VERANTWOORDING

Toen ik in het begin van 1949 mijn ambt had neergelegd, duurde het niet lang, of van verschillende uitgevers bereikte mij het verzoek, iets over mijn loopbaan op schrift te zetten.
Ik begreep wel, wat deze heren van mij verwachtten: nl. sensationele verhalen over moorden en andere griezeligheden, waar een politieman zo voor en na mee in aanraking komt, en verder sterke verhaaltjes van speurkunst a la Sherlock Holmes, in geheimzinnige drama's. Daarom ben ik begonnen, al die verzoeken af te wuiven. In de eerste plaats had ik persoonlijk niet zoveel bijzondere zaken op crimineel gebied meegemaakt, maar bovendien ben ik van mening, dat het geen pas geeft, oude strafzaken weer op te rakelen als de personen, die daar een rol in hebben gespeeld, nog leven en, na het ondergaan van hun vonnissen, weer een normaal bestaan zijn gaan leiden. Ik liet de heren uitgevers dus weten, waarom ik niet in staat en bereid was, aan hun uitnodigingen gevolg te geven.
Aanvankelijk werd ik dan ook verder met rust gelaten, behalve door een der directeuren van D. A. Daamen's Uitgeversmaatschappij N. V. in Den Haag, die mij ten slotte in zoverre van mijn stoel wist te praten, dat ik er in toestemde, iets over het Amsterdamse Politiecorps zelf te gaan vertellen, - over de organisatie, de arbeidsvoorwaarden enz. van een dertig, veertig jaar geleden. Niet over het eigenlijke politiewerk zou mijn verhaal dus gaan. Of het moest zijn, dat ik een enkel geval als voorbeeld of bewijs nodig had.
De uitgevers waren van mening, dat een dergelijke beschrijving van de hoofdstedelijke politie best de moeite waard zou blijken te zijn en stellig de aandacht van het publiek zou gaan trekken. Ik deelde dat optimisme allerminst, want mijn ervaring is, dat de doorsnee-burger zich pas het bestaan van het gezagsapparaat herinnert, als hij het op een gegeven ogenblik voor zichzelf nodig heeft. Op die manier is dus het boek ,,De Commissaris vertelt" in de wereld gekomen en toen de uitgevers mij na enige tijd berichtten, dat er voor deze uitgave grote belangstelling bleek te bestaan, was ik nog niet bereid, dit toe te schrijven aan de kwaliteiten van het product, maar meer aan de publiciteit, die aan de verschijning werd gegeven. Maar ten slotte moest ik toch wel aan gaan nemen, dat het optimisme van de uitgevers toch niet helemaal zonder grond was geweest. Behalve dat er in vele dagbladen, zowel in als buiten Amsterdam, vrij gunstige critieken verschenen, mocht ik ook persoonlijk uit alle oorden van het land, ja zelfs uit Belgie, brieven ontvangen, zowel van burgers als van politiemannen, die zich zeer waarderend over het boek uitlieten.
Zo schreef een bekend predikant uit een der noordelijke provincies:
,,Ik heb zeer van uw boek genoten en mijn kennis van de Politie, die tot nog toe vrijwel nihil was, is er door verrijkt. "
En op straat werd ik onlangs aangesproken door een net oud heertje, dat ik, nadat hij mij met een enkele inlichting over zijn persoon op weg had geholpen, herkende als een Amsterdams inbreker van een dertig jaar terug, die ook al verscheidene jaren in Leeuwarden had gelogeerd.
,,Ik heb uw boek gelezen, mijnheer: het was prachtig Vooral wat U schreef over de Amsterdamse zware jongens. Maar jullie waren ook altijd toffe jongens. Leven de rechercheurs Jansen en Wiegel nog? Die hebben mij wat vaak de das omgedaan! Maar ik heb ze altijd fijne oprechte kerels gevonden. Die hielden er geen linke streken op na. "
Gelet op de ,,deskundigheid" van dit lid van de oude garde, was ik bereid, waarde aan zijn woorden te hechten.
Dit alles bij elkaar is oorzaak geweest, dat, toen de uitgevers bij mij aandrongen op een vervolg en mij daarbij wezen op enkele beloften, door mij in het eerste boek gedaan, ik nogmaals achter de schrijfmachine ben gaan zitten, met als gevolg dat nu ,,De Commissaris vertelt verder" is ontstaan.
Ik hoop, dat de verwachting, die men ook van dit vervolg heeft, niet zal worden beschaamd.
Amsterdam, December 1949. H. VOORDEWIND