9

Voorbereidingen

De Aliyah Bet had kapitein William Ash en Ze’ev Shind belast met de taak in de Verenigde Staten op zoek te gaan naar schepen die geschikt konden zijn om een blokkade te doorbreken, deze aan te kopen en uit te rusten en vervolgens bemanningen aan te werven. Hoewel Ash en Shind twee totaal verschillende persoonlijkheden waren, werden ze al spoedig een hecht team. Ze kochten geen enkel schip voordat ze het samen eens waren geworden over de biedprijs en de kosten van het zeewaardig maken van zo’n schip voor de reis naar Palestina. Ook waren ze het erover eens dat elk schip een bemanning moest hebben die deels uit Joden uit Palestina en voor de rest uit Joden uit Amerika moest bestaan.

Dankzij Ash’ staat van dienst in de oorlog en zijn connecties als vicevoorzitter van de machtige vakbond van Masters, Mates & Pilots was hij als geen ander in staat geschikte kapiteins en bemanningen te vinden. De zeevaartwetten van de Verenigde Staten schreven voor dat alleen een Amerikaan bevoegd was een onder vreemde vlag varend schip weg te varen uit een Amerikaanse haven. Ash loste dat probleem op door aan iedere kapitein een Joodse eerste stuurman toe te voegen die tijdens het laatste deel van het traject, namelijk door de Middellandse Zee naar Palestina, het bevel over zou nemen.

Dat neemt niet weg dat de roodharige Ze’ev Shind het niet altijd gemakkelijk vond om bemanningen te rekruteren. De Palestijnse Joden waren opgevoed in de strakke discipline van socialistische jeugdbewegingen en na hun dienstjaren bij de Haganah gehard geraakt in de strijd. In de ogen van Shind leken de laconieke Amerikaanse Joden vaak naïef en ongedisciplineerd. In zijn gesprekken met hen merkte hij vaak dat het gegeven dat zij tot de machtigste natie op aarde behoorden hun het soort zelfverzekerdheid had bezorgd dat op het randje van arrogantie balanceerde.

Degenen die door zijn ondervraging heen kwamen, kregen te horen dat ze op zijn telefoontje moesten wachten, mét de waarschuwing dat zij als hij ontdekte dat zij tegen wie dan ook iets hadden losgelaten over de Aliyah Bet, nooit meer iets van hem zouden horen.

De onvoorwaardelijke geheimhouding gold voor iedereen die betrokken was bij de clandestiene aankoop van schepen. Dit element was ingevoerd door Rudolf Sonneborn, de industrieel die destijds het fondsenwervingsontbijt voor Ben-Goerion had georganiseerd en vervolgens het Sonneborn Institute had opgericht met het doel in het geheim militaire uitrusting aan te kopen voor verscheping naar Palestina.

Het McAlpine Hotel in hartje New York was de plaats waar iedere donderdagmiddag om twaalf uur de rijkste en meest invloedrijke donateurs van de Haganah in de Verenigde Staten bijeenkwamen. Zij kwamen per trein uit het Midden-Westen, of per vliegtuig van de westkust. Anderen lieten zich door hun chauffeur vanuit Boston, Baltimore en Washington, D.C. naar New York rijden. Tegen de tijd dat de lunch werd opgediend, waren er door de bank genomen zo’n vijftig filantropen, bankiers, scheepsmagnaten, eigenaren van grote warenhuisketens en baronnen uit de amusementsindustrie in de eetzaal bijeen. Twee uur later hadden zij, na te hebben genoten van het beste wat de stad te bieden had, beloofd om een schip aan te kopen, of een ziekenhuis of school in Palestina te laten bouwen.

Volgens Ralph Goldman, een hoge Haganah-officier die in New York was gedetacheerd, was er altijd dringend behoefte aan geld dat naar het verre spirituele thuisland van de gasten moest worden gestuurd. Aangezien maar weinig donateurs de lange reis naar Palestina maakten om de dank voor hun vrijgevigheid in ontvangst te nemen, kwamen de Joodse leiders naar hén toe, onder aanvoering van David Ben-Goerion en Chaim Weizmann. Als zij ten gevolge van andere verplichtingen niet zelf aan de tafel in het McAlpine konden plaatsnemen, vaardigden zij iemand af die door veel van de tafelgasten werd gezien als de boeiendste zionistische leider die hen ooit had toegesproken: Golda Meyerson.

Vanaf de dag dat bekend werd dat ze weer eens als voornaamste spreker naar New York zou komen, werden het Joods Agentschap aan Madison Avenue en Fanny Barnetts kantoor in Hotel Fourteen bestookt met telefoontjes voor het reserveren van een of meer stoelen. Fanny zelf zei hierover: ‘Het zou gemakkelijker zijn geweest een uitnodiging te krijgen voor het inauguratiebanket van een nieuwe president.’

Hoe vaak Golda Meyerson ook de lange reis van Jeruzalem naar New York maakte, altijd slaagde zij erin haar gehoor mateloos te boeien. Mannen die te gast waren geweest bij president Roosevelt of president Truman, of die ooit Winston Churchill de Senaat en het Huis van Afgevaardigden hadden horen toespreken, zeiden dat niemand haar resonerende stemgeluid kon evenaren.

Op aangrijpende manier kon ze haar gehoor aan de dag herinneren waarop zij de confrontatie was aangegaan met Henry Gurney, de secretaris-generaal van de Mandaat-regering. Ze had hem bezocht in zijn kantoor in Jeruzalem om hem te zeggen dat zij en andere leiders van de zionistische beweging voornemens waren in hongerstaking te gaan, ter ondersteuning van de vluchtelingen in Europa. Gurney had achter zijn bureau naar haar zitten staren. Met een imitatie van zijn afgemeten ‘English voice’ zei ze dan: ‘Do you think for a moment that His Majesty’s Government will change its policy because you are not going to eat?

Dan laste ze een pauze in om de doodse stilte nog wat te rekken. Daarna zei ze, met een stem die tot in alle hoeken van de eetzaal te horen was: ‘Ik zei: “Nee, dat soort illusies heb ik niet. Als de dood van zes miljoen Joden niet bij machte is het beleid van de regering te veranderen, verwacht ik niet dat het feit dat ik weiger te eten daar wel toe in staat zou zijn. Het zal echter op zijn minst een teken zijn van solidariteit.”’

Een daverend applaus vulde de zaal. Het werd een van haar meest geciteerde uitspraken.

Zij analyseerde de gebeurtenissen die in Palestina plaatsvonden en zette uiteen welke effecten die hadden op de wereld daarbuiten: het opnieuw opvlammende antisemitisme, zo spoedig na de oorlog; de vervolging van de Joden in de Sovjet-Unie; de verpaupering van de Joden in Irak. Golda had een visie op alles: ze noemde het ‘mijn Joodse invalshoek’.

