15

 

 

Ray had haar gevraagd langer te blijven om wat achterstallige correspondentie weg te werken. Hoewel Blythe blij was met de extra inkomsten, zat ze erover in dat ze Maddie moest achterlaten, al had haar grootmoeder plechtig beloofd dat de deuren overdag op slot bleven.

De gedachte aan Smoke Hollow had ze proberen weg te drukken sinds Cade haar had voorgesteld daar met Maddie heen te gaan. Desondanks liep ze nu al twee dagen rond met die naam in haar achterhoofd, vooral als ze voorbij het paadje reed waarover iedereen altijd naar de beek liep.

Deze middag bleek te verleiding te sterk om weerstand aan te bieden.

Cade beweerde dat het zo’n mooi plekje was, maar ze wilde met eigen ogen zien hoe het er tegenwoordig uitzag. In haar herinnering was de term ‘mooi’ niet van toepassing. Nu had ze er, voor zover ze zich kon herinneren, ook nooit meer een stap gezet na de moord, natuurlijk. Hoe het er in werkelijkheid ook mocht hebben uitgezien, haar indrukken zouden altijd gekleurd blijven door de half opgevangen gesprekken over Sarah Comstocks dood.

Ze stapte uit de auto en deed het portier zachtjes dicht, al zou ze niet kunnen zeggen waarom ze dat deed. Vanwege de volmaakte stilte die het bos uitstraalde, misschien.

Met ingehouden haar adem luisterde ze of ze de beek kon horen die toen ze hier als kind was gekomen met veel geraas over de rotsige bedding stroomde. Ver voor de tijd van zwembaden en dorpshuizen had de beek de kinderen van het dorp in de hete zomers van Alabama aangelokt om te pootjebaden.

Ze hoorde het water, al was het geluid zachter dan in haar herinnering. Nu het inwonertal van Davis County was gestegen – al was het vergeleken met andere delen van de staat nog heel bescheiden – was de loop verder stroomopwaarts misschien grotendeels verlegd.

Voordat ze wegliep bij de auto, keek ze de weg aan weerszijden af. Het zwarte lint was leeg zover het oog reikte, wat het gevoel van verlatenheid dat de stilte had opgeroepen nog versterkte. Maar goed, zelfs in het beekdal zelf zou ze nog maar een paar honderd meter verwijderd zijn van een van de grote doorgaande wegen van het district. En het was pas halverwege de middag, al werd de lucht al grauwer.

Misschien had Cade toch gelijk gehad. Misschien was die moord van jaren terug een obsessie voor haar geworden. En zag en hoorde en vreesde ze dingen die er niet waren.

Ze wilde alleen heel even rondkijken op de plaats van het misdrijf. Al was het maar om zich ervan te overtuigen dat het echt waar was wat Cade had gezegd: dat er inmiddels niets meer deed denken aan de tragedie die zich hier ooit had voltrokken.

Haar onbehagen negerend, liep ze aan de voorkant om haar auto heen. Ze steunde met haar hand op de rechterbumper en stapte over het smalle greppeltje dat langs de tweebaansweg liep. Zonder bedenkingen de kans te geven liep ze doelgericht over het talud naar het pad dat ze als kind zo vaak had afgelopen.

Zodra ze voorbij de eerste bomen was, werd het schemerig om haar heen. Het schamele zonlicht dat door het wolkendek wist te dringen, filterde zwakjes door de takken van de dennen en verspreidde lichtvlekjes over de bosgrond zonder die echt te verlichten.

Hoe dieper ze het bos in liep, des te harder klonk het geraas van de beek. Pas toen ze bij de bron van het geluid kwam, begreep ze wat Cade had bedoeld toen hij deze plek ‘mooi’ had genoemd. Ook in deze tijd van het jaar klaterde het water over de met algen begroeide keien en tussen de reikende veren van minstens tien soorten varens.

