12

De vogel is gevlogen

Tegen het eind van het voorjaar van 1947 wist Zvi Tiroche in Sète dat de eerste zomerse warmte spoedig terug zou zijn aan de mediterrane kust. Deze slanke, gebruinde jongeman had de kijk van een ervaren boer op het weer en hij kon de veranderingen in de bewolking even bekwaam interpreteren als iedere meteoroloog. Zvi was geboren en getogen in de schoot van een Frans zionistengezin en hij had geweten dat zijn ouders de hoop koesterden dat hij arts zou worden, een gerespecteerde figuur onder de wijnboeren. Zvi wist echter ook dat ze hem nooit onder druk zouden zetten waar het zijn beroepskeuze betrof; zij hadden hem altijd opgevoed in het geloof dat hij zijn eigen keuzes zou mogen maken.

Nu was de oorlog al twee jaar geleden beëindigd en keerde in dat deel van Frankrijk geleidelijk de normale orde terug. Zvi had diverse mogelijkheden overwogen voordat hij besloot medicijnen te gaan studeren. Na een jaar had hij echter een andere roeping bespeurd.

Hoewel hij nog een late tiener was, had hij zich – net als veel van zijn Joodse vrienden – vast voorgenomen een aandeel te nemen in het treffen van voorbereidingen voor een toekomstige Joodse staat. Hij had dit thema onder het avondeten thuis ter tafel gebracht en erbij gezegd dat hij als vrijwilliger wilde gaan werken op een van de boerderijen die de Haganah had opgezet om Franse Joden op te leiden voor de nieuwe collectieve nederzettingen in Palestina.

Met instemming van zijn ouders en voldoende zakgeld had hij die winter doorgebracht met het ploegen van akkers en het inzaaien van graan. Op een dag had de leider van dat boerenbedrijf – een Haganah-kolonist uit Galilea – hem apart genomen om hem te zeggen dat hij binnenkort alles wat hij had geleerd zelf in praktijk kon gaan brengen: hij stond op het punt te vertrekken naar Palestina.

De volgende dag had Zvi, zijn kleding in een oude reistas en foto’s van zijn naaste familie in zijn portefeuille, een enkele reis voor de trein naar Marseille van de leider van de boerderij in ontvangst genomen. Hij zou in Marseille aan boord van een schip naar Palestina stappen.

Bij zijn vertrek had de leider hem verzekerd dat alles was geregeld door de Aliyah Bet, een organisatie waarover Zvi weleens iets in de plaatselijke krant had gelezen. In de synagoge was voor het werk van die organisatie geregeld gecollecteerd. Met een laatste handdruk had Zvi de bus naar Parijs genomen om daar op de trein naar het zuiden te stappen.

Er waren nog circa vijftig andere jonge zionisten in dezelfde trein. Ze waren afkomstig uit opvangkampen in Duitsland en spraken geen Frans of Engels – alleen Jiddisch of Hebreeuws. Tegen hun aankomst in Marseille was Zvi hun tolk geworden. Op het perron werden ze door een soldaat in een Brits legeruniform opgewacht. Hij vertelde hun in het Hebreeuws dat hij was gekomen om hen naar hun kamp te brengen. De anderen staarden Zvi ongerust aan. Hadden ze dat hele eind gereisd, alleen om in het zoveelste opvangkamp te belanden?

Zvi stelde hen gerust. Het uniform van de soldaat was Brits, maar zijn schouderpatje maakte duidelijk dat hij lid was van de Jewish Brigade. Ze ontspanden zich en begonnen zelfs te zingen toen ze in hun trucks klommen.

Twee uur later reden ze de open poort van het opvangkamp in. Daar wachtten nog meer Britse soldaten met hetzelfde embleem op hun kaki uniform. Een van hen, een man die met afgemeten Britse stem bevelen gaf, knikte hen lachend toe. Eliyahu Cohen vroeg of iemand in de groep Frans sprak. Zvi stapte naar voren. Cohen zei dat de groep na een warm maal zijn soldaten zou mogen helpen bij het voorbereiden van het kamp op de komst van vijftienhonderd andere ontheemden, die in de loop van de volgende paar dagen zouden aankomen. Cohen gebaarde naar een paar van de barakken en onthulde, terwijl Zvi voor hem vertaalde, dat daar opvouwbare veldbedden, dekens, voedsel en drinkwater opgeslagen waren – alles door het Amerikaanse leger geschonken aan de Aliyah Bet. Een lid van de verbaasde groep vroeg naar het waarom. Grijnzend zei Cohen: ‘Dat is wat vrienden voor elkaar doen.’

Cohen kondigde aan dat Zvi van nu af aan zijn liaisonofficier zou zijn. Voor eventuele vragen konden ze bij hem terecht. De tiener die tot dan toe alleen een stel ossen op de Haganah-boerderij onder zijn bevel had gehad, werd tot plaatsvervangend kampcommandant benoemd. Zijn ouders en de leider van de boerderij zouden trots op hem zijn geweest. Zelf begon hij zich echter af te vragen of zijn hoop op meevaren naar Palestina niet door de verwachte komst van deze andere immigranten zou vervluchtigen, omdat ze hem misschien hier zouden willen houden om dienst te doen in het kamp…

De zon kwam op boven de vulkaan Pico, met zijn ruim 2000 meter de hoogste op de Azoren, toen Nat Nadler met wat andere leden van de bemanning op de verschansing leunde om de nadering van het eiland Faial mee te maken, het dichtstbijzijnde in de Atlantische archipel, dat uit de ochtendmist opdoemde. Over enkele uren zou de President Warfield afmeren in de haven van Horta. Kapitein Ash had deze haven gekozen voor het bijtanken op de reis vanuit de Verenigde Staten omdat het eiland ruim binnen de actieradius van het schip was gelegen. Kapitein Thompson had het schip echter een iets zuidelijker koers laten varen, waardoor de brandstoftanks bijna leeg waren.

Voor veel bemanningsleden was een tussenstop in Horta een welkom vooruitzicht. De beide bordelen daar hadden de reputatie de aantrekkelijkste prostituees te hebben. Terwijl ze zich al verheugden op de geneugten die hen wachtten, luisterden ze beleefd naar dominee Grauel, die een beschrijving gaf van een heel andere attractie van het leven op de Azoren: de vele religieuze festivals met langdurige processies door met bloemen geflankeerde en bestrooide straten, met kruisbeelden van Japans cederhout dat al eeuwen eerder was geïmporteerd.

Nat had gedurende de reis van 2400 zeemijl dienstgedaan als ketelman. Zijn taken bestonden uit het ontsteken van de vuren in de ketels en het in het oog houden van de druk en temperatuur van de stoom. De passaatwinden waren een of twee keer aangewakkerd – de reden dat kapitein Thompson de koers had verlegd, omdat de zee zo sterk deinde dat de bovenbouw van het schip ervan kraakte. Verscheidene bemanningsleden hadden elkaar ongerust aangekeken toen ze zich afvroegen of Schlegel misschien toch gelijk had gehad toen hij na die orkaan op de Atlantische Oceaan had gezegd dat de oude steunbalken moesten worden gestut.

