10 De dodenwacht
Er ontstond nu een zeer verwarde situatie. Overal gebeurde iets
en later kon iedereen slechts dat navertellen wat hij met zijn
eigen ogen had gezien. Er brandden nog maar vijf kaarsen, die de
hele eetzaal moesten verlichten. Grote delen waren dus helemaal in
duister gehuld en als je de mensen zich daarin zag begeven of er
weer uit zag komen, leek het net een theaterdecor.
Het was een van de buren van Maigret, die geschoten had: Emile
Gautier. En nauwelijks was het schot gelost, of hij stak de
commissaris zijn beide polsen toe met een ietwat theatraal gebaar.
Maigret was gaan staan, daarom kwam Gautier overeind en zijn vader
ook. Met z'n drieën vormden zij een groep aan de ene kant van de
tafel, terwijl een andere groep zich om het slachtoffer heen
vormde.
De graaf de Saint-Fiacre lag nog steeds met zijn voorhoofd op de
arm van de pastoor. De dokter had zich al over hem heen gebogen en
had met een sombere blik de kamer rondgekeken.
'Dood?' vroeg de vettige stem van de advocaat. Geen antwoord. Het
was net of in die afdeling de dingen veel slomer gingen, door
tweederangs acteurs werden gespeeld.
Alleen Jean Métayer hoorde bij geen van de twee groepen. Hij was
doodsbenauwd bij zijn stoel blijven staan en wist niet welke kant
hij uit moest kijken. In de minuten die aan zijn daad vooraf waren
gegaan, had Emile Gautier zeker zijn houding al bepaald, want
nauwelijks had hij het wapen weer op tafel gelegd, of hij begon
tegen Maigret te spreken, hem daarbij recht in de ogen
ziend:
'Hij heeft het toch zelf gezegd?... De moordenaar moest sterven...
En aangezien hij er zelf te laf voor was...'
Hij was buitengewoon zelfverzekerd. 'Ik heb gedaan, wat ik mijn
plicht achtte.' Zouden de anderen, aan de andere kant van de tafel,
dat gehoord hebben? In de gang klonken voetstappen. Dat waren de
bedienden. De dokter liep naar de deur om te voorkomen dat zij
binnenkwamen. Maigret hoorde niet wat hij zei om ze weg te krijgen.
'Ik heb de Saint-Fiacre in de nacht van de misdaad om het kasteel
heen zien zwerven ... En toen begreep ik ...' Het zat toch niet
allemaal goed. Gautier had iets van een fel keffertje toen hij
vervolgde: 'De rechter moet maar uitmaken of ...' Toen klonk de
stem van de dokter: 'Weet u helemaal zeker, dat de Saint-Fiacre het
gedaan heeft?'
'Absoluut! Anders zou ik dit toch niet gedaan hebben?' 'Hebt u hem
om het kasteel heen zien lopen in de nacht voor de
misdaad?'
'Ik zag hem zo duidelijk als ik u hier nu zie. Hij had zijn wagen
aan het begin van het dorp laten staan.' 'Hebt u geen ander
bewijs?'
'Toch wel! Vanmiddag is de koorknaap met zijn moeder me komen
opzoeken op de bank ... Zij liet hem zeggen wat hij wist... Even na
de misdaad heeft de graaf aan het kind gevraagd, of hij hem het
gebedenboek wilde komen brengen en hij heeft hem een som gelds
beloofd.' Maigret was nu wel aan 't eind van zijn geduld, want hij
had de indruk dat zij hem buiten die hele komedie hadden
gehouden!
Komedie, ja. Waarom glimlachte de dokter in zijn baardje? En waarom
duwde de pastoor het hoofd van de Saint-Fiacre voorzichtig opzij?
Een komedie overigens, die zou overgaan in iets dat half op een
klucht, half op een drama leek.
Daar stond opeens de graaf de Saint-Fiacre recht overeind, als
iemand die net een dutje heeft gedaan. Hij keek woedend uit zijn
ogen, maar er speelde ook een trekje van ironie om zijn lippen.
'Zeg dat nog eens!' zei hij langzaam. Spookachtig was de kreet die
nu weerklonk. Emile Gautier brulde van angst en klampte zich aan de
arm van de commissaris vast alsof hij bij hem redding zocht. Maar
de commissaris deed een stap achteruit, liet de beide mannen vrij
spel.
