1

ZONDAG 4 NOVEMBER

Wij waren zojuist, nauwelijks twee uur geleden, naar de zitkamer gegaan om na de lunch nog een kop koffie te drinken. Ik stond voor het raam, dicht genoeg om de vochtige koude van de ruit te voelen, toen ik achter mij mijn vrouw hoorde zeggen: 'Ga je nog uit vanmiddag?'
Maar die zo eenvoudige, zo gewone woorden schenen mij zwaar van betekenis, alsof er tussen de lettergrepen gedachten verborgen lagen die Viviane noch ik durfden uitspreken. Ik antwoordde niet dadelijk, niet omdat ik nog niet goed wist wat ik zou gaan doen, maar omdat mijn geest een ogenblik bleef verwijlen in die regionen, waar men een zekere beklemming voelt maar die in wezen reëler zijn dan de wereld van het dagelijks leven, en waar men de indruk heeft de achterzijde van het leven te ontdekken.
Ik moet tenslotte zoiets gestameld hebben van: 'Neen. Vandaag niet. '
Zij weet dat ik geen reden heb om uit te gaan. Zij raadde het, evenais de rest; misschien ook laat zij zich inlichten over mijn doen en laten. Ik neem haar dat niet kwalijk, evenmin als zij mij kwalijk neemt wat mij overkomt. Op het ogenblik dat ze haar vraag stelde stond ik door het donkere gordijn van de koude regen, die al een dag of drie valt, van Allerheiligen af om precies te zijn, heente kijken naar een clochard, die onder de Pont-Marie heen en weer liep en zijn handen warm sloeg tegen zijn lichaam. Ik staarde in het bijzonder naar een donkere hoop lompen tegen de stenen muur en ik vroeg me af, of die werkelijk bewoog of dat het gezichtsbedrog was, veroorzaakt door de trilling van de lucht en de beweging van de regen.
Hij bewoog, daar was ik even later zeker van toen een arm uit de lompen te voorschijn kwam en daarna een vrouwenhoofd, gezwollen en met verwarde haren. De man staakte zijn op en neer lopen, keerde zich naar zijn gezellin voor God weet welke dialoog, haalde daarop een fles tussen twee stenen vandaan terwijl zij overeind ging zitten en de halfvolle fles, die hij haar aanreikte, aan de mond zette.
In de tien jaren dat we op de Quai d'Anjou op het Ile Saint-Louis wonen heb ik vaak clochards gadegeslagen. Ik heb ze gezien in allerlei soorten, ook vrouwen, maar het was de eerste keer dat ik er twee zag die zich geheel als een paar gedroegen. Waarom riep dat troebele gedachten in mij op, het beeld van een mannetje en een wijfje diep in hun schuilplaats in het bos tegen elkaar weggedoken?Sommige mensen denken, wanneer ze over Viviane en mij spreken, daarbij aan een paar roofdieren, dat heeft men mij meermalen verteld, en dan ongetwijfeld met de nadruk op het feit dat bij de wilde dieren het wijfje het wreedst is.
Voordat ik mij omdraaide en naar het blad liep waarop de koffie was binnengebracht, verscheen nog juist even een ander beeld op mijn netvlies, dat van een zeer lange man met een hoogrood gezicht, die opdook uit het luik van een schuit die tegenover ons huis vastgemeerd lag. Hij had zijn zwarte oliejas over zijn hoofd gehangen om zich in de natte wereld te wagen en hij liep met een legewijnfles in iedere band de glibberige plank op die de boot met de kade verbond. Hij en de beide clochards waren op dat moment, met een gele hond die tegen een donkere boom aanstond, de enige levende wezens in het stadsbeeld.
'Ga je nog naar je kantoor?' vroeg mijn vrouw weer, terwijl ik staande mijn koffie opdronk. Ik antwoordde bevestigend. Ik heb altijd een hekel aan de zondagen gehad, vooral aan de zondagen in Parijs, die me altijd benauwen, ja, zelfs bijna in een paniekstemming brengen. Ik word onpasselijk bij de gedachte onder een paraplu in de rij te gaan staan voor de een of andere bioscoop, of te gaan wandelen op de Champs-Elysées bijvoorbeeld of in de Tuilerieën, of wel in een lange file auto's te rijden op de weg naar Fontainebleau. We zijn laat thuisgekomen vannacht. Na een première in het Theatre de la Michodière hebben we gesoupeerd in Maxim's, om de avond, tegen drie uur in de morgen, te besluiten in een kelder, in de omgeving van de Rond-Point, waar acteurs en mensen van de film elkaar treffen. Ik kan ook niet goed meer tegen het tekort aan nachtrust van de laatste jaren. Viviane schijnt nooit vermoeidheid te voelen.