Toen de President Warfield afmeerde aan de lange kade die als de havendam van Horta fungeerde, zagen kapitein Thompson en Ike de potige gestalte van Ben Saude over de kade aan komen benen. Binnen enkele minuten wisten ze waarom. Saude was Ash’ connectie op de Azoren die voor het bijtanken moest zorgen, maar hij had vanuit het hoofdkwartier van zijn maatschappij in Londen het consigne gekregen dat het schip niet mocht worden bijgetankt. Dat bevel was door het eilandbestuur bevestigd. Het ‘verzoek’ daartoe was afkomstig van het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken.

Saude stelde voor dat de President Warfield door zou varen naar Ponta Delgada, om daar te wachten terwijl hij probeerde een oplossing te vinden. Toen hij van boord ging, riep Saude de bemanningsleden aan de verschansing toe dat de vrouwen in die stad daar even aantrekkelijk waren als in Horta en dat er nog meer keus was.

Op 5 april 1947 in de middag liep de President Warfield Ponta Delgada binnen, de grootste haven van de Azoren. Ike en kapitein Thompson hadden het grootste deel van de korte reis vanuit Horta doorgebracht in de radiohut, wachtend op nieuws van Ben Saude. Tegen de tijd dat het schip werd afgemeerd was er nog geen nieuws, zodat Ike toestemming gaf voor een kort verblijf van de bemanning aan de wal: iedere zeeman kreeg een handvol dollars mee. Nat Nadler vertelde: ‘De enige plek waar ik aan een biertje kon komen, was een bordeel; zelf hadden we geen drank aan boord. De meisjes in dat bordeel waren werkelijk prachtig – een mengeling van Spaans en Caribisch, echt heel mooi. De jongens van de Palyam hadden zulke vrouwen nog nooit gezien.’

Eindelijk was er bericht van Saude. Er was geen kans op opheffing van het verbod op bijtanken, maar hij gaf hun het telefoonnummer van een connectie in Ponta Delgada. Het bleek dat ze die persoon, een Noorse kapitein, in een van de bordelen van de haven moesten zoeken. Later vertelde Vigo Thompson: ‘Toen hij eenmaal had gehoord dat wij Joden waren, had hij niet hulpvaardiger kunnen zijn. Hij liet ons zien hoe je stookolie kon aftappen van de pijpleiding van de betonnen tanks, om die via een slang aan te sluiten op onze eigen pijpleiding. Hij wilde geen geld, maar zei dat we Amerikaanse dollars nodig zouden hebben om de bewakers bij de tanks om te kopen – en dan konden we zoveel nemen als we maar wilden.’

Die avond gingen Ike en Thompson de rest van de bordelen af om de bemanning bijeen te trommelen. In de vroege ochtend bracht Ike hen naar de olietanks en kocht de bewakers om. De pijpleiding van de President Warfield werd via de pompslang aangesloten op een van de tanks. Twee uur later waren de tanks van het schip vol. Nat Nadler kreeg toestemming de ketels op te stoken, en toen de zon weer opkwam boven de vulkaan de Pico stoomde de President Warfield langzaam de haven uit en zette koers naar het noorden.

Een mijnenveger van de Algerian-klasse van de Britse Middellandse Zeevloot lag een kilometer buiten de Straat van Gibraltar op de loer. Aan stuurboord waren de lichten van La Linea de La Concepción te zien, aan bakboord de Punta de Europa. Hoog daarbovenuit torenend verhief zich de Rots van Gibraltar, bezaaid met zendmasten. Via een van die masten stond de mijnenveger om de zes uur in verbinding met het hoofdkwartier van de vloot in Haifa. Telkens had het schip laten weten dat er nog niets te bekennen was van de President Warfield. Op de elfde dag keerde de mijnenveger terug naar Gibraltar om te ravitailleren.

Inmiddels lag de President Warfield tien mijl uit de Afrikaanse kust roerloos in het water. Er brandde geen enkel navigatielicht: elk glimpje licht dat de aanwezigheid van het schip kon verraden was uitgedaan; er mocht zelfs niet aan dek worden gerookt. Op 23 april, ’s nachts om twee uur, beval Ike kapitein Thompson de machine in gang te zetten en het schip langzaam langs Gibraltar te varen. Met geen ander licht dan de verlichting van de Rots en de lichtjes van de vissersschepen voor de Spaanse kust voer de President Warfield de Middellandse Zee in.

Op 3 mei 1947 stak HMS Childers traag de Famagustabaai van Cyprus over en begon terug te varen naar Haifa. Behalve de vissersboten langs de kust was er geen ander schip te bekennen, en in geen geval een blokkadebreker, afkomstig van Griekenland of Turkije. Onder het dichte wolkendek was de zee kalm. Op de brug had gezagvoerder Bailey de tweemotorige Warwick van de raf horen overkomen; hij had zo’n idee dat de bemanning van het toestel zich nauwelijks druk hoefde maken op hun verkenningsvlucht naar Malta in het westen.

De hele morgen, toen HMS Childers terugkeerde naar Haifa, was het radarscherm zwart gebleven. De afgelopen weken was dat vaak het geval geweest als ze de wateren tussen Haifa en Cyprus aftastten, en daarna streek de radarbundel met een brede zwaai over de territoriale wateren van Griekenland en Turkije, op zoek naar een verdachte groene bliep. Er was echter niets ontdekt, laat staan dat ene schip dat Bailey moest opsporen: de President Warfield.

De President Warfield was omgeven door mist toen het schip de Golfe du Lion binnenvoer, de baai van zijn bestemming Marseille. De mist was dik genoeg om Vigo Thompson het dekseltje van de spreekbuis op de brug af te laten nemen om hoofdmachinist Frank Stanczak opdracht te geven met spoed vaart te minderen. Nat Nadler stelde de machine op minimaal toerental en Ike stuurde extra uitkijken aan dek. De scheepshoorn kondigde om de halve minuut de nadering van het schip aan terwijl het langzaam dieper de baai in voer. Op andere plaatsen in de mist dreunden andere misthoorns bij wijze van antwoord.

Opeens schreeuwde een uitkijk op de boeg dat hij een drijvend ding zag naderen dat eruitzag als een zeemijn. Thompson brulde instructies naar roerganger Bill Millman, die verwoed het stuurwiel liet rondtollen. Tegelijkertijd wipte Ike het deksel van de spreekbuis om Stanczak toe te roepen ‘Volle kracht achteruit!’, terwijl dominee Grauel naar de andere kant van de brug holde om omlaag te kijken naar het water. Even later schreeuwde hij dat iedereen er gerust op kon zijn; het was geen mijn, maar een op het water drijvende doos.

Uren later trok de mist op en had de President Warfield zijn weg gevonden langs de scheepswrakken uit de Tweede Wereldoorlog die de toegang tot de haven van Marseille bemoeilijkten. Het schip naderde de afmeerplaats aan de nog onvoltooide Quai Grulet, naast de kolenelevators. In de radiokamer van het havenkantoor noteerde de administrateur de aankomsttijd van de President Warfield en belde hij naar de scheepsagent die voor het bijvullen van de tanks van het schip moest zorgen.

