4
Ada Pringle zwaaide al de scepter over de bibliotheek van Crenshaw toen Blythe nog een meisje was. Sindsdien waren ruim vijftien jaar verstreken, maar voor Blythes gevoel zag ze er nog precies zo uit als toen. Haar haren en bijgewerkte wenkbrauwen waren nog steeds gitzwart, wat bij Blythe het vermoeden liet rijzen dat ze haar haren zelfs vroeger al had geverfd. En Ada’s ogen namen haar nog even misprijzend op als toen, over de rand van haar leesbrilletje met hoornen montuur.
Hoewel het op dit tijdstip van de middag uitgestorven was in de bibliotheek, had die blik nog dezelfde uitwerking op Blythe als toen ze als twaalfjarig meisje om hulp had gevraagd om iets op te zoeken voor school. Alsof ze niet het recht had om Miss Ada lastig te vallen met de vraag of ze haar van dienst kon zijn.
‘Goedemiddag, Miss Pringle.’
‘Nee maar, daar hebben we Blythe Mitchell! Ze zeiden al dat je terug was.’
Blythe zweeg, in afwachting van de geijkte frasen ter verwelkoming. Die bleven uit. ‘Bijna twee maanden, inmiddels,’ zei ze toen met een glimlach.
‘Je woont niet bij je grootmoeder, hoorde ik.’
‘Tja, terugkomen en weer thuis gaan wonen zijn drie heel verschillende dingen.’ Het werd haar al snel duidelijk dat haar poging tot een grapje niet slaagde; de bruine ogen keken haar onbewogen aan. ‘We besloten een plekje voor onszelf te zoeken.’
‘En je hebt een dochtertje, hoorde ik.’
‘Ja, Maddie. Ze is vier. Ik heb me al een paar keer voorgenomen met haar langs te komen. Ze is al even gek op boeken als ik op die leeftijd.’
‘Kinderen worden pas toegelaten wanneer ze de schoolgaande leeftijd bereiken. Dat is hier van oudsher de regel,’ zei Ada. ‘Maar wat kan ik voor je doen?’
Opeens wist Blythe weer waarom ze hier als kind niet graag was gekomen, ondanks haar enorme leeshonger. Het was dat ze geen enkel alternatief had, want anders was ze nu ernstig in de verleiding gekomen om meteen de deur uit te lopen. ‘Als ik het me goed herinner, zijn hier ingebonden exemplaren van de Herald.’
De streekkrant de Crenshaw Herald verscheen maar eens per week, maar iets anders was er in het dorp niet te krijgen. Meestal waren de kolommen gevuld met activiteiten van de kerken en verenigingen en met sportevenementen van school. De hoofdredacteur was echter wel zo attent om te vermelden wat er tussen twee nummers aan nieuwswaardigs gebeurde, al was de kans levensgroot dat iedereen al van alle details op de hoogte was dankzij de razendsnelle dorpstamtam.
‘Vanaf het eerste nummer. Veel bibliotheken zijn overgegaan op microfiche, maar zolang de pagina’s niet uit elkaar vallen, bewaar ik de echte kranten,’ zei Ada. ‘Zo lees ik ze het liefst. En ik niet alleen, als je het mij vraagt.’
‘Ik zou ze graag bekijken, als het mag.’
‘Dat kan.’ Ada’s antwoord klonk afgemeten, maar ze klapte het scharnierende deel op van de balie waar ze achter stond, liep langs Blythe en stevende kordaat af op de hoge planken tegen de achterwand. Toen Blythe bij haar kwam staan, wees Ada haar op een rij lijvige, in leer gebonden boeken. Op elk deel stond CRENSHAW HERALD en een jaartal in gouden letters op de rug. ‘Zoek je iets speciaals?’
Op die vraag had Blythe niet gerekend, gewend als ze was aan de anonimiteit in een grote stad als Boston. Gezien het doel van haar onderzoek was ze ook niet van plan om een roddeltante als Ada Pringle te vertellen op welke informatie ze precies uit was. ‘Gewoon een beetje couleur locale, eigenlijk.’
‘Couleur locale?’
‘Verhalen over de mensen hier, de gemeenschap. Ik loop een paar jaar achter.’
