Hoofdstuk een

 

 

Het dorp was oud en 's zomers waren er veel toeristen. In de herfst en winter kwamen de bezoekers voornamelijk in de weekeinden. Mijn etage lag onder de hanenbalken en bestond uit een piepkleine badkamer en een grote zolderachtige keuken/woonkamer/slaapkamer ineen. Ik woonde er alleen, afgezien van een hagedis met kantachtige poten, die ogenblikkelijk Henny Hagedis werd gedoopt. Henny had de gewoonte iedere ochtend te voorschijn te komen als ik mijn tanden poetste, en rond theetijd gaf hij vaak een demonstratie hoe rap hij wel vliegen kon vangen.
De eerste drie dagen sliep ik lang uit; de lange reis naar dit sprookjesachtige dorp in de Midi had me uitgeput. Daarna begon ik een routine in te stellen. Die werd de vijfde dag na aankomst meteen overhoop gegooid toen ik, na de ochtendthee te hebben gezet, de gordijnen had opengetrokken om het licht binnen te laten, doodstil bleef staan. Buiten was alles wit. De mimosa takken bogen diep door onder de sneeuw, evenals de eucalyptussen. Niets bewoog onder een ijzige, roze hemel. Het had gesneeuwd in de Midi.
Eerst was ik woedend en dacht erover meteen te vertrekken. Toen besefte ik dat dat niet kon, want de weg naar beneden zou onbegaanbaar zijn bij zo'n pak sneeuw. Ik trok de gordijnen weer dicht, legde nog wat hout op het vuur en ging aan het werk. Werken is mijn tegengif voor alles wat vreselijk is, zelfs voor sneeuw in de Midi.
De sneeuw en de gevolgen ervan duurden minder dan een week. Alles kwam tot stilstand omdat er geen sneeuwruimers beschikbaar waren om de wegen vrij te maken; veel reizigers en vrachtwagenchauffeurs moesten gedwongen onderdak zoeken bij mensen thuis, in hotels, motels en haastig als onderkomen ingerichte kerken. Ik leerde een lesje dat ik al jaren eerder had moeten leren: in Europa is zon in de winter moeilijk te vinden. Desalniettemin, ik was aan het werk en voelde me goed. Ik besloot dat mijn volgende bezoek aan het gebied midden in de zomer zou zijn. Dan was ik er tenminste zeker van dat het landschap zou trillen in de wrede hitte en dat alles goudgeel zou zijn.
Toen de sneeuw een paar dagen later was verdwenen, begon ik het dorp te verkennen. Mijn eerste aanlegpunt was het plaatselijke café, met een door de takken van een Chinese moerbeiboom overschaduwd terras. Het werd een gewoonte elke morgen in het café een kop koffie te drinken, en ik had een speciaal tafeltje bij het vuur, waar ik het geschrevene van de vorige avond corrigeerde. Op een ochtend, bijziend als gewoonlijk, botste ik tegen de lange, witharige man op toen ik langs de toonbank liep op weg naar mijn tafeltje. Ik had hem niet gezien in het halfduister van het lokaal, maar zei uit pure beleefdheid: 'Excusez-moi, monsieur.' Hij heeft dat moment van de botsing nooit meer vergeten. Ik dacht er pas jaren later weer aan.
Voor de boetiek van madame Bere's dochter kwam ik een grijze kater tegen met een vacht van fluweel, Gastounet, die me beet toen ik ophield met hem aaien. Katten van de Midi, net als de mannen uit die streek, worden door de vrouwen in hun leven grondig verwend. De mannen prefereren honden, hoe groter hoe beter, opdat ze zelf maar op Rambo gaan lijken. Franse vrouwen daarentegen houden van katten en sommigen van hen zien er zelf ook uit als katten, met hun prachtige ogen en lenige manier van bewegen. Madame Bere zei dat ik Gastounet een stukje ham of kip moest geven als compensatie voor het feit dat ik was opgehouden hem te aaien. 'Dan dénkt hij er niet over u te bijten, want dan loopt hij zijn hapje misschien mis.'