Kort nadat de President Warfield was afgemeerd, vroeg dominee Grauel Ike of hij naar Parijs kon om de Notre Dame en het Louvre te bezoeken. Ike aarzelde niet: de dominee was een gerespecteerd bemanningslid en de ideale persoon om aan David Shaltiel, die nu de leiding had van de Haganah-operaties in de Franse hoofdstad, volledig en accuraat verslag uit te brengen van alles wat er sinds hun vertrek uit de Verenigde Staten was gebeurd. Op zijn beurt zou Shaltiel hem inlichten over de jongste zetten die de Britse regering had gedaan. Dominee Grauel accepteerde die opdracht goedgeluimd en zei dat hij altijd al ‘Gods boodschapper aan een halsband’ had willen zijn.

Aan het hoge uiteinde van de loopplank zag Ike Yehuda Arazi en Ada Sereni aan boord komen, samen met Joe Baharlia, de scheepsagent van de Haganah in de stad. Yehuda Arazi had deze leverancier van scheepsbehoeften al bij zijn eerste bezoek aan Marseille tegen het eind van de oorlog gerekruteerd. Baharlia had inmiddels bewezen een slimme keuze te zijn. In een havenstad waar de misdaad al sinds jaar en dag een manier van leven was, zou de Aliyah Bet zonder hem allang zijn mislukt. Achter Baharlia’s glimlach, die nooit zijn ogen bereikte, ging de ijskoude vastbeslotenheid schuil om de moord op zijn hele familie in Auschwitz te wreken; en dit besluit was alleen maar versterkt toen hij zag hoe de Britten met de immigranten omsprongen. Arazi had van de Hongaar een cruciale schakel gemaakt in de keten vanaf de fondsenwerving in de Verenigde Staten tot aan de hulp aan Saul Avigur bij diens speurtocht naar schepen. Toen Britse aardoliemaatschappijen weigerden de blokkadebrekers brandstof te leveren, had Joe Baharlia stookolie op de zwarte markt gevonden. Hij wist precies wie hij moest omkopen om aan certificaten van zeewaardigheid en valse ladingsbrieven te komen. Ook wist hij welke firma’s bereid waren zonder lastige vragen te stellen voedsel en reddingsvesten te leveren. Er was niets waarvoor Joe geen oplossing kon vinden. Volgens Arazi was ‘Joe de slimste gladde jongen van het hele Middellandse Zeegebied. Hoe diep de Haganah bij hem in het krijt stond, was niet te berekenen.’

Ike ging het drietal voor naar de brug, waar Thompson wachtte; Arazi bedankte de kapitein en zei dat er voor hem een treinkaartje naar Parijs klaarlag en dat er in Le Havre een hut voor hem was gereserveerd, zodat hij de volgende dag terug kon varen naar New York. Vervolgens praatte Arazi Ike bij. De Franse regering verzette zich nog steeds tegen de door Bevin uitgeoefende druk. De Britse minister van Buitenlandse Zaken was daarom gaan lobbyen bij vijftien andere Europese ministers van Buitenlandse Zaken die deel zouden nemen aan in Parijs te houden besprekingen over het Marshallplan. Dit grootschalige herstelplan voor Europa was een uitvloeisel van president Harry Trumans na de oorlog gegroeide vaste besluit dat de Verenigde Staten een sleutelrol dienden te vervullen in de wederopbouw van het zwaar geteisterde Europa. Het Congres had om te beginnen al 597 miljoen dollar gevoteerd om dit ambitieuze programma voor economische hulp op poten te zetten.

Bevin had zijn collega-ministers beloofd dat zij op de steun van Groot-Brittannië voor hun eigen behoeften konden rekenen als zij zich schaarden achter het standpunt van het Verenigd Koninkrijk dat alle immigranten die in Frankrijk ‘wachten op illegaal transport naar Palestina terug moeten worden gebracht naar hun land van herkomst. Daar kunnen zij dan een aanvraag indienen voor een legaal inreisvisum. De agenten van de Haganah en de Aliyah Bet moeten door Frankrijk worden uitgezet, wegens illegale activiteiten.’ Bij zijn laatste bezoek aan Parijs was Bevin over het hoofd van Bidault heen rechtstreeks naar de Franse premier gestapt, Paul Ramadier, om zijn eis tot uitzetting kracht bij te zetten.

Arazi zei dat het nu belangrijker was dan ooit dat de President Warfield iedere ontheemde die in Sète op de overtocht naar Palestina wachtte mee zou nemen. Ike had hem uitgelegd dat het noodzakelijk was het schip eerst te voorzien van voldoende slaapgelegenheid voor het vervoer van al die immigranten. Het hout voor de bouw ervan was in Amerika geschonken, maar het was veel te riskant geweest de kooien te timmeren in Philadelphia, omdat het schip niet als passagiersschip geregistreerd was. Bovendien was het zijn Hondurese registratie – die de oorzaak was geweest van het verbod op bijtanken op de Azoren – kwijt. Wat zij nu nodig hadden, was een veilige plek waar de President Warfield kon worden afgemeerd voor het timmeren van alle kooien. Daarna kon het schip naar het westelijker gelegen Sète, om daar de immigranten aan boord te nemen en door te varen naar Palestina.

Ada Sereni was het met hem eens dat Marseille onhoudbaar zou zijn. Ze kende echter een veilige haven: Portovenere in Italië. Van daaruit had ze steeds met succes kunnen opereren totdat ze haar netwerk had gesloten en naar Sète was verhuisd. In Portovenere waren er ook timmerlui die de bemanning konden helpen bij het installeren van kooien. Aangestoken door haar enthousiasme werden Ike en Baharlia het erover eens dat dit – zover dat mogelijk was – de ideale oplossing kon zijn. Eenmaal weg uit de Franse wateren zou de President Warfield de Franse regering niet meer in de verleiding brengen te zwichten voor de Britse druk. Ze hadden er echter geen van allen een flauw vermoeden van dat graaf Frederick Vanden Heuvel een villa in Portovenere bewoonde.

In een kroeg in een achterafstraatje van Sète was er die zomermiddag weinig te doen, zodat de uitbater in de deuropening stond, uitkijkend naar iedere verdachte beweging. Hij was een plaatselijke agent van de Haganah die in de oorlog met het Franse verzet tegen de regering-Vichy had gestreden. In 1945 was hij gerekruteerd door Shmarya Zamaret, een van de twee mannen aan een tafeltje achter in de kroeg, die daar koffie zaten te drinken. Zamaret was de plaatselijke commandant van de Aliyah Bet. Tegenover hem zat Yossi Harel, die lid was geworden van de Rekash, de Hebreeuwse naam voor de sectie Aanschaf Wapenen van de Haganah, die – via diefstal of met behulp van steekpenningen – de hand had weten te leggen op aanzienlijke hoeveelheden wapens en munitie voor verscheping naar Palestina, met boten waarvoor Zamaret moest zorgen.