‘Schrijf je nog steeds artikeltjes?’ De vraag had een licht afkeurende ondertoon.
In haar studietijd had Blythe drie of vier korte reisverslagen geschreven voor een regionaal blad. Zelf had ze er in geen jaren aan gedacht, maar ze ging ervan uit dat haar grootmoeder er alles aan had gedaan om ze in Crenshaw onder de aandacht te brengen, tot op de laatste inwoner. Het zou haar zelfs niet verbazen als ze een paar exemplaren aan de bibliotheek had gedoneerd.
‘Wie weet,’ zei ze, het smoesje aangrijpend dat Ada haar aanbood. ‘Als ik tenminste iets interessants tegenkom.’
Het liefst wilde ze dat Ada haar alleen liet met haar kranten. Misschien bleek het een kansloze missie, maar áls het huis dat ze huurde een gewelddadig verleden had, zou dat tot in het kleinste detail in de Herald beschreven staan, daar was ze van overtuigd.
Toen ze die ochtend haar dochter had afgezet, had ze haar grootmoeder gevraagd of ze ook ’s middags op haar wilde passen, met de verklaring dat ze een paar mogelijke kansen op werk had waar ze achteraan wilde gaan. En dat zou ze ook doen voordat ze haar meisje ophaalde, maar dan in de Herald van deze week, die deze dag verscheen.
‘Wat bedoel je met “interessant”?’ wilde Ada weten. ‘Ook weer iets in de toeristische hoek?’
Dat geringschattende toontje zat Blythe dwars. Niet dat ze zichzelf een volwaardig schrijfster vond, maar ze had wel betaald gekregen voor dat werk.
‘Maakt niet uit, als het maar verkoopt. Iets interessants, zoals ik zei.’
Over de rand van haar bril keek Ada haar nadenkend aan. ‘Als je iets zoekt waar geld in zit…’ De bibliothecaresse ging met haar vinger langs de rij boeken tot ze op het deel stuitte dat ze zocht. ‘Dit jaar was het, weet ik toevallig. Hetzelfde jaar als de overstroming in Sanger. Daar heeft het huis van mijn tante nog schade van gehad. En het was in de winter, dat weet ik ook nog, dus…’ Ze trok een deel van de plank, legde het op een van de lange lege tafels en begon te bladeren.
‘Sorry?’ Blythe had geen idee van wat Ada zocht.
‘Sarah Comstock,’ zei de bibliothecaresse, met een snelle blik omhoog voordat ze verder zocht in de oude kranten.
Blythe had in geen jaren meer aan de Comstock-moord gedacht. Ze was destijds nog een klein meisje geweest, een jaar of vijf, zes misschien. Slechts iets ouder dan Maddie, bedacht ze. Hoewel niemand destijds openlijk over de moord had gepraat waar zij bij was, wist ze er wel van. Er was geen kind in Crenshaw dat niet wist dat Sarah op een of andere manier was meegenomen uit haar kamer, zo van het bed gelicht waarin ze naast haar zusje had liggen te slapen, en vervolgens op gruwelijke wijze was vermoord.
Blythe was naar de bibliotheek gekomen om te zoeken naar een mogelijk geval van moord of doodslag, en om een of andere reden had ze geen moment aan de dood van Sarah Comstock gedacht.
Ada’s lange dunne vingers sloegen de ene na de andere krantenpagina om. Opeens bleef haar hand stilliggen. Ze streek de twee vellen aan weerszijden van de naad glad, zodat ze goed leesbaar waren. ‘December. Dat dacht ik al, maar ik wist het niet zeker. Ik zal het volgende deel erbij pakken, want ik weet dat de verhalen nog maanden bleven komen.’ Ze draaide zich om naar de plank en liet het eerste deel op tafel liggen.
Op de korrelige foto in het midden van de pagina stonden een paar mannen in uniform op de plek die in het dorp bekendstond als Smoke Hollow. Er was geen lichaam te zien, en Blythe was erg opgelucht dat een lijk in kinderformaat haar bespaard bleef, al was het maar op een foto. De knoop in haar maag die de gedachte alleen al haar bezorgde, zette haar er bijna toe aan het boek dicht te klappen.
Voordat ze daartoe de kans kreeg, legde Ada er een tweede boek naast. ‘Het loopt nog de eerste paar maanden van deze jaargang door. Daarna heeft de krant er niet al te uitgebreid aandacht meer aan besteed, geloof ik. Er was niet zoveel om verslag van te doen.’
‘Bedankt.’ Ze zette haar tasje boven op de foto in het opgeslagen deel, alsof ze zich het boek toe-eigende.
‘Een cold case spreekt het lezerspubliek altijd wel aan,’ zei Ada.
‘Een cold case?’
‘Een onopgehelderd misdrijf. Vooral moorden. Je herinnert je je Mark Fuhrman toch nog wel? Die is binnengelopen op de moord op dat meisje in Connecticut. Niet terug op de plank zetten wanneer je klaar bent. Laat ze maar liggen; ik doe het wel. Mensen doen het toch vaak fout.’
‘Dat zal ik doen. En bedankt, Miss Pringle.’ Ze mocht dan inmiddels jaren ouder en zelf volwassen zijn, ze kreeg het niet voor elkaar om de vrouw met ‘Ada’ aan te spreken.
‘Nog gecondoleerd.’ De woorden klonken onbeholpen uit de mond van de bibliothecaresse. ‘Wel goed dat je terug bent gekomen. Je oma heeft je nodig.’
Blythe deed haar mond open voor een passende reactie, al had ze niet meteen iets paraat. Maar nog voordat ze iets had kunnen zeggen, had Ada zich omgedraaid om terug te gaan naar haar balie.
Eenmaal alleen, haalde Blythe diep adem voordat ze haar tas opzijschoof om opnieuw een blik op de krantenpagina te werpen. Met haar andere hand vond ze op de tast de leuning van een van de houten stoelen die tegen de tafel geschoven stonden. Zonder haar blik af te wenden van het artikel naast de foto trok ze de stoel ver genoeg uit om erop te kunnen plaatsnemen. Terwijl ze haar jas openknoopte, was haar geest al verdiept in de vijfentwintig jaar oude tekst.
‘Sluitingstijd.’
Met knipperende ogen keek Blythe op. Ada stond naast haar, met een zwart kunstleren tasje aan haar arm. Pas toen ze bewoog, merkte Blythe dat haar nek en schouders stijf aanvoelden. Dat was ook niet zo vreemd, erkende ze. Als het inderdaad al sluitingstijd was, had ze hier urenlang in een en dezelfde houding zitten lezen.
Het waren niet alleen de gruwelijke details die naar voren waren gekomen uit de vergeelde pagina’s van de Herald, die haar de tijd hadden doen vergeten. Ze was opgegaan in de microkosmos van deze plattelandsgemeenschap, zoals die door het onderzoek naar de moord op het meisje was blootgelegd. Doordat ze de meeste sleutelfiguren daarin al haar hele leven kende, was ze volkomen opgeslokt door het verhaal, dat zich gaandeweg steeds duidelijker had afgetekend.
De politie had, in de persoon van sheriff Hoyt Lee, vanaf het allereerste begin te kennen gegeven dat het gebrek aan concreet bewijsmateriaal het onderzoek niet alleen bemoeilijkte, maar zelfs praktisch onmogelijk maakte. Het verminkte lichaam van het meisje, ontdaan van haar nachtpon, was schoongespoeld door het ijzige water van de snelstromende beek die het kleine bosdal doorsneed. Er waren geen sporen gevonden, of in elk geval niets wat met de techniek die toen voorhanden was geweest, had kunnen worden opgespoord. Geen schoenafdrukken. En aangezien de moord niet gepaard gegaan leek te zijn met seksueel geweld, was er ook geen DNA bewaard gebleven.
‘Kan ik deze meenemen?’
Ze kon hier niet elke middag doorbrengen. Ze was haar grootmoeder al genoeg tot last geweest. Alleen had ze door haar fascinatie voor de artikelen over de moord niet meer gezocht naar iets wat verband hield met haar huis.
‘Die kranten? Die worden niet uitgeleend.’
‘Ik zal er echt heel voorzichtig mee zijn, dat beloof ik.’ Opeens voelde ze zich weer een schoolkind.
‘Ik kan geen uitzonderingen maken. Dan is het hek van de dam.’