De dorpshuizen waren van grijze steen, de muren bedekt met plumbago met zijn lichtblauw bloeiende uitlopers, jasmijn en de vurige schoonheid van wilde wingerd. Soms voelde ik ogen op me gericht tijdens de wandeling, en opkijkend zag ik dan een rij dikke cyperse katten me onderzoekend opnemen om te zien of ik de moeite van het aandacht schenken waard was. Ongetwijfeld hadden ze dat van hun bazinnen geleerd, die vaak uren buiten de bars doorbrengen, de wereld aan zich voorbij laten trekken en bekijken of nieuwelingen al dan niet aanvaard kunnen worden. In de Midi duurt het lang voordat je je acceptatie hebt verdiend.
Ik kwam onder een met bloemen bedekte poort uit en zag een bord met brocante erop. Dat is het Franse equivalent voor een wat mindere antiekwinkel, waar men voornamelijk curiositeiten verkoopt en kleine meubelen uit verschillende perioden waarin een antiekhandelaar van naam niet is geïnteresseerd. Ik liep door de open deur naar binnen en zei 'Goedemorgen' tegen de eigenaar, die in een gemakkelijke stoel zat. Daarna inspecteerde ik de koopwaar en vroeg de prijs van een paar stukken, maar de man gaf geen antwoord. Op dat moment zag ik een prachtig, met kralen versierd gobelinkussen en vroeg opgetogen naar de prijs. De eigenaar reageerde niet, maar stond op en begon in een pan te roeren die, vreemd genoeg, op een gaspitje aan het eind van de kamer stond te pruttelen. Geïrriteerd door de blik van ongeloof op zijn gezicht en zijn weigering iets te zeggen, zei ik scherp: 'Wilt u iets verkopen of niet?'
Heel zacht zei hij: 'Dit is mijn huis, mevrouw, geen winkel.'
We lachten samen om mijn vergissing en hij belde zijn broer, die het halve dorp belde om te vertellen dat een Engelse dame de huiskamer van Raymond en Fanny was binnengelopen en had geprobeerd een vaas en een met kralen geborduurd kussen te kopen! Opeens wilden allerlei mensen goedemorgen komen zeggen. Ze konden mijn naam niet uitspreken, want de Fransen kunnen hun tong niet in de juiste stand brengen om de Engelse th-klank uit te spreken. Dus zei ik dat ze maar Hélène moesten zeggen, wat ze wel konden uitspreken. Ik besefte niet dat dat in Frankrijk gewoon niet wordt gedaan. Maar gezond verstand prevaleerde en ze noemden me Hélène om lange en frustrerende lessen in het uitspreken van de th-klank te vermijden.
Na een tijdje werd mijn gewoonte om elke ochtend en aan het eind van de middag een halfuur te wandelen, bekend en gaven de inwoners er commentaar op. Soms liep de kleine kat die naast de antiekwinkel woonde met me op. Daarna ging ook Gastounet me volgen, die het meest genoot van een kort oponthoud bij de pizzeria aan het eind van de wandeling om een plakje ham op te schrokken. Ik wist niet dat de Fransen een hekel hebben aan wandelen en ze vonden mijn gewoonte dan ook heel vreemd, vooral omdat de dorpsstraten steil en met keien bedekt waren. Het feit dat ik vaak werd gevolgd door drie of vier katten die niet van mij waren, werd waarschijnlijk opgevat als een voorbeeld van Engelse excentriciteit. Tijdens die wandelingen liep ik altijd naar de oude straat waar mijn favoriete huis stond. Het was net zo'n huis als de andere, maar het had iets extra's: een zwart-met-witte kat van een verbazingwekkende schoonheid zat er in een vensterbank naar buiten te kijken. Het was de mooiste kat die ik ooit had gezien en ik naderde op mijn tenen en maakte gebaren naar die Heerser van Machiavelli. 'Tu es le plus beau chat du monde, ‘zei ik in mijn beste Frans, want het was een Franse kat. Hij gaf geen enkel teken dat hij het had gehoord; ik bleef staan en staarde hem aan, gehypnotiseerd door zijn aanwezigheid en schoonheid.
Op een dag kwam monsieur Bere voorbij terwijl ik tegen de prachtige kat stond te praten. Hij vertelde me dat de kat nooit het huis uitkwam omdat de eigenaar bang was dat hij aangevallen zou worden door de honden van toeristen. Dat kon ik heel goed begrijpen, maar ik dacht niet dat opsluiting het juiste antwoord was. 'Maakt u zich geen zorgen om hem,' verzekerde Marcel Bere mij. ' Hij kan op het platte dak van het huis naar buiten de wintertuin in, en vandaar patrouilleert hij over alle platte daken van de huizen in de buurt. Als Bébé aan de Olympische Spelen zou meedoen, zou hij een gouden medaille winnen voor hoogspringen, verspringen en voor zijn zin krijgen.'