In het voorjaar van 1946 was Golda Meyerson terug in de stad om meer geld los te krijgen. Die donderdag vertelde ze de gasten aan tafel dat ze kwam vragen om meer dan ooit tevoren: vijftig miljoen dollar. Zelfs de multimiljonairs aan tafel zaten even met de ogen te knipperen. Zoals altijd wist ze echter precies hoe ze haar gehoor kon bereiken.

Sinds de Aliyah Bet na de nederlaag van de nazi’s zijn activiteiten heeft hervat, staan er twee ongelijkwaardige opponenten in Europa en het Middellandse Zeegebied tegenover elkaar. Aan de ene kant het gehavende Groot-Brittannië en zijn imperium. Aan de andere kant de Joden. Veel van onze mensen zijn nog steeds thuisloze vluchtelingen. Tot grote verbazing van de Britse regering zijn wij met onze blokkadebrekers de Britten blijven trotseren. De Aliyah Bet had dit onmogelijk kunnen doen zonder de invloed en vrijgevigheid van mensen zoals u. Wij hebben echter meer geld nodig. De Britten zijn vastbesloten de blokkade te handhaven. Zij hebben meer oorlogsschepen, een betere inlichtingendienst en zijn volstrekt bereid het vuur op onze kleine schepen te openen. Meer dan ooit hebben wij behoefte aan meer uitrusting voor meer schepen. Tevens hebben wij geld nodig om ons voor te bereiden op de komende oorlog met de Arabische staten die ons thuisland omringen.

De vijftig miljoen werden binnen enkele minuten toegezegd. In de ogen van Ralph Goldman was dit niet alleen een nieuw bewijs van de grote welsprekendheid van Golda Meyerson, maar ook een bewijs hoe bevoorrecht hij was om te mogen werken in het allerheiligste van de Haganah. Zijn kwalificaties – hij was een bekwaam linguïst en had een voortreffelijke staat van dienst in de oorlog opgebouwd, na te hebben gevochten op de stranden van Normandië en diep in het nazistische Duitsland – waren stuk voor stuk een opstap geweest naar zijn nieuwe rol, die bestond uit het zeewaardig helpen maken van de schepen met het door Golda Meyerson ingezamelde geld. Schepen die opnieuw zouden uitvaren – niet om tegen de nazi’s te strijden, maar tegen de Royal Navy.

Die late septemberdag in 1946 was de zon toch nog warm op Yehuda Arazi’s rug toen hij naar het oude havenplaatsje Sète ten westen van Marseille reed. Het was al een jaar geleden dat hij dezelfde weg had gevolgd. Zijn lichaam was magerder nu, en hij had donkere kringen om zijn bruine ogen van vermoeidheid. Hij had zijn haar kort laten knippen en hij dacht dat hij niet te onderscheiden was van zomaar een Amerikaanse soldaat in burger. De afgelopen twaalf maanden had hij meerdere vluchtelingenkampen buiten de Amerikaanse sector bezocht en gezorgd dat alle Joden in die kampen naar een opvangkamp in de Amerikaanse sector werden overgeplaatst. De door Ben-Goerion getekende machtiging daartoe was steeds voldoende geweest om elk bezwaar uit de weg te ruimen.

Naast het overplaatsen van Joden moest hij op zoek naar schepen die te koop waren om hem en de overige 70.000 Joden die daarop wachtten over te varen naar Palestina.

Arazi had een nacht doorgebracht in een Gasthaus in het Beierse stadje Feldafing, waar Hitler zijn Mein Kampf had geschreven. Het stadje was nu een centrum van Joodse overlevenden van Dachau. De volgende dag waren ze samen met hem naar het nabij gelegen opvangkamp in Landsberg gegaan om Ben-Goerion te horen spreken. De zionistische leider maakte een rondreis langs alle opvangkampen en hield overal waar hij kwam een krachtige, gepassioneerde toespraak.

Als overlevenden zult u hulp krijgen om naar huis te komen, niet alleen vanwege wat u hebt doorstaan, maar omdat u bent wie u bent: Joden met een lange overlevingsgeschiedenis. Na aankomst in uw thuisland zult u een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van ons land. Daar is wanhopig veel behoefte aan en we hebben alle mogelijke bekwame mensen nodig. Wij zullen anderen in diezelfde bekwaamheden opleiden. Dit is de belofte die ik u doe. Ik moet er echter bij zeggen dat wij ook de tegenstand van de Britten zullen moeten overwinnen. Mijn hoop dat de nieuwe Labour-regering in Londen de beperkingen op immigratie zou opheffen, is niet in vervulling gegaan. Wij zullen dat echter te boven komen.

Tot de vijfduizend mensen die hem luid toejuichten, behoorden ook Gertruda, die hand van de kleine Michael stevig omklemde, Freddie Kronenberg, Miriam Bergman, Helena Levi en de achttien jaar oude Johann Goldman. Een Britse legertruck had hem vanuit Westerbork naar het Centraal Station in Amsterdam gebracht, samen met andere bevrijde gevangenen. Daar had hij van een hulpverlener van het Joods Agentschap een document ontvangen dat bevestigde dat hij een van de kinderen van het Kindertransport was die volgens de regeling met Adolf Eichmann naar de Verenigde Staten hadden mogen gaan. De Britse officier die zijn papieren controleerde, voordat hij hem toeliet tot de trein, had Johann gezegd dat hij ‘voor verdere verwerking’ naar de Amerikaanse zone werd gebracht.

Twee treinreizen later was hij in Landsberg aangekomen. Hij had er al een maand gezeten toen Ben-Goerion het kamp bezocht.

Ook de wees Daniel Feinstein, nauwelijks vijftien jaar oud, was daar kortgeleden gearriveerd. Hij was naar Vilnius teruggegaan, in de hoop daar nieuws over zijn zusje Dana te horen of haar misschien zelfs te vinden. Die mogelijkheid was miniem, zoals hij wist. Er waren veel Joden teruggekeerd naar de ruïnes van het oude centrum voor een soortgelijke speurtocht. Hun hoop was de bodem ingeslagen zodra zij de ruïnes van het getto zagen. Daar kon niemand meer in leven zijn. De nazi’s hadden, kort voordat ze zich terugtrokken voor de Russen, in dit getto de zoveelste massamoord bedreven.

Daniel had zich gerealiseerd dat hij niet in Vilnius kon blijven. In de straten daar waarden de geesten van vroeger rond te midden van het ronken van Russische legertrucks en het stampen van soldatenlaarzen, de geluiden van de nieuwe bezetters. Daarom was hij begonnen aan de lange tocht naar het westen, in de hoop de Amerikaanse of Britse zone te kunnen bereiken. Net als de anderen die de tocht te voet maakten, had hij geleefd van het land en vaak in de openlucht geslapen. Iedere dag had hij echter moed geput uit de gedachte dat elke voetstap hem dichter bij Palestina bracht, naast de hoop dat hij erachter zou komen wat er met Dana was gebeurd.