Terwijl Blythe nog overwoog of het zoden aan de dijk zou zetten om tegen haar in te gaan, sloeg Ada al het eerste deel dat ze uit de kast had gepakt dicht. ‘Ga eens met Hoyt praten.’ Haar tasje onhandig vasthoudend maakte ze aanstalten om het zware boek terug in de kast te zetten. ‘Die weet vast dingen die nooit in de krant zijn gezet. Over bewijsstukken, bedoel ik.’ Ze sprak het woord nadrukkelijk uit, bijna plechtstatig.
Het ergerde Blythe mateloos om als een klein kind te worden toegesproken, maar ze moest toegeven dat het een intrigerend idee was – al had dat niets te maken met de zaak-Comstock. De gewezen sheriff was bij uitstek de man om te vragen naar het huis waar ze woonde. Hij zou het ongetwijfeld weten als er ooit iets was gebeurd, en bovendien zou hij nooit aan de grote klok hangen wat ze hem had gevraagd.
Hoyt was altijd heel aardig tegen haar geweest, toen ze nog klein was. Omdat hij een vriend van haar vader was geweest, misschien. Of misschien had hij met haar te doen gehad omdat haar vader zo jong was overleden. Wat de reden ook was, hij had haar behandeld alsof hij haar oom was en zij zijn favoriete nichtje. Hij was zelfs eens als begeleider meegegaan naar een kerkdiner voor vaders en dochters.
‘Dat is een heel goed idee, Ada. Bedankt voor de tip.’ Ze schoof haar stoel naar achteren en pakte haar jas en tas.
De bibliothecaresse keek verbaasd op toen Blythe haar bij haar voornaam aansprak – een reactie die Blythe tot haar verrassing voldoening schonk.
Het bureau van de sheriff had in de jaren sinds haar vertrek een aantal naburige gebouwen geannexeerd. Blijkbaar was de behoefte aan ordehandhaving toegenomen met de groei van het aantal inwoners en de veranderde samenstelling van de bevolking.
In de weken sinds haar terugkeer had Blythe het een en ander gehoord over de problemen met de pillenlabs die in dit overwegend landelijke gebied als paddenstoelen uit de grond leken te schieten. Zelfs de geduchte sheriff Lee zou de boel niet de baas zijn gebleven met maar drie of vier hulpsheriffs. Aan de rij patrouillewagens voor de deur te zien waren het er inmiddels dan ook een stuk meer.
Toen ze naar de ingang liep, werd haar blik getrokken naar de strakke gouden hoofdletters op het bovenste deel van de deur. DAVIS COUNTY SHERIFF’S DEPARTMENT stond er, met daaronder in kleine letters: SHERIFF CADE JACKSON. Ze stak haar hand al uit naar de deurknop toen ze opeens verstarde, getroffen door de herinnering.
Cade Jackson. Al zeker tien jaar had ze niet meer aan het voorwerp van haar eerste hartstochtelijke verliefdheid gedacht, en toch hing om het beeld dat zijn naam opriep, nog altijd de glans van die fantasieën van weleer.
De werkelijkheid was vast heel anders. Ze was al twee voormalige klasgenoten tegen het lijf gelopen, die allebei ten prooi gevallen waren aan de gevaren van de regionale keuken, waarin vet en koolhydraten een hoofdrol speelden. Hun buiken welfden over hun riemen, en een van hen kamde zelfs al zijn schaarser wordende haar over zijn schedel in een tot mislukken gedoemde poging om de oprukkende ouderdom te verhullen.
Het zou bijna heiligschennis zijn als dat ook Cade was overkomen, vond ze. Dat hij nog steeds in Crenshaw zat, beloofde echter weinig goeds.
Wat maakt het jou nou uit of hij dik en kaal is geworden?
Toch maakte het uit, besefte ze. Tienerdromen en eerste liefdes: daar zou het wel mee te maken hebben. Ook al had Cade van geen beide ooit enig benul gehad.
Heel even had ze de neiging om zich om te draaien en terug te lopen naar haar auto. Ze kwam hier voor Hoyt, en het was wel duidelijk dat hij niet meer voor het district werkte. Waarschijnlijk wist Cade even weinig als zij over de geschiedenis van het huis waar ze woonde.