Hoelang zijn wij nog in de zitkamer gebleven zonder iets tegen elkaar te zeggen? Vijf minuten minstens, dat weet ik zeker, en vijf minuten van dat soort stilte schijnen lang. Ik keek mijn vrouw zo weinig mogelijk aan. Het is al verscheidene weken dat ik vermijd haar in het gezicht te zien en dat ik tracht zo kort mogelijk met haar alleen te zijn. Misschien wilde ze graag praten? Ik dacht dat ze dat ging doen, maar toen ik haar half de rug toekeerde, opende ze aarzelend haar mond om tenslotte, inplaats van de woorden die ze had willen zeggen, uit te brengen:'Ik ga straks even bij Corine aan. Als je er zin in hebt,kun je me daar misschien aan het eind van de middag komen ophalen. '
Corine de Langelle is een vriendin van haar die veel van zich doet spreken en die een van de mooiste huizen van Parijs bezit in de Rue Saint-Dominique. Ze heeft soms wel originele ideeën, en één daarvan is dat ze 's zondagsmiddags ieder ontvangt die maar komen wil. Het is een vergissing te beweren dat iedereen naar de wedrennen gaat, verklaart ze, en er zijn maar weinig vrouwen die met haar man meegaan op jacht. Waarom zou men zich moeten vervelen omdat het zondag is? Ik ben een poosje in de kamer blijven ronddraaien en heb tenslotte gemompeld: 'Tot straks. '
Ik ben de gang doorgelopen en mijn kantoor binnengegaan. Na jaren geeft het mij nog steeds een vreemde gewaarwording als ik daar over de galerij binnenkom. Viviane heeft dat bedacht. Toen het appartement onder het onze te koop kwam, heeft ze mij aangeraden het te kopen om er mijn kantoor onder te brengen, want wij begonnen te verlangen naar wat meer ruimte, vooral om te ontvangen. De vloer van een der kamers, de grootste, is weggenomen en vervangen door een galerij ter hoogte van de bovenste etage.
Het resultaat is een zeer hóóg vertrek, met twee rijen vensters, met boeken tegen de wand, zowel boven als beneden, waardoor het enigszins op een openbare leeszaal lijkt en ik heb een zekere tijd nodig gehad om er aan te wennen daar te werken en mijn cliënten te ontvangen. Maar in een van de vroegere slaapkamers heb ik toch een intiemer hoekje voor mijzelf ingericht, waar ik mijn pleidooien maak en waar ik op een leren divan een middagslaapje kan doen zonder me uit te kleden. Ik heb een middagdutje gedaan vandaag. Heb ik werkelijk geslapen? Ik ben er niet zeker van. In het halfdonkerheb ik mijn ogen gesloten maar ik geloof niet, dat ik de regen een ogenblik niet door de goot heb horen lopen. Ik veronderstel dat Viviane ook gerust heeft in haar boudoir met behang van rode zijde, dat ze naast onze slaapkamer ingericht heeft.
Het is even over vieren. Zij zal wel met haar toilet bezig zijn en zal me waarschijnlijk wel even komen groeten voor ze naar Corine gaat.
Ik voel dat mijn ogen gezwollen zijn. Ik zie er al lange tijd slecht uit en de medicijnen die dokter Pémal me voorgeschreven heeft helpen niets. Toch blijf ik nauwgezet de druppels en tabletten slikken die bij de maaltijden mijn bord flankeren.
Ik heb altijd bolle ogen gehad en een groot hoofd, zo groot dat er maar twee of drie winkels in Parijs zijn waar ik een hoed van mijn maat kan krijgen. Op school werd ik met een pad vergeleken. Soms hoor ik iets kraken, want bij vochtig weer werkt het hout van de galerij en iedere keer kijk ik op, of ik op iets verkeerds betrapt word, in de verwachting Viviane de trap te zien afkomen.
Ik heb nooit iets voor haar verborgen, maar dit hier zal ik voor haar verbergen, ik zal het achter slot leggen in de Renaissancekast in mijn privékantoortje. Alvorens met schrijven te beginnen, heb ik mij ervan vergewist dat de sleutel, die nooit gebruikt is, niet weggeraakt is en dat het slot werkt. Ik zal ook een plaatsje voor die sleutel moeten vinden, achter bepaalde boeken in de boekenkast bijvoorbeeld; hij is heel groot en ik kan hem niet in mijn zak bewaren.
Ik heb uit de la van mijn bureau een beige map, met mijn naam en adres erop gedrukt, te voorschijn gehaald.
Lucien Gobillot Advocaat en Procureur 17 Quai d'Anjou — ParijsEr staan honderden van zulke dossiers, die alle grotere of kleinere drama's bevatten, in de stalen kast die door juffrouw Bordenave bijgehouden wordt, en ik heb geaarzeld mijn naam te schrijven op de plaats waar, bij de andere, die van de cliënt staat. Met een ironische glimlach heb ik tenslotte met rood potlood één woord gezet: Ik.