Ze bleef staan en keek naar het water. Ze wist dat het ijskoud zou zijn, al stond het groen rondom nog volop in blad. Ze deed een stap naar de bedding toe en bukte om haar vingers in de snelstromende beek te steken. Na de eerste schok werkte de kou verdovend. Ze keek om zich heen, op zoek naar een herkenningspunt. Weliswaar was de plaats haar bekend voorgekomen toen ze de zwart-witfoto’s in de krant had bekeken, of ze nu echt op de goede plek stond, zou ze niet durven zeggen. Op de foto’s had de oever hoger geleken. Misschien moest ze iets verder langs de beek lopen.

Nadat ze zich overeind had geduwd, veegde ze haar hand af aan haar broek. Vervolgens stopte ze haar handen in haar zakken en dook dieper weg in het jasje dat alleen warm genoeg was om op een holletje van de voordeur naar de auto te komen en van de auto naar kantoor. De kilte leek hier door de wol heen te dringen alsof ze niets aanhad.

Op één punt moest ze Cade in elk geval gelijk geven, besloot ze terwijl ze langs de beek dieper het bos in liep: het had hier niets angstaanjagends. Niets waarop iemand zou kunnen reageren, tenzij hij het verhaal kende. En Maddie kón het natuurlijk niet kennen.

De grond liep gestaag op naarmate ze verder kwam. De beekbedding lag nu een stuk lager dan het pad, zodat de oevers nu ongeveer een meter hoog waren – wat overeenkwam met de foto’s. Ze bleef staan om haar blik over haar omgeving te laten gaan en probeerde haar herinnering van die foto’s op één lijn te brengen met wat ze zag.

Voor het eerst sinds ze het bos in was gelopen, werd ze zich weer bewust van de stilte. De tijd leek hier tot staan gebracht te zijn. Alsof de buitenwereld was verdwenen en er niets meer was dan de dansende vlekjes licht en schaduw en het geluid van de beek.

Ze huiverde.

Al wist ze niet zeker of ze de plek had gevonden waar het lichaam van Sarah Comstock was aangetroffen, ze had genoeg gezien. Of ze hier nu was gekomen uit verlangen naar de waarheid of uit een macabere fascinatie, het was tijd om te gaan.

Ze had gelijk gehad met haar eerste, instinctieve reactie. Dit was geen plek om Maddie mee naartoe te nemen. Als het meisje op een of andere manier openstond voor Sarah, zou deze mysterieuze plaats zijn uitwerking op haar niet missen. Net zomin als op haarzelf, op dit moment.

Of het is je verbeelding die op hol slaat.

Dat was precies wat Cade over Maddie had beweerd. Zou ze de angsten die ze als kind had gekregen door de moord op Sarah, hebben geprojecteerd op haar dochter? Maar ze had al minstens tien jaar niet meer aan Sarah gedacht. Ook niet toen ze hier net weer was komen wonen. En ze had pas iets over de moord gelezen nadat het getik en de nachtmerries waren begonnen.

In elk geval…

Ze draaide zich om; ze wilde terug naar de auto en dan de warmte van het huis van haar grootmoeder opzoeken.

Op het pad tussen haar en die voorgenomen bestemming stond een man. Hij droeg een overall over een houthakkershemd, maar geen jas eroverheen, en zijn werkschoenen zaten onder de aangekoekte modder. Zijn achterovergekamde donkere haar was doorschoten met grijs. Zijn wangen hadden een vlekkerig rode teint. Ze kon niet zeggen of hij rood zag van de kou, of van woede of een andere emotie. Zijn ogen, zag ze toen hun blikken elkaar kruisten, hadden de kleur van leem. En ze waren zo kil als het water dat een paar minuten eerder haar vingers nog had verdoofd.

Ze staarden elkaar aan, een oneindig ogenblik lang, tot hij ten slotte de stilte verbrak.

‘Dit is mijn grond.’

In haar jeugd, toen iedereen hier kwam om te picknicken en pootjebaden in de vergeefse hoop te ontsnappen aan de hitte, was dat nog niet zo geweest. Toen was dit terrein, met de dennen die erop groeiden, eigendom geweest van een van de grote papierfabrieken. Vanzelfsprekend kon dat in de loop der jaren heel goed veranderd zijn. En ook als het niet waar was, was ze niet geneigd iemand tegen te spreken die er zo… gevaarlijk uitzag.