Maar éen was er, die er niets van begreep: Jean Métayer. Die was
bijna net zo bang als de bankbediende. Tot overmaat van ramp viel
er ook nog een kandelaar om en het tafelkleed begon al te
schroeien. Nu trad de advocaat op. Hij smeet de inhoud van een
wijnfles over dat begin van brand. 'Kom hier!'
Dat was een bevel. En de toon waarop het uitgesproken was, gaf
duidelijk te kennen dat er aan ongehoorzaamheid niet te denken
viel.
Maigret pakte de revolver. Eén blik was voldoende om hem ervan te
overtuigen dat hij met losse patronen geladen was.
De rest kon hij wel raden. Maurice de Saint-Fiacre met zijn hoofd
op de arm van de pastoor ... Een paar gefluisterde woorden, opdat
iedereen een ogenblik zou denken dat hij dood was...
Maar nu leek het dezelfde man niet meer. Hij leek groter, steviger.
Hij bleef de jonge Gautier strak aankijken en toen liep de
rentmeester plotseling naar een venster, opende het en riep naar
zijn zoon: 'Hierdoor..
Dat was niet gek gevonden. De emotie was zo groot en de
ontreddering evenzeer, dat Gautier op dat ogenblik inderdaad wel
een kansje had om te ontkomen. Zou dat advocaatje het met opzet
hebben gedaan? Zal toch niet! Of zou de dronkenschap hem moed
hebben verleend? In ieder geval stak hij zijn been vooruit toen de
vluchteling langskwam en daar lag Gautier languit op de
grond!
Hij stond niet uit zichzelf op. Een hand greep hem bij de kraag,
tilde hem op en zette hem overeind en hij gaf weer een schreeuw
toen hij merkte dat de Saint-Fiacre de eigenaar van die hand was.
'Verroer je niet meer!... Laat iemand het raam dicht
doen.,
En daar kwam voor de eerste keer zijn vuist midden in het gezicht
van de ander terecht, dat meteen rood aanliep. De Saint-Fiacre
bleef er koel onder. 'Nou, spreek op! Vertel het maar.. Niemand
bemoeide zich ermee. Die gedachte kwam bij niemand op, zo sterk
voelde iedereen aan dat slechts éen man het recht had zijn stem te
verheffen. Alleen zei pa Gautier zachtjes tegen Maigret: 'Laat u
dat zo maar gaan?'
Nou en of! Maurice de Saint-Fiacre was de situatie meester en hij
kon het best alleen af! 'Je hebt me in die bewuste nacht gezien,
dat is zo!' En dan, tegen de anderen:
'Weten jullie waar? ... Op het bordes... Ik wou juist naar binnen
gaan ... Hij kwam naar buiten ... Ik wilde wat familiejuwelen
halen, om te verkopen ... Wij stonden recht tegenover elkaar, in
het donker... Het vroor ... En toen zei die smeerlap tegen me dat
hij net uit... Begrijpt u? Uit de kamer van mijn moeder kwam,
ja!'
En toen, zachter van toon:
'Toen heb ik maar van mijn plannen afgezien en ben ik teruggegaan
naar Moulins.'
Jean Métayer kon zijn oren niet geloven. De advocaat wreef zich
over de kin om zich een houding te geven en keek steels naar zijn
glas, dat hij niet durfde te gaan halen.
'Maar dat was nog geen voldoende bewijs ... Want zij waren met z'n
tweeën in het huis en het kon zijn, dat Gautier de waarheid
gesproken had ... Zoals ik zopas al heb gezegd, heeft hij als
eerste geprofiteerd van de ontreddering van een oude vrouw...
Métayer is pas daarna gekomen ... Zou het niet kunnen zijn dat
Métayer, die zich in zijn situatie bedreigd voelde, een poging tot
wraak had ondernomen?... Dat wilde ik te weten komen ... Maar zij
waren alle twee op hun hoede ... Valt dus te begrijpen dat ze mij
wantrouwden ... Nietwaar, Gautier?... De meneer van de ongedekte
cheques, die 's nachts om het kasteel heen sluipt en die wel
niemand zal durven aanklagen, uit angst dat hij zelf gearresteerd
zal worden.'