Het is per slot mijn eigen dossier dat ik begin en het is niet onmogelijk dat het nog eens dienst doet. Meer dan tien minuten ben ik, wat onder de indruk, stil blijven zitten alvorens de eerste zin neer te schrijven, geneigd als ik was om, evenals bij een testament, te beginnen met:lk, ondergetekende, gezond van lichaam en geest... Want het lijkt ook op een testament. Juister gezegd, ik weet nog niet waai het op lijken zal en ik vraag me af, of er in de marge ook van die geheimzinnige tekens zullen komen die ik voor mijn cliënten gebruik. Ik heb namelijk de gewoonte, als ik een cliënt bij me heb, om terwijl ze spreken de hoofdzaak van wat ze zeggen te noteren, waar en onwaar, half waar en half onwaar, overdrijvingen en leugens, en ik leg tegelijkertijd in tekens, die alleen voor mij zin hebben, mijn indruk van het ogenblik vast. Sommige van die tekens zijn bizar, grillig, lijken op poppetjes of op die zinloze figuren die sommige rechters op hun vloeiblad krabbelen onder een lang pleidooi.
Ik probeer om mezelf te lachen, mezelf niet tragisch te nemen. Maar is de behoefte om mijn gedachten op schrift te stellen niet reeds een symptoom? Voor wie doe ik dat? En waarom? Ik heb er geen idee van. Laten we maar zeggen voor "in geval van nood", zoals de brave mensen zeggen die geld opzij leggen. Voor het geval dat het allemaal slecht zou aflopen.
Kan het anders aflopen? Zelfs bij Viviane meen ik eengevoel waar te nemen dat haar altijd vreemd geweest is en dat als twee druppels water op medelijden lijkt. Zij weet ook niet wat ons te wachten staat. Niettemin begrijpt ze dat het zo niet kan blijven, dat er iets moet gebeuren, het doet er niet toe wat.
Pémal. al, die me al sedert vijftien jaar behandelt, vermoedt het ook en al geeft hij me medicijnen, ik weet zeker dat hij dat zonder overtuiging doet. Als hij me komt opzoeken, dan veinst hij namelijk een ongedwongenheid, een opgewektheid waarachter hij zich ongetwijfeld ook verbergt als hij bij een ernstige patiënt binnentreedt. 'En wat hapert er aan vandaag?' Niets. Niets en alles. Dan heeft hij het over mijn vijfenveertig jaren en over het enorm harde werken dat ik altijd gedaan heb, en nog doe. Hij schertst: 'Er komt een ogenblik dat de sterkste, de meest volmaakte machine kleine reparaties nodig heeft... ' Heeft hij over Yvette horen spreken? Pémal leeft niet in hetzelfde milieu als wij, waar iedereen alles weet van mijn privéleven. Hij heeft natuurlijk in de weekbladen bepaalde berichten gelezen die alleen maar betekenis hebben voor ingewijden.
Trouwens, het is niet alleen Yvette. Het is de hele machine, om zijn uitdrukking te gebruiken, die niet goed loopt, en dat is niet iets van vandaag, of van een paar weken of maanden.
Wil ik daarmee beweren dat ik al twintig jaar lang weet dat het slecht zal aflopen? Dat zou overdreven zijn, maar niet erger dan de bewering dat het een jaar geleden, met Yvette, begonnen is. Ik heb zin om...
Mijn vrouw komt zojuist naar beneden, in een zwart mantelpakje onder haar bontjas, met een half voiletje dat de bovenhelft van haar ietwat verwelkt gezicht ietsgeheimzinnigs geeft. Toen ze bij me kwam staan rook ik haar parfum.
'Denk je dat je me nog komt ophalen?'
'Ik weet het niet. '
'Dan zouden we daarna in de stad kunnen eten, 't geeft niet waar. '
'Ik bel je wel op als je bij Corine bent. '
Voorlopig wil ik alleen blijven in mijn hoekje met mijnnood.
Ze drukte even haar lippen op mijn voorhoofd en liep met vlugge stap naar de deur. 'Tot straks. '
Ze vroeg me niet wat ik deed. Ik keek haar na toen ze wegging en ik stond op om, met mijn voorhoofd tegen de ruit, naar buiten te kijken.
De beide clochards zijn nog altijd onder de Pont-Marie. De man en de vrouw zitten nu naast elkaar, met de rug tegen de kademuur en kijken naar het water dat onder de bogen door stroomt. Uit de verte is het onmogelijk te zien of hun lippen bewegen en of ze zitten te praten, met hun benen warm onder de dekens vol gaten. Als ze praten, wat hebben ze elkaar dan te zeggen? De schipper zal wel teruggekomen zijn met zijn rantsoen wijn en men ziet flauw de rode schijn van een petroleumlamp in de kajuit. Het regent nog altijd en het is bijna donker. Voordat ik weer verder ging schrijven, heb ik het nummer gedraaid van het appartement in de Rue de Ponthieu en het deed me pijn de bel daarginds te horen overgaan zonder dat ik er zelf was. Het is een gevoel dat ik begin te kennen, een soort beklemming, kramp in de borst die mij naar mijn hart doet grijpen, op de manier van een hartlijder.
De bel is lang gegaan, als in een leeg huis en ik wildejuist weer ophangen toen ik een klik hoorde. Een slaperige, gemelijke stem vroeg zacht: 'Wie is daar?'
Bijna had ik gezwegen. Zonder mijn naam te zeggen vroeg ik: 'Sliep je?'