Want hij zag er gevaarlijk uit, besefte ze. Alsof hij ervan genoot haar te bedreigen.

‘Het spijt me. Ik was me er niet van bewust dat het hier in andere handen was overgegaan. Ik kwam hier vaak als kind. Net als iedereen.’

‘Nu is het privéterrein, klaar. En u bent hier niet welkom. Niemand niet.’

‘Ik wist het niet,’ verzekerde ze hem nog eens. Ze deed een stap naar hem toe, maar hij week niet van zijn plaats.

Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en leek haar aandachtig te bestuderen. ‘Ik ken jou wel. Jij bent die kleindochter van Ruth Mitchell. Die net is terugverhuisd uit het noorden.’

Dat hij haar grootmoeder kende, had haar normaal gesproken gerust moeten stellen, maar nu was dat niet het geval. Met alle verhalen die in het dorp de ronde deden over haar voornemen om de moord op Sarah op te lossen, wist ze niet meer zo zeker of het wel gunstig was om herkend te worden, hier op deze afgelegen plek.

‘Kwam je kijken waar ze dood is gegaan?’

Hoewel dat inderdaad was waarom ze hier was, voelde ze een sterke aanvechting om het te ontkennen. Niet dat hij haar zou geloven, realiseerde ze zich.

‘Dan ben je hier verkeerd,’ vervolgde hij zonder een antwoord af te wachten. ‘Het is een eindje omlaag. Ik kan het je wel laten zien.’

‘Ik moet eigenlijk eens naar huis. Mijn grootmoeder zit op me te wachten. Ze vraagt zich vast al af of me iets is overkomen.’ Ze wilde dat hij wist dat er iemand op haar wachtte. Iemand die ongerust zou worden als ze niet snel opdook.

‘Het kost maar een minuutje of wat. Je bent er nou toch. Dan kun je net zo goed doen waar je voor kwam.’

Dieper het bos in gaan met een vreemde man was wel het laatste wat ze wilde. En ‘vreemd’ wees in dit geval niet alleen op het feit dat ze niet wist wie hij was.

‘Bedankt voor het aanbod, maar –’

‘Het is die kant op.’ Met zijn kin wees hij naar het bos achter haar.

Alsof die hoofdbeweging haar ertoe dwong, draaide ze zich om en keek in de richting waarin hij wees. Het bos leek er donkerder dan waar zij stond. Dreigender.

Ze draaide zich weer naar hem om. ‘Ik moet nu echt weg. Ze zitten thuis op me te wachten.’ Met het hoofd gebogen, zodat ze hem na dat leugentje niet in de ogen hoefde te kijken, liep ze naar hem toe. Hij blokkeerde het pad, maar ernaast was nog wel ruimte om hem te passeren. Ze moest hier weg, zo snel mogelijk.

Toen ze dichterbij kwam, drong zijn geur haar neus binnen. Een mengeling van oud zweet en vuile kleren, met een lichte toets van alcohol. Bourbon of whiskey. Of illegaal gestookte drank, dat kon ook. Dit district was nog steeds drooggelegd, tenslotte.

Ze ging van het pad af om langs hem te schuifelen.

Zijn hand schoot uit als een slang die in de aanval gaat, en sterke vingers sloten zich om haar onderarm. Toen ze zich wilde losrukken, verstevigde hij zijn greep. ‘Ze zeggen dat je wilt uitzoeken wie haar heeft vermoord. Is dat zo?’

Als vanzelf ging haar blik naar de brede, platte vingers om haar mouw. De ruwe rode knokkels waren gesprongen van de droogte. Haar zintuigen stonden zozeer op scherp, dat ze zelfs de poriën in de gelooide huid op de rug van zijn hand opmerkte.

‘Nee.’ Ze keek hem aan. Zijn blik had nu iets doordringends wat ze er eerder niet in had gezien.

‘Je gaat er een boek over schrijven, zeggen ze.’

‘Nee,’ herhaalde ze, haar hoofd schuddend.