Avigur had besloten dat Yossi van het smokkelen van wapens maar moest overschakelen op het smokkelen van mensen. De bespreking in de kroeg ging over zijn rol in de grootste operatie die de Aliyah Bet ooit op poten had gezet. Harel zei erover: ‘Ik wist hoe gevaarlijk het was. Daar was ik echter aan gewend. Ik voorvoelde bovendien dat wij, als we de operatie tot een goed eind konden brengen, het Britse verzet tegen de “illegale” immigratie konden breken. Zeker, de Britten beschikten over de grootste marine, de sterkste luchtmacht en de beste inlichtingendienst. Dit zou geen normale overtocht naar Palestina worden. Mij was verteld dat onze mensen in New York hadden besloten dat wij dienden te demonstreren dat de staat Israël niet alleen maar een door de Verenigde Naties gecreëerde naam zou zijn. Wij zouden spoedig een land zijn dat klaarstond om het tegen iedereen op te nemen die een poging wilde doen om te verhinderen dat ons volk naar huis kwam. Dat de Britten ons zouden bestrijden, wist ik. Ik zou echter zelf al het mogelijke doen om hen te glad af te zijn.’

Die middag in de kroeg namen de twee mannen hun plannen door. Ze wisselden de nieuwste informatie uit die ze hadden verkregen. In New York en Washington hadden mensen van het Sonneborn Institute, genoemd naar zijn stichter Rudolf Sonneborn, weten te bereiken dat het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken er bij de Britten op aandrong het maandelijkse immigratiequotum te verhogen van 1500 naar 4000 personen.

Later vertelde Zamaret: ‘Yossi drong er sterk op aan dat dit het minimale aantal passagiers diende te zijn dat wij zouden meenemen. Het zou het immigratievraagstuk wereldwijd in de schijnwerpers zetten, zodat Bevin in de daardoor verwerkte storm van publiciteit opzij zou worden gezet.’

Die dag zei hij tegen Harel: ‘New York wil dat jij het commando over het schip op je neemt; dat wil zeggen dat jij voor alle passagiers zorgt.’ Voor zover hij zich het kon herinneren, had Harel maar één vraag gesteld: ‘Wie wordt de gezagvoerder op dat schip?’ Zamaret had zonder aarzelen gezegd: ‘Yitzhak Ahronowitz. Ike is er de man voor. Saul Avigur steunt hem.’

Yossi Harel had er niet op gereageerd. Zijn zwijgen was de eerste indicatie voor de spanning die er later tussen hem en Ahronowitz zou ontstaan. De laatste had het ‘neerbuigend over “de Hamburger” (zijn diasporanaam) als hij het over Yossi had’, schreef Linda Grant, die nog aan zijn biografie werkte toen Ike in december 2009 overleed.

De volgende twee dagen bezocht Yossi Harel de ontheemden die gestaag arriveerden in de landhuizen en villa’s rondom Sète, en in het opvangkamp waar Zvi Tiroche als liaison werkzaam was. Hij had dr. Yossi Cohen bij zich, om hem te helpen bij het kiezen van de vrouwen die de arts tijdens de reis aan boord van de President Warfield konden assisteren.

Deze vrouwen kregen te horen dat zij in staat moesten zijn om in de intense, vaak windstille hitte van de zomer lange werkdagen te maken. Zeeziekte zou slechts een van de kwalen zijn waarmee zij te maken zouden krijgen. Veel passagiers leden nog zwaar onder de gevolgen van ernstige ondervoeding na de jaren in een concentratiekamp en zouden niet alleen met fysieke, maar ook met psychische aandoeningen kampen. Yossi wist dat de vrouwen die dr. Cohen uitkoos zelf ook een gruwelijk leven in de kampen achter de rug hadden, maar die ervaringen zouden zij moeten verdringen als zij anderen moesten verplegen. Een van deze vrouwen was Helena Levi. Haar vader was zelf arts geweest en had haar de elementaire beginselen van de verpleegkunde bijgebracht. Miriam Bergman was ook gekozen. Net als Helena Levi beschikte zij over de onmisbare eigenschappen geduld en vriendelijkheid.

Dr. Cohen had Yossi gewaarschuwd dat er onvermijdelijk dysenterie aan boord zou uitbreken, omdat de beschikbare ruimte veel te krap was, en de sanitaire voorzieningen zeer beperkt waren. Yossi betwijfelde of er aan bedpannen te komen zou zijn. Andere ontheemden konden tuberculose hebben en zouden misschien zelfs overlijden voordat het schip Palestina had bereikt.

Op de ochtend van de vierde mei was een verkenningstoestel van de RAF over de haven van Marseille gevlogen om met zijn camera’s met hoge resolutie een aantal opnamen te maken, alvorens daarmee terug te vliegen naar zijn basis bij Nicosia op Cyprus. De foto-experts hadden de President Warfield weten te identificeren aan de hand van een vergelijking van de luchtfoto’s met close-ups van het schip die een MI6-agent had gemaakt in Baltimore. Aan boord van het schip was geen teken van activiteit te ontdekken. De analytici bevestigden dat de President Warfield veel groter was dan alle andere schepen die eerder als blokkadebreker waren gebruikt. Een inlichtingenspecialist van de Royal Navy, werkend met gegevens over de staat van dienst van het schip in de oorlogsjaren waarover de Britse Admiraliteit beschikte, kwam tot de conclusie dat de President Warfield onder volle stoom de meeste achtervolgers zou kunnen afschudden.

Tegen het eind van de middag ontving het gchq in Londen al deze bijzonderheden vanuit Cyprus. Ze werden onmiddellijk doorgestuurd naar het hoofdkwartier van MI6. Stewart Menzies beval David Smiley en Derek Vershoyle, die in Parijs waren om Haganah-activiteiten in het oog te houden, naar Marseille te gaan. Ze kwamen daar aan in de vroege ochtend van de vijfde mei. Kort daarna ontving de dienstdoende officier in het communicatiecentrum van MI6 het bericht: ‘De vogel is gevlogen’.

De President Warfield had onder dekking van de duisternis de haven verlaten. Het havenkantoor had het vertrektijdstip genoteerd: 22:30 u plaatselijke tijd. In de kolom ‘Bestemming’ stond maar één woord: ‘Onbekend.’

Toen dominee Grauel het Louvre in Parijs verliet, stond er een kille wind, afkomstig van de Seine. Hij was blij met de overjas die Ike hem had geleend. De vrouw met wie hij arm in arm liep was Shulamit Arlosoroff, de levendige dochter van wijlen Chaim Arlosoroff, die een goede vriend van David Ben-Goerion was geweest en aan het hoofd had gestaan van de politieke sectie van het Joods Agentschap totdat hij op het strand bij Tel Aviv was vermoord door een Arabische terrorist. Destijds was Shulamit achttien jaar geweest. Zij had bij de begrafenis van haar vader David Ben-Goerion gevraagd haar een plaatsje bij de Haganah te bezorgen. Enkele dagen later was ze naar een nederzetting gestuurd om daar les te krijgen van een radioman die bij de Britse Jewish Brigade had gediend. Ze had op school vloeiend Frans leren spreken en was naar Parijs gestuurd voor een functie in het communicatienetwerk van de Aliyah Bet, dat zich vertakte naar alle delen van Europa. Het gearmde stel leek een vader met zijn dochter die samen langs de oever van de Seine wandelden.