Hoe verder hij naar het westen kwam, hoe meer hij was gestuit op andere groepen Joden met dezelfde hoop dat zij verwanten zouden ontdekken. Daniel: ‘Wat zij zeiden, klonk als een wonder. De Haganah was naar Europa gekomen om ons te helpen! Ik bleef maar vragen waar ik hen zou kunnen vinden. Geduld, zeiden ze. Niemand wist waar we iemand van de Haganah konden vinden of waaraan we hem zouden kunnen herkennen. Zij zouden ons weten te vinden. Tot dan moesten wij geduld oefenen. De woorden van David Ben-Goerion maakten het echter allemaal mogelijk.’

Nadat Ben-Goerion buiten de sporthal in het opvangkamp was uitgesproken, begaf hij zich, zonder zich iets aan te trekken van zijn Amerikaanse escorte, midden in de menigte om vluchtelingen te omhelzen en te kussen. Zijn woorden hadden hun hoop gegeven, verzekerden zij hem onder tranen. Hij had gezorgd dat Palestina, hun thuisland, opeens veel dichterbij leek. Ben-Goerion stonden de tranen in de ogen toen hij Arazi in een kantoortje in het kamp ontmoette. Hij had langdurig door het raam naar de bewegende menigte buiten staan kijken, wuivend en lachend. Toen hij zich omdraaide naar Arazi, deed hij geen pogingen meer zijn tranen te verbergen. ‘Goede vriend, ik wil je iets zeggen,’ zei hij. ‘Ik zie de hoop in hun gezichten, hoor ze in hun stemmen. Zij zijn van mij afhankelijk. Zelf ben ik afhankelijk van jou en alle anderen die met je samenwerken. Wij moeten onze mensen hier echter zo snel mogelijk vandaan halen. Dat zijn we hun verschuldigd, en meer. Ik weet dat jij je uiterste best zult doen, net als alle anderen. Snelheid is echter van het grootste belang. Het meest urgent is dat we aan de schepen komen die hen thuis kunnen brengen.’

Nu, bijna een jaar later, was Arazi opnieuw onderweg naar Sète en stonden de woorden van Ben-Goerion hem nog helder voor de geest. Voordat hij echter schepen ging kopen, had hij een haventje nodig waar de immigranten aan boord konden gaan. Anders dan de andere drukke havens die hij had bezocht, lag Sète dichter bij de uitvalsbasis die hij in Marseille had ingericht. Er liepen goede wegen vanuit Noord-Europa heen en hij had contacten gelegd met de autoriteiten van de stad. Zij hadden hem geïntroduceerd bij de plaatselijke agent van de Franse binnenlandse veiligheidsdienst, de Direction de la surveillance du territoire (dst), die onmiddellijk aangeboden had hem te helpen, toen Arazi hem vertelde van het arrestatiebevel dat de Mandaat-regering tegen hem had uitgevaardigd, zogenaamd wegens wapensmokkel. De agent had weinig op met de Engelsen en bood Arazi de bescherming van zijn dienst aan. Hij zei: ‘Al was het alleen om de Engelsen dwars te zitten.’

Zo nu en dan was hij ternauwernood aan arrestatie ontkomen. In Bordeaux was hij, nadat hij had nagegaan of de haven kon worden gebruikt door Joodse immigranten – naar zijn oordeel was deze niet geschikt – naar het plaatselijke dst-bureau gegaan. Daar had hij het hoofd van dat bureau aangetroffen, die op dat moment druk in gesprek was met twee agenten van MI6. Het hoofd had Arazi met een gebaar naar een stoel in de hoek van zijn kantoor verwezen en rustig zijn gesprek met de twee Engelse agenten voortgezet. Met een spijtig glimlachje verzekerde hij hun dat hem niets bekend was van diefstal uit een Brits wapendepot in de stad. Misschien moesten ze hun licht maar eens opsteken bij het bureau van de gendarmerie? Na een korte handdruk werden de MI6-agenten de deur uit gebonjourd. De Fransman had een fles calvados uit zijn bureaula genomen, twee glaasjes ingeschonken en Arazi met een hoofdknik uitgenodigd met hem te toosten.

Yehuda Arazi had – met dezelfde koele behendigheid waarmee hij de Gestapo uit handen was gebleven – steeds arrestatie door de Engelsen weten te voorkomen. In elk land dat hij bezocht was de economie ingestort en was er maar één florerende markt, de zwarte markt. Uit woede over het feit dat hij, nadat hij voor de Engelsen met gevaar voor eigen leven als saboteur bij de soe had gediend en nu het risico liep door hen te worden gearresteerd of zelfs geexecuteerd, had hij besloten de situatie uit te buiten. Iedereen scheen te opereren op de zwarte markt, dus waarom hij niet?

Hij wist dat Britse en Amerikaanse legeronderdelen dikwijls om aanvulling moesten verzoeken voor verdwenen voorraden die nergens te vinden waren. Kleding, trucks en jeeps stonden hoog op de lijst van vaak gestolen goederen. Hij had vervoermiddelen nodig om de Joodse immigranten naar de schepen te brengen. Zou het niet ironisch zijn als dat met Britse trucks werd gedaan? Arazi wist dat de man die zoiets mogelijk kon maken Eliyahu Cohen was, sergeant-majoor van de 432e Compagnie van de Aan- en Afvoertroepen van de Jewish Brigade. De brigade bestond uit Palestijnse Joden – vrijwilligers die dienst hadden genomen bij het Britse leger. Velen onder hen hadden bij de Haganah gediend en Cohen zelf had deel uitgemaakt van de commando’s van Orde Wingate. Arazi stak een bezoek bij hem af, in de kazerne buiten Milaan waar de brigade was gelegerd. Die avond had Cohen hem hun wagenpark laten zien: onder meer ruim honderd legertrucks. Arazi had er vijftig nodig; volgens Cohen geen probleem.

Ze schudden elkaar de hand. Yehuda Arazi opnieuw een probleem opgelost. Hij hoopte dat Sète ook een bijdrage zou leveren.

Op zijn rit langs het Canal Royale in Sète zag hij Ada Sereni, van baret tot schoenen gekleed in het zwart van de weduwe, bij de fontein in het midden van het marktplein staan wachten. Gedurende de zes maanden dat hij Ada kende, had ze hem voor de ene verrassing na de andere gesteld. Hun afspraak bij de fontein was echter niet van romantische aard. Zij droeg zwart omdat ze nog rouwde om haar echtgenoot Enzo, een Italiaanse Jood die een zoon was van de lijfarts van de verdreven Italiaanse koning. Hij was een Haganah-officier geweest die zich per parachute achter de vijandelijke linies had laten droppen in een poging om Joden die door de nazi’s waren gevangengenomen en gemarteld, te redden van executie. Hij zou overal in de diaspora de reputatie van een held verwerven. Ada had zijn plaats ingenomen en inmiddels bewezen voor Arazi van onschatbare waarde te zijn. Toen hij haar zag wuiven en ze naar hem toe liep, het lange, inktzwarte haar dat haar bleke, glimlachende gezicht omkranste wapperend in de wind, kon hij nauwelijks geloven dat ze al veertig was.

Voor zijn vertrek uit Italië had hij Ada verzocht een netwerk op poten te zetten dat hem kon helpen Joden uit de vluchtelingenkampen weg te smokkelen. Ze had er haar familieconnecties voor gebruikt. Een oom van haar, admiraal bij de Italiaanse marine, had zijn eigen carrière in gevaar gebracht door de aankoop van een zender/ontvanger die ze in haar appartement in Rome had geïnstalleerd, dicht bij het Vaticaan. Via dit toestel kon ze contact opnemen met het bureau van de Aliyah Bet in Parijs. Ze wilde echter een tweede, sterkere zender, eentje waarmee ze ook Tel Aviv kon bereiken. Ook nu had oom Mario haar geholpen. De overtuigend sprekende Ada was echter nog steeds niet tevreden: ze had haar oom Roberto gevraagd haar te helpen Joden te vinden die bij de Britse genietroepen dienden.

Binnen een week stonden er drie voor Ada’s deur. Onder het genot van een kop koffie had ze hun uitgelegd dat zij hun hulp nodig had voor het controleren van inhammen en stranden langs de kust tussen Napels en Salerno op mijnen. Iedere inham moest geschikt zijn om een schip dicht bij het strand te brengen. Een week later waren ze teruggekomen met informatie over zes geschikte landingsplaatsen.

Ada had admiraal Mario opnieuw gebeld om hem te vragen of hij een vissersboot voor haar kon vinden die te koop stond. Al twee dagen later had hij haar in haar appartement bezocht, met nieuws over een vissersboot op een scheepswerf in Napels. Die was daar al vanaf het begin van de oorlog opgelegd geweest, maar Ada had evengoed een volle dag nodig gehad voor de onderhandelingen met de eigenaar. In ruil voor het zeewaardig maken van de boot zou zij de prijs voldoen in Amerikaanse dollars, op dat moment de meest gewilde munt in Italië. Het geld zou worden overgemaakt van een bankrekening die Fanny Barnett in New York voor dat doel had geopend.

Nauwelijks een etmaal nadat de boot zeewaardig was verklaard, waren er vijfendertig vluchtelingen aan boord gegaan. Zij hadden ondergedoken gezeten in het gebouw van een rooms-katholieke orde in Napels. De boot werd bemand door vijf leden van de Palyam, de ‘marine’ van de Haganah die nog in de kinderschoenen stond. Ada had voor het eerst haar nieuwe zender/ontvanger gebruikt om Tel Aviv te vragen een bemanning te sturen. Zeven dagen later zette de bemanning de immigranten aan land bij Caesarea in Palestina, op het strand waar bijna tweeduizend jaar eerder Romeinse legioenen voet aan wal hadden gezet.

De afgelopen zes maanden had Ada meer dan zeshonderd Joden met andere boten – ieder herdoopt met een Hebreeuwse naam – op weg geholpen naar Palestina. Yehuda Arazi wist echter dat haar succes een groot gevaar inhield: ‘Wat er gebeurde was niet alleen geweldig, maar vormde ook een enorm risico voor de hele vluchtorganisatie. Dat de Britten oogluikend een paar honderd immigranten door hadden gelaten, was mooi. Als er echter een gestage stroom vluchtelingen ontstond, kon het niet uitblijven dat zij krachtdadig zouden ingrijpen. Zonder voldoende schepen zouden de immigranten terug moeten naar de vluchtelingenkampen. Daar zouden ze aan hun lot overgelaten zijn.’

Daarom had hij Ada voorgesteld hem in Sète te ontmoeten. Tijdens het avondeten bevestigde ze dat zijn bezorgdheid gerechtvaardigd was. Drie weken eerder was het motorschip dat zij had herdoopt tot Arba en op dat moment 997 immigranten aan boord had, door HMS Childers voor de kust van Cyprus onderschept en naar Haifa opgebracht. Arazi zei dat zij haar netwerk voorlopig zou moeten stilleggen en ze werden het erover eens dat Sète een ideale inscheephaven was voor toekomstige vluchtelingen.

In een gebouw in 76th Street in New York installeerde Ralph Goldman zich op zijn nieuwe post als directeur van de Palestine Vocational Service. Die naam was door David Ben-Goerion bedacht voor de mantelorganisatie van de Haganah voor het rekruteren van bemanningen voor de Aliyah Bet. In vele opzichten was Goldman een prima keuze voor die baan: hij had affiniteit met jongeren en was een begaafd leraar Hebreeuws. Bovendien was hij een ervaren verhoorspecialist en goed in het beoordelen van het karakter van mensen. Het voornaamste van alles was echter dat hij precies begreep wat voor vrijwilligers de Aliyah Bet nodig had.

Kapitein Ash en Ze’ev Shind hadden algauw door hoe Goldman erin slaagde om in zionistische jongerenorganisaties geschikte kandidaten te vinden, en ze kregen er bewondering voor. In de weekeinden reisde hij naar de boerderijen die de Haganah in New Jersey had gekocht, waar de kandidaten vertrouwd werden gemaakt met agriculturele vaardigheden en leerden hoe zij straks na hun aankomst in Palestina nederzettingen konden stichten. Degenen die door Goldmans indringende toelatingsgesprekken kwamen, kregen te horen dat aanmonsteren als bemanningslid niet alleen de snelste manier was om in Palestina te komen, maar bovendien een manier om hun nieuwe thuisland te dienen door voor hun overtocht te werken. Goldman vond veiligheid het allerbelangrijkste.

‘Ik ontving nooit een kandidaat in mijn kantoor. Ik gaf de voorkeur aan een koffiehuis waar we elkaar konden ontmoeten, was herkenbaar aan een Joodse krant en koos altijd een tafeltje achteraf, zodat ik een oog kon houden op iedereen die na ons binnenkwam. Intussen vormde ik mij een oordeel over de kandidaat. Ik lette op zijn manier van spreken, de vragen die hij stelde en of hij aarzelde of te veel praatte.’