Hoewel er niets mis was met die redenering, pakte ze de deurknop en duwde de zware deur naar binnen open.
De jongen achter de balie was zo te zien ongeveer net zo oud als Cade was geweest toen ze hem voor het laatst had gezien.
Cade was kort na zijn eindexamen vertrokken naar Tuscaloosa om met een American-footballbeurs aan de University of Alabama te gaan studeren. Zij, destijds twaalf jaar oud, had zo diep om hem getreurd als ze maar had gekund. En dat was heel diep geweest, in haar herinnering. Het was haar eerste ervaring met verlies geweest. Weliswaar had de tijd – en zeker ook de ervaring van werkelijk verlies – de herinnering aan die pijn laten vervagen, in haar hart roerde zich een zwakke echo van de spanning en opwinding die ze als jonge puber zou hebben gevoeld bij het vooruitzicht binnen nu en een paar minuten tegenover Cade Jackson te staan.
‘Wat kan ik voor u doen?’ vroeg de jonge hulpsheriff.
‘Sheriff Jackson, alstublieft?’
‘Mag ik vragen naar de reden van uw bezoek?’
De jongen was in elk geval goed opgeleid. Zijn vraag was beleefd en efficiënt tegelijk. Eén-nul voor sheriff Jackson.
Zeg maar tegen hem dat ik aan het onderzoeken ben of het misschien spookt bij mij thuis.
De ware reden kon ze niet onthullen, dus zei ze maar: ‘Ik zou graag in contact komen met Hoyt Lee.’
De jongen keek haar even recht in de ogen, met een schattende blik. Toen pakte hij de telefoon die voor hem op de balie stond en toetste met dezelfde hand waarmee hij de hoorn vasthield een paar nummers in. ‘Ik heb hier een dame die u wil spreken over waar sheriff Lee zich bevindt.’ Met iets getuite lippen luisterde hij naar het antwoord van degene aan de andere kant. Zijn blik zocht weer de hare, en hij knikte in reactie op zijn instructies. Daarna legde hij de telefoon neer en gebaarde met zijn hoofd naar de volgende deur met glazen ruitje, aan het einde van een korte gang. ‘Loopt u maar door. De sheriff verwacht u.’
‘Dank u wel.’
Ze had nog maar een paar stappen gezet, toen de deur waar ze op af liep openging. Er stapte een man de gang op. Door het licht vanboven lag er een schaduw over zijn gezicht, maar zijn in een licht gekleurd uniform gehulde gestalte stond scherp afgetekend tegen de donkere gang achter hem.
Cade was zo mogelijk nog afgetrainder dan toen hij nog als quarterback bij de Davis County Warriors had gespeeld. Zijn schouders waren nog net zo breed, en hij was nog even lang als toen, vanzelfsprekend.
Toen hij naar de goed verlichte receptie liep, werd haar mond opeens kurkdroog. Haar eerste gedachte was dat hij geen spat veranderd was, maar dat was hij natuurlijk wel. Zijn gezicht, dat op zijn achttiende misschien iets te fijnbesneden was geweest, had krachtige lijnen gekregen. De rechte neus was een keer gebroken geweest, waardoor een smal randje net iets aan de perfectie afdeed. De mond was dunner, volwassener. Mannelijker, moest ze toegeven.
En veel sensueler.
Die gedachte gaf haar een schok. En de lichamelijke reactie die erachter schuilging, schokte haar nog meer.
Cade Jackson was een knappe jongen geweest. Als man was hij onweerstaanbaar aantrekkelijk.
Ze kon zich niet meer heugen wanneer ze voor het laatst zo op een man had gereageerd. Afgezien van op John dan, natuurlijk. En John was al bijna een jaar dood.
Misschien was dit gewoon een natuurlijke ontwikkeling in het langdurige rouwproces. Misschien had de natuur besloten dat de tijd rijp was om weer oog te krijgen voor de andere sekse.
Seks. Nog zoiets waaraan ze al eeuwen niet had gedacht, besefte ze. En waaraan ze nu ook niet wilde denken.
Zeker niet nu de belichaming van al haar lang geleden gekoesterde tienerfantasieën met uitgestoken hand door de gang op haar af liep. Als ze zich tegenover de botte Ada Pringle al een puber voelde, wat zou het dan niet met haar doen als ze haar hand in die van Cade legde?