‘Iemand zou dat moeten doen. Iemand moet die klootzak vinden. Dan kan ze eindelijk rust vinden.’

Zijn woorden sloten aan bij haar eigen gedachten. Als Sarah Comstock echt met Maddie in contact probeerde te komen, moest dat wel zijn vanwege de manier waarop ze was gestorven. En omdat haar moordenaar nooit zijn gerechte straf had ondergaan. Zij, Blythe, was echter niet de aangewezen persoon om dat te bewerkstelligen. Ze was een moeder die haar kind wilde beschermen, meer niet.

‘Dat kan ik niet. Ik zou willen dat ik het kon, echt.’

‘Je hebt het zelf tegen Ada gezegd.’

Ze schudde weer van nee, omdat ze betwijfelde of ze de woorden uit haar dichtgeknepen keel kon persen.

‘Je moet zien waar ze dood is gegaan. Iedereen moet het daar zien. Niemand denkt er ooit nog aan. Alleen ik.’

Had hij daarom dit stuk grond gekocht? Omdat hij iets te maken had met het meisje dat hier was vermoord?

‘Waarom bent u het dan niet vergeten?’

‘Omdat ze van mij was.’

‘U bent de vader van Sarah.’

De man van wie veel mensen dachten dat hij zijn eigen kind had afgeslacht.

De kille blik in zijn ogen had plaatsgemaakt voor een bijna koortsachtige fonkeling die begrijpelijk was voor een vader die rouwde om zijn kind. Ze snapte wel waarom mensen vermoedden dat hij de hand had gehad in Sarahs dood. Die ogen hadden iets verontrustends. Alsof het brein dat erachter draaide niet synchroon liep met de werkelijkheid.

‘Ik weet wel wat ze je hebben verteld,’ zei hij. ‘Dat ik haar heb vermoord. Zou jij je eigen kleintje kunnen vermoorden? Ken jij mensen die hun eigen kind zouden kunnen vermoorden?’

En toch gebeurde dat. Zo vaak. De kranten en de rechtbanken stroomden over van dat soort zaken.

‘Nee,’ zei ze, tot haar reactie gedwongen door de waanzin die ze in zijn ogen zag schemeren.

‘Die leugen is haar mama’s dood geworden, evengoed als het verlies van Sarah. Dat iedereen dacht dat ik het had gedaan. Dat ze allemaal dachten dat ze getrouwd was met een monster dat het mes in zijn eigen kind kon zetten alsof hij een varken slachtte.’

Ze proefde gal achter op haar tong. Ze slikte om de neiging om over te geven te bedwingen. Om letterlijk de afschuw uit te spugen die zijn woorden opwekten.

‘Al had je haar per ongeluk doodgemaakt, had jij dan zo op je kleintje kunnen inhakken, Miz Mitchell?’

Al had je haar per ongeluk doodgemaakt…

Was het zo gegaan? Had deze man zijn dochter om een of andere vermeende misstap doodgeslagen? Of had hij haar in zijn dronkenmanswoede te hard geraakt? Waarom zou hij anders met die mogelijkheid op de proppen komen, als dat niet het geval was?

‘Ik vroeg je wat. Zou jij dat met je meisje kunnen doen?’

‘Nee,’ fluisterde ze. ‘Nee.’

‘Dat heb ik ze ook gezegd. Iedereen die het wilde horen. Maar dat wilden ze niet. Alleen Hoyt wel.’

‘Geloofde sheriff Lee u wel?’

‘Alleen daarom ben ik niet voor de rechtbank gekomen. Hij wist dat ik mijn eigen kindje niet vermoord kon hebben.’

Men beweerde dat Hoyt Lee zo goed was geweest in zijn werk als man van de wet omdat hij inzicht had in de menselijke geest. Kon hij de leugen van de waarheid onderscheiden door een moordenaar in de ogen te kijken?

‘Maar wie heeft het dan gedaan?’ vroeg ze.

Misschien had hij genoeg gedronken om haar iets te vertellen. Zijn informatie kon niets veranderen aan wat zijn kind was overkomen, maar wellicht wel háár kind behoeden.