Toch was deze eerste ontmoeting – als de kandidaat genade kon vinden in de ogen van Goldman – slechts het begin van de procedure. Hij stuurde dan een aanbeveling naar het Haganahhoofdkwartier aan Madison Avenue. Hier ging een heel team – bestaande uit juristen, detectives, artsen, griffiers, gevangenbewaarders en sociaal werkers – aan de slag om de doopceel van de kandidaat te lichten. Zij waren erop getraind om in archieven informatie te vinden die al dan niet bevestigde dat de kandidaat de waarheid had gesproken. Deze controleprocedure voor iedere kandidaat kostte enkele weken. Zelfs daarna moest er nog een horde worden genomen. De vrijwilliger werd dan naar Ze’ev Shind of kapitein Ash gestuurd, die hen nog eens aan de tand voelde. Degenen die door deze zifting heen kwamen, waren de besten die de Aliyah Bet kon krijgen.

Daarmee waren de werkzaamheden van Ralph Goldman echter niet uitgeput. Zijn talenten als teamleider hadden ertoe geleid dat hij nu ook een deel van zijn tijd samenwerkte met een team wapenexperts van de Haganah dat verantwoordelijk was voor de aanschaf van wapens en munitie. Dat spul moest met een van de schepen van de Aliyah Bet naar Palestina worden gesmokkeld. Dit was gevaarlijk werk en het team werd constant nauwlettend in het oog gehouden door de politie en de FBI. Soms deden er zich dan ook hachelijke situaties voor. Zo kreeg Goldman op een zaterdagochtend thuis een telefoontje waarin men hem meldde dat er bij een controle op een autoweg een vat was opengebroken; er was toen ontdekt dat er onderdelen van handvuurwapens inzaten. Het verhaal haalde zelfs de voorpagina van de New York Times. De autoriteiten waren er echter niet in geslaagd te ontdekken welke de bestemming van het vat was. Vanaf dat moment werd het een ijzeren wet dat iedere Haganah-medewerker voortaan alleen een telefooncel of iets dergelijks mocht gebruiken om een vertrouwelijke boodschap door te geven.

Tegen de herfst van 1946 waren de aantallen ontheemden die de kampen verlieten kleiner geworden. Ze hadden ieder een laatste douche in de gemeenschappelijke doucheruimten gehad en waren ontluisd voordat zij per legertruck naar het dichtstbijzijnde spoorwegstation werden gebracht. Stuk voor stuk hadden ze een enkelereiskaartje met het stempel van de unrra in de hand voor hun terugreis naar de woonplaats waaruit ze waren weggesleept om voor het Derde Rijk dwangarbeid te gaan verrichten.

Al aan het begin van de winter van 1946 waren de kampen nagenoeg verlaten, behalve de kampen met Joden. Zij noemden zichzelf de She’erit Hapleitah, Hebreeuws voor ‘de overlevende rest’. Volgens de Joodse hulpverleningsorganisaties waren er in totaal tussen de 50.000 en 70.000 over. Sommigen vertrokken na het ochtendappel op eigen houtje, niet meer in staat verder te leven in een land waarin zovelen van hun volk waren gestorven. Zij trokken in westelijke richting, naar Nederland en Frankrijk.

Op een ochtend wandelde een hulpverleenster het opvangkamp in waar Gertruda en Michael woonden. Michael groeide op tot een gezonde jongen, dankzij het extra eten dat Gertruda voor hem wist te vinden, samen met warme kleren. Zelf droeg ze nog steeds de overjas die ze had gedragen op die paaszondag toen een SS-officier Mickey had gered. De hulpverleenster kwam zoals altijd het aantal ontheemden in het kamp tellen. Michael vertelde later: ‘Eerst stelde zij de gebruikelijke vragen. Waar kwamen we vandaan? Wat hadden we meegemaakt op weg naar dit kamp? Ze nam Gertruda scherp op. Was zij mijn moeder? Of een ander familielid? Gertruda vertelde haar verhaal. De vrouw had het allemaal genoteerd voordat ze Gertruda weer aankeek en vroeg: “U bent rooms-katholiek?” Gertruda knikte en voegde eraan toe dat ze mij ook had laten dopen in het geloof. De vrouw stond versteld. “U bent dus geen Jodin! U hoort eigenlijk in een christelijk opvangkamp. Daar kan ik voor zorgen.” Gertruda schudde het hoofd. Ze vond dat we moesten blijven waar we waren. Ik was een Joodse jongen, en het eerste wat ze zou doen zodra we in Palestina waren, was naar een rabbijn gaan om mij mijn Joodse geloofsbelijdenis af te nemen. Met een glimlach zei de vrouw toen: “Grote God, nu heb ik alles gehoord.”’

Gedurende de hele zachte mediterrane winter waren Yehuda Arazi en Ada Sereni op huizenjacht geweest langs de kust tussen Marseille en de Franse grens met Spanje, en ook in de dorpen die achter Sète wat dieper in het land waren gelegen, waar tal van dichtgetimmerde landhuizen en villa’s stonden die vroeger van de aanhangers van de pro-Duitse Vichy-regering onder maarschalk Henri-Philippe Pétain waren geweest. Arazi’s connecties bij de Franse dst hadden hem attent gemaakt op deze villa’s en landhuizen van voormalige collaborateurs die tegen het eind van de oorlog de wijk hadden genomen naar Franco’s Spanje. Binnen enkele maanden hadden Yehuda en Ada ruim dertig geschikte huizen gekocht, vaak op een ruim terrein met een onderkomen voor bedienden, stallen, schuren en voorraadmagazijnen: ideale onderduikadressen totdat de schepen er waren die de Joodse vluchtelingen naar Palestina konden brengen.

Als gevolg van een onverwachte toestroom van Joden uit Polen was het opsporen van geschikte boten nog urgenter geworden. Zij waren na de oorlog teruggekeerd naar huis en hadden ontdekt dat hun buren nog even antisemitisch waren als altijd. Daarom waren ze naar het westen uitgeweken, terug naar de kampen in de Amerikaanse zone. Hun aankomst had een nieuwe uitbarsting veroorzaakt op Ernest Bevins kantoor in het ministerie van Buitenlandse Zaken: ‘Wij zijn fel gekant tegen de door veel Joodse organisaties gekoesterde gedachte dat Joden een soort bovennatuurlijke status toekomt, maar het zou werkelijk voor alle Joden rampzalig zijn als zij op een bijzondere manier werden behandeld.’

Denis Healey, die nauw samenwerkte met Bevin en op dat moment de internationaal secretaris van de Labour Party was, geloofde dat de Labour-regering zich grote zorgen maakte over de mogelijkheid dat de illegale immigranten de invloed van Groot-Brittannië en de rest van het Westen in de Arabische wereld zouden tenietdoen. ‘Het was de vraag of wij voor de Joden plaatsen konden vinden terwijl ze daar niet welkom waren. Het tragische was dat zij naar hun spirituele bakermat wilden. Ernest had eens gezegd dat de reden van de Amerikaanse steun aan de staat Israël was dat de Amerikanen niet nog meer Joden in New York wilden, en daar zat een element van waarheid in.’