‘Cade Jackson.’
Hij herinnerde zich haar niet, dat was duidelijk. Ze leek dan ook in niets meer op het meisje van twaalf dat ze was geweest toen hij uit Crenshaw was vertrokken. Misschien moest ze zich gevleid voelen dat hij het verband niet legde.
‘Blythe Wyndham.’ Ze schudde hem de hand, zich bewust van het eelt erop en de kracht in zijn greep.
Zijn handdruk was ferm en kort, zonder een spoor van die doorzichtige strategie waarmee mannen de hand van een aantrekkelijke vrouw langer vasthouden om het contact maar zo lang mogelijk te rekken.
Omdat hij je niet aantrekkelijk vindt, misschien?
‘Wyndham?’ Er verscheen een denkrimpeltje tussen zijn wenkbrauwen.
Zijn ogen waren ook niet veranderd, constateerde ze. Ze hadden een opvallende kleur – blauwgroen bijna – en werden omkranst door volle donkere wimpers. Die lichte kleur vormde een sterk contrast met zijn donkere huid, die ondanks de tijd van het jaar nog diepbruin was van de zon.
‘Geboren Mitchell,’ voegde ze er behulpzaam aan toe, om zich meteen daarop af te vragen of hij wel zou begrijpen wat ze daarmee bedoelde.
‘Blythe Mitchell. Ja, natuurlijk. Ik had al begrepen dat u terug was.’
Ze wachtte op de obligate woorden van medeleven, maar die bleven uit. Wellicht had de dorpstamtam hem niet op de hoogte gesteld van het overlijden van haar man. Of hij was het vergeten, dat kon ook nog.
Opeens drong tot haar door dat ook hij ergens op wachtte. Zij had hém tenslotte te spreken gevraagd. ‘Ik heb een misschien wat eigenaardig verzoek.’
De lippen die ze net in gedachten nog sensueel had genoemd, krulden iets op in de hoeken en werden toen weer snel beteugeld. ‘Veel vreemder dan het gros van de vragen die we hier krijgen, zal het vast niet zijn.’ Hij keek even opzij naar de jongen achter de balie.
Ze realiseerde zich dat hij hun hele gesprek tot nog toe aandachtig had gevolgd. Het excuus dat Ada Pringle haar aan de hand had gedaan, kwam dan wel goed van pas, Blythe wilde niet het nieuwtje in de wereld helpen dat ze onderzoek deed naar de meest geruchtmakende moord in de geschiedenis van het dorp. Dat zou maar geroddel over haar situatie geven, en daar werd wat haar betreft al meer dan genoeg over gekletst.
‘Is het goed als we in uw kantoor verder praten?’
Uit de korte aarzeling die aan zijn antwoord voorafging, begreep ze dat ze hem had overrompeld. Maar al binnen een paar seconden had hij zich hersteld. Hij draaide zich om en wees haar met de hand de weg door de gang en de openstaande deur.
Ze liep langs hem heen, zich net als eerder fysiek bewust van zijn nabijheid. Van zijn lengte. Van de vage geur van zeep of aftershave die hem leek te omhullen, vermengd met de geur van frisgewassen katoen. Ze vroeg zich af wie zijn was deed. Misschien had hij wel een echtgenote, iemand die de tijd nam om zorgzaam die messcherpe vouw in de kaki broek te strijken.
Resoluut zette ze elke gedachte aan de man Cade Jackson uit haar hoofd en richtte zich op het doel van haar bezoek. Hij was gewoon de huidige sheriff van Davis County, meer niet. Dat was op dit moment de enige rol van belang die hij in haar leven kon spelen. Over de rest was ze al een hele tijd heen gegroeid.
Zijn kantoor was klein, maar ordelijk. Er stonden slechts twee stoelen: een veelgebruikte leren draaifauteuil aan de andere kant van het bureau – duidelijk bestemd voor Cade – en een recht houten exemplaar ertegenover, vrijwel identiek aan de stoelen in de bibliotheek.
Ze bleef staan tot hij achter haar aan binnenkwam – de deur liet hij open – en volgde hem toen door de kamer.