En, met heel andere stem:
'Het spijt me oprecht, meneer pastoor, en voor u ook, dokter, dat
ik die mestvaalt moet omploegen ... Maar het is al gezegd: De echte
justitie, die van de rechtbank, kan zich hier niet in mengen... Zo
is het toch, meneer Maigret? ... U hebt toch wel begrepen dat ik
het was, die u zopas steeds zat aan te stoten onder tafel?' Hij
liep door de kamer heen en weer, nu eens in het verlichte deel, dan
weer in het donker. Hij maakte de indruk van iemand die zich tot
het uiterste beheerst, die ten koste van een verschrikkelijke
inspanning zijn kalmte bewaart. Af en toe kwam hij vlak bij Gautier
en scheen dan op het punt te staan hem aan te raken. 'Wat een
verleiding om de revolver te grijpen en te schieten! Ja! Ik had het
toch zelf gezegd: de schuldige zal te middernacht sterven! En dan
kon jij je mooi opwerpen als de verdediger van de eer der familie
de Saint-Fiacre.'
Dit keer trof de vuist zo hard midden in het gezicht, dat de neus
prompt hevig begon te bloeden. Emile Gautier keek uit zijn ogen als
een dier in doodsnood. Hij wankelde van de klap en stond op het
punt in huilen uit te barsten van pijn, van angst en van
ontreddering.
De advocaat wilde tussenbeide komen maar de Saint-Fiacre duwde hem
opzij. 'Ik verzoek u ...'
En uit dat 'u' bleek duidelijk de afstand die er tussen hen lag.
Maurice de Saint-Fiacre was inderdaad de baas. 'Excuseert u me
even, heren, maar ik heb nog een kleine formaliteit te
vervullen.'
Hij gooide de deur wijd open en zei tegen Gautier: 'Kom!'
De ander stond aan de vloer vastgenageld. De gang was niet
verlicht. Hij dorst daar niet alleen te zijn met zijn
tegenstander.
Maar dat duurde niet lang. De Saint-Fiacre liep naar hem toe en gaf
hem zo'n klap, dat hij de gang in tuimelde.
'Trap op!'
En hij wees naar de trap van de eerste verdieping. 'Commissaris, ik
waarschuw u, dat...' hijgde de rentmeester. De pastoor had het
hoofd afgewend. Hij leed. Maar hij had niet de moed om op te
treden. Iedereen was aan het eind van zijn Latijn en Métayer schonk
zijn glas vol, keek zelfs niet uit welke fles, zo'n droge keel had
hij. 'Waar gaan ze heen?' vroeg de advocaat. Je kon de stappen op
de tegels van de gang horen weerklinken. En ook de zware ademhaling
van Gautier kon je duidelijk waarnemen.
'U was volkomen op de hoogte!' zei Maigret langzaam en zacht tegen
de rentmeester. 'U speelde onder éen hoedje met uw zoon! De
pachtboerderijen had u al in eigendom en ook de hypotheken waren
van u ... Maar Jean Métayer bleef gevaarlijk ... De gravin laten
verdwijnen ... En dan ook zorgen dat de gigolo verdacht zou worden
...'
Een kreet van pijn. De dokter liep de gang op, om eens te gaan zien
wat er gebeurde.
'Niets aan de hand!' zei hij. 'Die schoft wil de trap niet op
en nu wordt hij een handje geholpen.'
"Het is afschuwelijk .,. Een misdaad!... Wat gaat hij doen?'
riep de oude Gautier en hij stortte zich naar voren.
Maigret ging hem achterna en toen de dokter ook. Zij stonden onder
aan de trap op het moment dat de beide anderen, boven, de deur van
de sterfkamer bereikt hadden.
De stem van de Saint-Fiacre zei: 'Naar binnen!' 'Ik kan niet...
Ik...' *Naar binnen!'
Een dof geluid. Weer een vuistslag.
Pa Gautier rende de trap op, gevolgd door Maigret
en Bouchardon. Toen ze boven kwamen ging de deur van de
kamer net dicht en niemand verroerde zich meer.
Eerst viel er achter de zware eikehouten deur niets te horen.
De rentmeester hield de adem in en trok een rare grimas in het
donker. Een dun lichtstraaltje scheen onder de deur
door.
'Op je knieën!'
Even niets. Een schorre zucht.
'Vlugger!... Op je knieën!... En nu vergiffenis vragen!'
Opnieuw stilte, erg lang. Een kreet van pijn. Ditmaal had de
moordenaar geen stomp in ontvangst genomen, maar een trap, midden
in zijn gezicht. 'Ver... vergiffenis...'
'Is dat dlles?... Is dat alles wat je weet te bedenken? ... Weet je
nog dat zij je heeft laten studeren?' 'Vergiffenis!'
'Weet je nog dat zij drie dagen geleden nog leefde?'
'Vergiffenis.'
'Weet je nog, vieze vuile smeerlap, dat je vroeger in haar bed
kroop?'
'Vergiffenis... Vergiffenis...'
