

'Lieve hemel,' zei mevrouw Ellis, 'hij is veel te jong om zich daar iets van aan te trekken. En bovendien, in deze grote vliegtuigen merk je er eigenlijk niets van. Als je niet naar buiten kijkt zou je niet geloven dat we in de lucht zitten. Heb je dat ook niet, George?'

Maar meneer Ellis was een beetje botte man en zei ronduit: 'Het verbaast me dat u een baby van die leeftijd meeneemt in een vliegtuig.'

Mevrouw Ellis keek hem verstoord aan.

Laura hield Walter tegen haar schouder en klopte zachtjes op zijn rug. Hij begon een beetje te huilen maar hield daarmee op zodra hij het zachte blonde haar van zijn moeder in de gaten kreeg en met zijn vingertjes de lokken in haar nek te pakken kreeg.

Ze zei: 'Ik breng hem naar zijn vader. Walter heeft zijn zoon nog nooit gezien.'

Meneer Ellis keek geschokt en wilde wat gaan zeggen, maar mevrouw Ellis begon snel: 'Ik neem aan dat uw man bij het leger is, dan?'

'Inderdaad.'

(Meneer Ellis deed zijn mond open, vormde een geluidloos 'O' en zakte weer achterover.)

Laura ging verder: 'Hij is even buiten Davao gestationeerd en hij komt me afhalen in Nichols Field.'

Voordat de stewardess er was met de fles, hadden zij uit haar gekregen dat haar man sergeant eerste klasse was bij het Quartermaster-korps, dat hij nu vier jaar in het leger was, dat ze twee jaar getrouwd waren, dat hij bijna met groot verlof zou komen en dat ze een lange huwelijksreis zouden maken daar, voor ze weer naar San Fransisco terugkeerden.

Toen kreeg ze de fles. Ze legde Walter in de buiging van haar linkerarm en stopte de speen van de fles in zijn mondje. Er kwamen kleine luchtbelletjes naar boven in de fles en zijn handjes grepen onhandig het warme glas vast. Zijn blauwe ogen waren ononderbroken op haar gericht.

Laura knuffelde de kleine Walter héél zachtjes en bedacht dat het ondanks alle moeilijkheden en strubbelingen vreselijk fijn was om zo'n klein babytje helemaal voor jezelf alleen te hebben.

 

4

 

Theorie, dacht Gan, blijft altijd theorie. Het volk van de oppervlakte, een miljoen of meer jaar geleden, had het universum kunnen zien, had het kunnen voelen. Nu, met achthonderd kilometer rots boven hun hoofd, kon het ras alleen maar afgaan op wat de trillende naalden van hun instrumenten hun vertelden.

Het was alleen theorie dat hersencellen, buiten hun gewone elektrische potentieel ook nog een ander soort energie uitstraalden. Energie die niet elektromagnetisch was en daardoor niet veroordeeld was tot de traagheid van het licht. Energie die alleen gebruikt werd bij de hoogste hersenfuncties en dus typisch alleen voorkwam bij intelligente levende wezens.

Een trillende naald had ontdekt dat zo'n energieveld in hun woonholte binnendrong en andere naalden gaven de richting aan van de oorsprong van dat veld op tien lichtjaren afstand. Er moest een ster dichtbij zijn gekomen sinds de tijd dat het volk van de oppervlakte uitgerekend had dat de dichtstbijzijnde ster zich op een afstand van vijfhonderd lichtjaren bevond. Of klopte die theorie niet?

Ben je bang? dacht Gan plotseling naar Roi's geest zonder van te voren te waarschuwen en daarmee viel hij onverwacht een bedrijvige geest binnen.

'Het is een grote verantwoordelijkheid,' zei Roi.

Gan dacht: Anderen spreken over verantwoordelijkheid. Generaties lang had de ene hoofdtech na de andere gewerkt aan de resonator en het ontvangstation en net onder zijn supervisie moest de laatste stap worden genomen. Wat wisten anderen nu van verantwoordelijkheid!

Hij zei: 'Jazeker. We praten maar wat gemakkelijk over de ondergang van het ras, we nemen aan dat het wel ooit zal komen, maar niet terwijl wij leven. Maar toch gaat dat gebeuren, begrijp je. Het gaat toch gebeuren.

Wat we vandaag gaan doen kost ons twee derde van onze totale energievoorraad. Er zal niet genoeg over zijn om het nogmaals te proberen. Er zal niet genoeg overblijven om deze generatie door te laten leven. Maar dat doet niets ter zake als je de orders opvolgt. We hebben alles overdacht. We hebben er generaties lang over gedacht.

'Ik zal doen wat me gezegd is,' zei Roi. 'Jouw gedachteveld zal grijpen in dat vanuit de ruimte. Elk gedachtenveld is karakteristiek voor het individu, en gewoonlijk is de kans op verdubbeling erg klein. Maar de velden uit de ruimte zijn erg talrijk naar onze schatting. Jouw veld zal waarschijnlijk wel op een van de hunne lijken en in dat geval zal er een resonantie plaatsvinden zolang de resonator werkt. Ken je de principes die eraan te pas komen?'

'Ja meneer.'

'Dan weet je dus, dat gedurende die resonantie jouw geest op planeet X zal zijn in de hersens van een schepsel met een gedachteveld, identiek aan het jouwe. Maar dat is nog niet het energieopnameproces. In weerklank met jouw geest zullen we het ontvangstation opstellen. De methode om massa op die manier over te brengen was de laatste fase van het probleem dat moest worden opgelost en er is een hoeveelheid energie voor nodig die het ras normaal slechts in honderd jaar zou consumeren.'

Gan nam een zwart blokje op, dat het ontvangstation was en bekeek het somber. Drie generaties geleden had men gedacht dat het onmogelijk was om er een samen te stellen met al de nodige eigenschappen, maar dan niet groter dan twintig kubieke meter. Nu hadden ze het dan eindelijk; het was zo groot als zijn vuist.

Gan zei: 'Het gedachteveld van de hersencellen van een intelligent wezen kan slechts enkele omschreven patronen volgen. Alle levende wezens, op welke planeet ze ook ontstaan, moeten een proteïnebasis kennen en een chemie op basis van zuurstof en water. Als zij op die wereld kunnen leven, dan kunnen wij het ook.'

Theorie, dacht Gan dieper in zijn geest, altijd maar theorie.

Hij ging door. 'Dit betekent niet dat het lichaam waar jij in terecht komt, zijn gemoed en zijn emoties, niet totaal verschillend kunnen zijn van het jouwe. Dus hebben we het zo geregeld dat er drie manieren zijn om het zendstation aan het werk te zetten. Als dat lichaam sterk van ledematen is, dan moet je gewoon met een gewicht van vijfhonderd pond op de kanten van de kubus drukken. Als je tere ledematen hebt, hoef je alleen op de knop te duwen waar je bij kunt door deze enige opening in de kubus. Als je geen ledematen hebt, als je gastheer verlamd is of op de een of andere manier hulpeloos, dan kun je het ontvangstation ook met geestesenergie aan het werk krijgen. Als het station eenmaal werkt dan kan het ras worden overgebracht naar planeet X door middel van gewone teleportatie.

'Dat betekent,' zei Roi, 'dat we elektromagnetische energie moeten gebruiken.'

'Ja en?'

'Dan duurt het tien jaar voor we zijn overgebracht.'

'We zullen ons niet bewust zijn van de duur van die periode.'

'Dat begrijp ik, meneer, maar dat betekent dat het station tien jaar op planeet X moet blijven. Stel dat het in de tussentijd vernield wordt?'

'Zelfs daar hebben we aan gedacht. We hebben overal aan gedacht. Als het station eenmaal is geactiveerd, dan ontstaat er een kunstmatig krachtveld. Dat zal zich bewegen in de richting van de aantrekkingskracht en zal zich door elke materie heen boren tot het stoot op een voorwerp dat zo hard is, dat het door de wrijving blijft steken. Daar zijn bijvoorbeeld zes meter rots voor nodig. Minder harde materie houdt het niet tegen. Het zal tien jaar lang zes meter onder grond blijven en tegen die tijd zal een neutraal veld het weer aan de oppervlakte brengen. Dan zullen één voor één de mensen van ons ras verschijnen.'

'Waarom wordt de activering van het ontvangstation dan niet automatisch geregeld. Er gebeuren al zoveel dingen automatisch...'

'Je hebt niet goed doorgedacht, Roi. Wij wel. Misschien zijn niet alle plekken aan de oppervlakte van planeet X geschikt. Als de bewoners machtig en ontwikkeld zijn, zul je misschien een onopvallende plek voor het station moeten zoeken. Het zou niet prettig zijn als wij op een plein verschenen. En jij moet er helemaal zeker van zijn dat er in de onmiddellijke omgeving geen andere gevaren schuilen.'

'Wat voor andere gevaren, meneer?'

'Dat weet ik niet. In de oude archieven van het volk aan de oppervlakte staan een aantal dingen die wij niet meer begrijpen. Ze leggen niet uit waarom ze die dingen toelieten, maar sinds honderdduizend generaties leven we niet meer aan de oppervlakte en we weten het niet. Onze geleerden zijn het zelfs niet eens over de verschijningsvorm van stenen en toch wordt daar vaak over gesproken in de oude annalen. En wat zijn "stormen", "aardbevingen", "vulkanen", "tornado's", "hagel", "landverschuivingen", "overstromingen", "bliksem", enzovoort? Dit zijn allemaal dingen die te maken hebben met fenomenen aan de oppervlakte die gevaarlijk zijn, maar wat het precies inhoudt weten we niet. We weten niet hoe we er ons tegen moeten wapenen. Misschien kun je door middel van de geest van je gastheer leren welke noodzakelijke actie je moet ondernemen.'

'Hoeveel tijd krijg ik, meneer?'