Toen Shulamit Grauel afhaalde van het spoorwegstation, had ze hem verteld dat ze zijn lijfwacht zou zijn, omdat er in de straten van de stad vrees heerste: dit keer niet voor Arabische, maar voor Joodse terroristen: er waren extremisten van de Irgun naar Parijs gekomen. Het eerste teken van hun aanwezigheid waren posters met de afbeelding van een opgestoken geweer boven de woorden: ‘Alleen Dit.’ Deze posters waren op de muren rond de Britse ambassade aangeplakt, en op de gevels van Britse ondernemingen. Nog geen jaar geleden had deze bende een vleugel van het King David Hotel in Jeruzalem verwoest en de wereld geschokt en hun mede-Joden tot woede gedreven door twee sergeants van het Britse leger op te hangen, met springstoffen aan hun lichaam. Dit was een represaille voor het ophangen van twee Irgun-leden door de Britten.

Deze schanddaad had niet alleen de Britse openbare mening tégen immigratie verhard, maar zou, zo hield Shulamit dominee Grauel voor, ook afbreuk kunnen doen aan de Franse steun. De Franse geheime dienst had David Shaltiel gewaarschuwd dat de eerste de beste aanval door Irgun-terroristen in Parijs weleens tot represailles tegen de Joodse gemeenschap in de stad zou kunnen leiden. Het was voor de Haganah een even grote prioriteit om jacht te maken op de Irgun-extremisten als voor MI6.

Om de ernst van de situatie te onderstrepen, maakte Shulamit als terloops haar handtas open. Dominee Grauel zag een pistool. Ze sloot haar tas weer en ze liepen de Notre Dame in. In een van de zijkapellen wachtte Shaltiel, achterin op een bank. Shulamit ging in het voorste deel van de kapel zitten, vanwaar ze uitzicht had het grootste deel van de kathedraal.

Shaltiel luisterde naar Grauels weergave van Ikes verslag. Toen de dominee was uitgesproken, zei de Haganah-strijder zacht maar intens: ‘Hoe eerder onze Joden weg zijn uit Sète, hoe beter. Vanochtend is er een bombrief bezorgd bij de Britse ambassade, vrijwel zeker afkomstig van de Irgun. Bevin wordt hier elk moment verwacht. Een rechtstreekse aanslag op hem zou genoeg zijn om een eind te maken aan de steun van de Fransen. Daarom, werkelijk, hoe eerder jullie schip naar Palestina vertrekt, hoe beter. Hoeveel mensen kunnen er mee?’

Ike had dominee Grauel het aantal niet genoemd. Hij wist alleen dat de President Warfield was gebouwd voor vierhonderd passagiers. Shaltiels reactie was gedecideerd: ‘Wij hebben grotere aantallen vervoerd met vissersschepen. Zeg tegen Ike dat hij er op zijn minst drieduizend moet meenemen, maar als het even kan nog duizend meer. Ik heb in de kampen nog veel meer wachtenden.’

Ze schudden elkaar de hand en Shaltiel verdween.

De MI6-agenten David Smiley en Derek Vershoyle hadden het druk gehad in Marseille. Ze hadden de havenmeester overgehaald om de eigenaren van de President Warfield, de Weston Trading Company, een boete van twintig miljoen Franse frank op te leggen wegens overtreding van de havenvoorschriften en sanitaire regels. Ze waren zo hulpvaardig geweest de havenmeester ook het adres van de rederij te geven, 24 Stone Street, New York, plus dat van de advocaat van die rederij, Herman Goldman. Kort daarna waren de agenten terug in het kantoor van de havenmeester om nog meer informatie te verstrekken. Een dag na het vertrek van de President Warfield was een ander schip, de Northland, in Marseille aangekomen, onder het gezag van een vertegenwoordiger van Weston. Vershoyle overhandigde de Fransman een kopie van een cheque, opgenomen van een rekening bij een bank in Lissabon, die dat geld had ontvangen van de Chemical Bank in New York. Op zijn beurt had de havenmeester ook een nieuwtje. Hij had van zijn Portugese collega in Ponta Delgada gehoord dat de eerste stuurman van de President Warfield, Ike Ahronowitz, werd verdacht van het stelen van een aanzienlijke hoeveelheid stookolie en dat er een onderzoek liep tegen een plaatselijke scheepsagent, Ben Saude.

Deze documenten werden, samen met een onder ede afgelegd getuigenis van de havenmeester, doorgegeven aan MI6 in Londen en doorgezonden naar William Stephenson in Washington. Voor het eerst was MI6 in zijn strijd tegen de blokkaderunners in het voordeel.

Ada Sereni stond op de brug van de President Warfield terwijl Ike toezicht hield op roerganger Bill Millman, die het schip in zuidoostelijke richting de Franse territoriale wateren uit stuurde, naar de Italiaanse Golf van Genua. Tijdens de reis had Ike een radioboodschap ontvangen van David Shaltiel in Parijs waarin deze vroeg of Genua wellicht een goede haven kon zijn voor het inschepen van de ontheemden in Sète. Ada had hem laten weten dat de haven nog niet volledig vrij van mijnen was en dat er ook geen plaatselijke afdeling van de Aliyah Bet meer voorhanden was sinds zij haar netwerk had ontmanteld. Shaltiel had geantwoord dat de President Warfield door moest varen naar Portovenere.

Halverwege de middag ging het schip daar voor anker. Doordat de achtersteven naar het pittoreske havenstadje en de steile rotswand erachter was gericht, was de naam van het schip duidelijk leesbaar. Op de top van die rotsformatie stond de villa van waaruit Gordon Lett op de loer had gelegen voor blokkadebrekers. Graaf Vanden Heuvel had de villa als zomerhuis gekocht waar hij vrienden van het Vaticaan gastvrij kon ontvangen als zij de augustushitte van Rome wilden ontvluchten. Nu, op die dag in mei, was hij de eerste MI6-officier die de President Warfield onder ogen kreeg, sinds dat schip Marseille had verlaten.

Hij begon een telegram voor Londen te schrijven.

Ada was naar Rome vertrokken voor een bezoek aan haar ooms, admiraal Mario Sereni en Roberto Sereni, directeur Secretariaat van het ministerie van Maritieme Zaken. Tijdens de lunch in Roberto’s privé-eetkamer kreeg Ada te horen dat het Britse ministerie van Buitenlandse Zaken druk op de Italiaanse regering uitoefende om de President Warfield weg te sturen uit de Italiaanse territoriale wateren. Als dat niet gebeurde, zou Groot-Brittannië de Italiaanse kandidatuur voor het lidmaatschap van de Verenigde Naties niet meer steunen. Oom Roberto voegde eraan toe dat er genoeg redenen waren om de President Warfield uit te wijzen: ‘Dubieuze scheepspapieren, een niet naar behoren geregistreerde bemanning, beperkte verplaatsingsvrijheid volgens de scheepslicentie en een geannuleerde registratie in Honduras.’