'O, ben jij het? Ja, ik sliep. '
Het bleef een ogenblik stil. Wat voor zin had het te informeren wat ze gisteravond gedaan had en hoe laat ze thuisgekomen is? 'Heb je niet te veel gedronken?' Ze is uit haar bed moeten komen om de telefoon aan te nemen, want het toestel staat niet in de slaapkamer maar in de zitkamer. Ze slaapt altijd naakt. Haar huid heeft bij het ontwaken een bijzondere geur, de geur van haar vrouwenlichaam vermengd met die van nicotine en alcohol. Zij drinkt veel meer de laatste tijd, alsof ze ook voelt dat er iets gaat gebeuren.
Ik heb haar niet durven vragen of hij er was. Wat voor zin zou dat gehad hebben? Waarom zou hij er niet zijn, ik heb hem zelf immers, in zekere zin, mijn plaats afgestaan? Hij ligt waarschijnlijk, op één elleboog steunend, te luisteren terwijl hij met zijn hand naar de sigaretten zoekt in het halfdonker van de slaapkamer waar de gordijnen gesloten zijn.
Er liggen kleren op de grond, op de stoelen, er staan glazen en flessen en zodra ik de hoorn neergelegd heb, gaat ze naar de ijskast om bier te halen. Met moeite vindt ze een vraag: 'Werk je?'
Alsof haar dat interesseerde.
Ze voegt eraan toe, en daardoor weet ik dat de gordijnen niet open zijn: 'Regent het nog altijd?'
'Ja. '
Dat is alles. Ik zoek naar woorden om nog iets te zeggen en misschien zoekt zij van haar kant ook. Alles wat ik vind, is een belachelijk: 'Pas goed op jezelf. '
Ik zie haar voor me, zoals ze daar waarschijnlijk zit op de armleuning van de groene fauteuil, met gebogen rug, de rug van een niet erg gezond jong meisje, hangende borsten en, lager, de donkere driehoek, die me, ik weet niet waarom, altijd weer ontroert. 'Tot morgen. '
'Ja, tot morgen. '
Ik ben weer naar het raam teruggekeerd en er is bijna niets meer te zien dan de lange rijen lantaarns langs de Seine, hun weerschijn op het water en, hier en daar, de rechthoek van een verlicht venster in het zwart van de natte gevels.
Ik herlees de passage die ik aan het schrijven was toen mijn vrouw me onderbrak.
"Ik heb zin om..
Ik kan niet meer terugvinden wat ik in mijn hoofd had. Ik geloof trouwens dat, als ik wil doorgaan met wat ik al "mijn dossier" noem, het verstandig is om niets te herlezen, zelfs geen zin. "Ik heb zin om... "Ja, dat is het waarschijnlijk! Mezelf behandelen zoals ik mijn cliënten behandel. Op het Paleis van Justitie beweert men dat ik een gevreesd rechtercommissaris zou zijn omdat het mij lukt alles uit de mensen te krijgen, zelfs bij hen die vastbesloten waren niets los te laten. Ik doe dat bijna altijd op dezelfde manier en ik beken dat ik daarbij gebruik maak van mijn uiterlijk, van die paddekop van mij, van mijn bolle ogen waarmee ik de mensen strak en uitdrukkingloos aankijk, wat altijd indruk maakt. Mijn lelijkheid, die mij het mysterieuze voorkomen van een Chinees beeld geeft, bewijst mij grote diensten.
Ik laat ze een tijdlang praten, het verhaaltje afdraaien dat ze voorbereid hebben voordat ze aan mijn deur klopten, terwijl ik zelf achteloos enkele notities maak. Dan, op het moment dat ze dat het minst verwachtten, val ik ze in de rede, zonder me te verroeren, met de kin altijd op mijn linkerhand steunend: Neen!Dat kleine woordje, zonder stemverheffing en als hetware in de ruimte uitgesproken, brengt ze volkomen vanhun stuk, dat mist bijna nooit.
Ik verzeker «... trachten ze te protesteren.
Neen.
Wilt u beweren dat ik zit te liegen? Het is niet gegaan zoals u vertelt. Er zijn er, vooral vrouwen, voor wie dat voldoende is en die onmiddellijk met een blik van verstandhouding beginnen te glimlachen. Anderen blijven nog tegenspartelen.
Maar ik zweer u...
Bij zulken sta ik dan op, alsof het onderhoud afgelopenwas, en ik loop naar de deur.
Ik zal het u uitleggen, stamelen ze, ongerust.
Ik heb geen uitleg nodig, ik wil de waarheid. De dingenuitleggen, dat is mijn zaak, en niet de uwe. Maar als ude waarheid liever niet vertelt...
Het is maar zelden dat ik op het knopje van de schelbehoef te drukken.
Natuurlijk, met mijzelf kan ik die komedie niet spelen.
Maar als ik bijvoorbeeld schrijf:"Nu een jaar geleden is het begonnen, toen... "kan ik mijzelf heel goed in de rede vallen, zoals ik datbij de anderen doe, met een eenvoudig en beslist:Neen!Een neen in dit geval brengt ze nog meer in de war dan in het vorige en ze begrijpen er niets meer van. Jawel, stribbelen ze tegen, het is toen begonnen, toen ik haar ontmoet heb... Neen.