Achter zijn bureau bleef hij staan, en hij gebaarde uitnodigend naar de houten stoel. ‘Jerrod zei dat u in contact wilde komen met Hoyt Lee.’ Hij wachtte tot zij was gaan zitten voordat hij zelf plaatsnam. ‘Dat vind ik niet zo’n vreemd verzoek, al lijkt me dat Miz Ruth u daar ook mee had kunnen helpen.’
‘Eigenlijk had ik me niet gerealiseerd dat hij geen sheriff meer is. Ik kwam hier met het idee dat ik hem zou kunnen spreken.’
‘Wilt u dat ik hem bel? Zal ik een afspraak regelen?’
‘Nee. U hebt gelijk; mijn grootmoeder kan me Hoyts nummer vast geven. Eigenlijk…’ Ze verviel in herhalingen, besefte ze. Ze was ook geen ster in om de hete brij heen draaien. Ze begon opnieuw. ‘Ik schrijf artikelen voor tijdschriften, als freelancer,’ vertelde ze. ‘Of dat heb ik vroeger gedaan, moet ik zeggen.’
‘En nu wilt u over Hoyt schrijven?’
Zijn ellebogen rustten op de armleuningen van de stoel, en zijn lange zongebruinde vingers vormden een driehoek waarvan de punt tegen het deukje in het midden van zijn kin rustte. Het was niet diep genoeg om een kuiltje te mogen heten, maar ze had het wel altijd fascinerend gevonden. Enigszins verontrust merkte ze dat het die uitwerking nog steeds op haar had.
Ze vroeg zich af of ze Cade niet gewoon de waarheid moest vertellen. Was hij er door zijn functie niet aan gehouden om alles wat ze hem vertelde vertrouwelijk te behandelen? Ze was immers ook bereid geweest om Hoyt in vertrouwen te nemen, dus waarom de huidige sheriff van Davis County dan niet?
‘Mijn grootmoeder opperde dat ik dat weer zou kunnen oppakken om… Als bron van inkomsten, zeg maar.’
Zijn wenkbrauwen gingen iets omhoog. ‘En…’
‘Ik heb me vanmiddag verdiept in de geschiedenis van Crenshaw. Alle oude Heralds doorgelezen op zoek naar een onderwerp dat boeiend kan zijn voor de buitenwereld.’
‘Iets gevonden?’
‘Ada wees me op de Comstock-moord. En het feit dat die zaak nooit is opgehelderd.’
‘Klopt.’
Misschien keurde Cade haar zogenaamde plan wel af, bedacht ze, afgaand op zijn afgemeten antwoord. Net als zo-even moest ze de neiging bedwingen om hem de waarheid te vertellen. Dan zou hij misschien denken dat ze niet goed snik was, maar zou hij haar in elk geval niet voor lijkenpikker aanzien.
‘Was het zo’n zaak waarin de politie wel wist wie de dader was, maar het bewijs niet rond kon krijgen?’
‘Naar mijn mening niet.’
‘Dus u kent het dossier?’
‘Ik heb alle onopgeloste zaken doorgenomen toen ik in functie kwam.’
Om sheriff van Davis County te worden moest je gekozen worden. Ze vroeg zich af op welke kwalificaties voor de baan Cade kon bogen, afgezien van een handjevol oude wapenfeiten op het American-footballveld. Al was dat hier in deze staat misschien al aanbeveling genoeg.
‘Mag ik het inzien?’
‘Waarom?’
‘Zoals ik al zei –’
‘Ik weet wat u hebt gezegd.’ Hij liet zijn handen zakken en legde ze op de rand van zijn bureau. ‘Nu wil ik graag horen waarom u echt geïnteresseerd bent in een moord van vijfentwintig jaar geleden.’
‘Een cold case spreekt het lezerspubliek altijd aan,’ zei ze Ada na. ‘En uitgevers misschien ook wel.’
‘Denkt u aan een boekcontract?’
‘Zo ver kijk ik niet vooruit. Bovendien valt er misschien wel niets te halen –’
‘Te halen valt er zeker wat. Voor wie nieuwsgierig is. Er zijn alleen geen bewijzen. Zeker niet genoeg voor een aanklacht. En het gaat u al helemaal niet lukken om de moordenaar aan te wijzen.’
‘Pardon?’
