20

De laatste plaats om ze heen te sturen

Dag in dag uit deinden de drie transportschepen loom onder de zon op een glazige zee voor de haven van Port-de-Bouc. Het was ’s middags voor de immigranten te heet om aan dek te staan, maar in de ruimen was het nóg warmer. Op de Runnymede Park had kolonel Gregson ingestemd met Mordechai Rosemonts verzoek de brandslangen van het schip te gebruiken om de mensen aan dek verkoeling te brengen of in de ruimen te sproeien, met water dat onmiddellijk weer verdampte. Parachutisten die geen dienst hadden, doken van het dek om in zee te zwemmen, waarna ze omhoogklommen en weer een duik namen. In de straten van Port-de-Bouc verzekerden de inwoners de verslaggevers dat niemand zich zo’n erge hittegolf kon herinneren sinds de zomer waarin de oorlog was begonnen.

Aan boord van het schip bleef Mike Pevvetz heel vroeg opstaan om voor zijn hoogzwangere jonge bruid Pessia een plekje te zoeken waar ze beschermd was tegen de brandende zon. Als het even kon, kwam hun goede vriend Mordechai Rosemont bij hen langs. Vaak herinnerde hij het paar aan wat hij had gezegd toen hij hand in hand tussen hen in had gestaan terwijl de kust van Haifa vervaagde en ze alleen nog de hoge piek van de berg Carmel konden zien: ‘We keren naar je terug, Carmel, dat beloven we.’

Iedere ochtend op zee had Mike zijn jas op een van de weinige schaduwplekjes aan dek gelegd, zodat Pessia erop kon zitten. Geregeld was hij even weggegaan om water voor haar te halen. Als de baby zich bewoog, legde hij zijn hand op haar buik en zei met een trots lachje: ‘Het zal niet lang meer duren, schat, voordat we ouders zijn.’

De scheepsluidsprekers blèrden chansons en songs, uitgezonden door de radio, en tieners en kinderen dansten op het ritme, ondanks de hitte. Een hunner was Aviva Porat, wier gebruinde huid en door de zon gebleekte haar aan het fijnbesneden gezicht een enigszins wilde schoonheid verleenden. Net als Mordechai Rosemont was ze een middelpunt voor de andere jongeren geworden. Ze volgden haar overal waar ze heenging op het dek en vochten bijna om een plaatsje naast haar aan tafel. Aviva vertelde: ‘Als niet iedereen had geweten dat het een gevangenisschip was, zou je bijna denken dat we aan een vakantiecruise bezig waren.’

Ze danste niet alleen, maar demonstreerde ook een paar van de dingen die haar moeder haar thuis in de keuken had bijgebracht om het verse voedsel aan boord te helpen bereiden. Ze sneed de dingen in boeiende vormen en schikte kaas en koekjes aanlokkelijk op papieren onderleggers. Ze wachtte dan tot na het avondeten de kleintjes om haar heen zaten voordat ze deze versnaperingen uitdeelde. Later, als de zon onder was gegaan en de lucht koeler was, begon het dansen weer. ‘We dansten met de soldaten en sommige liedjes die zij zongen waren fel tegen Bevin en alles wat hij ons had aangedaan. Ik ben niet goed in zingen, maar ik zong Hebreeuwse liedjes. De soldaten probeerden bij te blijven met de woorden en hoewel ze het niet verstonden, klapten ze toch.’

Buiten dit betoverende wereldje voltrokken zich echter ontwikkelingen van meer sinistere aard.

In Port-de-Bouc had het eerste gerucht Saul Avigur bereikt via Sidney Silverman in Londen. De minister van Buitenlandse Zaken had Attlees ministerraad gezegd dat de immigranten naar Kenia moesten worden gedeporteerd, of naar West-Afrika of een andere buitenpost van het Britse imperium. Onder geen beding mochten zij worden toegelaten in het toch al overvolle Palestina, waar ze de gevaarlijke situatie met de Arabieren nog explosiever zouden maken. Tot zolang konden ze een tijdlang worden gedetineerd in de Britse zone van Duitsland. Het was voor het eerst dat die mogelijkheid haar weg had gevonden naar de kranten.

De verslaggevers hadden gewacht op een verhaal, als beloning voor hun geduld, en nu hadden ze het. Net zoals de onthullingen van Grauel tot vette koppen hadden geleid, gebeurde dit nu met geruchten over een terugkeer naar Duitsland. ‘ZAL ENGELAND ONZE IMMIGRANTEN TERUGWERPEN IN DUITSLAND?’ vroeg de Ha’aretz. ‘ EXODUS-IMMIGRANTEN TERUG NAAR DUITSE KAMPEN’ berichtte de Davar. Honderden soortgelijke berichten rolden van de daverende persen.

David Ben-Goerion onderkende dat dit een cynische poging was de immigranten er alsnog toe te bewegen van boord te gaan en het aanbod van de Franse overheid om hen toe te laten aan te nemen. In Londen gaf een woordvoerder van Buitenlandse Zaken echter voedsel aan het verhaal over een terugkeer naar Duitsland door te zeggen: ‘Deze immigranten zijn zo dicht bij Palestina als ze ooit zullen komen.’

De volgende dag verklaarde de woordvoerder dat de warmte het gevaar van het ontstaan van een epidemie aan boord vergrootte, en dat de Franse overheid ‘met het oog op de volksgezondheid de plicht heeft de immigranten weg te halen uit een situatie die een bedreiging vormt voor henzelf, de bemanningsleden en iedereen die met hen in aanraking komt. Het is een situatie die de illegale immigranten zelf hebben gecreëerd door te weigeren aan wal te gaan.’

De medische autoriteiten in Port-de-Bouc verklaarden dat niets wees op het gevaar van een besmettelijke ziekte. De schade was echter al aangericht. Voor het eerst betoogden inwoners van de stad dat de transportschepen en hun menselijke vracht weg moesten naar elders, desnoods Duitsland.