Waarom beweert u dat het niet waar is? Omdat u verder terug moet gaan. Hoever teruggaan? Ik weet het niet. Zoekt u maar. Zij zoeken en ontdekken bijna altijd een vroegere gebeurtenis die de verklaring van hun drama geeft. Ik heb er velen gered op die manier, niet, zoals bij de rechtbank beweerd wordt, door juridische spitsvondigheden of op effect berekende pleidooien, maar omdat ik ze de oorzaak van hun gedrag heb laten vinden. Evenals zij, stond ik op het punt neer te schrijven: Het is begonnen...
Wanneer? Op de avond toen ik bij mijn thuiskomst van een rechtszitting Yvette heel alleen in mijn wachtkamer vond zitten? Dat is de gemakkelijke oplossing, die ik de romantische oplossing zou willen noemen. Als Yvette er niet geweest was, zou er waarschijnlijk een ander geweest zijn. Wie weet zelfs, of het beslist onvermijdelijk was, dat er een nieuw element in mijn leven binnendrong?Ongelukkigerwijze heb ik niet, zoals mijn cliënten wanneer ze plaats nemen in wat wij de biechtstoel noemen, iemand tegenover mij om me te helpen mijn eigen waarheid te ontdekken, al was het maar door een heel gewoon: Neen!Hun sta ik niet toe bij het einde te beginnen of bij het midden, en toch is het dit wat ik ga doen, omdat de kwestie-Yvette mij obsedeert en ik behoefte heb mij daarvan te bevrijden. Later zal ik, wanneer ik er nogde lust en de moed voor heb, trachten mijzelf klaarheid te verschaffen over de periode daarvóór. Het was op een vrijdag, iets langer, maar niet veel, dan een jaar geleden want het was midden oktober. Ik had zojuist gepleit in een chantagezaak, waarin de uitspraak over acht dagen was vastgesteld en ik herinner mij, dat mijn vrouw en ik zouden dineren in een restaurant op de Avenue du Président Roosevelt met de hoofdcommissaris van politie en nog enkele vooraanstaande personen. Ik was te voet van het Paleis van Justitie, dat vlakbij is, naar huis gegaan en er viel een bijna lauwe motregen, heel wat anders dan de regen van vandaag. Juffrouw Bordenave, mijn secretaresse, die ik, evenals iedereen doet, Bordenave noem zoals ik bij een man zou doen — nooit zou ik op het idee gekomen zijn haar bij haar voornaam te noemen —, had gewacht tot ik thuiskwam, maar de jonge Duret, die sedert ruim vier jaar mijn medewerker is, was al vertrokken. 'Er zit iemand voor u in de wachtkamer, ' zei Bordenave terwijl ze opkeek van onder haar groene lampekap. Zij is eerder blond dan rood, maar haar lichaamsgeur is duidelijk die van roodharige vrouwen. 'Wie?'
'Een jong meisje. Ze wilde haar naam niet zeggen en ook niet waarvoor ze kwam. Ze wil u persoonlijk spreken. '
'In welke wachtkamer?'
Er zijn twee wachtkamers, de grote en de kleine, zoals wij zeggen, en ik wist dat mijn secretaresse zou antwoorden:'In de kleine. '
Ze heeft een hekel aan vrouwen die erop staan mij persoonlijk te spreken.
Ik had mijn tas nog onder mijn arm, mijn hoed nog op en mijn natte jas aan toen ik de deur opendeed en haar in een fauteuil gedoken zag zitten met de benen overelkaar geslagen, terwijl ze in een filmtijdschrift las en een sigaret rookte.
Ze sprong onmiddellijk overeind en keek me aan op een manier alsof ze de filmheld op de omslag van het tijdschrift in levenden lijve voor zich zag. 'Wilt u mij maar volgen?'
Haar goedkope mantel en scheefgelopen hakken waren mij opgevallen en vooral haar haar dat ze in een paarde-staart droeg zoals de danseresjes en sommige andere meisjes in het Quartier latin.
In mijn kantoor ontdeed ik mij van hoed en jas, ging op mijn plaats zitten terwijl ik haar een stoel tegenover mij aanwees.
'Bent u door iemand hierheen gestuurd?' vroeg ik haar toen.
'Neen. Ik ben uit mezelf gekomen. '
'En waarom bent u juist naar mij gekomen?'
Ik stel die vraag dikwijls, hoewel het antwoord niet altijdvleiend is voor mijn eigenliefde.
'Kunt u dat niet vermoeden?'