‘Wat denk je? Dat ik er niks aan had gedaan als ik dat wist? Denk je dat ik hem dan niet had laten boeten voor wat hij heeft gedaan?’

‘Hebt u zelfs geen vermoeden?’

‘Iemand die ze vertrouwde, dat weet ik wel.’

‘Hoe weet u dat?’

‘Omdat hij niet bij me heeft ingebroken om mijn meisje mee te nemen. Ik was het die toen die ochtend uit bed kwam en zag dat ze weg was. Ik was het die overal in de kamer zocht en toen in het huis en toen in het bos. Het raam op haar en Rachels kamer stond los. De grendel was opengemaakt aan de binnenkant. Wie het ook was, ze heeft hem zelf binnengelaten.

‘Ze kan ook gewoon vergeten hebben het raam af te sluiten toen ze ging slapen. Dat –’

‘Ik had het afgesloten. Dat had ze me gevraagd. Had ze naar bed moeten jagen, dat koppel. Ze zaten knussies samen bij de haard, maar moesten de dag erop weer naar school. “Nu als de wiedeweerga naar bed”, zei ik, “want anders kunnen jullie een tik krijgen”. Rachel ging al, maar Sarah… Sarah treuzelde. Ze zat maar aan mijn mouw te plukken. “Pappie, kom mee naar onze ramen kijken”. Ik liet me niet commanderen door mijn kinderen, begrijp me goed, maar zoals ze zat te smeken…’ Hij zweeg en slikte.

Ze zag de bakkebaarden op zijn trillende kaken golven van de inspanning die het hem kostte om zich te vermannen.

‘Dat is het laatste wat ze tegen me zei. Het laatste wat ze me ooit heeft gevraagd. God zij geprezen dat Hij me het gezond verstand gaf om het ook te doen. Het zijn zware jaren geweest. Weten wat de mensen dachten. Als ik er niet heen was gegaan om te kijken of dat raam goed dichtzat…’

Blythe kon niet weten wat Abel Comstock de sheriff jaren eerder had verteld, maar als het met evenveel emotie gebracht was als nu, begreep ze wel waarom Hoyt hem had geloofd. Ongeacht wat de inwoners van Crenshaw al die jaren achter zijn rug over hem hadden gesmiespeld.

‘Zij of Rachel heeft dat raam opengedaan. En Rachel heeft me tot op haar sterfbed aan toe altijd bezworen dat zij het niet was.’

‘Het was een bekende.’ Haar erkenning was niet meer dan een fluistering.

‘Het was een bekende,’ beaamde Abel. ‘Iemand die ze vertrouwde. Genoeg toch om dat raam open te doen.’

‘Maar nog hebt u geen enkel vermoeden…’ Ze maakte haar zin niet af, aangezien die vraag al gesteld én beantwoord was. En omdat ze zijn antwoord geloofde. Ze wist heel zeker dat ze in staat was iedereen te doden die Maddie iets aandeed. Als Abel Comstock ook maar het minste vermoeden had gehad dat een van zijn buren schuldig was aan de moord op zijn dochter, had Davis County geen rechtszaak nodig gehad voor haar moordenaar. Dan zou hij zijn gerechte straf ook zonder rechtbank hebben gekregen.

‘Ik laat je de plek zien waar hij haar heeft vermoord. Het is vlakbij.’

Opeens merkte ze dat haar mond nog openstond na haar onafgemaakte vraag. Ze deed haar lippen op elkaar en dacht aan het warme veilige huis van haar grootmoeder. Aan Maddie.

Aan Maddie. Bij wie iemand op het raam had getikt. En die in haar slaap in doodsangst gilde.

‘Goed.’

‘Dus je komt mee?’

Zijn verwondering was heel begrijpelijk. Per slot van rekening was het halve dorp ervan overtuigd dat hij zijn dochter had vermoord.

Blythe was nog geen stap dichter bij een antwoord op de vraag wat er met Maddie aan de hand was dan ze die ochtend was geweest, maar wist nu wel zo zeker als ze op haar zoektocht maar kon zijn dat wie Sarah Comstock ook had vermoord, het niet haar vader was.