4

Hij daalde langzaam de trap af en raakte af en toe even de leuning aan om zich zekerder te voelen, ongeveer zoals de hartlijder van de overkant altijd vlak langs de huizen liep om steun te kunnen vinden als dat nodig mocht zijn. Hij had zich boven voorgenomen om niet stil te blijven staan op de eerste etage, maar hij kon het niet laten en hij verontschuldigde zichzelf met het voorwendsel dat hij een beetje draaierig was. Aan de ene kant was een deur die pas gevernist was, met een dikke mat met een rode rand ervoor, en op een emaille plaatje stond de naam F. Jussieu — Fernand of Francois, of Ferdinand of Frédéric, dat wist hij niet. De deur ertegenover was dof, er lag geen mat voor, en er was ook geen naamplaatje, zelfs geen met een punaise vastgeprikt visitekaartje'
Maar waar Foy zijn ogen niet van af kon houden, dat was de melkwitte porseleinen deurknop, die hij nooit aangeraakt had. Nelly wel, die had hem vanmorgen nog omgedraaid. Hij kon zich niet herinneren die deur, in al de tijd dat meneer Francois daar gewoond had, open gezien te hebben en hij had niet kunnen zeggen wat er daarachter te zien was. Hij wist alleen dat het appartement uit twee vertrekkenbestond, één heel klein en het ander vrij groot; de vensters zagen uit op de binnenplaats zodat er nooit zon was'
De nieuwe huurder deed nooit zelf open. Als er iemand aanklopte, riep hij met een stem die van heel ver scheen te komen: — Binnen!
Nelly was er binnen geweest, niet alleen vanmorgen, maar ook gisteravond en nog vele andere keren. Dat was nog een gezicht, nog een omgeving die haar vertrouwd waren en die Bernard niet kende'
Hij kende evenmin die hele wereld op de Place des Victoires, waar hij maar één keer, en dan nog heel even, geweest was, verscheidene jaren geleden. Bijna dagelijks noemde ze namen van mannen en vrouwen, wier kleine belevenissen en huiselijke omstandigheden hij tenslotte allemaal kende, maar die hij niet herkend zou hebben wanneer hij hen op straat tegengekomen was. Op die mensen was hij nooit jaloers geweest en nu, nu werd hij gehypnotiseerd door een deur, door een ivoorkleurige porseleinen deurknop, zó, dat hij zich geweld moest aandoen om die knop niet even met het uiteinde van zijn haak aan te raken'
Leed hij eronder dat daar iets was wat Nelly wel kende en hij niet? Hij ging weer verder, de trap af. Hij had in werkelijkheid maar enkele seconden stilgestaan. Toch schrok hij even alsof hij een slecht geweten had, toen hij door de gangliep en de concierge haar glazen deur opendeed'
- Een brief voor u, meneer Bernard'
Het was nog dezelfde concierge als toen hij daar was komen wonen en ze vroeg hem geregeld hoe het ging met zijn moeder, die ze goed gekend had. Ze had zijn vader ook gekend'
- Zon knappe man! En zo sterk. Hij had wel honderd kunnen worden!
Hij herkende vanuit de verte de gele enveloppe al met de naam van een vereniging van oorlogsinvaliden erop. Men bleef hem convocaties sturen voor vergaderingen, die hij nooit bezocht. Hij had er betrekkelijk gemakkelijk in berust voortaan een verminkte te zijn en een ander leven dan anderen te leiden, maar wilde niet deel uitmaken van een aparte wereld, andere mensen ontmoeten die even onvolwaardig waren als hij en tegen hem zouden spreken over hun moeilijkheden, hun medailles, over hun pensioen en hun rechten'
- En hoe staat het met de gezondheid, meneer Bernard?
- Goed, dank u'
Ze keek hem te lang, te onderzoekend aan, scheen het hem toe, vond het nodig om nog eens te vragen:- Dus het gaat goed?
Zag hij er dan ziek uit, of neerslachtig? Hij had geen aanval, nog niet. Hij voelde zich alleen een beetje licht in zijn hoofd en daar was ook datgevoel van onveiligheid bij dat hij al direct herkende'
Dat was wat professor Pellet de labiele toestand noemde, ter onderscheiding van de eigenlijke duizelingen. Als men de professor mocht geloven, waren het geen echte duizelingen waaraan hij leed en het was een feit dat, wanneer hij op straat zon aanval kreeg, hij wel geen stap meer kon doen maar dat hij nooit viel. Als hij dan steun zocht tegen een muur, dan was dat niet, volgens professor Pellet nog altijd, omdat daar een fysieke noodzaak voor bestond, maar alleen uit een ongerechtvaardigde angst. — Gaat u boodschappen doen? