PUBLIEKE VROUWEN, SOUTENEURS EN BEROVINGEN

Kan dus van het bureau Warmoesstraat al heel weinig goeds gezegd worden, de ligging er van was, toen de Zeedijk en omgeving dertig, veertig jaar geleden nog in hun volle glorie waren, ontegenzeggelijk gunstig. Moest er plotseling ergens assistentie verleend worden, de hulp was terstond bij de hand en 's avonds of 's nachts konden zelfs in de agenten-wachtkamer, die aan de straatzijde gelegen is, dikwijls de politiehoorns van de in de war zittende manschappen gehoord worden. En met weerbarstige arrestanten behoefde ook nooit ver te worden gesleept.
En al zat dus de wachtcommandant in een ongelukkig vertrek en al deugde van de inrichting van het hele gebouw zowat niets, men voelde zich als politieman daar toch wel op zijn plaats. Want er gebeurde in die sectie het een en ander: commissaris, inspecteurs, rechercheurs en last not least de wachtcommandanten, die in de regel de eerste stoot opvingen, hadden er steeds volop werk. De rechercheurs zelfs veel meer, dan zij verzetten konden. Daar hoop ik later nog eens op terug te komen. Niet alleen dat de wachtcommandant in de regel de handen al vol had met de dronken arrestanten, die daar soms aan de lopende band binnengebracht werden, ook de vele andere zaakjes, die hem in eerste instantie werden voorgelegd, namen zijn aandacht geheel in beslag. En het was een grote uitzondering, als daar een kwestie bij was, waar hij zich met een Jantje van Leiden of een waarschuwing van kon afmaken, zoals zijn collega van in rustiger buurten gelegen bureau's. Waren er agenten uitgerukt, omdat het op de Dijk weer ,,knokken geblazen" geweest was, tien tegen een, dat zij terug kwamen met een stelletje toegetakelde vechtersbazen, want in de regel was er met messen, dolken, ja soms met vuurwapens gewerkt. Geneeskundige Dienst en Recherche dienden er dus aan te pas te komen, maar de wachtcommandant moest bij al die herrie voor de balie eerst maar voorlopig zien uit te maken, aan de hand van de verklaringen der manschappen en getuigen, wie slachtoffer of dader was.
En dan de vele kwesties, waar de publieke vrouwen een rol in speelden. In de regel ging het wel over berovingen, waarmee hij dan verder niet veel bemoeiingen had, want aangever en verdachte werden vrijwel meteen naar de rechercheurs overgeheveld, maar er deden zich ook wel gevallen voor, waarin de vrouw de dupe was en waarbij meer gebeurd was dan alleen het verdwijnen van een portefeuille of portemonnaie. Want het beroep van publieke vrouw daar in de buurt was heus zo eenvoudig niet, als sommigen misschien wel denken: het bracht de nodige risico's mee. Deze vrouwen kregen dikwijls rare klanten op bezoek, die soms de gekste dingen met hen uithaalden of probeerden uit te halen, dingen die hier onmogelijk nader kunnen worden omschreven, maar die de wachtcommandant natuurlijk bij zijn onderzoek voor de balie tot in details te horen kreeg. Dan de bezoekers, die ten slotte niet konden of wilden betalen en bij de daarover ontstane ruzies de hele inventaris kort en klein sloegen. Wel waren in de regel de souteneurs in een aangrenzend vertrek bij de hand, om op het eerste hulpgeroep van de vrouwen bij te springen, maar als die heren er aan te pas kwamen, begon de pret daar in die bordelen eerst goed. Hevige tumulten speelden zich dan in de kamertjes af, tot eindelijk de agenten ten tonele verschenen, er duchtig op in hakten en het hele zwikkie de straat opsloegen. En dan met bebloede koppen en verscheurde kleren in optocht naar het bureau, waar het weer eerst de wachtcommandant was, die van de verschillende partijen het voorgevallene in geuren en kleuren te horen kreeg en het dan verder mocht uitzoeken.
Ja, die tonelen aan de balie van het bureau Warmoesstraat waren vele en velerlei, maar een vaardiger pen dan de mijne is er voor nodig, om de lezer daar enigszins een indruk van te geven. Daar zou een Jan Mens of een Kees van Bruggen aan te pas moeten komen. Op een avond, toen ik de wacht had, kwam er een agent voor de balie in gezelschap van een bekende beroofster en een neger, die aardig aan de slag scheen te zijn geweest, te oordelen naar zijn gezicht, dat onder het bloed zat. ,,Een berovinkie", was natuurlijk mijn eerste gedachte; ,,ze hebben die neger even te pakken gehad. " Dat laatste bleek juist te zijn. Maar op een andere manier dan ik dacht.
,,De juffrouw is door deze mijnheer beroofd, mijnheer. Hij wilde mij te lijf en toen heb ik hem even tot de orde geroepen. Vandaar dat hij er zo uitziet. Dat is mijn werk geweest en niet van die vrouw. " Aldus de agent. ,,Wat zeg je? Is die juffrouw beroofd?" ,,Ja, dat beweert zij tenminste. " Nu stak de dame zelf van wal.
,,Ja, die smerige sausneger zwerft al een paar dagen hier in de buurt, en zoeven heb ik hem op bezoek gehad. U weet, ik woon op de Achterburgwal. Ik ben anders op die zwarte kerels niet erg gesteld en heb ze liever niet tot klant. Maar ik had vandaag nog geen bezoek gezien. Dus ik dacht: ,,laat ik het maar even meepikken!" Allerlei rare fratsen moest ik met hem uithalen en ten slotte betaalde hij mij met een tientje. Dat was nog zo slecht niet. Maar zo heb ik dat papiertje in mijn handen, of ik denk: ,,verdraaid, dat briefje ken ik!" Het zat nl. in een driehoek gevouwen. Dat doe ik wel meer. Ik voelde meteen in mijn kous, want daar bewaar ik mijn geld, dat ik voor mijn kerel niet weten wil. En weg was het! Zestig gulden moesten er in zitten. De vuile zwerver had kans gezien, mijn hele spaarpot te pikken. Wat zeg je van zo'n boef? Ik heb er niks van gemerkt en begrijp nog niet, hoe hij dat voor elkaar gekregen heeft. Maar ja, hij ging soms zo te keer, dat ik dacht, met een gek te doen te hebben. " En ik kreeg in finesses te horen, hoe die kerel met die vrouw had omgesprongen, maar dat is voor publicatie niet geschikt.
,,Hoe kom jij aan dat briefje?" was natuurlijk mijn eerste vraag", ging de vrouw voort. ,,Als antwoord kreeg ik 'n mep, dat het vuur mij uit de ogen vloog. Tje, wat sloeg die kerel hard! Hij de trap af en ik hem natuurlijk na. Gelukkig heeft Betje Bleekpoeier, een paar huizen verderop, sedert een paar dagen een post, zoals U weet. Ik aan het schreeuwen en die agent zal hem grijpen. Maar jawel, die kon ook een opdoffer krijgen. Maar toen die hem een paar klappen met zijn sabel op zijn hersens gegeven had, geloofde hij het wel En nou wilde ik mijn geld wel terug, want dat moet hij nog bij zich hebben. " ,,Waar is dat tientje?"
,,Hier is het, nog opgevouwen, zoals hij het mij gaf. Dat had die goser moeten weten. Als hij het mij anders gegeven had, had ik het nooit zo gauw in de gaten gekregen en had hij mij met mijn eigen centen betaald. " ,,Nou, U hoort, wat die vrouw hier zegt. Waar is dat andere geld?"
Maar de neger, met zijn bebloede maar grijnzende kop, aan wiens gezicht wel te zien was, dat hij niet tot de goochemsten behoorde, deed wat in de regel alle dommen doen: ontkennen. Die vrouw had hem binnengeroepen, maar toen hij, eenmaal boven, gemerkt had, wat zij van hem wilde, was hij gauw weer de deur uitgevlucht.
,,Zo, en dan dat gevecht met de agent?"
Ook niet waar; die politieman had hem zo maar een klap met de sabel gegeven.
Bij fouillering kwamen de vijftig gulden al gauw te voorschijn. Hij bleek ook geen cent meer te hebben. Dus zonder die diefstal zou deze vrouw ook al een strop aan hem gehad hebben. Zij kreeg haar spaarduiten terug en de neger ging het hok in, nadat hij met wat hechtpleister uit het verbandkistje eerst weer wat opgekalefaterd was.
,,Moet ik hier lang blijven?" was zijn vraag. ,,Dat zul je wel zien. Heb je misschien haast?" ,,Nee, maar ik moet morgenavond boksen in het Paleis voor Volksvlijt. "
Nu wist ik meteen, waar ik dit gezicht, dat mij dadelijk al niet onbekend had geleken, eerder gezien had, nl. op de reclamebiljetten voor dat aanstaande boksfestijn. ,,Nou, dat zal daar morgenavond zonder U ook wel doorgaan. Voorlopig komt U niet weer op vrije voeten, tenminste niet voor morgenavond. "
Hij werd een paar dagen later ter beschikking van de Officier van Justitie gesteld, die hem evenwel niet insloot. Het duurde niet lang, of hij werd alweer in de buurt gesignaleerd, maar toen nam zijn bokscarriere plotseling een einde.
Want toen hij weer eens bij een publieke vrouw op bezoek was, kon of wilde hij niet betalen en er ontstond op die kamer de nodige herrie. Maar nu bleek de souteneur in de buurt te zijn, met alle gevolgen van dien. Dat het er Spaans toeging, moge blijken uit het feit, dat de kachel plotseling dwars door de ruiten vloog en beneden op het trottoir terecht kwam, zonder gelukkig iemand te treffen. Twee agenten, die dit lawaai hoorden en zagen, gingen er natuurlijk dadelijk op los. Boven in dat kamertje waren de heren nog lustig aan het knokken. Ook de vrouw deed dapper mee en de neger kreeg er dan ook geducht van langs, want toen hij die kachel naar buiten had gesmeten (zoals hij later verklaarde uit angst, om de aandacht van voorbijgangers of van de Politie te trekken), had hij zich lelijk aan de glasscherven verwond; de pezen van zijn rechterpols waren finaal doorgesneden. En al was hij dus een bekwaam bokser, met zo'n lamme vlerk had hij niet veel meer in te brengen gehad en hij was blij geweest, toen hij de politie-uniform had zien verschijnen. Het hele stel moest mee naar het bureau. De juffrouw eiste natuurlijk betaling van de ,,visite" en van de aangerichte schade, die niet gering was. Maar onze neger was nog net zo arm als de vorige keer en zij zat dus voor de strop. Hij werd naar het gasthuis gebracht, maar na een paar dagen zagen wij hem weer in de buurt rondhangen met zijn arm in een verband. Doch andere avonturen hebben wij met hem niet meer meegemaakt en op een gegeven ogenblik was hij verdwenen.
Was het beroep van publieke vrouw vooral daar in de buurt dus niet bepaald een sinecure, het baantje van souteneur viel af en toe ook lang niet mee. Deze slampampers mochten dan door de bank een lui en gemakkelijk leventje leiden, goed gekleed en gekapt in dure bars grove verteringen maken en met geld smijten, er waren toch ook dikwijls ogenblikken, waarin het hun niet cadeau werd gegeven. Want niet altijd bleven zij meester van het terrein, als zij de om hulp schreeuwende vrouwen moesten bijspringen, om lastige klanten tot betaling te dwingen of de deur uit te werken. Zij tuinden daarbij meermalen tegen potige zeelui of grondwerkers op, tegen wie zij lang niet opgewassen waren en kregen dan van ,,dik hout zaagt men planken". Verscheen dan ten slotte de Politie ten tonele, dan werd het er in de regel voor de souteneur nog niet veel beter op, want als er een een ingekankerde haat heeft tegen pooiers, dan is het wel de politieman, die elke dag dit schorem van nabij gadeslaat. Immers hij weet, hoe dit tuig met allerlei smoesjes en streken menig meisje van buiten in de val heeft gelokt en het dan verder exploiteert. En wat hem dan nog het meest prikkelde, was, dat er met de wet in de hand tegen dit gespuis zo weinig te beginnen was. Wel is strafbaar gesteld: ,,het trekken van voordeel uit de ontucht van een vrouw", maar de Justitie eiste destijds in de practijk zo'n overstelpende hoeveelheid bewijs, dat van een veroordeling in de regel weinig terecht kwam. Veel hing in de eerste plaats af van de verklaring van de vrouw. Was zij weer de nodige keren afgerost, omdat zij geen voldoende geld afschoof, dan wilde het wel eens gebeuren, dat zij de Politie er in haalde en aangifte deed, dat zo'n kerel van haar leefde. Maar dikwijls waren partijen even later weer ,,verzoend" en dan was er weer geen betere kerel dan die pooier van haar, die dan in eens als ,,koopman" voor haar de kost verdiende. Het was in de regel uit angst voor hem of zijn collega's, dat zij overstag ging. Raakte dus zo'n souteneur bij vechtpartijen in de knel en moest de Politie aan het tumult een einde maken, dan maakte deze van de gelegenheid dankbaar gebruik, door hem een grotere portie toe te dienen dan waarop hij strikt genomen recht had. De agenten haalden op die manier dan hun hart op, omdat zij aan de hand van de wet vrijwel machteloos tegen deze verachtelijke individuen stonden. En kwamen zij voor een of ander feit aan het bureau in handen van Ome Janus, dan waren zij helemaal in de aap gelogeerd. Die kon die kerels hun bloed wel drinken en als zij door hem eigenhandig in het hok werden gekwakt, heb ik mijn hart wel eens vastgehouden.
,,Je mag toch wel wat voorzichtiger wezen, brigges, " merkte ik dan soms op.
,,Och wat, onkruid vergaat niet, mijnheer en als het mis mocht lopen, draai ik er wel een punt aan. " Zij waren dan ook als de dood voor hem en als zij hem op straat aan zagen komen, liepen zij maar liever een straatje om.
Toen ik op een middag met hem door de St. Olofsteeg kwam, vloog daar plotseling uit het toenmalige perceel No. 5, een roofhol eerste klas, dat van onder tot boven vol publieke vrouwen zat (het is later in elkaar gezakt en nu is er nog maar de lege plek), de exploitant van dat bordeel, een beruchte souteneur, naar buiten, hevig bloedende uit een van zijn bovenarmen en schreeuwde: ,,Help! help! ik bloed dood!" Inderdaad schoot een flinke straal door de kleren heen. Ik schrok behoorlijk, maar Janus verloor zijn kalmte niet. ,,Nou, dat zou jammer zijn; dat zou mij werkelijk spijten", was zijn antwoord. Maar hij trok de kerel toch zijn jasje uit en toen bleek, dat een slagader was geraakt. Door op de juiste plaats stevig te drukken, konden wij het bloedverlies binnen de perken houden en waren al gauw met de patient aan het bureau, waar hij even later aan de Geneeskundige Dienst werd overgegeven.
,,Wie heeft je dat kunstje geflikt?" wilde de brigadier weten.
,,Dat weet ik niet; ik heb niemand gezien. Maar ik hoorde geschreeuw in een van de kamers en wilde gaan kijken. Maar nauwelijks had ik de deur op een kier, of daar kwam een hand om de hoek en voor ik het wist, had ik een jaap te pakken.
Met een der rechercheurs ging ik nu naar het perceel terug en wij vonden na enig zoeken (want het was een kast van een huis) de kamer, waar het gebeurd moest zijn; een flinke plas bloed lag in de gang voor de deur. Deze bleek op slot. ,,Politie; doe open. "
Voorzichtig kwam de deur op een kier en een manspersoon gluurde door de smalle opening. Ik was in uniform en daardoor scheen hij de zaak wel te vertrouwen. ,,Komt U binnen. "
Het was een stevige, als werkman geklede kerel van een jaar of veertig.
De bewoonster van die kamer, een beruchte figuur uit de buurt, was ook nog aanwezig, maar bleek niet veel babbels te hebben.
,,Wat is hier gebeurd?" was onze eerste vraag. ,,Dat zal ik U even vertellen, " was zijn antwoord. ,,Ik ben vanmiddag hier in de buurt deze vrouw tegengekomen en met haar meegegaan. Ik moest vooruit betalen en wist dus, dat ik mijn portemonnaie toen nog had. Maar toen ik weer weg wilde, miste ik dat ding. Zij beweerde nergens van te weten. Ik trok toen mijn mes en maakte haar duidelijk, dat zij niet levend de kamer af zou komen, als ik niet eerst mijn centen terug kreeg. Het was n. b. mijn hele weekloon en ik kon toch niet platzak bij mijn vrouw komen. Toen begon dat wijf te gillen en te schreeuwen en ik hoorde iemand de trap opkomen. Ik begreep nu wel, in wat voor een zaakje ik verzeild was en toen de deur openging, was ik die kerel voor en gaf hem, voor hij nog binnen was, een veeg. Want de eerste klap is nog altijd een daalder waard. " ,,Nou, U hebt hem goed geraakt; dat valt niet te ontkennen. Maar dit zal U wel meer dan een daalder kosten. Het was wel aan de goede besteed, maar het mag nu eenmaal niet en U zult er wel last mee krijgen. Dus gaat U maar met ons mee. "
,,Dat is best; maar waar is nu mijn portemonnaie? Die moet hier nog zijn. "
De vrouw bleef er bij, dat zij van niks wist en dus gingen wij zoeken. Het duurde niet lang, of wij vonden hem, onder het bed, tussen allerlei rommel. Daar wist die juffrouw natuurlijk meer van; dus die ook mee. Tot grote teleurstelling van Janus kwam de souteneur er weer boven op.
,,Daar waren wij die lastpost bijna kwijt geweest, mijnheer. Enfin, een volgende keer beter. Wij hadden die kerel op straat eigenlijk maar leeg moeten laten lopen. Maar dat was daar toch wat te link. Ze moesten met dat tuig de Zuiderzee dempen. " En op die manier luchtte hij zijn gemoed aan het adres van alles, wat pooier was. Ja, als hij het voor het zeggen had gehad, had de laatste souteneur daar gauw in de gracht gelegen. Die souteneurs leken zo op het oog toch van die nette kerels, die zich zo mooi voor konden doen, vooral op hun uitstapjes in de buurt rondom Amsterdam, waar zij zo dikwijls jonge vrouwen met allerlei smoesjes en streken naar de stad wisten te lokken. Met alle gevolgen van dien.
Maar het waren niet uitsluitend jonge meisjes, die zij wat wijs wisten te maken.
Dat ondervond zelfs een burgemeester, ergens uit de Vechtstreek, die met zo'n pooier uit jagen en vissen ging, denkende, dat hij met een dokter uit Amsterdam te doen had. Want daar had die gast zich voor uitgegeven. En ook bij andere notabelen daar was hij als kind in huis.
Maar plotseling kwam er een eind aan de ,,Kopenickade". Want toen een paar politiemannen uit die streek eens in Amsterdam, in de buurt van het Oude Kerks-plein, een onderzoek moesten instellen naar een of ander zaakje en, zoals te doen gebruikelijk was, eerst aan het bureau Warmoesstraat kwamen om assistentie, kwam het gesprek op ,,donker Amsterdam". Een van deze politiemannen merkte op, dat er op de Zeedijk toch ook nog wel nette mensen schenen te wonen, wat ik ten volle kon beamen.
,,Ja, er woont daar ook een dokter; die komt vaak bij ons jagen. Hij is nogal dikwijls met de burgemeester en de notaris op stap. Het is een aardige, vlotte vent, een royale kerel. Hij zet in de regel zijn auto bij mij op het erf. Al een paar keer hebben wij een paar hazen of eenden van hem gehad. "
,,Een dokter, zegt U? En moet die op de Zeedijk wonen? Daar heb ik nog nooit van gehoord. Hoe heet die man dan en hoe ziet hij er zowat uit?" ,,Dr Hermans; het is een man van zo'n veertig jaar; hij heeft een dik ooglid en loopt daar nogal mee in de gaten. "
Toen ik dit hoorde, begon ik lont te ruiken. ,,Heeft hij een grijze, open wagen en een bruine, gevlekte jachthond? Een patrijshond bedoel ik. " ,,Ja precies. '
,,En noemt die zich dokter en dat wordt daar bij jullie geslikt?"
,,Ja, kent U hem dan?"
,,Nou, dat zou ik denken; dat is de grootste pooier hier uit de buurt. Zijn voornaam is Herman, zijn achternaam De Groot. Hij heeft hier wel vier meiden op verschillende adressen in de buurt zitten. Die mop is goed. " En ik deed even een boekje over die zwerver open. De beide politiemannen trokken een raar gezicht. ,,Ongelooflijk, " merkte een van hen op. ,,Maar hoe komt zo'n kerel dan aan een jachtacte?" ,,Heeft hij die dan? Dan zal het wel een valse zijn!" ,,Nou, om U de waarheid te zeggen, hebben wij er hem nog nooit naar gevraagd; hij is in de regel in gezelschap van de burgemeester of andere notabelen. Wij hebben altijd gedacht, dat dat wel goed zou zitten. " ,,Willen jullie die kerel misschien even zien? Het is nog voor twaalven en hij zal nog wel in zijn nest liggen. Hij woont op 21, en als hij daar niet is, zal hij wel bij die juf op de Geldersekade zijn".
,,Nee, dat is beter van niet. Vrijdag a. s. komt hij weer bij ons vissen; ik heb al een briefkaart van hem gehad: of ik die dag even voor een bootje kon zorgen. Wij kunnen hem dan meteen onder het mes nemen. Wat zal burgemeester een rare smaak in de mond krijgen, als hij dat hoort! Nog een geluk, dat die er ook ingetippeld is, anders zou je eens wat beleefd hebben. Dan waren er natuurlijk geen groter stommerds dan wij. En wie weet, hoe hij anderen daar nog te grazen heeft gehad". En beide politiemannen begonnen merkbaar naar de volgende Vrijdag te verlangen.
Het is die dag voor Dr Hermans daar in de buurt de laatste vispartij geweest, want vermoedelijk is hij direct wel in zijn kraag gepakt. Wij misten hem tenminste lange tijd.
Maar op zekere dag was hij er weer. Hij kwam nog wel aan het bureau, om aangifte te doen van diefstal van twee zijner renpaarden, want mijnheer deed ook aan die sport, en van zijn auto.
,,Ik ben een poosje de stad uit geweest en een vriend van me zou op de paarden passen. Nu kom ik terug, maar de stal is leeg en mijn vriend nergens te vinden. Hij zal mijn auto ook wel hebben verkwanseld. Want die is ook weg. "
,,Bent U ver weg geweest?" kon ik niet nalaten op te merken.
,,Nee, niet zo ver, " was zijn laconiek antwoord. ,,Utrecht zeker?"
,,Waar vraagt U dan naar, als U het zo goed weet. Ja Utrecht; daar heb ik een half jaar lang lik opgeknapt. Maar ik ben hier niet gekomen, om U dat te vertellen. Ik wil mijn spullen weer terug. "
Ik voelde er evenwel niets voor, om onze kostbare tijd aan de zaak van dat individu te besteden en wilde er dus wel graag af.
,,Ja, U kunt daar nu wel aangifte van doen, maar pas op, dat die vriend U geen hak zet, als wij hem in het nauw gaan drijven. " ,,Mij een hak zetten? Op welke manier?" ,,Nou, U bent toch koopman in goud, is het niet? Misschien weet hij meer van uw handeltjes, dan goed voor U is. Hij zou wel eens kunnen gaan praten en dan barst de bom verkeerd. " Maar de ,,dokter" hield zich groot.
,,Dan zullen wij die vriend van U maar opsporen en eens gaan horen, wat die te vertellen heeft. " Maar zover kwam het niet. Want na een paar dagen verschenen de beide collega's al in eikaars gezelschap, om te zeggen, dat de hele zaak in het reine bleek te zijn. De vriend had geen gelegenheid gehad, om de paarden te verzorgen en ze daarom maar tegen een goede prijs verkocht. Ook de auto had hij goed van de hand kunnen doen. En het geld had hij tot de laatste cent afgedragen.
,,Prachtig, dan hebben wij er tenminste verder ook geen last mee. "
En op die manier raakte ik van dat zaakje af. In zeker drie kwart van de strafzaken, die in die jaren, tijdens de eerste wereldoorlog en daarna, aan het bureau Warmoesstraat in onderzoek kwamen, speelden publieke vrouwen en souteneurs direct of indirect een voorname rol.
De roofholen rezen toen als paddestoelen uit de grond; de slachtoffers waren meest de kettinghandelaars (de zwarthandelaars van toen), die soms met enorme kapitalen op zak liepen, maar na een bezoek aan ,,donker Amsterdam" vaak meteen ook weer platzak waren. Met die slachtoffers behoefde niemand natuurlijk medelijden te hebben; het was zo gewonnen, zo geronnen geweest. Maar ook heel andere personen werden herhaaldelijk de dupe van de geraffineerde trucs van die wijven met hun aanhang; zakenlieden en particulieren van buiten, in hun omgeving dikwijls als zeer achtenswaardige mensen bekend staande lieden, die een reputatie hadden op te houden, konden blijkbaar de verleiding niet weerstaan, bij hun bezoek aan Amsterdam een kijkje in de buurt van de Zeedijk te gaan nemen en lieten zich daar dan uitschudden.
Ook voor hen gevoelde de politieman, wiens tussenkomst dan in werd geroepen, in de regel weinig sympathie. Wat doen zij daar ook in die buurt? In de kranten werd er toch voortdurend tegen gewaarschuwd. Grote sommen raakten zij daar kwijt, maar dat was nog niet altijd het ergste. In de regel zaten er in die gestolen portefeuilles nog wel andere waardevolle papieren dan bankbiljetten. Schier radeloos waren deze mensen, als zij tot de ontdekking kwamen, hoe zij te pakken genomen waren.
Zo herinner ik mij bijv. een Pool, die na een bezoek aan zo'n vrouw alles ineens totaal kwijt was: zijn geld en zijn papieren. En aangezien hij een paar dagen op de doorreis in Amsterdam verbleef met zijn hele gezin, om per Hollandse Lloyd naar Zuid-Amerika te emigreren, waartoe hij in zijn vaderland zijn hele hebben en houden te gelde had gemaakt, was deze man al buitengewoon gedupeerd. Niet alleen zijn geld, maar alle papieren voor die landverhuizing, ja zelfs zijn passagebiljetten voor de boot waren foetsie en hij stond bij wijze van spreken naakt en bloot, met zijn talrijke familie, in Amsterdam. Zelfs zijn hotelrekening kon hij niet betalen en hij viel dus in handen van de politie, die hem als brodeloos vreemdeling zo spoedig mogelijk naar zijn vaderland terugstuurde. Zo iets zal je toch gebeuren! In wat voor stemming hij weer in Polen aankwam, laat zich nauwelijks denken.
Maar al maakten de meeste slachtoffers niet zo'n avontuur mee als deze Pool, er waren er toch nog genoeg, die na zo'n bezoek aan ,,donker Amsterdam" ook in moeilijke parketten raakten, en niet alleen door het verlies van hun geld. Want in de gestolen portefeuilles zaten in de regel niet alleen andere papieren van waarde, maar daar bleek dikwijls uit, wie de eigenaar was en waar hij woonde. Dan gebeurde het, dat er zich na een paar dagen iemand bij hem thuis vervoegde met de mededeling, dat hij dat ding ,,ergens" gevonden had. De vinder wilde die plaats wel geheim houden, maar dan moest mijnheer er natuurlijk iets voor over hebben. Met andere woorden: hij werd nu nog gechanteerd ook en behoorlijk uitgemolken. Dat dergelijke mensen tenslotte geen uitweg meer zagen, is te begrijpen. En menig plotseling sterfgeval in zo'n dorp of stad stond met het avontuur in Amsterdam in verband.
Was het een wonder, dat Janus Klomp over souteneurs dacht, zoals hij deed?
Weer een ander soort avontuur beleefde eens een bewoner van een klein dorp ergens in de Betuwe. Een hoogst achtenswaardige en notabele man daar, wethouder en lid van een of ander kerkbestuur. Hij was voor een vergadering in Amsterdam geweest en wandelde de volgende morgen om een uur of acht al op zijn eentje in de omgeving van het Oude Kerkplein, om, zoals hij later verklaarde, die schilderachtige buurt eens op zijn gemak te bekijken. Hij vermoedde, toen hij zijn wandeling begon, ook in de verste verte niet, dat hij een uur later in zijn onderbroek ergens op de openbare weg zou staan, omringd door een troep vrolijke dames van de vlakte.
Toen ik die morgen om een uur of negen, komende uit de Oude-Kennissteeg, op weg naar het bureau was, zag ik op de hoek van Voorburgwal en Oude Kerksplein een oploopje: een agent te midden van een hoop vrouwen, die de grootste pret schenen te hebben. ,,Wat is er hier aan de hand?" vroeg ik de agent. ,,Deze mijnheer is zijn bovenbroek kwijt. " En hij wees mij op een manspersoon, niet groot van stuk, die te oordelen naar zijn uiterlijk, zijn colbertje, dat niet van de laatste mode was en zijn zwart strikje, geen gehaaide Amsterdammer was. Het huilen stond hem nader dan het lachen.
,,Bent U uw broek kwijt?" was mijn vraag. ,,Hoe kan dat?"
Want eerlijk gezegd: ik dacht met het oog op het vroege uur nog niet direct aan de mogelijkheid, dat deze man bij een publieke vrouw op bezoek geweest was. ,,Ja", antwoordde het manneke* ,,ik ben een poosje geleden daar boven geweest bij een juffrouw. Ik stond hier bij die oude kerk omhoog te kijken en zij vroeg of ik wat zocht. Ik zei, dat ik hier in de buurt wat rond keek naar die mooie, oude gevels. Toen vertelde zij mij, dat die ouderwetse huizen van binnen nog veel mooier waren. En of ik dat niet eens wilde zien. Ik ben toen met haar naar binnen gegaan en zij heeft mij van alles laten zien; het was prachtig, alles degelijk en antiek. Daar houd ik juist zo van. "
,,Die juffrouw was toch zeker niet antiek?" Ik begon te begrijpen, hoe de vork in de steel zat. ,,Nee, die juffrouw helemaal niet, " antwoordde hij met veel overtuiging. ,,Dat was wat een jong en aardig ding; ik heb nog een kopje thee van haar gehad. Zij kon goed praten. Maar toen ik even later weer weg wilde, was mijn bovenbroek er niet. Zij vertelde, dat die wel bij vergissing door iemand meegenomen zou zijn; zij wist ook wel door wie en zou mijn broek wel even halen. Ik moest dan maar even wachten. Nou, ik heb zowat een uur gewacht en dat begon mij knap te vervelen. Toen ben ik naar beneden gegaan, om eens te kijken, of zij er misschien al aankwam. En nauwelijks stond ik in de deur, of deze dames trokken mij de straat op en namen mij in de maling. Zij lieten mij pas weer met rust, toen de agent er bij kwam. "
Grote hilariteit natuurlijk onder de toehoorsters van dit verhaal. En, eerlijk gezegd, ik kon mijn lachen ook bijna niet laten, toen ik dat mannetje daar zo zag staan in zijn hoge rijgschoenen en in zijn jaeger onderbroek, wachtende op de vrouw, die hem zijn andere kledingstukken zou komen brengen.
De aanwezige dames begonnen natuurlijk allerlei toespelingen te maken. ,,Hij kan mijn broek wel zolang krijgen, "schreeuwde er een.
,,Hoor die eens, " gilde een andere; ,,zij heeft er zelf niet eens een. "
En dat ging zo maar door. Het leek wel een scene uit een revue.
,,Maar moest U nu uw broek uittrekken, om dat huis van binnen te bekijken?" kon ik niet nalaten op te merken. Want per slot van rekening vond ik het geval ook wel komiek.
,,Nee, daarvoor natuurlijk niet, " antwoordde het slachtoffer van zijn matineuze wandeling heel ernstig. ,,Maar ja, van het een is het andere gekomen. Maar toen ik mij weer wilde aankleden, was mijn broek weg. Mijn kleren hadden zolang op een stoel gelegen en ik heb niemand anders in die kamer gezien. Ik begrijp er niks van. " ,,En uw portemonnaie zat er zeker ook in?"
,,Ja, en nogal wat geld ook; wel vijftig gulden. Kwam die juffrouw nou maar!"
Het scheen nog niet tot hem door te dringen, hoe hij te pakken was genomen. Dat bracht ik hem pas later aan het bureau aan zijn verstand. Hij bleek niet een van de goochemsten te zijn, deze plattelandsbewoner. ,,Nou, gaat U eerst maar even met ons mee, naar het bureau. Het kon wel eens laat worden, voor die juffrouw met uw broek hier terugkomt. En zo kunt U hier toch ook niet blijven rondlopen. "
Onder grote hilariteit van de omstanders gingen wij met onze klant op stap, richting bureau, dat gelukkig niet ver af was. Wij behoefden maar een klein stukje drukke Warmoesstraat te lopen. Onderweg hadden wij natuurlijk toch de nodige belangstelling, want ofschoon men in deze buurt wel wat gewend was, dit was toch geen alledaags gezicht: een mijnheertje op hoge rijgschoenen en in zijn flodderig zittende onderpantalon tussen twee politiemannen. Allerlei gissingen werden luidkeels gemaakt en de optocht groeide aan.
,,Bent U alleen in Amsterdam of met kennissen?" vroeg ik onder het lopen.
,,Met kennissen; wij logeren in Kras. " ,,Zo, dat is niet ver uit de buurt. Het is niet te hopen, dat wij hen tegenkomen. " Nee, dat vond het mannetje ook. Even later waren wij aan het bureau. ,,Wat hebt U daar voor een mooi vrachtje, zo vroeg op de morgen?" merkte brigadier Klomp op. ,,Wat voor een avontuur heeft die mijnheer gehad?" ,,Dat zal ik je straks wel even vertellen. Heb jij misschien ook even een andere broek voor hem?" ,,Ja, dat zal wel gaan; ik heb altijd een reservebroek aan het bureau. Maar er zit natuurlijk een bies in. " ,,Een van je zelf?" ,,Ja. "
,,Och, man, dat lijkt toch immers niks; daar vind je dat kereltje niet eens in terug. Vraag dan maar even aan de concierge. Want hij kan zo toch niet blijven lopen en straks moet hij de straat weer op. "
Ik nam hem dus mee naar mijn kamer en vroeg, wie en wat hij was en verdere bijzonderheden, die ik dacht nodig te hebben. Hij bleek het buskruit niet te hebben uitgevonden, want nog scheen het niet tot hem door te dringen, dat hij bestolen was.
,,Hoe weet die vrouw nu, als zij straks thuis komt, dat ik hier zit?" was zijn eerste vraag.
,,Die vrouw komt voorlopig niet weer boven water. Uw broek is eenvoudig gestolen door een of andere handlanger. Had U geen portefeuille?"
,,Nee, zo'n ding draag ik nooit; ik heb mijn geld altijd in mijn portemonnaie. "
,,Juist, anders had de dief uw broek misschien wel met rust gelaten. "
,,Maar die juffrouw weet wel, wie hem weggehaald heeft; dat vertelde zij mij tenminste. "
,,Daar twijfel ik niet aan, maar het zal wel laat worden, voor zij uit zichzelf komt, om dat te vertellen. "
Hij kon het maar niet begrijpen, dat die vrouw zo slecht geweest was. Zij had hem alles in het huis laten zien en ten slotte: ,,Ja, dat had ik niet moeten doen. Maar ik beloof U, dat zal mij nooit weer gebeuren. " Hij haalde nog een bijbeltekst aan, waarin iets voorkwam over ,,aanvechtingen des vleses" of iets van die aard. Hij zat behoorlijk in de put.
,,Nou, dat behoeft U mij niet te beloven; ik heb met uw particuliere gedragingen toch niets te maken. " Daar was Chris, de concierge, met een oude broek. ,,Is dat misschien wat, mijnheer?" En hij liet mij een broek zien, die wel zowat van pas leek. ,,Is die van je zelf, Chris?"
,,Nee, die ligt hier al een hele poos; die is nog van die dooie drenkeling, die wij laatst uit het Damrak hebben gevist. Ik zag dadelijk wel, dat die kerel dood was, maar iemand van de Eerste Hulp meende van niet en wilde per se kunstmatige ademhaling toepassen. Wij hebben hem toen uitgekleed, maar het gaf allemaal geen laars.
Ook de Geneeskundige Dienst kon met de zuurstoffles niks meer uitrichten. Die broek schijnt toen hier vergeten te zijn; hij ligt tenminste al een poos op de lijken-mand op de binnenplaats.
De wethouder zette rare ogen op bij dit lugubere verhaal en verklaarde, dat hij stellig geen gebruik van dit kledingstuk maken wilde.
,,Nou, waarom niet? Het is nog wat een goeie broek en mijn vrouw kan hem eerst nog wel even wat opstrijken. Een andere heb ik niet. Hoe moet het dan?" Aldus Chris. ,,Ja, dan zal mijnheer een nieuwe moeten kopen. U hebt zeker geen geld meer bij U?"
,,Nee, geen cent meer. Kan ik hier misschien even wat lenen?"
,,Nou, dat zal wel in orde komen. Maar U moet een enigszins bijpassend exemplaar hebben. Chris, ga jij eens even naar Meyer hier op het hoekje en vraag een paar pantalons op zicht. "
Chris af. Hij was al gauw terug met een arm vol broeken en een er van kon er zowat mee door. Mijn gast was in de wolken, toen hij weer behoorlijk gekleed in de kamer zat en kreeg nu ook blijkbaar weer wat meer zelfvertrouwen, wat wel te begrijpen was. Want al voelt iemand zich nog zo'n Piet, als hij in zijn onderbroek in vreemd gezelschap staat, is dat weinig bevorderlijk voor zijn prestige.
Maar zonder dat ik het wilde, bracht ik hem weer in het nauw.
,,Zal uw vrouw straks niet vragen, waarom U een andere broek aan hebt?"
Nu werd hij inderdaad zenuwachtig, toen hij aan zijn thuiskomst begon te denken. Want nu pas scheen het tot hem door te dringen, in welk beroerd parket hij zat. Niet door het verlies van zijn eigendom, maar door wat hem te wachten stond, als zijn vrouw tekst en uitleg ging vragen.
Hij raakte helemaal de kluts weer kwijt. ,,Och, man, zit je daar nu over in?" wilde Chris hem opbeuren. ,,Je kunt toch alle kanten uit; je behoeft toch niet aan je vrouw te vertellen, dat je in Amsterdam in je onderbroek over straat gelopen hebt. Je kunt toch zeggen, dat je een ongeluk hebt gehad bij het opstappen
van de tram of ergens anders,. bijvoorbeeld bij het klimmen op de toren van de Oude Kerk. Daar ben ik ook eens geweest en bleef aan een spijker hangen. Mijn hele broek van mijn achterste; ik kon hem zo weggooien. De moeite waard! Dan heb ik mijn vrouw wel heel wat anders voorgedraaid. "
,,Ja, maar U kent mijn vrouw niet; die maak je niet gauw wat wijs. "
Chris beweerde evenwel, daar best kans toe te zien. Maar hij was dan ook een oud-matroos, die nog op de zeilschepen rond Kaap Hoorn had gevaren, en die niet voor een gat te vangen was. Als hij over die reizen sterke verhalen begon op te hangen, zou niemand het wagen, daar geen geloof aan te hechten.
,,Zat er in uw portemonnaie behalve geld misschien ook nog een of ander papiertje, waaruit kan blijken, wie de eigenaar is?"
,,Nee, was dat maar waar! Dan had ik misschien nog een kans, hem terug te krijgen, 't Is nog een geschenk van mijn vrouw. " Aldus het antwoord van deze onnozele hals.
,,Nou, wees dan maar blij, want anders kon de pret voor U wel eens pas goed beginnen. " En ik vertelde hem, wat er gebeuren kon, als daar straks iemand bij hem voor de deur stond, om hem de beurs terug te brengen. Hij viel van schrik bijna van zijn stoel. ,,Dat noemen ze chantage; hebt U daar nooit van gehoord?"
,,Nee, die dingen gebeuren bij ons in het dorp niet. Wat een slecht volk woont er toch in Amsterdam! En daar zit U altijd tussen, 't Is hier Sodom en Gomorra. Mij zien ze hier nooit weer in deze buurt. " ,,Nee, dat kan ik mij voorstellen. Maar 't is niet alleen in Amsterdam zo. "
Hij vertrok, sadder but wiser. Het geld werd prompt overgemaakt. En hoe het hem verder gegaan is bij zijn thuiskomst, weet ik natuurlijk niet. Maar zijn matineuze wandeling door het schilderachtige Amsterdam zal hem nog wel lang hebben geheugd. En toen ik na '45, dus heel wat jaren later, eens per auto door het dorpje kwam en op een winkelruit die enigszins vreemde naam las, die daar misschien wel meer voorkomt, schoot mij het avontuur van de toenmalige wethouder weer in de gedachte en ik kon niet nalaten, aan mijn chauffeur het zaakje te vertellen.