'Ik wil meer horen ... Vooruit... Zeg tegen haar dat je een
waardeloos reptiel bent... Herhaal dat.' 'Ik ben ...'
'Op je knieën heb ik gezegd!... Moet je soms een kleedje hebben?'
'Au!... Ik ...' 'Vraag vergiffenis.'
En opeens, na een lange stilte, klonk er een hele serie doffe
geluiden. De Saint-Fiacre was zijn zelfbeheersing kwijt. Je hoorde
gebons op de vloer. Maigret deed de deur open. Maurice de
Saint-Fiacre had Gautier bij zijn keel vast en sloeg hem met zijn
hoofd tegen de grond.
Toen hij de commissaris zag, liet hij hem los, wiste zich het
voorhoofd af en kwam in zijn volle lengte overeind. 'Zo is het
genoeg,' zei hij buiten adem. Toen hij de rentmeester in de gaten
kreeg, fronste hij de wenkbrauwen.
'Heb jij ook geen behoefte om vergiffenis te vragen?' En die ouwe
kreeg het zó benauwd dat hij zich ook op de knieën liet
vallen.
Bij het vage schijnsel van de twee kaarsen zag je van de dode
alleen de neus, die bovenmatig groot scheen, en de handen,
samengevouwen op een rozenkrans. 'Eruit!'
De graaf duwde Emile Gautier naar buiten en deed de deur dicht. Het
groepje ging de trap af. Emile Gautier bloedde. Hij kon zijn
zakdoek niet vinden. De dokter gaf hem de zijne.
Want het was afschuwelijk om te zien: een gezwollen gezicht, vol
bloed; van de neus was alleen nog een gezwel over en de bovenlip
was gespleten ...
Maar het lelijkste en het gemeenste, dat waren de ogen, die niemand
dorsten aanzien ...
Met grote stappen en zeer rechtop, als de heer des huizes, die weet
wat hem te doen staat, liep Maurice de Saint-Fiacre door de
benedengang en opende de buitendeur, waarbij een kille windvlaag
hem in het gezicht sloeg.
'En nu opgedonderd!' gromde hij naar vader en zoon. Maar op het
moment dat Emile naar buiten zou gaan, greep hij hem instinctief
vast.
Maigret hoorde duidelijk een snik in de stem van de graaf. Hij
sloeg hem, hevig schokkend opnieuw en hij schreeuwde: 'Schoft!...
Schoft!..
Een klopje van de commissaris op zijn schouder was overigens al
voldoende. De Saint-Fiacre kwam weer tot zichzelf, smeet letterlijk
het lichaam van de trappen af en sloot de deur.
Maar nog net hoorden ze de stem van de oude, die riep: 'Emile ...
Waar ben je?'
De pastoor was in gebed verzonken. In een hoek stonden Métayer en
zijn advocaat roerloos naar de deur te staren.
Maurice de Saint-Fiacre kwam binnen, het hoofd fier
omhoog.
'Heren,' begon hij.
Maar het ging niet. Hij kon niet meer spreken, was door emoties
overweldigd. Hij was aan het eind van zijn weerstandsvermogen. Hij
drukte de dokter de hand en ook Maigret. Hij maakte hun duidelijk
dat ze nu maar beter weg konden gaan. Daarna draaide hij zich om
naar Métayer en zijn secondant en wachtte.
Maar die twee schenen het niet te begrijpen. Of misschien waren ze
verlamd van angst. Om hen in beweging te krijgen moest er een
gebaar gemaakt worden en even met de vingers geknipt. Verder
niets!
O ja, toch. De advocaat zocht zijn hoed, en de Saint-Fiacre zei
kreunend: 'Vlugger!'
Achter een deur hoorde Maigret stemmengemompel en hij vermoedde dat
dit de bedienden waren, die daar probeerden uit te vissen wat er
nou eigenlijk in het kasteel aan de hand was.
Hij trok zijn zware winterjas aan. En hij had opnieuw behoefte de
Saint-Fiacre even de hand te drukken. De deur stond open. Het was
een heldere, onbewolkte koude nacht. De populieren tekenden zich
duidelijk af in het maanlicht. Ergens in de verte klonken
voetstappen en achter de ramen van het rentmeestershuis brandde
licht.
'Nee, wilt u alstublieft blijven, meneer pastoor.' En daarna zei de
stem van Maurice de Saint-Fiacre in de holle gang:
'Als u niet te moe bent, kunnen wij nu misschien gaan waken bij
mijn moeder ...'