MOEILIJKHEDEN MET VROUWELIJKE ARRESTANTEN

Het hebben en ongeschonden bewaren van arrestanten brengt dus voor een politieman de nodige moeilijkheden mee. En die zijn nog groter, als hij met vrouwen te doen krijgt. Want daar zijn prachtexemplaren onder. Met hen begon voor de agenten de pret al op straat, als die daar tegen een vechtpartij, waarin dit soort bewoonsters van het Oude Kerksplein en omgeving gewikkeld waren, ,,optuinden" en ten slotte gedwongen waren, wilden zij aan het tumult een einde maken, een der partijen of beide naar het bureau te brengen. Maar dat ging om de dooie dood niet zo gemakkelijk. Want die tantes, dikwijls min of meer aangeschoten, vochten als kemphanen, niet alleen tegen hun soortgenoten of hun souteneurs, maar ook tegen de politieman, die hen wilde opbrengen. Dan kreeg die de volle laag en hij had het niet gemakkelijk. Want in zijn optreden was hij natuurlijk gehandicapt. Immers, al hadden deze wezens weinig vrouwelijks meer over zich, althans niet bij dergelijke tonelen, hij kon tegen hen toch geen sabel, gummistok of handboeien gebruiken. Menige mep en schram liep hij dan ook van deze furies op en alleen met behulp van toegeschoten collega's was het ten slotte mogelijk, dergelijke types aan het bureau te krijgen. Daar kwamen zij dan in de regel erg verfomfaaid aan, want tijdens dat gesleep en geworstel onderweg, waren kleding en haartooi meestal min of meer in het ongerede geraakt. En eenmaal aan het bureau zat dan de wachtcommandant met het zaakje in zijn maag.
,,Brigadier, eentje voor vechten. " (Over mishandeling en verzet werd in de regel maar niet gerept, of het moest al heel erg geweest zijn. )
Met deze woorden kreeg de wachtcommandant het geval over en begon voor hem het werk. Want daar aan de balie waren de dames nog lang niet uitgesproken of uitgevochten.
En als de arrestante het zo bont gemaakt had, dat zij ter kalmering ingesloten moest worden, zat hij al dadelijk voor de moeilijkheid van het fouilleren. Want volgens voorschrift mag een vrouwelijke arrestant alleen door een vrouw aan den lijve worden onderzocht en dan nog in een afzonderlijk vertrek. Tante Marie, de vrouw van de concierge, werd daarvoor dan gerequireerd; zij werd er ,,per stuk" voor betaald. Maar ofschoon dit een potig mens was en niet voor een klein geruchtje vervaard, zij kon in de regel zo'n tegenspartelend mirakel ook niet alleen baas, en dan moesten een of meer agenten wel bijspringen, wat dus tegen de voorschriften was.
Maar de meeste brigadiers-wachtcommandanten, onder wie ook Janus Klomp, hadden daar maling aan en bij hen zaten de weerspannige tantes dan ook redelijk gauw achter slot en grendel. Klachten, dat deze dames door de mannelijke hulp in hun kuisheidsgevoel waren aangetast, kwamen trouwens ook nooit binnen. Zij wisten misschien niet eens van het bestaan van dat voorschrift af. En al wisten zij het wel: de publieke vrouwen waren in sommige gevallen voor de Politie ook wel weer heel gemakkelijk. Je kon er wel pret mee hebben ook soms. Zo bijv. op 31 augustus, als daar in de omgeving die wichten, als matroos verkleed, rondliepen. Dat was bij politieverordening verboden, doch op dergelijke feestdagen werd dat wel door de vingers gezien. Maar als de dames ten slotte zo onder de olie raakten, dat er ,,makkes" van kwam, dan konden de agenten er niet altijd buiten en brachten zo'n feestnummer wel eens aan het bureau.
,,Brigadier, deze juffrouw krijgt van mij een bekeuring wegens het lopen in mannekleren. "
Maar de juffrouw was ook niet op haar mondje gevallen.
,,Hoe weet jij, dat ik een juffrouw ben?" was de gichelen-de vraag. ,,Dat zul je dan toch eerst moeten onderzoeken. "
,,Nou, dan zullen wij de vrouw van de concierge even laten komen. "
,,Niks hoor: geen vrouw aan mijn lijf! Wat denken jullie wel? Een flinke kerel mag aan mij komen. " En op dat onderwerp werd dan voortgeborduurd en vooral als Ome Janus de dienst had, werd het op dergelijke dagen daar soms een vrolijke boel voor de balie. Maar op een keer kreeg brigadier Klomp toch last. Een rechercheur kwam aan het bureau met een als dame opgetuigd vrouwspersoon, die daar in de buurt niet thuis hoorde. Zij had zich vermoedelijk schuldig gemaakt aan diefstal van een kostbare ring uit een der toiletten van een cafe op het Damrak. De rechercheur was op goede gronden van mening, dat deze vrouw de dievegge moest zijn en tante Marie werd dus voor de fouillering ontboden. Maar de verdachte weigerde pertinent, zich aan den lijve te laten onderzoeken.