Daarna liep Marcel Bere verder naar de kruidenier, en ik was meer dan ooit betoverd door deze kat. Zoals gebruikelijk ging ik op mijn tenen voor het raam staan en fluisterde: 'Tu es le plus beau chat du monde, et je t'aime.' Die dag was ik me er niet van bewust dat de eigenaar van de kat achter me stond te wachten tot hij de traptreden naar zijn huis kon opgaan, en alles hoorde.
Op een nacht kon ik niet slapen, kleedde me aan en ging een eindje wandelen. Toen ik op het dorpsplein arriveerde en voor het stadhuis stond, dat vroeger een kasteel was geweest, zag ik iets heel vreemds: er zaten hier en daar wel meer dan tien katten verspreid in het rond, die vreemde, kreunende en zangerige geluiden maakten. Het leek op een kruising tussen een Grieks koor en het gemurmel van een vergadering van de gemeenteraad. Niet één van hen bewoog zich. Er was geen teken van vijandigheid, harmonie of welke menselijke emotie dan ook, alleen een blijkbaar belangrijke en in klank aanzwellende communicatie tussen de katten. Ik ging op een donker plekje zitten om toe te kijken, en kwam tot de conclusie dat katten contact met elkaar hebben via geluid, volume, harmonie en een geheimzinnige, bijna muzikale timing.
Op het punt weg te gaan voelde ik opeens de kleine kat met de grote oren naast me komen zitten. Ze gaf geen geluid, maar zat alert en op afstand deel van de vergadering te zijn. Toen ik iets tegen haar fluisterde, spon ze en nadat de andere katten waren verdwenen bleven we nog een tijdje zo zitten. Ten slotte wandelde ik naar mijn etage terug via de straat met het huis van de prachtige kat, en daar op het dak zag ik zijn silhouet tegen de nachthemel afsteken. Het was te laat om lawaai te maken en hem aan te roepen, maar ik fluisterde in het Engels welterusten en hoorde een klaaglijk gemiauw als antwoord. Het was ons eerste contact en daardoor heel dierbaar.
Elke dag kwam ik voorbij zijn huis en altijd zat de kat daar, eenzaam, te kijken hoe de wereld aan hem voorbijtrok, en verlangend eraan deel te nemen. Wanneer toeristen luidkeels, alsof de hele wereld stokdoof was, uitriepen: 'Wat een prachtige kat!' sprong Bébé van de vensterbank en kwam pas weer terug als de barbaren waren vertrokken. Marcel Bere had me verteld dat de eigenaar van Bébé meestal van halverwege de ochtend tot vroeg in de avond van huis was. Hij had een boot en ging graag vissen op zee. Bébé was dus erg eenzaam. Ik was ook eenzaam en daardoor voelde ik me erg verwant met de mooiste kat van de wereld.
Vrijdagochtend was er markt buiten het dorp. Ik was dol op de grote, slordige bossen bloemen, vooral de massa's tijgerlelies die roken naar het huis van mijn grootmoeder, een kostbare herinnering uit mijn jeugd. Ik kocht fruit, groenten, eieren en lelies, dronk op m'n gemak een kop koffie bij de desbetreffende marktkraam, en liep met manden vol terug naar het dorp. Zoals in de meeste toeristische dorpen in Frankrijk, moeten de inwoners hun auto's tussen acht uur 's morgens en zeven uur 's avonds buiten het dorp parkeren, waardoor het erg lastig is om erlangs te komen met zware tassen in je handen.
Toen ik langzaam door de oude galerij liep en de straat van mijn etage insloeg, voelde ik een sprinkhaan in mijn jurk springen. Geschrokken maakte ik mijn ceintuur los en schudde alles uit om hem kwijt te raken, wat een groep dorpelingen deed schaterlachen. Toen ik ervan overtuigd was dat de sprinkhaan uit mijn kleding was verdwenen, liep ik verder omhoog de straat in en kwam oog in oog te staan met een grote beige auto, waarvan de chauffeur onzichtbaar was door de reflectie van het winterse zonnetje in de voorruit. Omdat zijn enorme auto de hele breedte van de straat in beslag nam, moest ik de treden van het dichtstbijzijnde huis opklimmen om niet platgedrukt te worden. Kwaad kijkend naar de onzichtbare automobilist die met een statig gangetje doorreed, liep ik verder en zei tegen een passerende kennis dat mensen die in grote, ouderwetse auto's door de smalle straten rijden, pompeuze hufters zijn.