Vanwege hun gretigheid om het verhaal springlevend te houden, waren verslaggevers op zoek gegaan naar aanwijzingen die steun konden leveren aan de bewering van de woordvoerder dat er een epidemie op het punt stond de stad te treffen. Buiten het tijdelijke centrum van de hulporganisatie l’Entr’aide Français troffen ze een man aan die op een matras lag, met daarnaast gehurkt een man in een witte jas die zichzelf ‘dokter’ noemde. Hij verklaarde dat de man een immigrant was die hij van de Ocean Vigour aan wal had gebracht om hem te laten opnemen in een ziekenhuis in Marseille; de man hield vol dat zijn beroepsgeheim hem verbood iets over zijn patiënt los te laten. Ook weigerde hij te zeggen hoe hij heette. Voordat er andere vragen konden worden gesteld, reden de dokter en zijn patiënt weg in een ambulance. De correspondent van Reuters was er zeker van dat hij deze ‘dokter’ had gezien in het Britse consulaat in Marseille, waar de man werkte.

Een andere vette kop kwam van dr. Jean Gayla, inspecteurgeneraal van het ministerie van Volksgezondheid. Hij verklaarde dat er aan boord van de Empire Rival vier gevallen van mazelen waren vastgesteld, maar dat er in geen geval sprake was van een epidemie. Bij wijze van voorzorgsmaatregel had hij toch maar opdracht gegeven alle kinderen aan boord van de transportschepen te vaccineren. ‘Wij verwachten de komende twee weken vijftig geboorten. Als deze baby’s aan boord van de schepen ter wereld komen, zullen zij Britse staatsburgers zijn.’ Er was opnieuw een verhaal geboren.

Edward Ashcroft, de Britse plaatsvervangend consul in Marseille had de andere diplomaten in die stad bijeengeroepen om met een rood hoofd een verklaring voor te lezen die hem, zo beweerde hij stellig, was gegeven door een Poolse immigrant aan boord van de Ocean Vigour. De verslaggevers luisterden vol ongeloof toen Ashcroft las: ‘Ik citeer. De immigranten op dit schip staan niet vijandig tegenover het Britse volk en de Britse regering. Bovenal kennen wij geen vijandigheid tegenover de soldaten of bemanningsleden aan boord. Zij hebben ons menselijk behandeld. Wij zullen niet van boord gaan, maar willen op geen enkele manier afbreuk doen aan de goede verstandhouding die tussen ons allen bestaat. Wij vertrouwen op de democratische overtuiging van de Britse regering. Wij geloven niet dat er, zolang wij onder Britse hoede staan, iets ergs met ons zal gebeuren. Punt. Einde citaat.’

Sommige verslaggevers lachten van ongeloof en vroegen of zij deze Poolse immigrant konden interviewen. Ashcroft schudde het hoofd. Een van de journalisten vroeg zich af of Ashcroft misschien dezelfde opleiding in het manipuleren van de media had gehad als majoor Cardozo in Haifa.

De Britse plaatsvervangend consul wandelde weg.

Nieuwe druk om de immigranten weg te krijgen uit Port-de-Bouc kwam uit onverwachte hoek. Op 20 augustus kreeg de immigratiecommissie van Attlees regering van de Admiraliteit bericht dat de drie schepen allang hadden terug moeten zijn in Haifa en zo spoedig mogelijk van deze taak moesten worden ontheven. Aan het verzoek was een memo gehecht van Stewart Menzies, waarop bleek dat vijf blokkadebrekers op het punt stonden nog eens 15.000 illegale immigranten in Frankrijk aan boord te nemen en ze naar Palestina te brengen. De hele Palestine Patrol, met inbegrip van de schepen die de afgelopen weken voor Port-de-Bouc lagen, was dringend nodig om deze immigranten te onderscheppen. Intussen lieten de kapiteins van de voor anker liggende transportschepen weten dat hun bemanningen tekenen van toenemende onrust vertoonden, vooral degenen die allang recht hadden op verlof.

Graaf Vanden Heuvel en zijn medeagenten Derek Vershoyle en David Smiley praatten met de zeelieden en parachutisten als die aan wal waren om te genieten van de beperkte faciliteiten van de havenstad. Sommige bemanningsleden waren burgers die voor de korte termijn hadden aangemonsterd: hun contract was twee dagen eerder geëindigd, op 18 augustus. Nu dreigden zij het schip te verlaten en naar huis te gaan. De transportschepen konden niet zonder hen varen en het zou weken gaan duren om vervangers uit Engeland te halen. Zeelui die vijf jaar oorlog op zee hadden overleefd, waren na hun demobilisatie steeds minder bereid terug te keren in actieve dienst. Stewart Menzies was tot het inzicht gekomen dat veel bemanningsleden van de transportschepen tot ‘de droesem uit het vat’ behoorden.

De spionnenbaas had nog een ander probleem aangekaart. Palestina had geen opvangruimte voor de immigranten van de Exodus, laat staan voor de 15.000 aan boord van nieuwe blokkadebrekers uit de Verenigde Staten. Ze moesten allemaal naar de Britse zone worden gebracht.

Buitenlandse Zaken vroeg Harold Beeley om advies. Hij was de meest ervaren adviseur op het gebied van de politieke en diplomatieke voetangels en klemmen in het Midden-Oosten. Hij had de conclusie van Menzies bevestigd, maar er een suggestie aan toegevoegd: tot op het laatste moment moest de bekendmaking van de deportatie naar Duitsland worden uitgesteld, zodat het Joods Agentschap geen tijd zou hebben dit besluit aan te vechten. Beeley stelde voor dit pas op 22 augustus om 11:00 u bekend te maken; de deportatie kon dan die middag om 18:00 u beginnen. Bevin ging akkoord.

In Londen waren er discussies ontstaan over Bevins oorspronkelijke bevel dat de schepen op 23 augustus om elf uur ’s avonds moesten vertrekken. In Parijs had Duff Cooper een telefoontje van de opperrabbijn van Marseille ontvangen die ertegen had geprotesteerd dat het vertrek op de Joodse sabbat zou vallen. Bij wijze van uitzondering was Bevin van gedachten veranderd. Beeley’s tijdschema werd door de minister van Buitenlandse Zaken goedgekeurd.