Nu was dit buitenmannetje al buitengewoon makkelijk in de fuik gelopen. Maar er waren natuurlijk ook dikwijls klanten, die op hun manier op hun qui-vive waren en hun garderobe niet uit het oog verloren. Zij hadden wel eens iets van berovingen gehoord of gelezen, maar dat kon hun natuurlijk niet gebeuren. Zij vergaten evenwel, dat die dames ook niet van gisteren waren en wel wisten, dat er een ogenblik zou komen, waarin de waakzaamheid van hun bezoeker even zou verslappen. En de op de loer liggende souteneur, die door een verborgen gaatje van uit een aangrenzend vertrek het toneel kon gadeslaan, maakte van een dergelijk moment gebruik, om de kleren te benaderen en zijn slag te slaan. Weer anderen kregen het advies, hun kleren aan de binnenkant van de deur te hangen, die dan zeer nadrukkelijk met een flinke knip gesloten werd. Ziezo; niemand kon er in. Maar de argeloze bezoeker wist niet, dat hij zijn spullen juist tegen een draaibaar paneeltje gehangen had, dat van de gang af gemakkelijk kon worden geopend. Het was dus voor de souteneur een koud kunstje, op zijn gemak de zakken na te voelen en er met de buit vandoor te gaan. Vanuit de kamer zou iemand nooit in de gaten krijgen, dat daar in die deur zo'n soort loketje was.
Dan waren er vertrekken, waar de bezoeker aangeraden werd, zijn kostbaarheden maar liever op het buffet te deponeren. Dan had hij er voortdurend het oog op. Maar ook daar was een onzichtbaar luikje in de muur en de buit lag zo voor het grijpen. Het gebeurde zelfs wel, dat de klant zijn bezittingen op die manier zag verdwijnen en met een sprong het bed uit was, om de dief na te zetten. Maar dan vond hij de kamerdeur aan de buitenkant op slot.
Een andere keer kreeg een bezoeker, als hij zich met een nog jonge vrouw had afgezonderd, plotseling van de kamerverhuurster de haastige boodschap, dat hij maken moest, dat hij weg kwam, want beneden stond de Politie en het meisje was nog minderjarig. Daar kon hij dus last mee krijgen. De man, die in de regel bij het horen van het woord ,,politie" al de ,,beverd" kreeg, schoot zo haastig mogelijk in zijn kleren, rende de trap af, en durfde vooreerst niet om te kijken. Pas als hij ten slotte ver genoeg uit de buurt was, zich veilig waande en zijn zakken begon na te voelen, kwam hij tot de ontdekking, hoe hij te pakken was genomen.
Op deze en nog veel andere manieren werden dus die roofpraktijken uitgeoefend en het was een zeer winstgevend bedrijf, vooral voor de souteneurs, want de vrouwen moesten maar afwachten, wat zij van de buit kregen.
Het was niet alleen onder het ressort van het bureau Warmoesstraat, dat dit bedrijf zo floreerde in die jaren. Ook aan de bureau's Singel en Stadhouderskade wist men er van mee te praten. En al naar gelang van de ligging en inrichting van die roofholen werden weer andere praktijken en trucs toegepast.
Zo hadden bijv. in de Kerkstraat, tussen Amstel en Utrechtse straat, een aantal publieke vrouwen de beschikking over een leegstaand winkelhuisje. Dit was het eigendom van een berucht sujet, die zelf in een wrak woonschuitje woonde. Tegen betaling van twintig gulden per week kreeg zo'n vrouw een sleutel van dit perceel en zij wist dus, als zij op straat haar prooi aan de haak had geslagen, waar zij met haar slachtoffer terecht kon. Het gebeurde dan wel, dat zij de zaak bezet vond. Dan werd er nog eerst even een straatje omgelopen. Want er waren meer sleutels in omloop; gemiddeld wel twintig, waaruit dus volgt, dat de huiseigenaar per week zo ongeveer vierhonderd gulden huur ontving. Een en ander bleek, toen in dat roofhol eens een stoot viel van niet minder dan een halve ton, zegge en schrijve vijftig duizend gulden, bestaande uit 23 bankbiljetten van duizend gulden en de rest aan accepten en andere papieren van waarde voor de eigenaar. In deze zaak had het politieonderzoek resultaat; tegen de betrokken souteneur werd voldoende bewijs verkregen en een zeer groot gedeelte van het gestolene kwam weer in het bezit van de eigenaar.
Het huisje bestond uit een voorvertrek, het vroegere winkeltje, en een achterkamer. Om daar te komen behoefde men niet door het andere vertrek. Er liep een gang regelrecht van de voordeur naar achteren. En daar in die achterkamer stond niets anders dan een oud, bouwvallig ijzeren ledikant, bedekt met een hoop stinkende vodden, waarop een hond nog niet zou willen gaan liggen. Een en ander werd natuurlijk nooit schoon gemaakt en de klanten kropen er, met hun schoenen nog aan, maar op. Hoe iemand, tenzij hij stomdronken was, bij het zien van zo'n bende, niet dadelijk rechtsomkeert maakte, was voor ons onbegrijpelijk, toen wij daar voor de eerste keer een onderzoek instelden, En in het voorkamertje zaten de souteneurs op de loer, om te zien, of ,,hun" meid met een klant binnenkwam. Zij kortten de tijd in de regel met gokken en kaarten en de diefstal had plaats door het bekende luikje in het schot tussen voor- en achterkamer.
Op een avond werd daar een mijnheer binnengeloodst, een Amsterdammer nog wel, lid van een bekende firma op de N. Z. Voorburgwal. Daar woonde hij ook. Deze man was even te voren naar het Rembrandtplein gegaan, om te proberen, bij een of andere kellner een bankbiljet van duizend gulden te wisselen, want de volgende morgen al heel vroeg moest hij een betaling doen. Hij had in verschillende grote cafe's al een glas bier gedronken, maar niemand bleek in staat, hem te helpen, zodat hij maar besloot, weer naar huis te gaan. Doch op de hoek van de Utrechtse straat kreeg hij contact met een juffie, dat er helemaal niet als een publieke vrouw uitzag. Zij nodigde hem uit, met haar naar huis te gaan, maar de Amsterdammer, die ook wel eens van roverijen gehoord en gelezen had, had daar niet veel trek in. Maar toen hij hoorde, dat zij niet in het beruchte ,,donkere Amsterdam" woonde, maar in de Kerkstraat, waarvan hij niet anders wist, dan dat het een nette straat was, bezweek hij voor de verleiding. En een kwartiertje later bevond hij zich in de stinkende achterkamer. Lang duurde zijn verblijf daar evenwel niet: de omgeving werkte niet bepaald mee, en nadat hij uit zijn portemonnaie betaald had, ging hij weer de straat op, om in de Utrechtse straat tot de ontdekking te komen, dat hij zijn portefeuille kwijt was.
,,Ik dacht, dat ik door de grond ging, " verklaarde het slachtoffer, toen hij mij, een half uur later ongeveer, verslag deed van zijn avontuur.
Hij natuurlijk dadelijk terug naar het winkelhuisje, maar daar was alles gesloten. Niemand meer aanwezig. En toen opgewonden en radeloos naar het bureau. Totaal overstuur vertelde hij mij de bijzonderheden. Hij was niet getrouwd, maar het geld was van de firma. Hij had dus zijn mede-firmant tekst en uitleg te doen, maar was er niet helemaal zeker van, dat deze het verhaal zou slikken. Die kon wel denken, dat hij het zelf achterover had gedrukt. En met welke vrouw hij op stap was geweest, wist hij ook niet. Zij had een grote hoed op, maar hoe zij ongeveer gekleed was, kon hij zich niet herinneren. Het bleek mij, dat hij van haar onderkleren een betere beschrijving kon geven dan van de rest. ,,Ja, daar hebben wij natuurlijk niet veel aan. U zult toch niet verwachten, dat die dame zich zo op straat vertoont? Weet U niet, of zij een mantelpak aan had bijv? En was het een blond type? Groot of klein, dik of mager?
Nee, daar wist mijnheer zowat niks van. Zijn zenuwen waren hem de baas en dat scheen niet bevorderlijk voor zijn geheugen. Maar al zijn hoop bleek gevestigd op de Amsterdamse recherche, die immers zo'n prima reputatie had. Dat had hij immers altijd gehoord. Zelf had hij er gelukkig nooit van behoeven te profiteren. Maar om de politiemannen in zijn geval tot meer activiteit aan te sporen, beloofde hij hun tien procent van het geld, dat terecht zou komen. ,,Ja, houd U nu maar op met dergelijke praatjes. U bent hier niet bij een particulier detective-bureau. Wij zullen uw zaak zo goed mogelijk onderzoeken, maar van het resultaat moet U zich niet te veel voorstellen. Op het ogenblik hebben wij al heel weinig houvast. Wij hebben er zelfs nog geen flauw benul van, met welke vrouw U op stap bent geweest. En al vinden wij die, dan moet U nog niet denken, dat wij er al zijn. " Het slachtoffer begon nu verdere aanwijzingen te geven, hoe de rechercheurs te werk moesten gaan. Hij wilde, dat zij terstond in allerlei kitten en kroegen onderzochten, of daar ook bankbiljetten van duizend gulden gewisseld waren. En dan kon met behulp van een politiehond misschien nog wel nagegaan worden, in welke richting de dief verdwenen was. En dan vingerafdrukken; daar had hij ook wel eens iets van gehoord en gelezen. En meer van die wijsheid.
Om van die zenuwachtige kerel af te komen, boden de twee rechercheurs van de nachtdienst aan, met hem wat obscure gelegenheden in de oude stad af te lopen, om hem dan vervolgens te lozen. Hetgeen gebeurde. Maar het bleek een lastig sinjeur te zijn. De volgende morgen vroeg hing hij al weer aan de telefoon, om naar de stand van zaken te informeren, en om aanwijzingen te geven. En er ging geen dag voorbij, of je had weer datzelfde geleuter.
Maar op een dag kon ik hem toch zeggen, dat wij vermoedelijk de vrouw in kwestie in arrest hadden en of hij even wilde komen kijken. Binnen een kwartier was hij al present. Door zijn verklaringen waren de rechercheurs op het spoor van deze verdachte gekomen. Hij had bij zijn aangifte nl. meegedeeld, dat die vrouw hem had gezegd, dat ze Marie heette en uit Haarlem afkomstig was. Dit zou haar noodlottig worden, want bij informatie aan het bureau Singel bleken de rechercheurs aldaar een publieke vrouw, bekend onder de naam van Haarlemse Marie, heel goed te kennen. Zij was toen gauw opgespoord en overgebracht naar het bureau Stadhouderskade.
Bij de confrontatie tussen deze vrouw en haar slachtoffer werd zij terstond door deze herkend en uitgelaten verklaarde hij ons met grote stelligheid, dat zij de bewuste vrouw was. Hij verwachtte blijkbaar niet anders, of hij zou zijn geld zo meteen wel in ontvangst kunnen nemen.
,,Herkent U die mijnheer?" was mijn vraag.
Maar zij, ofschoon niet zo oud, bleek ook al een doorgewinterde te zijn.
,,Nee, ik ken die man niet. "
,,Bent U dan een paar dagen geleden niet met hem op bezoek geweest in de Kerkstraat?"
,,Dat weet ik niet; dat is wel mogelijk. Ik ben daar zo vaak geweest; dat kan ik toch zeker niet allemaal onthouden?"
,,Dan hebt U zeker niet over de klandizie te klagen?" ,,Nee, niet bepaald; in de laatste tijd gaan de zaken vrij goed. "
,,Deze mijnheer beweert beroofd te zijn, toen hij daar met U in de Kerkstraat in dat winkelhuisje was; hij is daar zijn portefeuille kwijt geraakt. " ,,Zo, beweert hij dat? Als hij maar niet zegt, dat ik dat ding gestolen heb. Maar wie zegt, dat hij die portefeuille nog had, toen hij daar binnenkwam? Dat kan hij net zo goed liegen. Wie weet, wat hij er mee heeft uitgehaald! Als die man zegt, dat hij met mij daar geweest is, kan dat waar zijn. Hij zal mij dan betaald hebben en verder niks. "
,,Ja, maar ik moet mijn geld terughebben, " interrumpeerde de bestolene. ,,En U weet daar meer van. " ,,Och, val dood, kerel!" was het antwoord; ,,ik weet van je geld niks af. "
,,Nee, maar U weet wel, wie mijn portefeuille dan wel gestolen heeft en waar dat geld nu is. " ,,Nee, dat weet ik niet en al wist ik het, dan hield ik nog mijn mond. En voor de rest kunnen jullie hier allemaal stikken. Ik zeg nu helemaal niks meer. Zoek het zelf maar uit. "
Onze Amsterdammer, die, toen hij de vrouw herkende, zich al weer in het bezit zag van zijn eigendommen, begreep nu wel, dat het nog lang zo ver niet was. Dat zo iemand tegen de politie van zich af wist te bijten, was voor hem iets nieuws. Hij had zeker gedacht, dat zij in tranen zou uitbarsten en een volledige bekentenis zou hebben afgelegd. Tamelijk teleurgesteld verliet hij het bureau en niet lang daarna kwam ook de vrouw weer op vrije voeten. Met haar aanhouding waren wij nog niet veel wijzer geworden.
En toch kwam na een paar dagen de zaak aan het rollen. Zoals er dikwijls zaken aan het rollen komen, als er meer dan een persoon in betrokken is. Want wat was er gebeurd, toen de man, die even een bankbiljet zou gaan wisselen, daar in die achterkamer zich ,,amuseerde" en intussen zijn portefeuille door dat luikje werd geroofd?
De dief had, zodra hij dat ding in handen had, er even vluchtig in gekeken en bij het zien van die bundel ,,rooie ruggen" zijn vreugde niet kunnen verbergen, zodat een viertal collega-pooiers, die in het winkeltje zaten te wachten, tot er voor hen ook een slachtoffer zou komen opdagen, in de gaten kregen, hoe vet de buit was geweest. En zij bleken van mening, dat er voor hen ook wat diende af te vallen. Maar de fortuinlijke rover voelde daar niets voor en maakte, dat hij de deur uit kwam. Zijn collega's hem evenwel na en op het Amstelveld probeerden zij zelfs met geweld, hem een gedeelte van het geld afhandig te maken. Het werd daar een onderlinge vechtpartij en een surveillerende agent, die dit stelletje souteneurs met elkaar op de vuist zag en niet vermoedde waarom, maakte met een paar flinke halen van zijn sabel een einde aan het tumult. Door die vechtpartij evenwel zou later de Politie houvast krijgen, met het gevolg, dat de zaak geheel tot klaarheid kwam. Het is een lang en interessant politie-onderzoek geworden en de betrokken rechercheurs hebben er knap werk in verricht. Helaas kan ik dit onmogelijk in details vertellen, want de dader is nooit te weten gekomen, op welke manier de politiemannen op zijn spoor zijn gekomen en de plaats, waar zijn buit en die van nog vele andere berovingen zich bevond, hebben kunnen ontdekken. Had hij het destijds wel geweten, hij zou na het ondergaan van zijn straf (hij kreeg vijf jaar) stellig nog zijn woede hebben gekoeld. En de gevolgen zouden voor sommigen noodlottig zijn geweest, want dit sujet stond als zeer gevaarlijk bekend: voor hem maakte het geen verschil, of hij een mens of een konijn moest villen. Hij heeft er destijds geen flauw vermoeden van gehad, op welke manier hem ten slotte dit koopje geleverd was en het is stellig een grote verdienste van de betrokken rechercheurs geweest, dat zij de werkelijke toedracht voor deze verdachte, die, al kwam hij uit de binnenlanden van de kop van Overijssel, lang geen stomme kinkel was, verborgen hebben weten te houden. En al is een en ander nu al weer bijna dertig jaar geleden, het is voor alle er bij betrokken partijen beter, dat de juiste gang van zaken ook nu nog niet wordt gepubliceerd. Ook toen tijdens de zitting de verdediger bij de rechercheurs aandrong op het geven van antwoord op enige door hem gestelde vragen, beriepen zij zich op hun beroepsgeheim. Wel meende deze jurist, dat een politieman geen beroepsgeheim had, maar hij bereikte zijn doel niet, want en de Officier van Justitie en de President, die volkomen met de juiste toedracht op de hoogte waren, bleken van mening, dat de rechercheurs hun kaarten niet op tafel behoefden te leggen. Deden zij dat wel, dan zouden de gevolgen fataal en zeer waarschijnlijk oorzaak zijn van andere vonnissen.
De bestolene kreeg na verloop van tijd dus zijn portefeuille, waarin al de voor hem waardevolle papieren en een bedrag van ongeveer 20. 000 gulden, weer terug. Wel bezong hij in alle toonaarden de lof van de Amsterdamse recherche, maar over die 10 procent begon hij niet weer. De beide rechercheurs kregen, toen hem aan het bureau de poed ter hand werd gesteld, een.....sigaar.
Het gebeurde natuurlijk ook wel, dat een truc mislukte en het slachtoffer nog tijdig zijn maatregelen wist te nemen. Soms werd hij dan met geweld van zijn bezittingen ontdaan, een andere keer bleef hij meester van het terrein en kwamen de vrouw en haar souteneur lelijk op de koffie.
De lezer zal zich misschien afvragen: deed de Politie dan niets, om aan die schandelijke praktijken een einde te maken? Was zij niet in staat, dit gespuis achter slot en grendel te krijgen of op andere manier onschadelijk te maken?
En het antwoord is dan helaas: inderdaad stond de Politie vrijwel machteloos er tegenover. In de eerste plaats was het wettig bewijs tegen een souteneur, dat hij de diefstal gepleegd had, heel moeilijk te leveren. Daartoe zou hij eigenlijk op heterdaad en nog in het bezit van de buit moeten worden aangehouden. En dat was heus zo eenvoudig niet. Want al wist de rechercheur uit de verklaringen van het slachtoffer in de regel wel, met welke vrouw hij zich had afgezonderd en welke souteneur het zaakje had opgeknapt, verder kwam hij dikwijls niet.
En om zo'n kerel op heterdaad te schaken, moest bij het perceel een tijd lang op bedekte manier worden gepost. Dit was een tijdrovende geschiedenis, en de rechercheurs hadden ook nog wel wat anders te doen dan dagen achtereen zo'n kerel ,,af te leggen. " En zodra deze er enigszins de lucht van kreeg, dat zijn huis onder bewaking scheen te staan, dirigeerde hij zijn ,,vrouw" naar een ander adres. Daartoe was toen in die buurt ruimschoots gelegenheid.
Bleek uit het aantal aangiften bij de Politie, dat in een bepaald perceel de zaken buitengewoon goed gingen, dan kwam er ten slotte een agent in uniform voor de deur en was het daar uit met de pret.
Maar zo'n post was ten slotte ook maar een lapmiddel; het kwaad werd er slechts door verplaatst en niet bestreden. En bovendien liet de sterkte van het personeel niet toe, om voor al die knippen posten te plaatsen. Tijdens de eerste wereldoorlog en in de daarop volgende jaren beleefden dus de publieke vrouwen en hun aanhang een gouden tijd. Maar toen langzamerhand normaler tijden terug begonnen te keren en het gesmijt met geld door kettinghandelaren en dergelijk gespuis een einde nam, was het vet van de ketel en het aantal berovingen nam zienderogen af. De souteneurs moesten het toen hebben van de ,,normale" opbrengst en dat was een kwestie van dubbeltjes en, niet van tientallen guldens. Zij hingen nog wel in de buurt rond en hadden af en toe nog wel eens een ,,meevallertje", maar over het algemeen was het armoe lijden.
En tijdens de bezetting, toen er toch ook veel geld in omloop was, hebben de souteneurs zich opvallend koest gehouden. Want de Feldgendarmerie, die speciaal aandacht schonk aan de buurten, die ,,Fur Wehrmacht verboten" waren, bleek niet veel bewijs nodig te hebben, als zij dachten, dat zo'n niets uitvoerend sujet van een of meer vrouwen ,,leefde. " De Moffen hadden deze typen gauw in hun kraag en deze zaten, eerder dan zij voor mogelijk gehouden hadden, ergens in een werkkamp hetzij hier of in Duitsland.
Het moge velen misschien wat gek in de oren klinken, maar aan de Feldgendarmerie heb ik de beste herinneringen. Steeds waren een paar van deze manschappen, onder bevel van een onderofficier, aan het bureau Warmoesstraat aanwezig. Deze politiechef voelde zich meer Hollander dan Duitser. En geen wonder. Al bijna 20 jaar was hij in Noord-Brabant werkzaam in een textielfabriek, toen hij bij het uitbreken van de oorlog in militaire dienst werd opgeroepen. Hij sprak onze taal als een geboren Nederlander en hij was ook met een Hollandse vrouw getrouwd. De kinderen hadden Duitsland nog nooit gezien. Hij werd ingedeeld bij de Feldgendarmerie en kreeg speciaal tot taak, in de buurten, die voor Duitse militairen verboden waren, de Amsterdamse Politie behulpzaam te zijn. En die had een dergelijke steun wel nodig. Want juist in die verboden zones wemelde het in de regel van Duitse uniformen. Met alle gevolgen van dien. Deze kerels dachten, dat elk huis in de buurt van het Oude Kerksplein en omgeving een bordeel was en drongen overal naar binnen. Maar dikwijls waren zij dan aan het verkeerde adres en met veel respect denk ik nog aan die potige boot- of dokwerkers, die maling hadden aan het feit, dat de indringers Duitse militairen waren en toonden, dat ook een Hollander nog wel vechten kon. Het handgemeen werd dan soms op straat voortgezet en de Amsterdamse politieman, die er getuige van was, moest helaas werkeloos toezien, want hem was het op strenge straffen verboden, zijn handen naar iemand in Duits uniform uit te steken. Maar Heim zo heette deze onderofficier, was in no time ter plaatse en dan konden die soldaten hun borst wel nat maken. Ook zelfs tegen zich misdragende Duitse officieren heb ik Heim en zijn mannen dikwijls zien optreden en ik kwam tot de ontdekking, dat de Feldgendarmerie er de wind onder had.
Tijdens de bezetting bleven de souteneurs dus maar liefst uit de buurt en probeerden op een andere manier aan de kost te komen. Velen gingen handlangersdiensten aan de S. D. verlenen, wat van dit geboefte ook wel verwacht kon worden. Dat zij het dan voornamelijk gemunt hadden op hun tegenstanders van vroeger, de politiemannen, ligt voor de hand en menig keer hebben deze bandieten op die manier slachtoffers gemaakt of geprobeerd dat te doen.
Ook schrijver dezes werd op een gegeven ogenblik door zo'n sujet op de korrel genomen en het is misschien wel de moeite waard, dit avontuur nog even op te rakelen, niet om het feit zelf, dat ten slotte niet zo bijzonder was, maar om aan te tonen, dat ook de S. D. dikwijls gebruik maakte of wilde maken van de diensten van grote kaffers, en aldus menige nederlaag leed tegen het verzet. De manier, waarop deze souteneur probeerde, mij in de fuik te krijgen, was zo stumperig, dat ik al een grote stommerik zou zijn geweest, als ik mijn hoofd in de strop had gestoken. Zelfs als deze kerel mij met zijn smoesjes aan boord was gekomen in het begin der bezetting, toen wij burgers zowel als politiemannen, de diverse trucs van de S. D. nog niet door hadden, zou ik er nog niet ingevlogen zijn. Zo stuntelig speelde deze S. D. -spion zijn rol.
Op een avond kreeg ik thuis een individu aan de deur, dat mij vroeg, of ik commissaris Voordewind was. ,,Waarom wilt U dat weten? En wie bent U? Begint U mij dat eens te vertellen. En wat is het doel van uw komst?"
Ik meende dit ongunstig uitziend sujet wel eerder te hebben gezien, maar kon hem op dat moment toch niet thuisbrengen.
,,Mijn naam is Joop; verder moet U mij niets vragen, want ik zit zwaar in de ondergrondse. " ,,Nou, en wat heb ik daar mee te maken?" ,,Ik moet U de groeten overbrengen van de heren Luteyn en Nieuwendijk. U kent die heren toch wel?" Ja, ik kende ze maar al te goed; de hoofdinspecteur Luteyn en de heer Nieuwendijk, directeur van de melkfabriek ,,Holland. " Beiden waren een paar weken tevoren door verraad tegen de lamp gelopen en zaten nu op de Weteringschans. Die arme Luteyn was nog wel door twee van zijn vroegere manschappen gearresteerd: deze judassen hadden afstand gedaan van alle moraal en hun diensten aan de S. D. aangeboden. Een van hun slachtoffers was hun vroegere chef, Luteyn, iemand, die steeds in hoog aanzien bij zijn manschappen had gestaan. Deze boeven wisten dus, wat hij ook voor hen geweest was, wat hun niet belette, hem in handen van de Moffen te spelen.
,,De heer Luteyn ken ik natuurlijk; van die andere meneer heb ik nog nooit gehoord!" ,,Dat is gek; hij kent U toch wel!"
,,Ja, dat is wel mogelijk; als je lang bij de Politie bent, ben je meer bekend dan je zelf weet. " ,,Ik heb een paar weken bij hen in de cel gezeten; ik was zelf arrestant van de S. D., maar zij hebben mij niks kunnen bewijzen. En toen ik weer op vrije voeten kwam, vroegen zij mij, of ik U de groeten wilde overbrengen. Wij hebben het in de cel dikwijls over U gehad; U weet zeker wel, voor welk zaakje ze zitten?" ,,Geen flauw idee! Maar dat zult U dan zeker wel weten. " ,,Niet precies; ze hebben mij dat niet verteld. " ,,Nou, het kan mij niet schelen ook. Als die mensen denken, dat zij zich tegen de bezetters moeten verzetten, moeten zij dat weten. Maar dan hebben ze ook 't risico te aanvaarden. "
,,Ja, maar zij rekenen op hulp van buiten, om te kunnen ontsnappen. Als U hun een briefje wilt laten brengen, geef het mij dan maar. Ik ben een goede kennis van de ziekenvader daar en op die manier komt het wel terecht. Ik wil er natuurlijk niet voor betaald worden. "
Ik bekeek die kerel eens en dacht: ,,Stumper, wat doe je in de kou!" En ik kon mij voorstellen, dat de S. D. met zulke krachten de nodige stroppen haalde. ,,Nee, waarde heer; ik ben politie-ambtenaar en heb als zodanig loyale medewerking aan de Duitsers moeten beloven. Ik laat mij dus met dit soort werk niet in. En weest U ook maar voorzichtig! Ik dank U wel voor de boodschap en mocht U de heer Luteyn nog eens spreken, doe hem dan mijn groeten. Die andere mijnheer ken ik niet. " En Joop droop af.
Maar de volgende dag kreeg ik al weer bezoek van die groenzoeter, nu aan het bureau.
,,Mijnheer, daar is iemand, om U te spreken; hij wil niet zeggen, wie hij is. Ik moest maar zeggen, dat Joop er is; dan wist U het wel, want U kent hem. " Aldus de bode. ,,Laat maar binnenkomen. "
En waarachtig, daar was die kerel van de vorige avond. Hij wachtte, tot de bode weer de deur dicht gedaan had, keek toen met een benauwd gezicht om zich heen en vroeg geheimzinnig, of hij hier vrijuit kon spreken. ,,Ja, steek maar van wal. "
,,Ik was gisterenavond even bij U aan de deur en heb natuurlijk wel begrepen, dat U tegen iemand, die U volkomen vreemd is, geen open kaart kon spelen. Maar ik weet, dat U ,,goed" bent en U moet mij helpen. Ik ben hier nl. in Amsterdam met een groot transport wapens voor de illegaliteit, maar ik heb hier geen contact. De personen in Brabant, voor wie ik die vracht overgebracht heb, zeiden mij, dat ik mij maar tot U moest wenden. Kunt U mij nu in verbinding brengen met die mensen in Amsterdam?"
Ik dacht: zo, fielt! probeer je het nog eens? Je bent wel een grote kaffer, maar jij kunt misschien toch nog wel onheilen aanrichten. Ik zal je dan ook maar even introduceren bij Santema of Badrian; dan kun je er zeker van zijn, dat je ,,onder de grond" komt. Ik hield het gesprek gaande, om na te denken over het te voeren plan de campagne. Om bij hem de indruk te vestigen, dat ik serieus op zijn voorstel wilde ingaan, stelde ik hem een paar vragen, onder meer, wat hij geweest was, voor hij zich bij de ,,ondergrondse" had aangesloten. Prompt kwam het antwoord, dat ik wel enigszins verwacht had: mijnheer had bij de mariniers gediend en in de Meidagen in Rotterdam gevochten. Ja, dat smoesje kenden wij; dat had vaker opgeld moeten doen. Ik was evenwel met mijn eigen gedachten bezig en hoorde maar half, wat die kerel daar allemaal zat op te lepelen over zijn heldendaden als marinier. Ik overlegde bij mij zelf, hoe ik dit varken het beste kon wassen. Wel zag ik, dat deze bandiet tekenen van onrust begon te vertonen. Speelde ik mijn rol misschien niet goed en begon hij te begrijpen, dat ik hem ,,door" had? Had hij een vlotter houding van mij verwacht?
Hoe dat allemaal zij, hij rende plotseling mijn kamer uit. Ik hem na, want deze kerel mocht ons niet ontgaan. Hij had geluk: in de bodeloge, die hij passeren moest, was toevallig niemand aanwezig. Met een paar sprongen was hij de trap af; ik had nog hoop, hem in de draaideur in de vestibule te kunnen grijpen, maar, helaas! een zijdeur stond open en weg was hij. ,,Wat is dat, mijnheer?" vroeg de portier. ,,Een arrestant er vandoor?"
,,Neen, geen arrestant; nog erger!" Maar meer uitleg gaf ik toch maar niet.
Joop was dus de dans ontsprongen en in mijn kamer dacht ik nog een ogenblik over het geval na. Maar ander werk nam mijn aandacht al gauw weer in beslag. Zo kwam het, dat ik ook de volgende dag nog geen gelegenheid kreeg, met mijn vertrouwde manschappen het geval te bespreken. Maar deze bleken mij al voor te zijn. Want een paar dagen later kwam de rechercheur Japin mij waarschuwen, dat er een kerel in de stad liep, die de groeten kwam brengen van mijnheer Luteyn. Hij noemde zich Joop en verschillende mensen, die aan dit individu meer verteld hadden dan wenselijk was, waren er al ingetippeld.