'Ik doe niet meer aan raadseltjes oplossen. '
'Laten we dan maar zeggen, omdat we van u gewend zijndat uw cliënten vrijgesproken worden. '
Een journalist heeft dit onlangs anders uitgedrukt en allebladen hebben zijn gezegde toen overgenomen:"Bent u onschuldig, neem dan een goede advocaat, hetdoet er niet toe wie. Bent u schuldig, wendt u dan totMr. Gobillot. "Het gezicht van mijn bezoekster was onbarmhartig verlicht door de lamp die op de biechtstoel gericht was, en ik herinner mij het onbehaaglijke gevoel dat ik kreeg toen ik het gadesloeg, want het was een kindergezichtje en tegelijkertijd een heel oud gezicht, een mengeling van argeloosheid en doortraptheid, ik had bijna gezegd vanonschuld en ondeugden, maar ik houd niet van die woorden, die laat ik aan de jury over. Zij was mager, zag er slecht uit, zoals een zeker soort meisjes van haar leeftijd die in Parijs wonen en weinig zorg voor hun gezondheid hebben. Waarom dacht ik dat haar voeten wel vuil zouden zijn? 'Moet u voor de rechtbank verschijnen?'
'Ik heb nog geen oproep, maar die komt in ieder geval. ' Ze glimlachte met voldoening toen ze mijn verwondering zag en ik ben er zeker van dat ze met opzet haar rok tot boven haar knieën optrok toen ze haar benen over elkaar sloeg. Haar make-up, die ze bijgewerkt had terwijl ze op me wachtte, was overdreven en onhandig als bij vulgaire prostituées of sommige daghitjes die pas uit de provincie gekomen zijn.
'Zodra ik thuis kom, als ik tenminste naar huis ga, wordik gearresteerd en waarschijnlijk hebben alle agenten opstraat mijn signalement al. '
'En daarvóór wilde u mij spreken?'
'Allicht! Daarná is het te laat. '
Ik begreep er niet veel van en begon nieuwsgierig te worden. Dat was ongetwijfeld ook haar bedoeling en ik zag een nauwelijks merkbare glimlach om haar dunne lippen.
Om haar op gang te brengen begon ik: 'Ik veronderstel dat u onschuldig bent?' Ze had over mij in de kranten gelezen, want onmiddellijk gooide ze eruit:'Als ik onschuldig was zou ik hier niet zitten. '
'Voor welk misdrijf wordt u gezocht?' "Hold up. "Ze zei dat heel rustig, zonder enige emotie.
'U heelt een gewapende overval gepleegd?'
'Dat is toch wat men een hold up noemt, is het niet?'
Toen ben ik in mijn gewone houding gaan zitten, metmijn linkerhand onder mijn kin, mijn rechterhand op deblocnote om woorden en figuren te krabbelen, mijnhoofd iets opzij en mijn bolle ogen in een starende blikop haar gericht.
'Vertelt u maar. '
'Wat?'
'Alles. '
'Ik ben negentien jaar. '
'Ik zou u niet meer dan zeventien gegeven hebben. ' Ik zei dit expres om haar te kwetsen, ik weet trouwens niet waarom. Ik zou kunnen zeggen dat er al dadelijk, bij ons eerste contact, een zekere spanning tussen ons ontstaan was. Zij daagde mij uit en ik daagde haar uit. Op dat ogenblik konden onze kansen nog gelijk staan. 'Ik ben geboren in Lyon. '
'Verder?'
'Mijn moeder is geen werkster, geen fabrieksarbeidster, geen prostituée. '
'Waarom zegt u dat?'
'Omdat dat gewoonlijk het geval is, nietwaar?'
'Leest u veel stuiversromans?'
'Alleen de krant. Mijn vader is onderwijzer en mijn moeder werkte voor ze trouwde bij de P. T. T. ' Ze scheen een antwoord te verwachten en toen dit niet kwam, was ze even van haar stuk gebracht. 'Ik ben tot mijn zestiende jaar op school geweest, ik heb het Mulo-diploma gehaald en ik heb een jaar als typiste gewerkt op het kantoor van een transportbedrijf. ' Ik had me voorgenomen te zwijgen. 'Op zekere dag heb ik besloten mijn geluk in Parijs te beproeven en ik heb mijn ouders wijs gemaakt dat ik naar een betrekking in Parijs gesolliciteerd had en per brief benoemd was. ' Ik zweeg nog altijd. 'Interesseert het u niet?'
'Gaat u maar verder. '
'Ik ben hierheen gekomen zonder baan, maar ik heb me weten te redden zoals u ziet, want ik leef nog. Wilt u niet weten hoe ik dat klaargespeeld heb?'
'Neen. '
'Ik zal het u toch vertellen. Op alle manieren. Met alle middelen. '
Ik vertrok geen spier en ze herhaalde met nadruk:'Alle! Begrijpt u?'
•Verder?'
'Ik heb hier Noémie ontmoet, die ze gepakt hebben, ik weet niet waar. Op het ogenblik zullen ze nog wel bezig zijn met haar te ondervragen. Ze zullen al wel van de aanslag gehoord hebben, of het zelf ontdekt hebben. Ze weten dan natuurlijk ook dat er twee personen bij betrokken zijn en ook dat Noémie en ik samen op één kamer wonen. Daar zullen ze mij dus wel opwachten. Kent u het Hotel Alberti in de Rue Vavin?'