Die geesteshouding bevestigde de groeiende overtuiging van de Britse minister van Buitenlandse Zaken dat Groot-Brittannië zich moest verzetten tegen een Joods thuisland. Er waren momenten dat het maar gevaarlijk weinig scheelde of hij had geëist dat de Joden maar in de kampen moesten blijven in een land waarin zij al zo zwaar hadden geleden. De Joden waren in een benarde positie, tussen hun recente slavernij en een verblekende hoop voor de toekomst in beland.

Niemand kon Arazi zeggen wanneer de boten beschikbaar zouden zijn. David Shaltiel en Eliyahu Golomb hadden havens bezocht die zo ver uiteen lagen als de Balearen en Turkije, maar ze hadden ze nergens kunnen vinden. De situatie was er niet beter op geworden doordat veel ontheemde Joden uit wanhoop het besluit namen om weg te trekken uit de vluchtelingenkampen, waar ze tenminste nog te eten hadden en warm konden blijven, en op eigen houtje naar de Middellandse Zeekust te trekken. Daar hadden zij hun laatste kostbaarheden – een sieraad, een paar gram goud, wat zeldzame munten of een trouwring die ze hadden weten te beschermen tegen de dieven in de kampen – bij elkaar gelegd in een poging om met Grieken, Turken of Roemenen te onderhandelen over boten die te koop waren. Hoe gammel ze ook waren, de Joden betaalden de vraagprijs. Dan staken ze onder dekking van de duisternis die vaak alle gebreken verhulde – smerige accommodatie, beschimmeld voedsel en veel te zwakke motoren – in zee. In de meeste gevallen werden ze dan tegen de ochtendschemering aangehouden door de waakzame schepen van de Palestine Patrol.

De eerste boot die werd ingerekend was La Negev, een zeventig jaar oude schuit. De torpedobootjager HMS Chieftain stuurde een groep militairen aan boord, met voedsel en een arts, voordat de boot werd opgebracht naar Haifa. Een voor een werden de gammele boten – door Chaim Weizmann ‘drijvende doodkisten’ genoemd – door de patrouille ingerekend. Een opvarende van HMS Ajax zei dat het vergelijkbaar was met ‘vis vangen in een ton’.

Meer dan duizend ontheemden, voornamelijk vrouwen, kinderen en oude mannen, werden vanuit de haven van Haifa overgebracht naar detentiekampen.

In 1947 was luitenant-ter-zee 2e klasse Roger Pearce dekofficier op HMS Charity, een in Haifa gestationeerde torpedobootjager van de Palestine Patrol. De geschiedenis van deze haven gaat terug tot de dagen van koning Herodes en de stad ligt aan de voet van de berg Carmel. Al twee keer eerder had de populaire Pearce een groep enteraars gecommandeerd die aan boord ging van blokkadebrekers. Al bij de eerste achtervolging had HMS Charity 586 immigranten opgepakt, onder wie 49 zwangere vrouwen, 18 kinderen, een arts en twee verpleegkundigen. Bij de tweede aanhouding van een blokkadebreker, voor het strand van Tel Aviv, had HMS Charity 265 immigranten aan boord genomen, onder wie 65 zwangere vrouwen en vier kinderen. In Haifa waren zij medisch verzorgd en hadden ze te eten gekregen. Beide onderscheppingen waren vrijwel zonder geweld tussen de immigranten en de bemanning van de torpedobootjager verlopen, maar daar zou verandering in komen. Zo vertelde Pearce later: ‘Al spoedig werd het onze opdracht het beleid van Buitenlandse Zaken uit te voeren: we moesten voorkomen dat er illegale immigranten in Palestina arriveerden. Wij moesten dan langszij het illegale schip gaan liggen en proberen te ontdekken wie er de leiding had; dan gingen we aan boord en sloegen hem in de boeien. Dat was tamelijk gemakkelijk te doen. Om het effectief te doen, hadden we een speciale training van de Royal Marines ondergaan. Zeelui zijn er meestal niet zo goed in dat soort dingen te doen, zodat het best interessant was.’

Inmiddels had Moshe Bar-Gilad, die vloeiend Farsi sprak, zijn zoektocht uitgebreid naar Perzië (het huidige Iran). Hij had de heilige stad Mashad tot uitvalsbasis gekozen, in de hoop een deel van de Poolse Joden die hun land waren ontvlucht toen de nazi’s Polen binnenvielen over land naar Palestina te kunnen brengen. Velen van hen waren door de Russen bij het Rode Leger ingelijfd of tewerkgesteld in fabrieken en kolchozen in de Sovjetrepublieken Turkestan en Oezbekistan. Bar-Gilad had gehoord dat er maar liefst 40.000 Polen waren die pogingen deden naar huis te komen. Hij had een ontsnappingsroute voor hen weten te creëren en de eerste groep Joden persoonlijk naar de grensstad Merv in Turkmenistan gebracht. Toen hij echter vooruit was gereisd om de volgende etappe van de route te verkennen, waren de vluchtelingen gepakt en in de gevangenis gegooid. Omdat hij niet wilde dat andere Joden hetzelfde lot ondergingen, had hij zijn pogingen om hen te redden opgegeven.

Eliyahu Golomb en David Shaltiel waren naar Caïro gegaan, om de daar al heel lang gevestigde Joodse gemeenschap langs de Nijl om hulp te vragen. De Egyptische Joden observeerden de zionistische aspiraties in Palestina, zo dicht bij hun grens, echter met toenemende vrees. Voor hen kwam loyaliteit aan de heerschappij van koning Faroek op de eerste plaats. Pas toen Ruth Klieger, een Duitse Jodin die vele talen machtig was, in Caïro was gearriveerd om te helpen, veranderde de houding van de Joodse gemeenschap daar. Binnen enkele weken werd haar een cheque voor 80.000 pond sterling overhandigd voor de aankoop van boten.

Hoewel dat geld dankbaar werd aangenomen, waren er nog altijd te weinig boten ter vervanging van de schepen die de Palestine Patrol aan de lopende band onderschepte.