Dit besluit werd zonder overleg met Clement Attlee genomen. Anders dan bij Bevin, paste Attlees politieke stijl bij zijn fysiek: korte, weinig innemende uitspraken die eerder bij een plattelandsadvocaat pasten dan bij de leider van een natie. Van begin af aan had de eerste minister duidelijk gemaakt dat Bevin verantwoordelijk was voor het immigratievraagstuk. Zelf bouwde de minister van Buitenlandse Zaken op de steun van Arthur Creech Jones, minister van Koloniën, die op de ochtend van het vertrek van de transportschepen naar Hamburg aan Bevin schreef: ‘Alle smartelijke gevoelens die deze mensen te wachten staan, zijn volledig hun eigen verantwoordelijkheid.’

Plaatsvervangend consul Edward Ashcroft, wiens witlinnen pak schril afstak tegen de roestige romp van het schip, ging een groep Britse diplomaten voor aan dek van de Runnymede Park. Daar werden ze opgewacht door kolonel Gregson en Mordechai Rosemont. Er was een podium getimmerd voor Donald Mallet, de persattaché van de Britse ambassade in Parijs, die de immigranten zou toespreken. Langs de relingen stonden parachutisten opgesteld. Op het podium stond een groot schoolbord waarbij de tolk, Hannan Sonneborn, zich had opgesteld. Ashcroft had twee assistenten van zijn bureau meegenomen; zij moesten vertalingen van zijn boodschap in het Frans, Hebreeuws en Duits uitdelen nadat hij had gesproken, terwijl Sonneborn de woorden op het schoolbord schreef.

In de stem van de plaatsvervangend consul klonk geen emotie door: ‘Aan de passagiers van de Runnymede Park, de Empire Rival en de Ocean Vigour. Ik spreek deze bekendmaking uit namens de Britse regering. Zij die niet vóór achttien uur op deze 22e augustus van boord zijn gegaan in Port-de-Bouc, worden over zee overgebracht naar Hamburg.’

Ashcroft ging zijn team weer door het gangboord voor, terug naar de wachtende sloep. Pas op dat moment nam Mordechai Rosemont het woord, met een passie die zijn woorden naar de verste uithoeken van het dek droeg. ‘Onze strijd is de strijd van een volk dat vecht voor zijn bestaan en zijn recht op overleven, en niet voor terugkeer naar de hel waaruit wij zijn gekomen!’

De parachutisten verstonden geen Hebreeuws, maar ze werden zichtbaar onrustig. Voor veel immigranten zou Elazar Ben-Ya’ir, de leider van de Joodse strijders in de burcht Masada die 73 n.Chr. liever massaal zelfmoord hadden gepleegd dan zich over te geven aan de Romeinen, zich niet hebben geschaamd voor Mordechais woorden.

Toen het nieuws zich verspreidde door de Joodse diaspora, groeide het gevoel dat het terugbrengen van de overlevenden van de Holocaust naar Duitsland een onvoorstelbare schanddaad was.

Die middag om zes uur, het vastgestelde tijdschip van vertrek, leek het alsof in de havenstad alles wat varen kon de drie transportschepen omringde toen ze langzaam langs de havendam vol wuivende inwoners voeren. Buiten de driemijlszone wachtte het escorte: de oorlogsbodems van de Palestine Patrol. Aan boord van de motorbootjes en sloepen waren de jonge mannen en vrouwen van de Haganah, verslaggevers en cameralieden.

Plotseling gebeurde er aan boord van de Runnymede Park iets dat iedereen verraste: over de staaldraad van een van de kooien was een blauw laken gespannen, met daarop de Union Jack. Rechts ervan, in een witte cirkel, was het rode hakenkruis van de nazi’s te zien, geverfd met het bloed van vrouwen die dezelfde dag waren bevallen. De vlag leidde tot tranen en daarna het zingen van het Hatikvah.

Marshalik liep door de samengedrongen passagiers aan dek om het nieuws door te geven dat Rachel via de geheime zender/ ontvanger had vernomen: Joodse leiders in verscheidene landen hadden opgeroepen tot een dag van religieus vasten en bidden, uit solidariteit met de immigranten. Toen pas begonnen sommige passagiers zich af te vragen of ze er niet verstandiger aan hadden gedaan om van boord te gaan, in plaats van een onzekere toekomst tegemoet te varen.

In het onderste ruim van de Runnymede Park lagen nog steeds de staven dynamiet en hun ontstekers.

Terwijl het konvooi wegvoer, de duisternis in, bleef het Joods Agentschap pogingen doen zich in verbinding te stellen met Joden overal in de diaspora, om erop aan te dringen protesttelegrammen te sturen aan de ministers van Buitenlandse Zaken van hun land, en vooral ook aan Ernest Bevin. De vrachtwagentjes van de Royal Mail hadden de hele dag al duizenden enveloppen afgeleverd bij Bevins ministerie in Whitehall. De ambtenaren konden zich in de geschiedenis van de Britse posterijen niet zo’n vloedgolf van protesten herinneren; tegen de tijd dat de schepen uit Port-de-Bouc vertrokken, lagen er vijftien truckladingen van volle postzakken te wachten op lezing – telegrammen uit alle delen van de wereld.

Sommige waren kort. De volgende tekst uit Sydney, Australië kan model staan voor de protesten: ‘God vraagt u deze mensen naar huis te laten gaan.’ Andere bestonden uit honderden woorden, maar vroegen hetzelfde: hoe was het mogelijk dat Groot-Brittannië, dat had gestreden voor vrijheid tegen het land dat zes miljoen Joden had vermoord, aldus een telegram, nu de overlevenden terugstuurt ‘naar het land van dodenkampen, waarvan de rook nog als een duistere wolk boven ons aller hoofden hangt?’ Verscheidene telegrammen zeiden dat deze deportatie tot een totale oorlog in Palestina zou leiden, omdat de Arabieren het zouden interpreteren als steun voor het aanrichten van een bloedbad onder de Joodse bevolking daar.