'Neen. '
'Daar is het. '
Mijn houding begon haar ongeduldig te maken en zelfs van haar stuk te brengen. Ik van mijn kant deed met opzet nog wat zelfbewuster, onverschilliger. 'Bent u altijd zo?' vroeg ze geërgerd. 'Ik dacht dat u uw cliënten altijd hielp. '
'Dan moet ik ook weten, waarmee ik ze kan helpen. '
'Met te maken, dat we allebei vrijgesproken worden, natuurlijk!'
'Ik luister. '
Ze aarzelde, haalde haar schouders op, hernam: "t Kan me ook niet schelen! Ik zal het proberen. Eindelijk kregen we er allebei genoeg van. '
'Waarvan?'
'Moet ik het soms voor u uittekenen? Het kan mij niets schelen en als u van vuiligheid houdt... '
Er klonk verachting, ontgoocheling in haar stem en voor de eerste keer moedigde ik haar aan, want ik nam het mezelf een beetje kwalijk dat ik nog harder dan gewoonlijk geweest was.
'Wie is op het idee van die hold up gekomen?'
'Ik. Noémie is te stom om op een idee te komen. Het is een goed kind, maar ze heeft geen hersens. De kranten hebben me op de gedachte gebracht, dat we, met een beetje geluk, met één slag voor weken en misschien voor maanden uit de misère konden komen. Het gebeurt vaak dat ik 's avonds rondslenter in de omgeving van het station Montparnasse en ik begin die buurt te kennen. In de Rue de l'Abbé Grégoire had ik een horlogewinkel opgemerkt die alle avonden tot negen of tien uur open blijft. '
'Het is een klein winkeltje en slecht verlicht. Achterin zie je een keuken waar een oude vrouw zit te breien of groenten schoonmaakt terwijl ze naar de radio luistert. '
'De horlogemaker die net zo oud is als zij, en helemaal kaal, werkt bij de etalage met een loupe met een zwarte rand in zijn oog en ik ben er geregeld langs gaan lopen, expres om ze goed op te nemen. '
'Dat deel van de straat is slecht verlicht en zonder winkels in de onmiddellijke nabijheid... '
'Was u gewapend?'
'Ik heb zo'n speelgoedrevolver gekocht die sprekend opeen echte lijkt. '
'Is het gisteravond gebeurd?'
'Eergisteren, woensdag. '
'Gaat u maar verder. '
'Even na negenen zijn we samen de winkel binnengegaan en Noémie zei, dat haar horloge nagekeken moest worden. Ik stond vlak bij haar en ik was een beetje ongerust omdat ik de oude vrouw niet in haar keuken zag. Daarom heb ik er zelfs een ogenblik over gedacht het hele plan op te geven, maar toen, op het moment dat de manzich voorover boog om het horloge van mijn vriendin te bekijken, heb ik hem de loop van mijn revolver laten zien en gezegd "Dit is een hold up. Niet schreeuwen. Geef het geld, dan zal ik u niets doen". '
'Hij voelde dat het ernst was, trok de geldla open terwijl Noémie, zoals afgesproken was, de horloges die rondom de werktafel hingen, weggriste en in de zakken van haar mantel stopte. '
'Ik wilde mijn hand uitsteken om het geld te grijpen, toen ik voelde dat er iemand achter mij stond. Het was de oude vrouw, met haar hoed op en jas aan, die weet ik waar vandaan kwam en die op de drempel om hulp begon te roepen. '
'Het gezicht van mijn revolver scheen haar niets te doen en ze hield me tegen met uitgespreide armen en gilde: "Houd de dief! Help! Moord!". '
'Toen viel mijn oog op de kruk om het ijzeren scherm op te halen en neer te laten, die greep ik, sprong daarmee op de vrouw af en riep naar Noémie: "Lopen! Vlug!". '
'Ik sloeg, duwde het oudje opzij, dat achterover op het trottoir viel zodat we over haar heen moesten stappen. We zijn elk een andere kant uitgerend. '
'Er was afgesproken dat we, als we uit elkaar moesten gaan, elkaar zouden terugvinden in een bar in de Rue de la Gaité, maar ik heb meer dan een uur allerlei omwegen gemaakt, ik heb zelfs de métro tot Chatelet genomen voor ik er heen ging. Ik vroeg aan Gaston: "Is mijn vriendin niet hier?" "Ik heb haar niet gezien vanavond, " antwoordde hij. '
'Ik heb een deel van de nacht buiten doorgebracht en toen het licht begon te worden, ben ik naar Hotel Albert gegaan, maar Noémie was er niet. Ik heb haar niet teruggezien. In de krant van gistermorgen stond het verhaal in een paar regels en er stond ook bij dat de vrouw van de horlogemaker aan haar voorhoofd en aaneen oog gewond is en naar het ziekenhuis gebracht is. '
'Verder niets. Over ons geen woord, gisteravond niet en vanmorgen ook niet. Er staat ook niet bij dat de aanslag door twee vrouwen gepleegd is. '
'Dat bevalt me niet. Ik ben gisteravond niet naar het Hotel Alberti teruggegaan en tegen de middag, toen ik naar de bar in de Rue de la Gaité ging, zag ik nog bijtijds twee agenten in burger. '
'Ik heb de andere kant uitgekeken en ben doorgelopen. Vanuit een kroegje in de Rue de Rennes waar ze me niet kennen heb ik Gaston opgebeld. ' Ik zat nog steeds onbeweeglijk te luisteren, zonder haar de belangstelling te laten blijken, waarop ze stellig gerekend had.