Op een vrijdagavond in januari 1947 annuleerde Stewart Menzies zijn plan om een jagersbal bij te wonen en besloot hij in plaats daarvan een gast te ontvangen in de Travellers Club aan Pall Mall, al heel lang druk gefrequenteerd door hoge politici en de elite van de geheime diensten. De spionnenbaas van MI6 had zijn favoriete tafel achter in de clubfoyer gereserveerd. Vanaf die plek kon hij iedereen die de club binnenkwam observeren, maar het ging hem er vooral om te voorkomen dat anderen de bulderstem van Reginald Manningham-Buller konden volgen. Deze jurist was als King’s Council verbonden aan de Inner Temple en zijn intimiderende stem had al menig getuige tot een bekentenis gedwongen. In Churchills oorlogskabinet was hij zowel minister van Financiën als advocaatgeneraal geweest. Als parlementslid was hij lid geweest van een aantal parlementaire onderzoekscommissies. De laatste keer had hij dat gedaan in de hoedanigheid van juridisch adviseur voor de parlementaire onderzoekscommissie voor Palestina.

Deze commissie was in het leven geroepen nadat president Truman eerste minister Attlee had voorgesteld 100.000 overlevenden van de Holocaust zo spoedig mogelijk toe te laten tot Palestina. Bevin had dit voorstel verworpen en er voor Menzies geen onduidelijkheid over laten bestaan: ‘Wij mogen niet toestaan dat historische of juridische argumenten Groot-Brittanniës verzet aan het wankelen brengen. Dat zou uitermate ernstige consequenties hebben.’

Het was voor het eerst geweest dat Menzies de minister iets over de juridische kant van het vraagstuk had horen zeggen. Om die reden had hij Manningham-Buller, een expert inzake het internationale zeerecht, verzocht hem uiteen te zetten in hoeverre de Royal Navy legaal blokkadebrekers kon onderscheppen en aanhouden.

Manningham-Buller bracht het vraagstuk terug tot drie elementen: a. het onderscheppen van een schip op volle zee dat geen erkende vlag voerde; b. het onderscheppen van een schip met een niet-geregistreerde bemanning; en c. een schip dat de vlag voerde van een voormalige vijand, zoals Italië, Roemenië of Bulgarije. Iedere overtreding van die zeewetten maakte het legaal om zo’n schip met ‘redelijk geweld’ over te nemen en op te brengen naar de dichtstbijzijnde Britse haven.

Menzies liet Manningham-Buller een brief lezen, door admiraal sir Algernon Usborne Willis, opperbevelhebber van de Middellandse Zeevloot, geschreven op papier met het briefhoofd van de Admiraliteit.

Bevelvoerende officieren met ervaring in enteroperaties dienen ervan uit te gaan dat een afstand van één zeemijl per knoop noodzakelijk is om een enterploeg een redelijke kans op het overnemen van een schip te geven. Hierbij inbegrepen is de afstand die de ‘prooi’ aflegt gedurende de operatie, bestaande uit het opstomen en langszij een zigzaggend schip komen teneinde de enterploeg aan boord te brengen, met inbegrip van een paar schijnmanoeuvres om de voorraad lege flessen en andere projectielen uit te putten.

Manningham-Buller gaf hem het document terug met de woorden: ‘In gewonemensentaal: onze schepen kunnen een illegaal schip al te pakken nemen voordat het binnen de territoriale wateren van Palestina is.’

Die avond ging Menzies terug naar zijn kantoor en schreef – in de groene inkt die hij reserveerde voor alle belangrijke brieven – admiraal Willis: ‘De exacte juridische definitie van de driemijlszone die mij werd gegeven door mr. Manningham-Buller kan, voor het opbrengen van een schip dat illegale immigranten vervoert, worden opgerekt tot een afstand tot ver buiten de Palestijnse kust, zodat de achtervolging van een illegaal schip volgens alle regelen der zeemanskunst kan worden uitgevoerd. Als de entering plaatsvindt buiten de driemijlszone, dient de exacte positie niet te worden vermeld in radioboodschappen of voortgangsrapporten van schepen die deelnemen aan onderscheppingsacties.’

Hiermee had Menzies de zwaarbewapende oorlogsbodems van de Palestine Patrol een vrijbrief gegeven om naar believen op te treden tegen schepen die, zoals admiraal Willis zelf had erkend, zich slechts met ‘lege flessen en andere projectielen’ tegen een aanval konden verzetten.

In de overtuiging dat er uiteindelijk boten zouden worden gevonden, waren Arazi en Ada naar Milaan gereisd voor een gesprek met Eliyahu Cohen. Hij vertelde hun dat hij niet alleen in staat was voor legertrucks te zorgen, maar hen ook zou kunnen helpen de beste route naar de Middellandse Zeekust uit te stippelen: voor de vluchtelingen zou het een lange en vaak ongemakkelijke reis door Oostenrijk worden, en vandaar over de noordelijke bergen van Italië en dan door Frankrijk naar het zuidelijk gelegen Sète. Cohen maakte gebruik van stafkaarten, waarop hij plaatsen langs de route omcirkelde en markeerde met de letter ‘R’, met de toelichting dat dit landhuizen en boerderijen waren die door de oprukkende geallieerden waren geconfisqueerd, maar nu leeg stonden.

Verheugd zei Arazi dat dit ideale halteplaatsen zouden zijn op de weg naar het zuiden. Het was Ada die hen eraan herinnerde dat er onder de reizigers uit de kampen een aantal oudere mannen zouden zijn, naast vrouwen en kinderen. Cohen zei dat de legertrucks dekens zouden meekrijgen en dat ze op iedere rustplaats onderweg matrassen zouden aantreffen, naast voedsel en warme dranken.

Op iedere gestelde vraag had Cohen een antwoord paraat. Wat zou er worden gedaan als dieven probeerden de vluchtelingen te beroven? Iedere truck zou een gewapende soldaat aan boord hebben die bevel had zo nodig belagers te doden. Stel dat een truck panne krijgt? Of zonder brandstof komt te staan? Langs de route zouden voorraden worden geplaatst. Iedere truck kreeg ook een zender/ontvanger mee om in geval van nood hulp te vragen, en er zouden op geregelde afstanden jeeps met automonteurs klaarstaan. Ada zei dat ze op iedere halteplaats een aantal verplegers beschikbaar had, die ze al in haar eigen netwerk paraat had gehad voordat ze haar activiteiten had gestaakt. Cohen besloot met de mededeling dat de truckchauffeurs militaire documenten bij zich zouden hebben waarin te lezen stond dat zij opdracht hadden ontheemden uit de kampen naar andere repatriëringscentra over te brengen.

Yehuda Arazi, die zelf vermaard was om zijn misleidingskunst, stond versteld van Cohens gedetailleerde planning. Die avond zaten hij en Ada tot diep in de nacht in de compagniesmess om op zijn gezondheid te drinken.

Het was weer eens een lange dag geweest voor Leo Bernstein in zijn kantoor in Washington, D.C. Nu de oorlog voorbij was, was de markt voor huizen aangetrokken en stond de telefoon niet stil. Hij stond op het punt zijn werkdag af te sluiten toen het toestel opnieuw rinkelde. Deze keer was het niet iemand die om informatie over een huis belde. Het was Abe Kay, de grootste aannemer van de stad.