Tot Ada’s opluchting verzekerde oom Mario haar dat de Italiaanse regering niet zou zwichten voor druk die niet wettelijk was onderbouwd. Toen ze door de duisternis terug was gereden naar Portovenere, wachtte daar nog meer goeds nieuws op haar. Het aan plaatselijke timmerlui gegunde werk was begonnen: zij zouden de houten kooien bouwen voor de immigranten uit Sète. Haar optimisme kreeg echter een domper toen David Shaltiel haar twee dagen later via de zender/ontvanger vanuit Parijs bereikte: zowel Frankrijk als Italië dreigde ‘te zwichten voor de opgevoerde druk van Londen. In Rome was de regering met tegenzin akkoord gegaan met patrouilles langs de noordelijke grens om toekomstige immigranten die naar de mediterrane kust wilden te beletten verder te reizen’.

Ada begon zich nog meer zorgen over de situatie te maken toen de Italiaanse marine op 1 juni 1947, ondanks protesten van Roberto en Mario Sereni, een kanonneerboot stuurde die vlak voor de boeg van de President Warfield voor anker ging om dat schip tot nader order vast te houden.

Terwijl het timmerwerk aan de kooien voortging, gebruikten Ike en Ada hun tijd voor radiocommunicatie met Parijs en Tel Aviv om een andere mogelijke oplossing te verkennen. Besloten werd dat de President Warfield vanuit Italië naar Bremen zou varen, een Amerikaanse enclave in de Britse sector in West-Duitsland en de enige toegang vanuit zee tot de Amerikaanse zone. Dat zou echter betekenen dat de ontheemden door de Britse sector moesten om Bremen te bereiken. Toen Ben-Goerion dit voorstel voorlegde aan het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken, werd het meteen verworpen. Washington was niet bereid om de betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk te verstoren.

In de eerste week van juni 1947 had sir John Cunningham ingestemd met plannen voor het waarschijnlijke geval dat de Britse detentiekampen op Cyprus spoedig vol zouden zijn. Hij was zojuist teruggekeerd van een vergadering van het Joint Intelligence Committee in Londen, waar Stewart Menzies had gezegd dat er volgens zijn schattingen meer dan 35.000 Joden wachtten op een kans om naar Palestina te gaan. Sir William Stephenson meldde dat er inmiddels achttien schepen, grotendeels in de Verenigde Staten, in diverse stadia van voorbereiding waren, met een totale capaciteit voor circa 20.000 illegale immigranten.

Daartoe behoorden zelfs twee opgelegde schepen van de Royal Marine zelf, HMS Shoreham en HMS Lowestoft, die via de Palestine Maritime League van kolonel Bustard door de Haganah waren gekocht. Agenten van MI6 hadden ontdekt dat deze schepen zeewaardig werden gemaakt om als blokkadebrekers te dienen.

Sir John had de ministerraad verzocht zijn goedkeuring te hechten aan herinvoering van een methode die na de Eerste Wereldoorlog door de Volkenbond was omschreven als refoulement (lett. ‘verdrijving’): het terugbrengen van immigranten naar het land van waaruit zij aan hun reis begonnen waren. De advocaatgeneraal zei dat dit mogelijk was. Sir John had gezegd dat hij drie transportschepen beschikbaar had: de Runnymede Park, de Empire Rival en de Ocean Vigour. Ze konden elk 1500 gedetineerde toekomstige immigranten vervoeren. In een brief aan Buitenlandse Zaken had admiraal sir John Cunningham geschreven: ‘Hoewel de omstandigheden aan boord basaal zullen zijn, heeft de ervaring geleerd dat “immigranten” zelf vaak onhygiënische gewoonten hebben. Wij zullen ook fysieke maatregelen moeten treffen tegen iedere poging een van onze schepen te overmeesteren.’

De drie transportschepen kregen bevel naar Haifa te varen.

Gedurende de hele junimaand werd het bouwen van de kooien aan boord van de President Warfield voortgezet. Inmiddels had Ada van een van haar vrienden in Portovenere een Packard-limousine geleend en deze gebruikt om bezoekers naar het schip te brengen. De eerste die zo aan boord kwam was Paul Schulman, de jongeman die aan de Amerikaanse marineacademie was afgestudeerd en van David Ben-Goerion het verzoek had gekregen als adviseur de Palyam te gaan helpen om voor de President Warfield een zeewaardigheidscertificaat van Lloyd’s te krijgen. Hij zou voor de reis naar Palestina aan boord blijven. Ook Yossi Harel was gekomen, samen met David Shaltiel. Hij was overgekomen uit Parijs, kwam ’s avonds aan en was al voor het aanbreken van de dag weer vertrokken, na in Ikes hut te hebben overlegd met Ada en Yossi. Dominee Grauel was naar het schip teruggekomen en had zijn domineeskleren vervangen door een gevechtspak dat hij op de Parijse vlooienmarkt had gekocht.

Uit Milaan had Ada verscheidene Palestijnse Joden opgehaald die na hun ontslag uit het Britse leger in Italië waren gebleven. Een van hen was Enava Barak. Als ervaren marconist was hij door David Shaltiel uitverkoren om de eigen Hebreeuwse code van de Haganah te leren; hiermee zou het schip tijdens de reis met Tel Aviv communiceren. Harold Leidner zou de rest van de communicatie verzorgen.

Een van de nieuwkomers was een andere Amerikaan, Arthur Ritzer. Deze voormalige marinier had meegevochten in de Grote Oceaan; hij was na de oorlog door Ze’ev Shind grondig ondervraagd, waarna hem een baan was aangeboden. Net als de meeste Amerikaanse leden van de bemanning sprak Ritzer geen Hebreeuws. Hij behoorde bovendien tot de eersten van de Amerikanen die vonden dat zij recht hadden op vrije tijd aan de wal, en op koffiepauzes in de ochtenduren. Binnen enkele dagen eisten ook de Italiaanse timmerlieden diezelfde rechten. Ike riep Ritzer op het matje en zei dat hij hem naar huis zou sturen. Yossi wist nog dat de agressieve marinier tegen Ike in opstand was gekomen: ‘Als je mij de zak geeft, vertrekken de anderen ook. Wij zijn vrijwilligers, allemaal, dus je doet maar!’

Nadat Ike het probleem met Yossi en Ada had besproken, wilde hij Ritzer nog steeds naar huis sturen. Ada had hem erop gewezen dat het onmogelijk zou zijn plaatsvervangers te vinden, vooral vanwege de druk om het schip zo snel mogelijk gereed te maken voor de reis. Uiteindelijk gunde Ike de Italiaanse timmerlieden dezelfde vrije uren en stond hij de Amerikanen toe aan wal te passagieren. De crisis was even snel voorbij als ze was opgekomen.

Om het te vieren namen Ike, Yossi en Ada de bemanning mee voor een rondwandeling door Portovenere en liet Ada hen versteld staan van haar kennis van de historie van de stad. Portovenere was een Romeinse marinebasis geweest en er had ook een Jupitertempel gestaan. In een recenter verleden hadden de Engelse dichters Byron en Shelley in de stad gewoond. Na haar uiteenzetting kreeg ze applaus en die avond ging ze voor in het zingen rond het kampvuur op het strand, waar voor de bemanning werd gekookt. De volgende ochtend was de bemanning al voor zonsopgang aan het werk, zonder te weten dat iedere hamerslag door graaf Vanden Heuvel werd gehoord en gerapporteerd. Iedere dag zond hij ’s avonds een verslag van hun vorderingen naar Londen.