'Het schijnt dat ze hem zo'n foto hebben laten zien die ze nemen van gearresteerde personen en gevraagd hebben of hij haar kende. Hij zei van ja. Toen wilden ze weten of hij haar vriendin kende en daarop heeft hij ook ja gezegd, maar dat hij niet wist waar we woonden. Ze hebben waarschijnlijk hetzelfde gedaan in alle bars in de omgeving en ongetwijfeld ook in de hotels. Ik heb Gaston die een vriend van ons is gesmeekt me een dienst te bewijzen en dat wilde hij. '
Ze keek me aan alsof dit wel duidelijk genoeg was. 'Ik wacht, ' zei ik nog steeds onbewogen. Ik weet eigenlijk niet wat ik haar kwalijk nam, maar ik nam haar iets kwalijk.
'Als hij weer ondervraagd wordt, en dat zal zeker gebeuren, zal hij beweren dat we donderdagavond op het tijdstip van de hold up allebei in zijn bar waren en hij zal een paar bezoekers opzoeken om ons te herkennen. Dat weet Noémie nog niet en dat moet ze beslist weten. Ik ken haar genoeg om te weten, dat ze geen woord gezegd heeft en met een koppig gezicht heeft zitten kijken. Nu u onze advocaat bent, heeft u het recht haar te bezoeken en haar het lesje voor te zeggen. U kunt ook nog bizonderheden bespreken met Gaston, die u tot twee uur 's nachts in zijn bar kunt vinden. Ik heb hem per telefoon gewaarschuwd. Ik kan u op het ogenblik geen geld aanbieden, want dat heb ik niet, maar ik weet dat u wel meer een zaak gratis behandeld heeft. ' Ik dacht dat ik nu alles wist, alles gezien, alles gehoord had.
Ik voelde dat ze aarzelde om verder te gaan, dat ze nog iets op haar hart had, dat ze nog iets wilde zeggen of iets doen, wat haar plotseling moeilijk scheen. Vreesde ze haar zaak te bederven, die ze ongetwijfeld even zorgvuldig voorbereid had als de hold up! Ik zie haar nog opstaan, iets bleker, met een poging om zelfverzekerd te glimlachen als iemand die een hoge troef op tafel gaat werpen. Haar blik zocht de kamer af, bleef rusten op de enige hoek van mijn bureau die niet vol met papieren lag en terwijl ze haar rokken tot haar middel omhoogtrok, liet ze zich daar toen achterover vallen en zei zacht:'Profiteert u er nog maar van, voordat ze me in de gevangenis zetten. '
Ze droeg geen broekje. Dat was de eerste keer dat ik haar magere dijen zag, de ietwat ronde meisjesbuik met de donkere driehoek en, zonder bepaalde reden, steeg het bloed mij naar het hoofd.
Ik zag haar gezicht van onderaf, dicht bij mijn lamp, bij de vaas met bloemen die Bordenave iedere morgen door verse vervangt en zij trachtte mij ook te zien, ze wachtte, verloor, toen ze bemerkte dat ik onbeweeglijk bleef zitten, langzaam aan het vertrouwen in haar gelukkig gesternte.
Er was enige tijd voor nodig vóór die ogen zich met tranen vulden, vóór ze begon te snuiven en haar hand eindelijk de zoom van haar jurk zocht, die ze nog niet naarbeneden sloeg, terwijl ze op een toon van teleurstelling en vernedering vroeg: 'Voelt u er niet voor?'
Ze ging langzaam staan, met de rug naar mij toe en, nog steeds met haar gezicht van mij afgewend, vroeg ze berustend:'Zegt u op alles neen?'
Ik stak een sigaret op. Ik zei op mijn beurt, in een andere richting kijkend: 'Gaat u zitten. '
Zij deed het niet dadelijk en voordat ze zich naar mij toewendde snoot ze luidruchtig haar neus, zoals kinderen doen.
Haar heb ik daarstraks opgebeld in de Rue de Ponthieu, waar ze een man bij zich in bed had, een man die ik kenen die ik bijna gevraagd heb haar minnaar te worden.
*Ik weifelde of ik nog verder zou schrijven vandaag toen de telefoon ging. Ik herkende de stem van mijn vrouw. 'Werk je nog altijd?' Ik aarzelde. «Neen. '
'Kom je niet hierheen? Moriat is hier. Corine wil graag, als jij komt, dat we blijven eten met nog vier of vijf vrienden. ' Ik heb ja gezegd.
Ik ga "mijn" dossier dus in de kast opbergen en zoeken achter welke boeken ik de sleutel zal verbergen, dan ga ik naar boven om me te verkleden. Ligt het paar clochards nog altijd onder de Pont-Marie?