 

De tijd ging veel te vlug voorbij in het oude dorp. Mijn werk was af en ik wist dat het tijd was naar mijn huis in Ierland terug te keren. Tijdens mijn verblijf had ik hard geprobeerd Frans te leren door de onconventionele methode van het lezen van Kawabata's uit het Japans in het Frans vertaalde Tristesse et Beauté. Iedere avond maakte ik ren lijstje van de woorden die ik moest opzoeken in het woorden-hoek en leerde ze als een papegaai uit het hoofd. Het resultaat was ren spectaculaire schat aan Franse woorden, maar een totaal onvermogen om zelfs het eenvoudigste werkwoord te vervoegen. Niettemin had ik vrienden gemaakt, en bij het pakken van mijn koffers voelde ik me vreemd treurig gestemd. Ik reisde al vijfentwintig jaar lang heen en weer, arriveerde en vertrok overal zonder spijt te voelen. Waarom, vroeg ik me af, deed de gedachte het dorp achter te moeten laten me zo'n verdriet?
Ik wandelde naar de antiekwinkel om Grootoor een laatste kusje te geven. Ik ging een kop koffie drinken in et café en kuste iedereen vaarwel. Ten slotte liep ik naar mijn favoriete huis om de prachtige kat te zien.
Prachtig als altijd zat hij op de vensterbank, maar hij keek een tikje terneergeslagen. Het raam stond iets open, maar wel op de haak. Ik leende een stoel bij de boetiek vlakbij en klom erop om zijn oren te strelen. Dat duurde een poosje en ik maakte geluidjes en praatte tegen hem. Met veel spijt liet ik hem achter, keek nog eens om tot ik hem niet langer kon zien, alleen zijn klaaglijke gemiauw kon horen.
Arme Bébé. Hij had duidelijk een goed thuis en kreeg voldoende te eten, maar hij was wel erg alleen. Ik vroeg me af waarom zijn eigenaar hem niet meenam in de auto en op de boot. Begreep hij niet dat katten van gezelschap houden? Ik had Bébé verteld dat ik in de zomer zou terugkomen om hem weer op te zoeken, maar daar lagen maanden van eenzaamheid tussen, waarin hij stil om zijn vriendin zou treuren. Ik besloot de plaatselijke schoolmeester, die Engels sprak, te vragen mij te schrijven hoe het met Bébé ging. Dan zou ik me niet zoveel zorgen maken over zijn conditie. Als het nodig mocht zijn zou ik Martine, de eigenares van het café, kunnen vragen Monsieur op te zoeken en hem te waarschuwen als de kat gewicht mocht verliezen of een gedeprimeerde indruk maakte, ik vond al dat Bébé mijn verantwoordelijkheid was, maar moest die neiging direct een halt toeroepen door mezelf eraan te herinneren dat de kat iemand anders toebehoorde.
Drie dagen later arriveerde ik in Dublin en reed vandaar naar het zuidwesten, waar de mensen gebukt gingen onder een hittegolf. Al mijn vrienden waren ervan overtuigd dat uitdroging veroorzaakt door het overvloedige transpireren fataal kon zijn, dus dronken ze twee keer zoveel als gewoonlijk. De bars zaten vol met drinkers van Guinness-bier, pils en clandestien gestookte whisky. Omdat Ieren nu eenmaal een apart slag mensen zijn, is er geen gebrek aan bars.
Waar vind je anders een bar in de achterkamer bij de kruidenier, bij de manufacturenzaak, bij het krantenwinkeltje en (hoewel ik dat nog niet zelf had geconstateerd) bij de begrafenisondernemer?
Voorlopig was ik tevreden thuis te zijn en verrukt weer een zwempak te kunnen aantrekken. Die eerste middag sleepte ik de ligstoel naar buiten en lag te zonnen in de provincie Galway. Na de sneeuw in de Midi was dat zalig.