‘Wat blijft er van het verhaal over zonder conclusie?’
Ze haalde iets rustiger adem nu ze dacht te begrijpen waarom hij bezwaar maakte. ‘Ik ben er niet opuit om de zaak op te lossen, sheriff Jackson. Daar ben ik niet in geschoold. Ik verzeker u dat ik niet meer of minder wil doen dan wat ik zei: een artikel schrijven.’ Ze voegde eraan toe: ‘Bij voorkeur een stuk dat wat geld oplevert.’
Hij liet weer een bedachtzame stilte vallen. ‘Naar voor u. Het verliezen van uw man, bedoel ik. Gecondoleerd.’
Toen hij aan de zin was begonnen, had ze nog gedacht dat hij het naar voor haar vond dat hij het haar zo moeilijk maakte. Het duurde even voordat ze begreep dat hij een verband legde tussen Johns dood en haar artikel. Blijkbaar dacht hij dat ze het geld goed zou kunnen gebruiken. Wat ook zo was, gaf ze toe.
‘Dank u.’
‘Ik zal Jerrod vragen het dossier voor u op te zoeken. U kunt gebruikmaken van het kantoor aan de overkant van de gang. Ik kan natuurlijk niet toestaan dat u stukken meeneemt, maar er staat een kopieerapparaat in de receptie.’ Hij stond op om aan te geven dat hun gesprek ten einde was.
Alleen had ze nog geen van de vragen gesteld waarvoor ze hier eigenlijk zat. De Comstock-moord had op een morbide manier haar interesse gewekt en vormde ook een handige dekmantel voor haar onderzoek, maar wat ze werkelijk moest weten…
‘Zijn er nog meer…’ Ze aarzelde, zoekend naar de beste vorm om haar vraag in te gieten.
‘Meer moorden die even gruwelijk zijn als die op Sarah?’
Net als eerder voelde ze zijn afkeuring.
‘Gewelddadige incidenten,’ zei ze, om de vraag af te maken die hij had onderbroken. ‘Andere incidenten van dood door geweld.’
‘Een paar kroeggevechten en ongelukken op de boerderij. Bedoelt u dat soort dingen?’
‘Niet direct. Iemand zei iets over iets gewelddadigs wat gebeurd zou zijn in het huis dat ik huur. Dat houten huis van twee verdiepingen aan het einde van de Wheeler Road.’
‘Daar weet ik niets van. Volgens mij zijn uw grootmoeder of Hoyt ook een betere bron voor dat soort informatie dan ik. Zij wonen hier allebei al hun hele leven.’
‘Dat is waar,’ beaamde ze, om daarna dan toch maar op te staan. ‘Ik zal het bij hen navragen. Bedankt voor uw tijd.’ Ze draaide zich om en liep zijn kantoor uit, zich ervan bewust dat hij haar achterna kwam.
De jongen volgde hen met zijn blik toen ze naar de receptie liepen.
Met een glimlach naar hem liep ze langs de balie.
‘Jerrod, wil jij het dossier over Sarah Comstock opzoeken voor Ms. Wyndham?’
Toen tot haar doordrong dat ze zo de deur uit zou zijn gelopen zonder ook maar een blik te werpen op het materiaal dat ze zogenaamd graag wilde zien, draaide ze zich half om wierp nadrukkelijk een snelle blik op haar horloge. ‘Eigenlijk…’ Daar ging ze weer! ‘Is het goed als ik een andere keer terugkom om de verslagen te lezen? Ik ben al aan de late kant om mijn dochter op te halen. Ze zullen zich wel afvragen waar ik blijf.’
‘Geen probleem. Als Ms. Wyndham zover is, geef je haar het dossier, Jerrod.’
‘Goed, sir,’ zei de hulpsheriff. ‘Wanneer u maar wilt, ma’am.’
‘Dank u. Allebei bedankt.’ Ze liep naar de deur.
‘Goed om u weer te zien,’ zei Cade. ‘En omdat ik het net niet heb gezegd: welkom thuis.’
Ze glimlachte als reactie – een glimlach die onbeantwoord bleef. Voordat het van kwaad tot erger kon gaan, trok ze de deur open en ontsnapte aan die peilende blauwgroene ogen door de kille schemering in te lopen.