,,Brigadier, hoe moet dat? Dat wijf wil niet gefouilleerd worden. " Aldus de vraag van rechercheur Jansen. ,,Nou, geen gebliksem! Dan ga jij tante Marie maar assisteren en als het moet, stuur ik nog wel een paar mannetjes naar boven. Ik laat mij toch de wet niet stellen door zo'n spektakel?"
Het bleek, dat die beide mannetjes er toch nog aan te pas moesten komen, want de vrouw verzette zich uit alle macht en ging als een bezetene te keer. De politiemannen hadden de handen vol aan haar. In de kleren werd de ring evenwel niet gevonden, maar hij kwam van een andere plaats, die ik onmogelijk hier nader kan aanduiden. Vermoedelijk was door de heftige bewegingen, die de vrouw tijdens haar verzet had gemaakt, het ding naar buiten komen rollen. Op die manier kwam de zaak dus ,,rond" te staan en zij kreeg later dan ook vonnis.
Maar deze keer kwam er wel deining over de fouillering. Haar advocaat schreef nl. een klacht aan de Officier van Justitie over de manier, waarop zijn cliente aan het bureau Warmoesstraat was behandeld en hij wees op het bestaande voorschrift inzake het fouilleren van vrouwen.
Dit stuk kwam natuurlijk langs de bekende weg, via de nodige instanties, ten slotte aan het bureau, met het gebruikelijke verzoek om ,,onderzoek en bericht". Janus moest zich dus verantwoorden. Maar daar had hij niet veel woorden voor nodig.
,,Ja, dat heb ik gelast en als het op die manier niet mag, dan moet de hoofdcommissaris maar zeggen, hoe het dan wel moet. En doet hij dat niet, dan gaat het een volgende keer bij mij weer precies zo. Punt: af. " Met deze verklaring aangevuld ging het dossier weer retour.
Er verliepen enige weken, zonder dat ik verder van deze kwestie vernam.
,,Van dat zaakje over die ring horen wij maar altijd niks, brigges, " merkte ik ten slotte eens tegen hem op. ,,Nee, dat dacht ik wel. Dat ding is nu toevallig terecht gekomen, maar o wee, als dat niet gebeurd was. Dan had Janus er tot zijn nekharen ingezeten. Dat is nu eenmaal zo hier bij de Politie. Doe je eens wat en het gaat goed, dan ben je de beste. Maar loopt het mis, dan ben je de sigaar. En je moet als politieman toch wel eens wat wagen. Die nakaarterij is gemakkelijk. " Bij mijn weten is bedoeld voorschrift nimmer gewijzigd of aangevuld.
Het feit, dat aan het bureau Warmoesstraat de wachtcommandant vanuit zijn lokaal niet de minste controle had over hetgeen het gebouw in- of uitging, was ook menigmaal oorzaak van allerlei narigheden. Meer dan eens kwam het voor, dat arrestanten in de kelder contact bleken te hebben gehad met de buitenwereld, wat mogelijk was geweest, doordat iemand, die met de situatie op de hoogte was, ongemerkt bedoeld lokaal had kunnen passeren en doorgelopen was naar de kelder, waar hij door het schaftgat een gesprek met zijn opgesloten relatie had kunnen voeren, wat uit de aard der zaak niet bevorderlijk was voor het politie-onder-zoek. En brigadier Klomp maakte het eens mee, toen hij naar de kelder ging, om zich van de toestand der arrestanten te overtuigen, wat voorschrift was, vooral bij felle kou, dat hij daar een vrouw van een arrestant bezig zag, allerlei eetwaren en rookgerei door het schaft-luikje naar binnen te schuiven. Op welke manier hij toen een einde gemaakt heeft aan dit tete a tete, weet ik niet: hij heeft mij dat nooit verteld, maar het zal wel in orde zijn geweest.
Ook zelf was ik op een avond de dupe van die misstand, dat iedereen maar zonder meer het bureau binnenlopen en zich daar vrij bewegen kon. En ik beleefde op die manier een paar benauwde ogenblikken in mijn kamer. Terwijl ik bezig was met het verhoor van een publieke vrouw, die voor de zoveelste maal weer met agenten had gevochten, ging de deur van mijn kamer open en een beruchte pooier stak zijn hoofd om de hoek. Nauwelijks had hij haar in de gaten, of hij stormde op haar los. ,,Zo, lelijke stinkerd, zit jij weer hier? Als ik het niet gedacht had! Als je maar niet denkt, dat ik de boete weer betaal!" En zo schreeuwende sloeg en trapte hij de vrouw, waar hij haar maar kon raken. Ik zat er natuurlijk dadelijk tussen en slingerde de kerel in een hoek. Van deze gelegenheid maakte de vrouw gebruik, de benen te nemen en, ook natuurlijk weer onopgemerkt, het bureau uit te vluchten. De souteneur wilde haar direct na, maar dat zat hem niet glad. Ik had hem dadelijk bij zijn kladden, maar deze nog betrekkelijk jonge kerel was behoorlijk kwiek en sterk, zodat het daar in mijn kamer een stevige worstelpartij werd, waar ik het niet gemakkelijk bij had. Ik had de handen vol en liep verscheidene opstoppers op, maar had ten slotte het geluk, dat hij op het gladde linoleum uitgleed, waarna ik hem onder de knie kreeg. Daar lag ik dus boven op de kerel. En op hulp behoefde ik niet te rekenen; mijn kamer lag geheel geisoleerd en slechts telefonisch had ik verbinding met de wachtcommandant. Maar mijn toestel was tijdens het handgemeen van zijn plaats gerammeld en lag op de grond buiten mijn bereik. Misschien kan de lezer zich wel enigszins voorstellen, hoe het er na dat gevecht in het vertrek uitzag:
stoelen onderstboven, mijn boekenmolen, waarop de telefoon had gestaan idem idem. Maar tot overmaat van ramp was ook de kachel van haar plaats geraakt en niet alleen dat de pijpen naar beneden waren gekomen, zodat grote wolken roet door de kamer dwarrelden, doch gloeiende kolen rolden over de vloer en de vloerbedekking begon al te smeulen. Een niet bepaald gezellige situatie.