David Ben-Goerion machtigde het Joods Agentschap een telegram te sturen naar alle lidstaten van de Verenigde Naties, met inbegrip van de (geheel of gedeeltelijk) islamitische landen Afghanistan, India, Iran en Turkije, waarin hun werd gevraagd ‘een misdaad tegen de mensheid te verijdelen, gepleegd door een grote mogendheid tegen een hulpeloze groep medemensen wier enige wens bestaat uit het verzekeren van hun vrijheid en fundamentele mensenrechten’.

Het zag ernaar uit dat deze enorme druk kans van slagen had toen Léon Blum, ex-premier van Frankrijk, Duff Cooper belde met het voorstel dat, als de Britse regering beloofde dat de Exodus-immigranten uiteindelijk zouden worden toegelaten tot Palestina, het Joods Agentschap hen nu zou aanraden van boord te gaan, zonder dat er met geweld werd gedreigd. Cooper had Blum gevraagd om het woord ‘later’ te preciseren: was het drie tot vier jaar? Blum antwoordde: ‘Drie tot vier maanden lijkt mij waarschijnlijker.’

Cooper legde het voorstel voor aan Bevin. Het werd afgewezen. Een laatste poging te verhinderen dat de immigranten naar Duitsland werden teruggebracht, was weer aan dovemansoren gericht, net als alle telegrammen. Ze bleven echter in Londen arriveren. Tot de meest aangrijpende behoorde dat van Vera Weizmann. Zij schreef: ‘Als vrouw en moeder van twee zoons die in de laatste oorlog, de een bij het leger en de ander bij de raf, hebben gestreden voor vrijheid, gerechtigheid en gelijke rechten voor alle mensen […] geloof ik dat de mensen van de Exodus werkelijk de plaatsen van hun kwellende herinneringen willen ontvluchten […] om de rest van hun leven te midden van hun eigen volk te zijn… Zij kunnen nergens anders heen, en als het leven hun deze wijkplaats niet kan bieden, verliest het leven zelf alle betekenis.’

Niemand kan zeggen of Bevin haar smeekbede ooit onder ogen heeft gehad of dat deze is beland op de stapel telegrammen die nooit zouden worden beantwoord.

In een villa met uitzicht over het Meer van Genève bestudeerde David Ben-Goerion een hem vooraf toegestuurd exemplaar van het rapport van de unscop, dat op 30 augustus openbaar zou worden gemaakt. De commissie adviseerde unaniem tot een zo spoedig mogelijke beëindiging van het Britse Mandaat en de meerderheid was vóór het toekennen van zelfstandigheid aan Palestina. Het rapport stelde ook een tweedeling van dat land voor, en ook moest er een enclave komen onder internationale controle, bestaande uit Bethlehem en Jeruzalem. De Arabische en de Joodse staat zouden als een economische eenheid moeten functioneren. De eerste twee jaar zouden maandelijks 150.000 Joden toestemming krijgen zich in het Joodse deel te vestigen. Uiteindelijk zouden er in het ene deel 500.000 Joden wonen, en in het andere deel 416.000 Arabieren, samen met ongeveer 90.000 bedoeïenen die niet tot de permanente inwoners zouden worden gerekend. In de enclave Jeruzalem-Bethlehem zouden in totaal 200.000 mensen wonen – de helft Joden, de andere helft Arabieren. Volgens unscop was dit ‘de meest realistische en praktische regeling’.

Ben-Goerion zag dit voorstel als ‘een begin […] ja, meer dan het begin van onze verlossing’. Toen het nieuws doorkwam dat de schepen Gibraltar hadden bereikt, zei hij tegen zijn bezoekers, Saul Avigur en Daniel Levin, hoofd van het Joods Agentschap in de Britse zone in Duitsland, dat hij het niet met hen eens was toen zij zeiden dat er behoefte was aan een ‘extreme daad om de ontscheping in Hamburg te ontwrichten’.

Ben-Goerion voegde eraan toe dat hij weliswaar alle begrip had voor de verleiding om terug te slaan vanwege de manier waarop er met de Exodus-immigranten werd omgesprongen, maar dat er geen sprake kon zijn van sabotage. Dat zou namelijk het zorgvuldig voorbereide plan doen stranden dat hij op touw had gezet en waarover zou worden gestemd in de over enkele maanden plaatsvindende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 29 november 1947; hij was ervan overtuigd dat op die dag de staat Israël werkelijkheid zou worden. Het was onaanvaardbaar deze mogelijkheid te vernietigen door een gat in het ruim van de Runnymede Park te slaan. Hij vroeg beide mannen hem de verzekering te geven dat dit niet zou gebeuren.

Aan boord van de Runnymede Park fluisterde Pessia Pevvetz haar man in het oor dat de weeën elkaar nu sneller opvolgden. Instinctief drukte hij zijn oor tegen haar buik, luisterde even en zei toen lachend dat de baby wakker was. Ze schoot in de lach en zei dat alleen zij dat kon bepalen.

De hitte van de zon was voorbij waar ze zij aan zij aan dek zaten en Gibraltar dichterbij zagen komen. Een uur eerder was de rots nog niet meer geweest dan een ver silhouet; nu torende hij hoog boven de horizon uit terwijl het transportschip langzaam zijn ankerplaats naderde. Het ratelen van de ankerketting begeleidde een nieuwe wee. Opnieuw drukte Mike zijn oor tegen de buik van zijn vrouw; deze keer zei hij dat de baby op komst was. Ze knikte, en hij stond op om op zoek te gaan naar Mordechai Rosemont. Even later waren ze samen terug, dit keer in gezelschap van kolonel Gregson. Glimlachend vroeg hij Mordechai en Mike om Pessia in zijn hut te brengen, terwijl hij op zoek ging naar een vroedvrouw onder de immigranten.

De rots was al in de schemering gehuld toen de baby ter wereld kwam. Het meisje werd in een handdoek van de kolonel gewikkeld en kreeg de naam Hannah. Kolonel Gregson drukte Hannah een muntje in de hand: ‘Ik denk dat dit jou in het land van je dromen zal brengen.’

Pessia’s tranen waren niet alleen vanwege de gezonde baby die ze had gekregen, maar ook vanwege de vriendelijkheid van kolonel Gregson.

Twee dagen lang zagen de immigranten die uit het ruim aan dek kwamen hoe er voorraden aan boord werden gehesen. Sommige jonge moeders tilden hun baby op om het kind aan de stuwadoors te laten zien, waarna ze vaak een sinaasappel of een andere vrucht kregen, totdat een officier van het Britse leger er een eind maakte door te schreeuwen dat het verboden was. Volgens Gertruda gedroeg hij zich als een van de Duitse bewakers in de dierentuin van Vilnius, waar ze vaak met Michael heen was gegaan om de dieren te bewonderen.

Een andere officier deed Noah Klieger denken aan het totaal andere welkom dat hij had gekregen nadat hij onderweg naar Port-de-Bouc overboord was gesprongen. Noah was inmiddels lid van de uit drie man bestaande passagierscommissie aan boord van de Empire Rival. Bij hem in de kooi aan dek bevonden zich zo’n 700 immigranten, en in het ruim bivakkeerden er nog eens 800. Noah wist uiteraard dat zij net als hijzelf overlevenden waren van de Holocaust. Voor hen was het transportschip een ‘echte drijvende gevangenis, compleet met prikkeldraad, en met parachutisten van de 6e Luchtlandingsdivisie als onze cipiers. De omstandigheden waren walgelijk. Slecht eten en heel weinig water.’

Toen de commissie er eenmaal was, hadden zij van de kapitein van het schip te horen gekregen dat de schepen teruggingen naar Frankrijk. Al bij hun eerste overleg had het drietal besloten: ‘Niemand gaat van boord in Frankrijk. Wij waren bereid te sterven, tenzij we terug werden gebracht naar Palestina. We moesten echter zorgen dat de mensen aan boord van de andere schepen onze beslissing kenden en dat zij zich erbij aan zouden sluiten. De enige manier om dat te doen, was naar een van de andere twee schepen zwemmen; alleen zo zou op zijn minst de helft van de Exodus-immigranten op de hoogte zijn van onze beslissing. Hopelijk zouden zij zich bij ons aansluiten.’

Noah wist dat hij waarschijnlijk de beste zwemmer aan boord was, zodat hij had aangeboden een poging te doen naar het dichtstbijzijnde transportschip te zwemmen, de Ocean Vigour. ‘Ik schatte de afstand aan bakboord tot dat schip op ongeveer vierhonderd meter. Uit de kooi komen was het gemakkelijkste onderdeel van het plan. Als lid van de commissie kon ik me vrij over het schip bewegen. Zodra ik eruit was, rende ik naar de reling en liet me achterover in zee vallen. Het was een langere val dan ik had gedacht, zo’n zevenentwintig meter. Ik zonk als een baksteen en het duurde een tijdje voor ik weer boven was.’

Hij begon naar de Ocean Vigour te zwemmen. Hij zag mensen aan dek zwaaien en schreeuwen. Noah liet zich bij het schip op zijn rug drijven, wachtend totdat de bemanning van het schip een sloep zou laten zakken om hem op te vissen, maar toen hij weer begon te zwemmen was het schip verdwenen.

‘Daar was ik, in mijn eentje in de Middellandse Zee, en ik vloekte hardop en noemde mezelf een idioot. “Om te beginnen, waarom moest je zo nodig beweren dat je zo’n goeie zwemmer was, met je gesnoef tegenover de meiden? Nu wordt het je dood, nog geen eenentwintig jaar oud, creperend als een hond.” Niemand zou zich mij nog herinneren. Niemand zou zelfs maar weten dat ik had bestaan.’

Uitgeput vroeg hij zich af hoelang hij nog in leven zou blijven. Hij was ervan overtuigd dat hij zou verdrinken en zei al tegen zichzelf dat hij wilde ‘dat dit voorbij was’, maar ‘op dat moment hoorde ik een sirene. En ik raakte iets. Het was een houten platform.’

Een mijnenveger van de Navy, de J354, had hem opgemerkt. Hij werd aan boord getrokken en voorgeleid aan de kapitein, op de brug.

‘Hij vroeg me wat ik in mijn schild had gevoerd. Ik zei dat ik zomaar overboord was gevallen. Uiteraard geloofde hij me niet. Waarom zou iemand zoiets geloven? Mensen vallen niet zomaar overboord van een transportschip. Hij zei alleen dat ik vierenvijftig minuten in zee had gelegen. Ik zei dat ik dat lang vond. Dat vond hij ook. Was ik soms aan een geheime missie bezig? Natuurlijk niet, zei ik. Hij bleef dezelfde vraag stellen. Ik bleef bij mijn antwoord: ik was overboord gevallen. Hij gaf het op, uiteindelijk.’

Noah mocht een douche nemen en at mee in de officiersmess. De inlichtingenofficier aan boord van het schip begon hem nog eens te verhoren, in een poging aan de weet te komen wat er in werkelijkheid was gebeurd, ervan overtuigd dat zijn daad onderdeel moest zijn van een specifieke missie. Hoe meer Noah de waarheid ontkende, hoe intensiever hij werd verhoord terwijl hij van de maaltijd genoot. Het eindigde ermee dat Noah terug werd gebracht naar de Empire Royal, waar hij als een held werd verwelkomd.

In het logboek van dat schip werd genoteerd dat hij niet langer de kooi uit mocht en er werden twee soldaten aangewezen om hem te bewaken.

Op de tweede dag in Gibraltar kwam er een stuwadoor aan boord van de Runnymede Park. De man floot een liedje dat tot de Joodse folklore behoorde. Dit was het signaal dat Marshalik volgens zijn instructies kon verwachten. De stuwadoor werkte voor de Haganah. Hij had een gecodeerd bericht ontvangen en moest de springstoffenexpert aan boord van het schip gaan zeggen dat het plan om gebruik te maken van de dynamietstaven was vervallen. Een poosje later werden de staven overboord gegooid.

Na een tip stuurde de marine-inlichtingendienst op de rots kapitein-ter-zee Lionel ‘Buster’ Crabb, de springstoffenexpert van die dienst, eropuit om op zoek te gaan naar kleefmijnen – die door Joodse terroristen in veel havens van de Britse marine rond de Middellandse Zee werden geplaatst – en de zee ervan te zuiveren. Hij vond nergens dynamiet. In zijn rapport aan Ted Davies, de liaisonofficier van MI6, schreef Crabb dat ‘dynamiet gewoonlijk snel achteruitgaat of naar de zeebodem zinkt. Aangezien het spul meestal van slechte kwaliteit is, richt het nauwelijks schade aan.’

Op de laatste ochtend in Gibraltar ontving elk transportschip dezelfde boodschap. Iedere immigrant die van boord wilde, kon terug worden gebracht naar Frankrijk. Dit aanbod kwam na een week van geheime diplomatieke zetten. De regering-Truman had haar verzoek aan Groot-Brittannië om af te zien van het transport naar Hamburg kracht bijgezet toen het Joods Agentschap in New York de verontwaardiging van het Amerikaanse publiek was blijven aanwakkeren. In het hoofdkwartier van het New Yorkse bureau had een vergadering achter gesloten deuren plaatsgehad over de vraag of de immigranten aan boord aangemoedigd moesten worden om in hongerstaking te gaan, maar dat idee werd van tafel gehaald toen medici verklaarden dat het van essentieel belang was hun gezondheid op peil te houden. Er ontvlamde nieuwe woede toen de Mandaat-regering, nadat een deel van de in de haven van Haifa gestolen bagage was teruggevonden, erop stond dat deze bagage pas naar Duitsland zou worden gezonden als de immigranten in Hamburg van boord waren gegaan. Mensen als Yosef Reich, Fira en Efraim Memakov bezaten alleen de kleren die ze aanhadden.

De Exodus-immigranten waren nu gedegradeerd tot pionnen op het politieke schaakbord. In München, deel van de Amerikaanse zone, vulden de straten zich met duizenden demonstranten die marcheerden onder de vlag van het Centraal Comité van Bevrijde Joden om te eisen dat de ontheemden niet terug mochten ‘naar de Bastard Zone’. In Londen verkeerde heel MI5 in opperste staat van paraatheid, nadat een informant had beweerd dat de Stern-bende van plan was de stad met brandbommen in brand te steken. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, George Marshall, had uiting gegeven aan zijn zorgen over de omstandigheden in de opvangkampen in de Britse zone. De telegrammen bleven binnenkomen, niet alleen bij Buitenlandse Zaken in Londen, maar ook bij het Witte Huis en het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken.

Nadat hij een stokje had gestoken voor de geplande sabotageactie, had Ben-Goerion in Zürich tijdens een vergadering van het bestuur van het Joods Agentschap erop gewezen dat het lot van de Exodus-immigranten bewees dat er grote behoefte was aan een sterke Joodse defensiemacht, want ‘daar zal onze toekomst van afhankelijk zijn. Wij moeten onze hele zionistische strategie daarop afstemmen.’

In overeenstemming daarmee stond David Ben-Goerion afwijzend tegenover interventie door Chaim Weizmann, die aanbood tussen Frankrijk en Groot-Brittannië over de immigranten te bemiddelen. Ben-Goerion zag Weizmanns inspanningen daartoe als het ‘openen van een doos van Pandora vol loerende sluimerende meningsverschillen, terwijl het juist van vitaal belang is de situatie te blijven beheersen en in te perken’.

Ben-Goerion had aangenomen dat Weizmann, aangezien hij niet langer voorzitter van de mondiale zionistische organisatie was, zich zou onthouden van alle bemoeienis met zaken die afbreuk konden doen aan Ben-Goerions gezag en daarmee aan zijn vermogen besluiten te nemen. Hoewel Weizmann nog steeds van mening was dat hij door Churchill was verraden, geloofde hij dat iedere oplossing voor het vraagstuk van de immigranten alleen de vrucht kon zijn van ‘een weloverwogen, kalme benadering die tot uitvoering van het unscop-rapport kon leiden’. Met dat voor ogen had hij Bevin benaderd.

Ben-Goerions woedende reactie kwam tot uiting in een brief aan het bestuur van het Joods Agentschap, waarin hij lucht gaf aan zijn toorn over het feit dat Weizmann zich had gemengd ‘in wat voor politieke bedrijvigheid dan ook, hetzij in Engeland, hetzij in Amerika’. De eens zo hartelijke vriendschap tussen de onstuimige voorzitter van het bestuur en Chaim Weizmann liep gevaar. Met nog nauwelijks twee maanden te gaan voordat de Verenigde Naties over de oprichting van een Joodse staat en tweedeling van Palestina zouden stemmen, kon Ben-Goerion zich niet de luxe veroorloven rekening te houden met zijn persoonlijke gevoelens jegens Weizmann.

Toen de transportschepen zich op 30 augustus gereedmaakten om uit Gibraltar te vertrekken, stuurde Bevin een telegram aan de Deense overheid met het voorstel dat dit land de immigranten zou opnemen. Het antwoord kwam per kerende post. Denemarken zag niet in waarom zij in enig Europees land zouden moeten worden opgenomen nadat zij in Port-de-Bouc geweigerd hadden van boord te gaan.

Halverwege de ochtend voeren de drie schepen met hun escorte door de Straat van Gibraltar de Atlantische Oceaan op, waar de eerste herfststormen zich aandienden. Inmiddels waren de voorbereidingen op de ontvangst van de gekwelde immigranten in volle gang.

Terwijl de Rots van Gibraltar vervaagde en de golven steeds harder tegen de romp sloegen, merkte kolonel Gregson dat er een uiterst sombere stemming aan boord van de Runnymede Park ontstond, die vermoedelijk ook op de andere twee transportschepen zou heersen. Hij zag vanaf de brug hoe Mordechai Rosemont van dek naar dek liep, in een poging de passagiers die het meest van streek waren wat gerust te stellen. Sommigen schreeuwden van woede, anderen huilden en weer anderen baden hardop. In al dit geluid van stemmen vormde zich een gescandeerde leus: ‘Wij willen niet terug naar Duitsland!’

Alsof het konvooi deze wanhoopskreet aan zijn laars lapte, voerde het zijn snelheid op en kregen Miriam Bergman en Helena Levi te maken met het eerste geval van zeeziekte in de ziekenboeg op het achterschip. Hun pogingen om te werken werden door het stampen en slingeren van het schip bemoeilijkt: flessen vielen uit de medicijnkasten en opvangschalen rolden kletterend over de vloer. De ervaren verpleger die de ziekenboeg runde, zei hun opgewekt dat de omstandigheden nog slechter zouden worden naarmate ze verder naar het noorden kwamen. Ze hadden eens met hem moeten meevaren met een konvooi dat de Atlantische Oceaan overstak, zei hij. Hoeveel reizen je ook maakte, altijd begon je vroeg of laat over te geven, meestal tijdens de maaltijd. Ze deden hun best om niet misselijk te worden als ze tussen het behandelen van het groeiende aantal zeezieken door probeerden een kom soep naar binnen te werken.

Kolonel Gregson had besloten dat Pessia en Mike Pevvetz met hun baby, Hannah, in zijn hut mochten blijven. Na het vertrek van dr. Cohen had Mordechai onder de immigranten een Poolse dokter gevonden. Deze arts had aanbevolen dat het gezinnetje zo veel mogelijk zou rusten. Voor zichzelf vond kolonel Gregson een kooi in de officierskwartieren van het schip. Hij kwam op zijn minst eenmaal per dag even bij het gezinnetje kijken. Hun dankbare glimlach had hem gecompenseerd voor het prijsgeven van zijn hut. Bij zijn laatste bezoek had Pessia hem echter niet meer vol trots de kleine Hannah laten zien, maar was hem blijven vragen wat er met de baby ging gebeuren als ze eenmaal in Duitsland waren. Hij verzekerde haar dat ze geen reden had angstig te zijn; die tijden waren voorbij. Bij zijn vertrek keek ze hem echter nadenkend na.

Gerald Landau realiseerde zich dat de tussenstop bij Gibraltar de omstandigheden op de Empire Rival niet had verbeterd. Het ontbijt bestond uit zout smakende thee en een pakje scheepsbeschuit waarin hij vaak maden aantrof als hij erin beet. Het avondeten bestond gewoonlijk uit aardappelsoep en dan zag je weer maden in je kom drijven. Een van de bewakers had de immigranten toegeschreeuwd: ‘Als je honger hebt, eet je alles op, ook de maden! Trouwens, ze zijn goed voor jullie. Een en al eiwitten!’

De hitte van de Middellandse Zee die het koele staal van het scheepsruim steeds had veranderd in een oven, maakte algauw plaats voor de kille zeelucht boven de Atlantische Oceaan. Het ruim voelde nu aan als een gigantische koelkast waarin condenswater langs de stalen wanden droop. Drie dagen lang zwol het geluid van hoestende stemmen aan. Velen konden niet meer op de kille, vochtige vloer liggen, maar probeerden leunend tegen elkaar aan staande te slapen. ’s Morgens lieten bewakers emmers en dweilen zakken om het condensvocht op te nemen. Als de immigranten aan dek mochten, konden ze hun kleren in de zeewind drogen, en als de zon zich af en toe liet zien door het wolkendek, sloegen zij de handen ineen en begonnen zij hun volksliedjes te zingen.

De ene dag ging over in de andere, steeds dieper de Atlantische Oceaan op en steeds een dag varen dichter bij Hamburg. De grijze zee was verlaten en alleen een enkele zeemeeuw herinnerde Gerald aan de nabijheid van land. In het ochtendgloren herkregen de drie nieuwe escorteschepen hun solide vorm. De Runnymede Park werd bewaakt door HMS Burghead Bay; de Ocean Vigour door HMS Tremadoc Bay en de Empire Rival door HMS Finistere. De beide fregatten en de slanke torpedobootjager hadden hen voor de kust van Gibraltar opgewacht en waren afkomstig uit Portsmouth.

De drie escorteschepen waren gestuurd om de schepen van de Palestine Patrol te vervangen, die in de Middellandse Zee moesten blijven, klaar om nieuwe blokkadebrekers uit de Verenigde Staten, met naar verwachting zo’n 15.000 immigranten aan boord, te onderscheppen.

Na het vertrek uit Gibraltar kwam Gerald iedere ochtend aan dek en constateerde hij dat de escorteschepen nog in exact dezelfde positie lagen als de vorige dag: ze stemden hun snelheid en koers af op die van de transportschepen. Ze deden hem denken aan waakhonden. Soms zag hij, als hij opkeek naar de brug van de Empire Rival, de kapitein van dat schip, die probeerde om zijn grijze haar te verbergen met de platte pet van de marinekoopvaardij, een mok thee in zijn hand. De paar keer dat Gerard hem aan dek had gezien, had de man een uitstraling gehad van beroepsmatige onmenselijkheid – een gebrek aan gevoel dat een vereiste was voor het werk dat hij deed.

Kapitein-ter-zee D.F. Chilton, gezagvoerder van HMS Finistere, had te horen gekregen dat hij in Hamburg voorbereid moest zijn op ‘een aantal problemen, vooral met de wereldpers en het publiek dat zal komen kijken’.

Aan boord van alle transportschepen heerste een ongeschreven wet. Als een immigrant zijn achtergrond voor zichzelf wilde houden, moest dat worden gerespecteerd. Het feit dat die man of vrouw de dodenkampen had overleefd, bewees afdoende dat hij of zij op eigen manier de zware beproevingen had weten te doorstaan, zoals ook gold voor de kinderen. Iedereen had zijn deel van de Holocaustterreur ondergaan. Zo stond het ook, zo concludeerde Gerald Landau, met Dov Mills. ‘Hij deed de dingen in alle rust en iedereen vertrouwde hem, zelfs de Engelsen.’

Gerald hielp bij het schoonmaken van de kombuis voor het ontbijt van de volgende ochtend toen Dov naar hem toekwam. ‘Er zat een bult onder zijn overhemd en hij zei dat hij wat staven dynamiet had; hij wilde dat ik hem zou helpen. Ik dacht dat hij een geintje maakte, totdat hij zijn overhemd losknoopte. Het was inderdaad dynamiet!’