Aan het eind van de middag van 22 juni deden Ike, Yossi en Ada hun dagelijkse inspectieronde door de President Warfield. De laatste kooien waren geïnstalleerd in het ruim, in de voormalige rookruimte van het schip, op het tussendek en de vroegere gemeenschapsfoyer. Heel de elegantie van vroeger tijden had plaatsgemaakt voor een functionele atmosfeer: de kooien waren van ongeverfd hout en aan de wanden waren alleen kleerhaken te zien. Iedere kooi was twee vloerdelen breed en de ruimte boven de matras was 46 centimeter, dezelfde hoogte als in de Duitse concentratiekampen. De stutten waren 1.83 meter hoog en met elkaar verbonden door dwarsbalken.

Terug op de brug waren Ike, Yossi en Ada het erover eens dat de President Warfield klaar was voor vertrek. Het enige obstakel was nog de Italiaanse kanonneerboot die voor de boeg voor anker lag.

De volgende ochtend in alle vroegte reed Ada door de donkere straten van Portovenere, op weg naar haar oom Mario in Rome. Wat er precies tijdens hun ontmoeting is gebeurd is onzeker, maar toen zij de volgende ochtend terug was in Portovenere zei ze tegen Ike en Yossi dat de timmerlieden uit het stadje betaald konden worden – ze stond erop dat ze bovendien een bonus kregen –en dat het schip onder stoom moest worden gebracht om discreet uit te varen, nadat zij kort de claxon van de Packard op de kade hadden gehoord.

Op 25 juni stond Ada in het kantoor van de havenmeester, een luisterrijke figuur in zijn uniform met gouden tressen, toen daar een envelop werd bezorgd. Ze zag het kroontje van de Admiraliteit op de brief die de kapitein van de kanonneerboot beval direct de blokkade tegen de President Warfield te beëindigen. Onder de handtekening stond de titel van de opdrachtgever vermeld: ‘Admiraal’. De kapitein kende de handtekening niet, maar hij wist dat er in Rome heel wat admiraals waren en het briefpapier was echt. Toch besloot hij de juistheid van het bevel na te trekken. Hij verzocht de telefooncentrale om een interlokale verbinding met Rome en kreeg te horen dat het vele uren kon duren. Anders dan de besteldienst van de Italiaanse posterijen, was het telefoonnet nog steeds de oorlogsschade niet te boven gekomen. Het bevel was echter duidelijk: Onmiddellijk de blokkade opheffen. Hij kon niet wachten op het telefoontje, bedoeld om het bevel na te trekken. Hij vulde een document in waarin hij de kanonneerboot verlof gaf zich terug te trekken en gaf zijn assistent opdracht het document naar de kapitein van de Italiaanse kanonneerboot te brengen. Binnen dertig minuten lag dat schip aan de andere kant van de haven. Een uur later reed de eigenaar van de Packard naar de kade om te claxonneren.

Op de brug van de President Warfield draaiden Ike en Yossi zich met een grijns om naar Ada, terwijl roerganger Bill Millman het schip de haven uit stuurde.

Op het balkon van zijn villa staarde graaf Vanden Heuvel verbaasd naar de President Warfield, die gestaag aan snelheid won. Het volgende maakt deel uit van het verslag van de graaf in diens persoonsdossier in de archieven van MI6:

In het kantoor van de havenmeester kwam eindelijk de verbinding met Rome tot stand. Hij kreeg te horen dat niemand toestemming had gegeven het schip te laten vertrekken. Ongetwijfeld besefte hij dat het met zijn loopbaan was gedaan, want hij gaf de kapitein van de kanonneerboot bevel de achtervolging in te zetten. Maar het schip was al half achter de horizon verdwenen. Naar ik hoorde ontstond er een daverende ruzie tussen de havenmeester en de gezagvoerder van de kanonneerboot, die weigerde de achtervolging in te zetten omdat hij daartoe geen schriftelijk bevel had ontvangen. Uiteindelijk dreigde de havenmeester hem met arrestatie, waarna de kanonneerboot onder een dikke zwarte rookpluim uitvoer. De dag was echter al bijna om en het schip, dat geen navigatielichten voerde, was in de nachtelijke duisternis verdwenen.

image

Vol littekens van de zeeslag meerde de Exodus af in Haifa. Op de kade wachtten Britse soldaten om de passagiers aan wal te brengen. Verreweg de meesten werden meteen naar drijvende gevangenissen overgebracht. Op de achtergrond een van de persfotografen die zorgden dat het lot van de Exodus grote internationale verontwaardiging wekte.

image

Na de strijd leiden de Britse soldaten hier de gewonde, ontgoochelde en bange passagiers naar een controlepost op de kade waar zij worden gefouilleerd voordat er naar hun verwondingen wordt gekeken. Een enkele ernstig gewonde wordt behandeld; de overigen worden naar de gevangenisschepen geleid, waar ze een minimum aan medische aandacht krijgen.

image

Op de kade klonken de stemmen van duizenden passagiers die het Hatikvah zongen, het Hebreeuwse lied van de hoop, toen de eerste gewonde van het schip werd gedragen. Meer dan een passagier dankt zijn/haar leven aan de scheepsarts, dr. Yossi Cohen. Tijdens de urenlange strijd had hij veel gapende wonden gehecht en verbonden en ook nog tijd gevonden om doodsbange moeders en kinderen te troosten.

image

Scheepsarts Yossi Cohen, wiens medische bezorgdheid Ike Ahronowitz ertoe bracht het gehavende schip over te geven aan de Britse marine. Ike voelde zelf niets voor capitulatie en hield tijdens een ruzie aan dek met Cohen vol dat hij het schip toch naar de landingsplaats nabij Tel Aviv kon brengen.

image

Dr. Cohen wierp tegen dat er meer mensenlevens verloren zouden gaan, tenzij de Britse marine meteen om medische hulp werd gevraagd. De Britse marineartsen werkten zij aan zij met Cohen terwijl de Exodus langzaam naar Haifa werd geëscorteerd.

image

Soldaat Harold Gardner maakte deze foto van soldaten van het Britse leger in Palestina, kijkend naar de zwaar gehavende romp van de Exodus in Haifa.

image

Methodistendominee John Stanley Grauel gaf zijn kerkelijk ambt op om voor de Christian Committee for Palestine te werken. Hij werd kok op de Exodus en getuigde voor de VN-Assemblee. Zijn indringende relaas, op basis van zijn dagboek, betekende een keerpunt in de houding van de VN over de oprichting van een Joodse staat.

image

Moeders met hun kinderen op de kade gaven aan de odyssee van de Exodus nog meer emotionele lading. Terwijl hun papieren werden onderzocht, werd hun botweg gezegd dat ze terug werden gestuurd naar Duitsland. Het enige wat zij van het land van hun dromen zagen, was de korte, gedwongen wandeling naar de gevangenisschepen.

image

De Ocean Vigour in de haven van Haifa. De woordvoerder van het Britse leger maakte de verslaggevers uit alle werelddelen wijs dat dit schip was uitgerust ‘met alle passagierscomfort’. Aan boord heersten echter de slechtste omstandigheden van alle drie de gevangenisschepen. De vluchtelingen kregen alleen zilte thee en scheepsbeschuit vol maden als ontbijt. Het middagmaal bestond uit aardappelsoep vol maden. Zij kregen te horen dat ze de maden moesten eten als ‘bron van eiwitten’.