Toch kwam er gelukkig hulp en zelfs heel gauw. En wel in de vorm van de hulp-telegrafist van beneden, die behoorlijk verbaasd was, toen hij dat toneel in mijn kamer aanschouwde, maar niet veel tijd nodig had, om de zaak te begrijpen. Hij nam terstond de souteneur van mij over en gaf hem een paar deskundige meppen, zodat deze met een dichtgeslagen oog als een zoutzak in de hoek bleef liggen. Oude Cor gaf daarmee het bewijs, dat, ofschoon hij al vele jaren achter zijn morsetoestel zat, hij het knokken nog niet was verleerd. Als jonge kerel was hij, voor hij bij de Politie kwam, koetsier geweest bij een van de grote bierbrouwerijen en wat lichaamskracht betrof, had hij volkomen gepast bij de twee zware knollen voor zijn wagen. Maar bovendien jongleerde hij met volle en lege vaten bij het op- en afladen. Hij was dus lid geweest van het gilde, dat nog bestaat. Wel hebben de meeste brouwerijen tegenwoordig vrachtauto's en het personeel, dat daarop zit, bestaat ook wel uit mannetjes-putters, maar gelukkig is er ook nog wel paardenbespanning en de Amsterdammer heeft dus af en toe nog gelegenheid, die fraaie wel onderhouden Ardenners met hun robuuste koetsiers te bewonderen.
Cor was ten slotte diender geworden en geplaatst aan het bureau Warmoesstraat. Daar in de buurt had hij al gauw zijn reputatie gevestigd, want zijn enorme lichaamskracht was onder de vele herrieschoppers en verzetplegers dra bekend. En voor dit gespuis was het stellig een opluchting geweest, toen hij wegens een voetgebrek uit de straatdienst genomen moest worden; hij werd achter het morsetoestel gezet. " ,,Ziezo, die heeft voorlopig de tijd. Maar wat is hier toch
gebeurd? Uw klepje viel, maar ik kreeg geen gehoor. Ik dacht, dat er misschien iets aan uw telefoon mankeerde en ben even gaan kijken. Maar hier had ik niet op gerekend. "
Ik vertelde Cor, wat er gepasseerd was. ,,Dat is me hier het bureau wel. Ze kunnen je hier wel op je kamer vermoorden, zonder dat er een haan naar kraait. Nog een massel, dat jij beneden het klepje zag vallen. " ,,En waar is die vrouw?" was zijn vraag. ,,Die is hem natuurlijk gesmeerd; hebben jullie haar beneden het bureau niet uit zien vluchten?" ,,Nee, natuurlijk niet; daar zie je toch immers niks. Maar dat is niet erg, die hebben wij wel weer gauw terug. En moet dat heerschap het hok in?" ,,Ja, wat dacht je dan? Ik zal de brigadier wel even bellen om een paar mannetjes. "
,,Och, doet U dat maar niet; ik neem hem wel even mee. "
,,Ja, maar pas op: hij is kwiek. "
,,Nou, hij moet al erg kwiek zijn, als hij mij ontkomt. Ik ben het nog niet verleerd. En als hij kapsones maakt, sla ik zijn andere oog ook nog dicht. " ,,Vooruit, schobbejak, sta op en je hebt het gehoord zeker. En geen babbelegoegjes, je hebt die vriendin van je nu niet voor. " En met deze woorden pakte Cor zijn klant in de kraag; deze voelde wel, dat hij nu aan de heidenen overgeleverd was.
Zo liep dit avontuur nog vrij gunstig voor mij af. Een paar dagen voelde ik hier en daar nog wel pijn, maar het had erger gekund. En voor de zoveelste maal was weer eens gebleken, dat daar in het bureau Warmoesstraat alles mogelijk was.
En nog is dit gebouw, dat een schande voor de hoofdstad is, in gebruik. In de loop der jaren is wel geprobeerd, door het aanbrengen van een hek hier en een deur daar, het voor de politiedienst minder ongeschikt te maken, maar het waren allemaal lapmiddelen, soms erger dan de kwaal.