'De resonator kan niet langer dan twaalf uur draaiende worden gehouden. Maar ik zou er prijs op stellen indien je het binnen twee uur voor elkaar krijgt. Zo gauw het station is geactiveerd zul je hier automatisch terugkomen. Ben je klaar?'

'Ik ben zover.'

Gan leidde hem naar het hokje van ondoorzichtig glas. Roi ging zitten, legde zijn ledematen in de daarvoor bestemde holten. Voor een goed contact waren zijn trilharen in kwik gedoopt.

Roi zei: 'Als ik nu eens in een lichaam terecht kom dat stervende is?'

Terwijl hij de knoppen stelde zei Gan: 'Als een persoon dicht bij de dood is, dan is zijn gedachteveld verstoord. Geen enkel normaal gedachteveld zoals het jouwe zou resoneren.'

'En de dood door een ongeluk dan?'

'Daar hebben we ook aan gedacht,' zei Gan. 'We kunnen er niets tegen doen, maar de kans dat de dood zo snel komt dat jij niet meer in staat bent het zendstation in werking te stellen is minder dan een op twintig biljoen, tenzij de mysterieuze gevaren aan de oppervlakte dodelijker zijn dan wij verwachten. Je hebt één minuut.'

Op de een of andere vreemde manier was Roi's laatste gedachte voor zijn overbrenging gewijd aan Wenda.

 

5

 

Plotseling schrok Laura wakker. Wat gebeurde er? Ze had het gevoel alsof ze door een speld was gestoken.

De avondzon scheen in haar gezicht en ze knipperde verblind. Ze deed het scherm voor het raam verder naar beneden en boog zich tegelijkertijd over de wieg om naar Walter te kijken.

Ze was een beetje verbaasd dat hij zijn ogen open had. Want normaal was hij op deze tijd nooit wakker. Ze keek op haar polshorloge. Inderdaad niet. Het duurde nog meer dan een uur voordat hij weer de fles zou krijgen. Hij kreeg zijn voedsel volgens het vraag-erom-systeem of anders gezegd, als-je-honger-hebt-huilen-dan-krijg-je-de-fles, maar normaal gesproken was Walter een mannetje van de klok.

Ze trok een gezicht naar het wiegje en zei: 'Heb je honger, m'n hondje?'

Walter reageerde helemaal niet en Laura was een beetje teleurgesteld. Ze had hem graag zien glimlachen. Of nog liever zou ze hebben dat hij hardop lachte, zijn armpjes rond haar nek sloeg, haar knuffelde en 'mammie' zei. Maar ze wist dat hij dit nog niet kon. Glimlachen kon hij wel.

Met een lichte vinger tikte ze tegen zijn kinnetje. 'Da-da da-da.'

Als je dat deed, glimlachte hij altijd.

Maar nu keek hij haar alleen maar aan.

Ze zei: 'Ik hoop niet dat hij ziek is.' Ze keek bezorgd naar mevrouw Ellis.

Mevrouw Ellis liet haar tijdschrift zakken. 'Is er iets mis, lieverd?'

'Ik weet het niet. Walter ligt daar maar te kijken.'

'Arm kleintje. Hij zal wel moe zijn.'

'Maar dan moest hij toch in slaap vallen?'

'Hij is in een vreemde omgeving. Hij vraagt zich waarschijnlijk af wat er nou allemaal aan de hand is.'

Ze stond op, stak het gangpad over en boog zich over Laura heen om van dichtbij naar Walter te kunnen kijken. 'Jij vraagt je af wat er aan de hand is, hè mannetje. Ja. Jij zegt "waar is mijn eigen lekkere wieg, waar zijn mijn beestjes en mijn eigen behangetje?" '

Ze maakte kleine piepende geluidjes naar hem.

Walter's ogen lieten zijn moeder los en nu keek hij donker naar mevrouw Ellis.

Mevrouw Ellis ging snel rechtop staan en keek gekwetst. Even bracht ze haar hand naar haar hoofd en mompelde: 'Herejee, wat een vreemde pijn.'

'Denkt u dat hij honger heeft?' vroeg Laura.

'Hemeltje,' zei mevrouw Ellis terwijl haar gezicht opklaarde. 'Als hij honger heeft, laat hij je dat heus wel weten. Er is niets met hem aan de hand. Ik heb er drie grootgebracht, kind, ik kan het weten.'

'Ik zal toch de stewardess vragen een nieuwe fles warm te maken'

'Als je je daar beter door gaat voelen...'

De stewardess bracht de fles en Laura pakte Walter uit de reiswieg. Ze zei: 'Hier is je fles, en daarna ga ik je verschonen en dan...'

Ze legde zijn hoofdje in de buiging van haar elleboog, legde hem dicht tegen zich aan en bracht de fles naar zijn lippen.

Walter gilde!

Zijn mond wijd open, zijn armpjes vooruit met de vingers wijd gespreid, en zijn hele lijfje was zo stijf als bij een aanval van tetanus. En hij gilde. Het klonk door het hele vliegtuig.

Ook Laura gilde. Ze liet de fles vallen en werd spierwit.

Mevrouw Ellis sprong op. Een stuk of zes andere mensen ook. Meneer Ellis werd wakker uit zijn dutje.

'Wat is er aan de hand?' vroeg mevrouw Ellis dom.

'Ik weet het niet, ik weet het niet.' Buiten zichzelf wiegde ze Walter heen en weer, legde hem over haar schouder en klopte op zijn rug. 'Niet huilen, lieveling, niet huilen. Wat is er dan, lieveling...'

De stewardess kwam over het middenpad aangehold. Haar voet bleef een paar centimeter van de kubus af, die onder de stoel van Laura lag, staan.

Walter bleef brullen zo hard als hij kon.

 

6

 

Roi's geest had een grote schok gekregen. Het ene moment had hij nog vastgebonden in zijn stoel gezeten en was in contact met de heldere geest van Gan; het volgende moment (er was geen bewustzijn van de tijd ertussen) was hij verwikkeld in een wirwar van vreemde, barbaarse en onderbroken gedachten. Hij sloot zijn geest helemaal af. Hij was wijd open geweest om het effect van de resonans te vergroten en de eerste aanraking met het andere wezen was...

Niet pijnlijk - nee. Duizelig, misselijk makend? Nee dat ook niet. Er bestond geen woord voor.

In het rustige niets van zijn afgesloten geest kreeg hij zijn veerkracht weer terug en hij dacht na over zijn positie. Hij voelde de lichte aanraking van het ontvangstation, waar hij mentaal mee in verbinding stond. Het was met hem meegekomen, godzijdank!

Een moment lang negeerde hij zijn gastheer. Later had hij hem misschien nog nodig voor andere drastische ondernemingen, zodat hij beter geen achterdocht kon opwekken. Hij verkende. Op goed geluk trad hij een geest binnen en nam de gevoelsimpressies die erin doordrongen in zich op. Het schepsel was gevoelig voor gedeelten van het elektromagnetische spectrum en voor luchttrillingen en, natuurlijk, voor lichamelijk contact. Ze hadden plaatselijk chemische zintuigen...

Dat was zowat alles. In verbazing keek hij weer. Niet alleen was er geen zintuig voor massa, geen zintuig voor het elektrisch potentiaal, geen van de echt verfijnde vertolkers van het heelal en zelfs geen geestescontact.

De geest van het schepsel was volkomen geïsoleerd.

Maar hoe hadden ze dan contact met elkaar? Hij keek verder. Ze hadden een of andere ingewikkelde code van regelbare luchttrillingen.

Waren ze intelligent? Had hij een gestoorde geest gekozen? Nee, ze waren allemaal zo.

Hij keek door de groep hem omringende geesten heen op zoek naar een tech of wat daar bij deze kreupele semi-intelligentie voor doorging. Hij ontdekte een geest die zichzelf beschouwde als de bestuurder van voertuigen. Weer kreeg Roi er een stuk informatie bij. Hij zat in een vliegend vervoermiddel.

En toen kon hij zelfs zonder geestescontact zich een beeld vormen van een rudimentair mechanische beschaving. Of waren dit dieren die door de echte intelligentie ergens op de planeet werden gebruikt. Nee. Hun geest zei nee.

Hij verplaatste zich in de tech. Hoe zat het met de onmiddellijke omgeving? Moesten de schrikbeelden uit de oude wereld worden gevreesd? Het was een zaak van interpretatie. Er bestond gevaar in zijn omgeving. Beweging van de lucht. Verandering van temperatuur. Water dat uit de lucht viel, vloeibaar of in vaste vorm. Elektrische ontladingen. Ieder fenomeen had zijn eigen trilling, maar dat betekende niets. De verbinding tussen deze dingen en de namen die het oude volk van de oppervlakte eraan gegeven hadden, was een zaak van vermoedens.

Maar dat was nu niet van belang. Was er gevaar hier en op dit moment. Was er een reden voor angst of onbehaaglijkheid?

Nee. De geest van de tech zei nee.

Dat was voldoende. Hij keerde terug naar de geest van zijn gastheer, rustte even uit en verkende toen voorzichtig... Niets!

De geest van zijn gastheer was leeg. Er was wel een vaag gevoel van warmte, een kleine aanwijzing voor een ongerichte respons op basisprikkelingen.

Was zijn gastheer toch stervende dan? Leed hij aan spraakverlies of was hij krankzinnig?

Hij verplaatste zich snel naar de geest ernaast, vragend om informatie over zijn gastheer. Die kreeg hij dan ook.

Zijn gastheer was een kind van dat ras.

Een kind? Een normaal kind? En zo onontwikkeld?

Hij liet zijn geest even verzinken in die van zijn gastheer en verenigde zich er voor een ogenblik mee. Hij zocht naar de motoriek van het brein, en vond die met moeite. Een voorzichtige prikkel werd gevolgd door een toevallige beweging van het lichaam van zijn gastheer. Hij probeerde het nog nauwkeuriger onder controle te krijgen, maar dat mislukte.

Hij werd kwaad. Hadden ze wel aan alles gedacht? Hadden ze gedacht aan wezens waarmee geen geestescontact te krijgen was? Hadden zij gedacht aan jonge schepsels die net zo onontwikkeld waren als toen ze nog in het ei zaten?

Het betekende in ieder geval dat hij via de persoon van zijn gastheer het ontvangstation niet in werking zou kunnen zetten. De spieren van de geest waren te slap, te ongecontroleerd voor een van de drie methoden die Gan had uitgedacht.

Hij dacht diep na. Hij kon nauwelijks verwachten veel te beïnvloeden door zijn aandacht te richten op de hersencellen van zijn gastheer, maar misschien was het mogelijk om een indirecte invloed uit te oefenen op de geest van een volwassene. De directe lichamelijke invloed zou gering zijn; dat zou afhangen van de afbraak van een aantal noodzakelijke moleculen adenosine, trifosfaat en acetylcholine, want daardoor handelde het schepsel zelfstandig.

Hij aarzelde dit te proberen, bang voor een mislukking, maar schold zichzelf toen uit voor een lafaard. Weer ging hij de dichtstbijzijnde geest binnen. Het was een vrouwelijk wezen en ze was in een tijdelijke staat van afgeslotenheid die hij ook bij anderen had bemerkt. Dat verraste hem niets. Geesten die zo onontwikkeld waren als deze hadden zeker perioden van rust nodig.

Nu onderzocht hij de geest voor hem, mentaal de gebieden aftastend, die zouden kunnen reageren op een prikkel. Hij koos er een uit, prikte erin en bijna op hetzelfde moment begonnen de bewuste gedeelten tot leven te komen. Er kwamen zintuigelijke indrukken binnen en het niveau waarop werd gedacht, steeg enorm.

Goed!

Maar niet goed genoeg. Dit was gewoon een probeerseltje. Een prik in het wilde weg. Het was nog geen opdracht voor een speciale actie.

Hij bewoog zich ongemakkelijk toen er golven emotie over hem heen spoelden. Die kwamen van de geest die hij zonet had gestimuleerd en die waren natuurlijk op zijn gastheer gericht, niet op hem. Toch hinderde de primitieve ruwheid van die gevoelens hem. Hij sloot zijn geest af voor de onaangename warmte van haar onverhulde gevoelens. Een tweede geest richtte zich op zijn gastheer en als hij tastbaar was geweest of een betere gastheer had gehad, dan had hij zijn ergernis laten blijken.

Grote grotten. Lieten ze hem nu niet eens geconcentreerd zijn werk doen?

Hij drong zich fel in de tweede geest in, activeerde centra van onbehagen en weg was het.

Hij was tevreden. Dit was meer dan zo maar een stimulering én het had zijn uitwerking. Hij was er nu achter hoe de geest werkte.

Hij keerde terug naar de geest van de tech die het voertuig bestuurde. Daar zou hij details kunnen krijgen van de oppervlakte waar ze op dat moment overheen vlogen.

Water? Snel deelde hij de gegevens in.

Water! Nog meer water!

Toen kwam iets dieper in zijn geest het woord 'oceaan' op. het oude. overgeleverde woord 'oceaan.' Wie had er ooit kunnen dromen dat er zoveel water bestond. Maar als dat 'oceaan' was, dan werd ook het oude woord 'eiland' duidelijk. Hij gebruikte zijn hele geest voor het verkrijgen van geografische informatie. De 'oceaan' was bezaaid met kleine landstippen, maar hij wilde meer precieze...

Hij werd onderbroken toen zijn gastheer door de lucht zweefde en tegen het dichtstbijzijnde vrouwenlichaam werd aangedrukt. Roi's geest, druk bezig, lag open en bloot. En zo kwam de emotie van de vrouw in alle volheid over hem heen. Hij kreeg een schok. In een poging om deze vervelende dierlijke passie te ontwijken, klemde hij zich aan de hersencellen van zijn gastheer vast, waardoor die ruwe emotie binnenkwam.

Dit deed hij te snel, te energiek. In de geest van zijn gastheer ontstond een doffe pijn. Tegelijkertijd reageerde bijna iedere geest die hij kon bereiken door de luchttrillingen die daar weer het gevolg van waren.

Verschrikt probeerde hij de pijn weg te nemen, maar door zijn eigen geschrokkenheid stimuleerde hij die alleen nog maar meer.

Hij probeerde wanhopig het contact met de geest van de tech niet te verliezen, maar de pijn in de geest van zijn gastheer lag als een waas over alles heen.

Hij kreeg het er benauwd van. Hij had nog maar even een goede kans! Hij had nog maar een minuut of twintig. Hij zou nog wel meer kansen krijgen, maar niet zo'n goede als nu. Maar toch durfde hij zich niet op een ander te richten, terwijl de geest van zijn gastheer in een dergelijke wanorde verkeerde. Hij trok zich terug, zoveel mogelijk en had alleen nog maar licht contact met de ruggengraatcellen van zijn gastheer. Hij wachtte. Minuten gingen voorbij en langzaam aan vergrootte hij het contact weer.

Hij had nog maar vijf minuten. Hij koos een object.

 

7

 

De stewardess zei: 'Ik geloof dat hij zich weer iets beter voelt, dat arme kleintje.'

'Zoiets heeft hij nog nooit gedaan,' hield Laura vol met tranen in haar stem. 'Nooit.'

'Misschien waren het alleen maar krampjes,' zei de stewardess.

'Misschien is hij te dik aangekleed,' suggereerde mevrouw Ellis.

'Dat is mogelijk,' zei de stewardess. 'Het is nogal warm hier.' Ze vouwde de deken open en deed het nachtponnetje omhoog waardoor er een op en neer gaand buikje te voorschijn kwam, roze en bol. Walter huilde nog steeds.

De stewardess zei: 'Zal ik hem voor u verschonen. Hij is behoorlijk nat.'

'Alstublieft, ja.'

De meeste passagiers waren weer naar hun plaatsen teruggekeerd. Maar een paar in de verte rekten nog steeds hun nekken. Meneer Ellis bleef met zijn vrouw in het gangpad staan. Hij zei: 'Kijk eens.'

Laura en de stewardess waren te druk bezig om aandacht aan hem te besteden. Zijn opmerking was bovendien toch maar alleen retorisch bedoeld. Hij bukte zich en trok aan het doosje dat onder de stoel lag.

Mevrouw Ellis keek ongeduldig naar beneden. Ze zei: 'Lieve help, George, zit toch niet aan een andermans bagage. Ga zitten. Je staat ons in de weg.'

In verwarring gebracht ging meneer Ellis overeind staan.

Laura zei met nog rode ogen van het huilen: 'Het is niet van mij. Ik wist niet eens dat het onder de stoel stond.'

De stewardess keek op van de jammerende baby en vroeg: 'Wat is het?'

Meneer Ellis haalde zijn schouders op. 'Een doosje.'

Zijn vrouw zei: 'Wat moet je daar nu in godsnaam mee?'

Meneer Ellis zocht naar een verklaring. Wat moest hij ermee? Hij mompelde: 'Ik was alleen maar nieuwsgierig.'

De stewardess zei: 'Ziet u wel. De kleine jongen is weer netjes en droog en ik wed dat hij over een paar minuten al zijn verdriet vergeten is. Hè, lekker diertje van me?'

Maar het lekkere diertje lag nog na te snikken. Toen de fles voor zijn neus werd gehouden draaide hij zijn hoofd weg.

De stewardess zei: 'Ik zal hem even warm maken.'

Ze pakte de fles en liep weg over het gangpad.

Meneer Ellis had een besluit genomen. Hij pakte het doosje op en zette het op de leuning van zijn stoel. Hij negeerde de donkere blik die zijn vrouw hem toewierp.

Hij zei: 'Ik doe er niets mee. Ik kijk alleen maar. Waar zou het van zijn gemaakt?'

Hij tikte er met zijn knokkels tegenaan. De andere passagiers schenen niet in het minst geïnteresseerd. Ze hadden geen aandacht voor meneer Ellis en zijn doosje. Het was alsof iets hun aandacht van hem en het doosje afleidde. Zelfs mevrouw Ellis zat met haar rug naar hem toe terwijl ze met Laura zat te praten.

Meneer Ellis keerde het doosje om en vond de opening. Hij wist dat er een opening moest zijn. Het was groot genoeg om er een vinger in te stoppen, hoewel er geen enkele reden was, natuurlijk, waarom hij een vinger in die opening van dat gekke doosje zou stoppen.

Heel voorzichtig stak hij hem erin. Er zat een zwarte knop in die hij in wilde drukken. Dat deed hij dan ook. Het doosje schudde en was plotseling weg uit zijn handen en ging door de leuning van de stoel.

Hij zag het in een flits door de vloer verdwijnen en toen zag hij de onbeschadigde vloer en verder niets. Langzaam spreidde hij zijn handen en keek naar de palmen. Toen liet hij zich op zijn knieën vallen en tastte de vloer af.

De stewardess kwam terug met de fles en vroeg beleefd: 'Heeft u iets verloren, meneer?'

Mevrouw Ellis keek naar beneden en zei 'George!'

Meneer Ellis hees zichzelf overeind. Hij was geagiteerd en rood aangelopen. Hij zei: 'De doos... Hij viel en verdween...'

'Welke doos, meneer?' vroeg de stewardess.

Laura vroeg: 'Mag ik alstublieft de fles hebben, juffrouw. Hij is opgehouden met huilen.'

'Natuurlijk. Hier is hij.'

Walter opende gretig zijn mondje en begon aan de speen te zuigen. Er kwamen luchtbelletjes door de melk naar boven en er klonken kleine smakkende geluidjes.

Laura keek stralend op. 'Hij schijnt weer helemaal in orde te zijn. Dank u wel voor de moeite, mevrouw Ellis, dank u juffrouw. Het was net even of het helemaal mijn kleine jongen niet meer was.'

'Het komt wel goed,' zei mevrouw Ellis. 'Ik denk dat hij alleen maar een beetje luchtziek is geweest. Ga zitten George.'

'Roept u maar als u me nodig heeft,' zei de stewardess.

'Dank u wel,' zei Laura.

Meneer Ellis zei: 'Het doosje...' en stopte.

Welk doosje? Hij kon zich helemaal geen doosje herinneren.

Maar er was een geest aan boord van het vliegtuig die de zwarte kubus volgde terwijl die in een parabool, ongehinderd door wind of wrijving, door de gasmoleculen heen naar beneden viel. Ver beneden lag er een koraaleiland in zee als een klein puntje in een geweldig doel. Eens, gedurende de oorlog, was er een landingsbaan voor vliegtuigen geweest en waren er een aantal barakken opgezet. De barakken waren vervallen, de landingsbaan was niet meer dan een vage streep door het landschap en er was niemand meer op het eiland.

De kubus viel boven op de wuivende kroon van een palmboom, maar er werd nog geen blad beschadigd. Hij verdween via de wortels in het koraal. Hij zonk verder weg in de planeet zonder dat er ook maar een wolkje stof opsteeg waaraan te zien was dat hij daar gevallen was.

Zes meter onder de oppervlakte bleef de kubus steken en stil liggen, opgenomen in de atomen van de rots, maar toch een zelfstandig geheel.

Dat was alles. Het werd nacht, toen weer dag. Het regende, waaide en de golven van de Atlantische Oceaan sloegen stuk op het koraal van het eiland. Er was niets gebeurd. En er zou niets gebeuren - tien jaar lang.

 

8

 

'We hebben het nieuws van jouw geslaagde opdracht uitgezonden,' zei Gan. 'Ik vind dat je nu maar wat moet gaan rusten.'

Roi zei: 'Rusten? Nu? Net nu mijn geest weer normaal en compleet is? Dank u, maar dat niet. Ik ben veel te blij dat alles weer gewoon is.'

'Was je er dan zo van onder de indruk? Intelligentie zonder geestelijk contact?'

'Ja,' zei Roi kort. Tactvol probeerde Gan niet langer de lijn van Roi's diepste gedachten te volgen.

In plaats daarvan vroeg hij: 'En de oppervlakte?'

Roi zei: 'Gewoonweg verschrikkelijk. Wat de ouden de "Zon" noemden, is een bol met onverdraaglijk schitterend licht in de lucht. Het is kennelijk een lichtbron die zo nu en dan verandert. Ze noemen de perioden "dag" en "nacht". Maar er is nog een Verandering mogelijk die ik niet onder woorden kan brengen.'

'Wolken misschien?' zei Gan.

'Waarom "wolken"?'

'Je kent toch de traditionele uitdrukking: "En wolken verduisterden de zon".'

'Denk je dat? Het zou kunnen zijn, ja.'

'Maar ga door.'

'Even denken. "Oceaan" en "eiland" heb ik al uitgelegd. "Storm" had te maken met natheid in de lucht, die in druppels naar beneden viel. "Wind" was beweging van de lucht, maar op grote schaal. "Donder" is óf een spontane statische ontlading in de lucht óf een of ander vanzelf ontstaand geluid. "IJzel" is vallend ijs.'

Gan zei: 'Dat is vreemd. Hoe kan ijs nou vallen. Waar komt het vandaan en waarom?'

'Ik heb geen flauw idee. Het is allemaal erg veranderlijk; het ene moment stormt het en dan weer niet. Er zijn schijnbaar streken aan de oppervlakte waar het altijd koud is, andere waar het altijd warm is en weer andere waar het om de beurt warm en koud is.'

'Verbazingwekkend. Hoeveel van deze dingen denk je dat verkeerd is geïnterpreteerd door de geesten van die anderen?'

'Niets. Daar ben ik van overtuigd. Het was allemaal heel duidelijk. Ik had voldoende tijd om door te dringen in hun vreemde geesten. Té veel tijd.'

Weer dreven zijn gedachten weg in diepere regionen.

Gan zei: 'Dit is goed. Ik was altijd al bang dat wij de romantische verhalen over het zogenaamde Gouden Tijdperk van onze voorouders aan de oppervlakte overdreven. Ik was bang dat een groot gedeelte van onze groep ervoor zou gaan voelen een nieuw leven aan de oppervlakte te gaan leiden.'

'Nee!' stootte Roi uit.