image

De Britse minister van Buitenlandse Zaken, Ernest Bevin, had ingestemd met het gebruik van drie – met grote kooien uitgeruste – troepentransportschepen, die de Exodus-passagiers moesten terugbrengen naar Duitsland. Bevin had hen in Port-de-Bouc, waar hun reis was begonnen, willen afzetten. De Franse regering wilde niet instemmen met gedwongen ontscheping. Bevin wist dat de openbare mening overal ter wereld steeds vijandiger stond tegenover de manier waarop de Britten met de passagiers omsprongen.

image

Exodus-passagiers in het ruim van het troepentransportschip Runnymade Park als het schip bij Port-de-Bouc voor anker ligt. De legerwoordvoerder in Haifa had het een ‘hospitaalschip’ genoemd, maar in werkelijkheid was het een drijvende gevangenis met een ijzeren kooi boven het ruim. De latrine naast de kooi had zes gaten, voor de 1500 mensen aan boord. Het ruim fungeerde als ‘salon’ en slaapruimte. De mensen moesten op de stalen vloer eten en slapen.

image

Mordechai Rosemont was altijd een leider geweest, al vanaf de opstand in het Warschau-getto, waar hij zijn mede-Joden inspireerde zich tegen de nazi’s te verzetten. Aan boord van de Exodus vormde hij gevechtsgroepen om tegen de enterteams van de Britse marine te strijden. Later, op de Runnymade Park, werd hij de spreekbuis van de vluchtelingen. Dit gevangenisschip was genoemd naar de plaats waar ooit het Magna Charta was ondertekend.

image

Het leven aan boord van een van de drie gevangenisschepen die de passagiers terugbrachten naar Duitsland.

image

Leden van de Haganah brachten dagelijks voedsel naar de gevangenisschepen voor Port de Bouc. De actie was georganiseerd door Saul Avigur, leider van de Aliyah Bet in Europa.

image

De in Frankrijk geboren Noah Klieger was een veerkrachtige kampoverlever die zich aan boord van de Exodus nuttig maakte als tolk en organisator, maar met zijn epische zwemtocht – na een duik vanaf een van de drie gevangenisschepen – uitgroeide tot een held van de passagiers. Links zien we hem zoals hij er in 1947 uitzag. Onder: deze foto is van recente datum.

image

image

De Britse parachutisten die de passagiers bewaakten, hadden bevel hard op te treden tegen de mannen. Hun handen omklemden de stalen ploertendoders die zij van hun commandant moesten gebruiken. Ze aarzelden niet dat bevel op te volgen.

image

Een demonstratie in Italië, gericht tegen de gedwongen terugkeer van de illegale immigranten. Op het spandoek is Ernest Bevin afgebeeld als een nazi. Overal in Europese steden vonden soortgelijke protesten plaats.

image

Hoewel de vertegenwoordigers van de media consequent met prikkeldraad op afstand werden gehouden, wisten ze niettemin aan de nodige informatie voor hun verhaal te komen. Dit leidde overal ter wereld tot vette krantenkoppen.

image

Op de Hamburgse kaden stonden Britse soldaten van het Sherwood Foresters Battalion opgesteld. Ze werden aan boord gestuurd om de vluchtelingen uit de ruimen van de gevangenisschepen over het dek naar de kade te sleuren. Er werd daarbij geschopt en met wapenstokken geslagen.

image

Passagiers die vanuit hun gevangenisschip op weg zijn naar een van de in de haven van Hamburg gereedstaande treinen die hen naar een detentiekamp zullen brengen. Ze schreeuwen de soldaten toe dat zij naar Auschwitz worden teruggebracht, maar de soldaten staren onbewogen voor zich uit. De Joden werden in oude houten spoorrijtuigen gedreven die naar het Duitse platteland denderden.

image

Yosef Reichs indringende verslag van de strijd aan boord is onvergetelijk. Hij zag met eigen ogen hoe de enteraars van de marine op passagiers schoten. Zijn relaas logenstrafte later de bewering van de Britse marine dat er alleen voetzoekers waren ontstoken om geweervuur na te bootsen.

image

Reichs legitimatiebewijs in Poppendorf. De tekst: ‘Houder van dit document, nr. 1848, is een ‘Maapil’ van Exodus 1947; hij/zij is onder dwang vanuit Haifa maar Duitsland gebracht en is als balling op de terugweg naar Eretz Yisrael.

image

De wachttoren bij het detentiekamp bij Poppendorf is een schokkende herinnering aan de grimmige architectuur van de dodenkampen van de nazi’s: de bewaker, de kale grond, het prikkeldraad en de lege terreinstrook erachter, in de dodenkampen bekend als het ‘moordveld’, waar iedere vluchteling door bewakers werd neergemaaid. Deze gedetineerden wachten echter op hun bevrijding, niet op hun dood.

image

Tot de vluchtelingen behoorden ook Dov Mills (derde van links) en Gerald Landau (uiterst rechts). Zij waren betrokken bij een plan om een van de gevangenisschepen, de Empire Rival, te saboteren. Het was de bedoeling dat het schip in Frankrijk in dok zou moeten, waar de passagiers een kans hadden om te vluchten. Dov had 10 kilo dynamiet aan boord gesmokkeld; Landau hielp hem de staven te verbergen. Het dynamiet was echter oud en geen van beiden wisten ze hoelang de vertragingsontstekers zouden blijven werken. Het dynamiet was nog niet gedetoneerd toen het schip afmeerde in Hamburg. Een Brits team van explosievenexperts vond het dynamiet en toonde een deel ervan aan de wereld-media. Tegen die tijd waren Mills en Landau al in Poppendorf; zij werden nooit in verband gebracht met deze sabotagepoging.

image

Op 26 augustus 1952 brak er een mysterieuze brand uit aan boord van de Exodus. Het schip lag voor het strand van Shemen voor anker, in het kader van een plan er een drijvend museum van te maken. In 1954 probeerde een Italiaans sloopbedrijf het wrak te bergen. Hiertoe werd de romp doormidden gesneden. Toen de boeg boven water kwam, zonk het wrak plotseling terug naar de zeebodem, waar het nog steeds ligt. Het enige bemanningslid dat getuige was van dit roemloze einde was Ike Ahronowitz.

image

De eerste zitting van de Knesset, het Israëlisch parlement, in 1948. Aan de muur hang het portret van Theodor Herzl, grondlegger van het zionisme. Ben-Goerion leest voor uit zijn geliefde exemplaar van Der Judenstaat, waarin Herzl zijn ideeën over een politiek zionisme uiteenzette. Ook veel Exodus-passagiers hadden dit boek bij zich. De in Polen geboren Ben-Goerion was in 1906 naar Palestina geëmigreerd. Na zijn werk in de landbouw werd hij jurist, maar hij vertrok en kwam pas terug in de Eerste Wereldoorlog, waarna hij politicus werd. Hij leidde de worsteling voor een zelfstandige Joodse staat en werd in mei 1948 de eerste Israëlische premier.