,,Dus, mijnheer, " aldus Japin, ,,mocht hij ook bij U komen, wees dan voorzichtig. Kijk, dit is hem. " En hij liet mij een foto zien uit de politie-verzameling met alle bijzonderheden over dit sujet. En jawel, dat was hem en op de kaart stond het een en ander aangetekend: souteneur, chantagepleger, fietsendief, noem maar op. Zijn laatste bekende adres was: v. Woustraat No. zoveel. ,,Hij is al bij mij geweest, maar ik had hem zo door; je kon met je klompen aan wel voelen, welke rol die kerel speelde. Ik begrijp dan ook niet, dat hij nog succes schijnt te hebben gehad. " En ik vertelde Japin mijn wedervaren. ,,Ja, maar toch blijft die kerel gevaarlijk. Mij dunkt, hij moet maar uit de weg. Wat denkt U daarvan, en wie kan het doen? Als het moet, kan ik dat karweitje wel opknappen. "
,,Nou, dat is goed; stel je dan eerst nog even in verbinding met Badrian. "
En zo gebeurde het; een paar weken achtereen werd er op Joop ,,gepeesd, " maar men slaagde er niet in, hem onder schot te krijgen. Ten slotte raakten Badrian en zijn helpers zijn spoor kwijt: Joop was vermoedelijk in Amsterdam verdwenen. En ik hoorde niets meer van hem, tot ik op zekere dag weer eens bezoek kreeg van professor Ter Veen, die in Amsterdam een voorname rol speelde in het verzet en geregeld met mij overleg kwam plegen. Deze keer kwam hij mij inlichtingen vragen over een aantal personen, die hij op een lijst had vermeld en die van verraad en collaboratie verdacht werden.
Ik keek die lijst door. Er kwamen namen op voor, die ook bij mij in een kwade reuk stonden. Maar bovenaan prijkte een naam, die met rode inkt was doorgehaald. Het was de naam van Joop.
,,Wat is er met die snuiter aan de hand, professor? Wij kennen die kerel en zijn bezig te proberen, hem te liquideren. "
,,Zo, werkelijk? Nou, dan kunt U daar wel mee ophouden, want gisteren is hij in Utrecht door een studenten-groep neergelegd. Die is dus niet gevaarlijk meer. " ,,Prachtig, dan zijn wij van die ploert af; ik zal het even doorgeven. "
Ik deelde Japin een en ander mee en de vervolging van Joop werd dus gestaakt.
Maar nauwelijks had de Mof gecapituleerd en werd de jacht op verraders door de P. O. D. geopend, of er kwamen twee van mijn manschappen, die bij die dienst gedetacheerd waren, mij opzoeken.
,,Mijnheer, moet U eens zien, wat wij gevonden hebben bij een huiszoeking in de Van Woustraat. Daar moesten wij een zekere P. arresteren, een berucht sujet, die als verrader bij de S. D. hopen slachtoffers gemaakt heeft. Hij was er niet, maar wij vonden wel wat papieren en ook een notitieboekje. En daar komt uw naam in voor. ,,Gevaarlijk voor de S. D. " staat er bij; ,,proberen bewijs te krijgen en anders zomaar liquideren. " Kijkt U maar. " En zij lieten mij dat stukje papier zien. Inderdaad prijkten daar mijn naam en kwaliteit. En daarachter de aantekening, zoals vermeld.
,,Verrek, dat is dezelfde kerel, die het een poos geleden op mij gemunt had. Maar die is al dood; hij is in Utrecht neergelegd. " En ik vertelde hun mijn onderhoud met professor Ter Veen.
,,Nee, mijnheer, dat kan niet, want een paar dagen geleden hebben wij hem nog gezien; hij wist evenwel op het laatste nippertje nog te ontkomen. Maar wij duikelen hem wel weer op. Hij ontspringt de dans niet. " ,,Nou, daar begrijp ik niks van. "
,,Nee, wij ook niet, maar zodra wij hem in handen hebben, zullen wij U wel even waarschuwen. " En inderdaad, de volgende dag kreeg ik adjudant Knol al aan de telefoon.
,,Mijnheer, met Jaap. Kunt U misschien even aan de Leidsekade komen, aan het instructie-gebouw? Wij hebben die P. en of U hem even zoudt willen herkennen. " Een paar minuten later werd mij hun arrestant getoond en inderdaad, het was de verrader, die geprobeerd had, mij er bij te lappen.
,,Zo, vuile schobbejak, hoe is 't met je wapentransport uit Brabant afgelopen? Dat je zo'n vuile rol gespeeld hebt, is al erg genoeg, maar dat jij gemeend hebt, dat een Amsterdams politieman zo stom zou zijn, die smoesjes van jou te slikken, is een grote belediging. Waren er meer van dat soort medewerkers bij de S. D. ? Als ik nu naar mijn gemoed te werk ging, schopte ik je hier zo dood. " Met deze woorden begroette ik de arrestant. ,,Wacht daar nog even mee, mijnheer. " Aldus Jaap Knol. ,,Wij moeten hem eerst nog helemaal uitmelken. " ,,Ik zal alles vertellen, wat ik weet, " antwoordde de kerel met een benauwd stemmetje; aan ieder haartje hing een zweetdruppel.
,,Dat zal je geraden zijn ook; anders zul je eens zien, wat er gebeurt. Je weet zeker nog wel, hoe de S. D. met de arrestanten omsprong. Nu, als het moet, kunnen wij dat ook. Dus je weet, wat je te wachten staat, als je niet alles eerlijk opbiecht. " En op die manier ging Jaap nog een tijdje voort, zijn klant, die van angst bijna niet op zijn benen kon staan, in te lichten.
,,Wij dachten al, dat je dood was. In Utrecht is er iemand van jouw naam neergelegd. Weet je daarvan?" ,,Nee, mijnheer; daar heb ik nooit van gehoord. Het spijt mij, dat ik U destijds heb willen aanbrengen, maar het ging om mijn eigen leven. Ik kreeg van Lages opdracht, bewijs tegen U te verzamelen. En als mij dat niet gelukte, moest ik U zonder meer maar liquideren. Want anders had het mij zelf de kop gekost. Op die voorwaarde was ik door Lages in vrijheid gesteld. Hij beschouwde U als erg gevaarlijk. "
,,Och, kerel, sta niet zo te liegen. Het is in je eigen brein opgekomen, want je had natuurlijk de pest aan alles, wat Politie was. En om nu eens een beste beurt te geven, had je mij maar uitgezocht. Die Lages is ook niet gek. Die had voor dat karweitje wel goochemer jongens aangewezen. Want aan je smoel is wel te zien, dat je te stom bent, om voor de duivel te dansen. En je schijnt ook niet erg goed van geheugen te zijn. Want waar was het anders goed voor, dat je die zogenaamde opdracht in een notitieboekje schreef? Had je zoveel klanten, met wie je moest afrekenen, dat je dat niet uit je hoofd kon onthouden? En waarom nam je zo ineens de ren uit mijn kamer? Kreeg je in de gaten, dat ik je ,,door" had? Enfin: je zit er nu in en dat is het voornaamste. " ,,Toen ik bij U zat, kreeg ik plotseling berouw. " ,,Hoor hem eens; die zeit wat, " kwam Jaap tussenbeide.
,,Met je andere slachtoffers heb je dan zeker geen medelijden gehad. Alleen dus met mijnheer hier. Maar dat was dan wel wat laat. Want je hebt er de nodige opgehangen en dat zullen wij je wel bewijzen ook. Reken maar!"
Deze judas werd door het Bijzonder Gerechtshof ter dood veroordeeld, maar, helaas! kreeg hij gratie en de straf werd in levenslang veranderd. De gemeenschap zit dus opgescheept met die kerel, en met velen van zijn soort. Hij moet gevoed, verpleegd en bewaakt worden. Om nog maar niet te spreken van de mogelijkheid, dat hij na verloop van tijd weer in vrijheid komt door aftrek van straf wegens goed gedrag, bijzondere gebeurtenissen of iets van die aard. En loop je zo'n individu dan tegen het lijf, dan is het zaak, je handen thuis te houden en maar niks te zeggen, anders draai je zelf de bak nog in. Want wij leven weer in een ,,Rechtsstaat. " Nog onlangs kwam ik zo'n landverrader tegen, tegen wie ik verleden jaar nog vijftien jaar gevangenisstraf had horen eisen. Ik was als getuige gedagvaard en permitteerde mij, terwijl ik voor het hekje stond, deze verdachte aan te duiden met het woord ,,judas", wat de President mij verbood: ik diende hem ,,verdachte" te noemen. Ik onderwierp mij natuurlijk aan de leiding, maar kon toch niet nalaten op te merken, dat een officier, die destijd trouw aan zijn koningin had gezworen en naar de vijand was overgelopen, de naam judas verdiende. En thans amper vijf jaar na de bevrijding, loopt dat creatuur al weer vrij rond.
En over dat veranderen van de doodstraf in levenslang zal ik ook maar zwijgen, omdat ik nog niet vergeten ben, hoe een paar jaar geleden een Procureur-Fiscaal bij een Bijzonder Gerechtshof bij de Minister op het matje werd geroepen, omdat hij de opmerking had gemaakt, dat er in Nederland wel recht ,,gesproken", maar niet ,,gedaan" werd.
Nu ik de naam van professor Ter Veen heb genoemd, kan ik niet nalaten, nog even te memoreren, hoe deze Amsterdamse hoogleraar een ogenblik het slachtoffer dreigde te worden van dat veelgeprezen Militair Gezag.
Op last van die instelling werd hij nota bene ,,gestaakt. " Maar aan dit schandaal werd al op zeer korte termijn een einde gemaakt, omdat van alle kanten en uit alle kringen der maatschappij zijn vrienden voor hem in het geweer kwamen. Ook ik heb mij in die kwestie gemengd, want ik had tijdens de bezetting professor Ter Veen leren kennen als een volbloed vaderlander, die in het verzet een ongelooflijke activiteit had ontplooid. Dag en nacht was hij voor de vaderlandse zaak in de weer en tegen het nemen van risico zag hij, die toch ook zo jong niet meer was, nooit op. Met groot respect denk ik aan deze nobele figuur, wiens belagers het stellig niet voor mogelijk hebben gehouden, dat hun slachtoffer zo spontaan van alle kanten zou worden bijgesprongen. Op korte termijn moesten zij dan ook weer retireren en professor Ter Veen was snel in zijn eer hersteld. Zijn gezondheid schijnt helaas door het werken tijdens de bezetting en misschien ook wel door de bejegening, hem na de bevrijding aangedaan, te hebben geleden. Want onlangs is hij overleden, deze prima Nederlander. Collega Luteyn en zijn vriend Nieuwendijk zijn helaas voor een vuurpeloton gevallen, maar gelukkig hebben de beide schoften, die hen in handen der Moffen hadden gespeeld, hun verdiende straf gekregen. Zij werden ter dood veroordeeld en het vonnis werd ook uitgevoerd; op het fort De Bijlmer, onder Duivendrecht. Maar laat ik verder zwijgen over deze nare dingen en met mijn verhaal weer terugkeren naar de politiedienst.