'Nee, kennelijk toch niet. Ik twijfel eraan of zelfs de meest geharden onder ons ook maar een dag van hun leven door zouden kunnen brengen in een omgeving zoals jij die beschrijft, met die stormen, dagen, nachten en die onplezierige en onvoorspelbare veranderingen in hun omgeving.' Gan's gedachten waren tevreden gedachten. 'Morgen begint het overbrengingsproces. Als we eenmaal op het eiland zijn - het was onbewoond zei je toch?'

'Volkomen onbewoond. Het was het enige van dat soort waar het voertuig overheen kwam. De informatie van de tech was gedetaileerd genoeg.'

'Goed. Nu kunnen we met de operaties beginnen. Het zal generaties duren, maar uiteindelijk zullen we in de diepte van een nieuwe, warme wereld leven, in prettige grotten en zal de omgeving bijdragen tot de groei van iedere cultuur en verfijning.

'En,' voegde Roi eraan toe, 'we hebben er geen contact met de schepsels van de oppervlakte.'

Gan zei: 'Waarom zouden we niet. Al zijn ze dan primitief, ze zouden ons toch van dienst kunnen zijn als we ons moeten installeren. Een ras dat vliegtuigen kan bouwen, moet ook andere kwaliteiten bezitten.'

'Dat is het niet. Ze zijn oorlogszuchtig, meneer. Ze zouden te allen tijde met dierlijke wildheid aanvallen en...'

Gan interrumpeerde: 'Ik ben geschokt door de psychopenumbra waarmee jouw gedachten aan die andere wezens doortrokken zijn. Er is iets dat je verbergt.'

Roi zei: 'Ik dacht eerst ook dat we ze zouden kunnen gebruiken. En als ze ons niet vriendelijk zouden willen bejegenen, dan zouden we ze onder druk kunnen zetten. Ik liet een van hen op de knop van de kubus drukken en dat was een moeilijke opgave. Zeer moeilijk. Hun geest is totaal verschillend van de onze.'

'Hoe dan?'

'Als ik dat kon beschrijven, dan zou het verschil niet zo ingrijpend zijn. Maar ik kan u een voorbeeld geven. Ik bevond mij in de geest van een kind. Zij hebben geen rijpingskamers. De kinderen worden grootgebracht door een individu. Het schepsel dat voor mijn gastheer moest zorgen...'

'Ja...'

'Zij (het was een wijfje) voelde een speciale affectie voor het jong. Het was een soort bezitterschap, een relatie die alle overigen uit hun gemeenschap uitsloot. Ik meende vaag iets te ontdekken van de band die een man heeft met een vriend of collega, maar het was veel sterker en veel minder gereserveerd.'

'Nou,' zei Gan, 'misschien kennen ze, aangezien ze geen geestelijk contact hebben, geen echte samenleving en ontstaan dan deze relaties van ondergeschikt belang. Of was dit een pathologisch geval?'

'Nee, nee, het komt daar overal voor. De vrouw waar ik het over had was de moeder van het jong.'

'Onmogelijk. De eigen moeder?'

'Dat kan niet anders. Het kind brengt de eerste tijd van zijn leven door binnen in de moeder. Lichamelijk er binnen in. De eitjes van die wezens blijven in het lichaam. Ze worden verwekt binnen in het lichaam. Ze groeien in het lichaam en komen levend ter wereld.'

'Grote grotten,' zei Gan zwakjes. Hij voelde een sterke afkeer. 'Dus ieder schepsel kent zijn eigen kind. Ieder kind heeft dan een eigen vader...'

'En die is ook bekend. Mijn gastheer werd over een afstand van achtduizend kilometer vervoerd, voor zover ik de afstand kon schatten, om aan zijn vader getoond te worden.'

'Ongelooflijk!'

'Wilt u nog meer horen om u ervan te overtuigen dat het nooit mogelijk zal zijn enig contact te leggen? Het verschil is zo fundamenteel en aangeboren.'

Spijt en afkeer overheersten in de keten van Gan's gedachten. Hij zei: 'Het zou inderdaad een ramp zijn. Ik had gedacht...'

'Wat meneer?'

'Ik had gedacht dat het voor het eerst wellicht mogelijk zou zijn dat twee verschillende intelligenties elkaar hielpen. Ik had gedacht dat we samen sneller vooruit zouden komen dan ieder apart. Zelfs als ze in technisch opzicht primitief waren - en dat zijn ze - dan was dat niet zo belangrijk want techniek is ook niet alles. Ik had gedacht dat we iets van hen zouden kunnen leren.'

'Wat leren?' vroeg Roi brutaal. 'Onze ouders leren kennen en met onze kinderen bevriend raken?'

'Nee, nee, je hebt gelijk. De scheiding tussen ons zal moeten blijven bestaan. Zij blijven aan de oppervlakte leven en wij hebben de diepte, en zo zal het altijd zijn.'

Buiten het laboratorium ontmoette Roi Wenda.

Haar gedachten gaven uiting aan haar blijde stemming. 'Gelukkig dat je terug bent.'

Ook Roi's gedachten waren plezierig. Het was erg rustig om zuiver geestelijk contact met een vriend te hebben.