Kay was een vooraanstaande figuur in het United Jewish Appeal. Hij zei Leo dat de Aliyah Bet voorbereidingen trof om een volgend schip klaar te maken voor het overbrengen van Joden uit Europa naar Palestina. Leo verzocht hem alle sponsors van het United Jewish Appeal op zijn lijst te bellen om hun te vragen de volgende avond naar zijn kantoor te komen. Hij besloot: ‘Als je erover beschikt, neem dan goud mee. En ik elk geval zoveel dollars als waarop je maar de hand kunt leggen. Je hoort meer als je komt, maar zorg dat je er bent.’

Aan het begin van de volgende avond stonden er meer dan driehonderd mannen in Leo’s kantoor, als sardientjes in blik. Kort daarna arriveerde er een auto vol jonge kerels met baarden, die naar een hoek van het kantoor werden verwezen. Een van hen droeg een grote leren koffer. Leo zette deze geopend op een van de bureaus waarachter zijn makelaars werkten, en legde uit waar de koffer voor bedoeld was. Daarna sprak hij de hoop uit dat de koffer aan het eind van de bijeenkomst gevuld zou zijn met ten minste een half miljoen dollars in contanten. ‘Meer is welkom. Goud is prima. Geen cheques. Die zijn te traceren, en dan lopen jullie het risico te worden gearresteerd.’

Leo keek langs de gezichten tegenover hem. Toen hij opnieuw het woord nam, klonk zijn stem harder. ‘Ik heb gehoord dat de Britten pogingen doen ons ministerie van Financiën over te halen om een eind te maken aan de toestroom van geld ter ondersteuning van wat zij “illegale immigratie” noemen. Wat zou er illegaal kunnen zijn aan de wens te wonen in het thuisland dat God ons heeft gegeven? We weten allemaal waarom Joden in Europa erheen willen. Om te kunnen leven zoals wij hier mogen leven, met de vrijheden van alle Amerikanen. Daarom hebben wij bricha – de vrijheid om overzee naar Palestina te gaan. Tot nu toe hebben we alleen kleine schepen kunnen vinden, boten die niet meer dan een paar honderd mensen konden vervoeren. Nu hebben we echter grotere schepen nodig om hen thuis te brengen. Daarom willen de Britten deze ontheemden tegenhouden. Zij willen Palestina laten blijven zoals het is. Daarom zijn jullie vanavond hier. Om de Britten duidelijk te maken dat wij ons niet klein laten krijgen.’

Leo laste opnieuw een pauze in en wees toen naar de groep jongere mannen. ‘Jullie kennen hier niemand van. Niemand zal jullie zeggen hoe ze heten, maar het zijn zeelieden. Leden van de Aliyah Bet. Als zij hier vanavond vertrekken, zal jullie geld ervoor zorgen dat er een ander schip wordt aangekocht om naar Europa te varen en daar achthonderd Joden aan boord te nemen, of misschien meer, en hen naar Israël te brengen. Is dat niet de allerbeste manier om je geld te besteden?’

De zeelieden posteerden zich aan weerszijden van de koffer. Iedere sponsor deponeerde zijn bijdrage in de koffer. Er waren biljetten van honderd dollar bij, en hele pakken bankbiljetten, naast goudstaven, gouden ringen en medaillons. Tot slot werd de laatste bijdrage in de koffer gedaan en het deksel gesloten, zodat de riemen konden worden vastgegespt. De zeelieden droegen de koffer naar hun auto en reden weg.

Leo heeft nooit geweten hoeveel er precies bijeen was gebracht, maar later hoorde hij dat het geld was gebruikt om een deel van het heruitrusten van de President Warfield te bekostigen.

In 2009, hij was toen drieënnegentig, deed Leo Bernstein een intrigerende uitspraak over die dramatische fondsenwervingsavond. Hij zei dat er zich onder de zeelieden die de koffer hadden meegenomen een geheimzinnige figuur had bevonden: ‘Hij was de kapitein van dat schip waarvoor het geld nodig was. Ik ken zijn naam niet, en geloof niet dat we aan elkaar zijn voorgesteld. Wij hadden geen namen gekregen en niemand zei ons hoe hij heette. Ze telden het geld niet en hebben ons nooit verteld hoeveel er bijeen was gebracht.’

Leo was ervan overtuigd dat het geld nodig was voor de President Warfield. Wie was dan die raadselachtige onbekende? Was het Ike Ahronowitz, de slanke, temperamentvolle Pool die de kapitein van het schip zou zijn? Of was het Yossi Harel? In Washington, D.C. zijn er op dat moment geen aanwijzingen voor. Kan Bernsteins geheugen hem in de steek hebben gelaten?

Leo’s beschrijving van zijn eigen rol klinkt echter even duister als de rapporten over andere acties voor fondsenwerving. Was het mogelijk dat Ike en Yossi naar de Verenigde Staten waren gesmokkeld om eventuele ondervraging door de FBI over hun werk voor de Haganah te vermijden? Had misschien Teddy Kollek, een energieke Palestijnse Jood die in 1947 een belangrijk aandeel heeft gehad in het doorbreken van de Britse blokkade, dit voor hen geregeld? Kollek was Ben-Goerions uitvoerend secretaris en later burgemeester van Jeruzalem in de nieuwe staat Israël – aan de totstandkoming waarvan Leo Bernstein zoveel heeft bijgedragen.

In 1947 haalde MI6 de FBI over Kolleks activiteiten na te gaan, met name het smokkelen van belangrijke leden van de Haganah naar de Verenigde Staten, die vaak op een Brits of Canadees paspoort via Montreal het land binnenkwamen.

In februari 1947 had sir William Stephenson, hoofd van het MI6-bureau in de Verenigde Staten, het volgende memorandum aan Stewart Menzies gestuurd.

Sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog blijft de activiteit van de Haganah vanuit Canada naar New York en Washington, D.C. maar toenemen. Bekend is dat een aantal hooggeplaatste leden van het Joods Agentschap in beide steden actief is met de intentie het beleid van onze regering tegen illegale immigratie [in Palestina] aan te vallen. Het lijdt geen twijfel dat de Amerikaanse steun voor de Aliyah Bet in het Congres niet alleen tot uiting komt in de politieke houding, maar ook in steun voor fondsenwerving voor de aankoop van steeds grotere schepen en het waarschuwen van die organisatie voor naderend gevaar.

Wie deze hooggeplaatste figuren waren is nog altijd een raadsel – en dat is nauwelijks verrassend, gezien de clandestiene aard van de operaties en de geheime aard van Leo Bernsteins cruciale fondsenwervingsacties.