Vanaf dat moment was Gerald medesamenzweerder. Het dynamiet was verborgen geweest in de tuin van een onderduikadres van de Palyam bij Port-de-Bouc en was kort voor de afvaart van de Empire Rival aan boord gesmokkeld. Dov legde Gerald uit dat het de bedoeling was geweest om, als de passagiers in Hamburg eenmaal van boord waren, het dynamiet te laten exploderen, zodat er onder water een enorm gat in de romp zou worden geslagen, waardoor het schip onbruikbaar zou worden voor nieuwe transportmissies.

Gerald vertelde: ‘Bij elkaar was het ongeveer tien kilo dynamiet. Dov zei dat het voorlopig moest worden verborgen. Geen probleem, zei ik. Er was loze ruimte bij de balken die het dek droegen. Toen ik hem die ruimte liet zien en hij de staven daarin begon te leggen, werden er een paar mensen erg nerveus. Ik verzekerde hen dat ze niets te vrezen hadden. Er kon niets gebeuren zolang de ontstekers er nog niet op waren aangesloten en de tijdklok was afgesteld. Er was echter nog een ander probleem: het naar het ruim brengen van de dynamietstaven. Dov was goeie maatjes geworden met een van de stokers van het schip, een Canadees die het vreselijk vond waarvoor het schip werd gebruikt. Hij gaf Dov een breekijzer waarmee hij het luik dat toegang gaf tot het onderste ruim kon openbreken. Zelf moest ik aan dek op de uitkijk staan. Ik organiseerde meteen een spontaan concert aan dek, waarbij de kinderen zich de longen uit het lijf zongen.’

Kort daarna verscheen Dov weer aan dek en knikte even naar Gerald. Alles lag gereed. Het enige wat er nog moest worden gedaan, was het aansluiten van de ontsteking en het afstellen van de tijdklok.

Later werd beweerd dat Dov was gekozen door Nissan Livyathan, de Palyam-commandant voor Zuid-Frankrijk; of dat hij lid zou zijn geweest van de groep die zich de Aliyah Palek noemde en bestond uit experts die documenten voor de agenten voor Yehuda Arazi vervalsten; of dat hij in opdracht van de Brichah had gewerkt, een van de geheime afdelingen van de Haganah.

In de loop der jaren ontwikkelde het verhaal over Dovs dynamiet zich tot een lappendeken van elkaar tegensprekende herinneringen en persberichten. Een accurater, allesomvattend rapport is te vinden in de archieven van zowel de Mossad, de Israëlische geheime dienst, als in die van MI6. Een van degenen die het ‘explosiedossier’ hebben bestudeerd, is Meir Amit, ex-directeur-generaal van de Mossad. Hij omschrijft het dossier als ‘absoluut fascinerend’. Dit oordeel wordt onderschreven door verscheidene hoge officieren van MI6, die het dossier hebben ingezien.

Uit dit alles komt een aantal onbetwistbare feiten naar voren. Over het besluit om Britse schepen die een rol speelden in de oorlog over de illegale immigratie te saboteren, zei Nissan Livyathan op een vergadering van 7 december 1947: ‘Sabotage is verzet. Er bestaat een permanente instructie om alle deportatieschepen te saboteren. De explosie mag echter pas plaatsvinden als alle passagiers van boord zijn.’

Andere documenten bevatten verslagen over hoe de dynamietstaven in handen van de Palyam zijn gekomen. Diverse van die rapporten zijn geschreven door Munya Mardor, van 1934 tot 1948 lid van de Haganah, die later directeur-generaal van het Israëlisch Bureau voor Onderzoek en Ontwikkeling van Wapens (Israel Weapon Research and Development Authority) is geworden. Zijn rapporten beschrijven ‘onorthodoxe wapens voor oorlogvoering onder water. Een van die wapens noemden wij de “paraplumijn”, die op zee kon worden geassembleerd.’

Een ander document doet verslag van de rol van Solel Bone, het havenbedrijf dat Zvi Tiroche en de andere Palyam-zeelieden van de Exodus had gesmokkeld. Een directeur van Solel Bone, door Mardor alleen aangeduid als ‘Ron’, zei tijdens een vergadering van het opperbevel van de Haganah in juni 1947: ‘Wij kunnen goede mannen leveren die goed overweg kunnen met de Mandaat-bewakers van de haven. Ze zijn bovendien bereid risico’s te nemen en houden het hoofd koel. De explosieven die we willen, zouden door hun contacten bij ons havenkantoor worden gedeponeerd.’

In weer een ander document is sprake van Haganah-wapendepots. Er was vooral behoefte aan dynamiet dat Palestina moest worden binnengesmokkeld door tas, een door de Haganah opgezet bedrijf.

De dossiers van MI6 over Palestina bevatten gestencilde bladzijden van een rapport van graaf Frederick Vanden Heuvel, met de datum 11 juli 1947. Het rapport gaat over een agent, aangeduid als ‘P’, die door de inlichtingenofficier naar Port-de-Bouc was gestuurd, waar hij een pas had gekregen voor een bezoek aan de Empire Rival (als onderdeel van zijn dekmantel). Vanden Heuvel had ingestemd met een plan dat erin voorzag dat ‘P’ staven dynamiet aan boord zou smokkelen om zijn geloofwaardigheid bij de Haganah-groep in de Franse haven te vergroten.

Als MI6 betrokken is geweest bij het planten van explosieven aan boord van de Empire Rival, verleent dit geloofwaardigheid aan een ander verhaal, dit keer over de blokkadebreker Pan Crescent. Dat schip lag in de lente van 1947 in de haven van Venetië voor reparaties toen het werd geteisterd door een explosie onder de waterlijn. Aanvankelijk had de Haganah deze aanslag toegeschreven aan Arabische terroristen, maar nader onderzoek had aan het licht gebracht dat het om ‘een door de Britten zelf veroorzaakte explosie’ ging.

Toen de Empire Rival op 5 september 1947 de Golf van Biskaje binnenvoer, besloot Dov dat zijn dynamiet twee uur na het van boord gaan van de passagiers in Hamburg moest worden gedetoneerd.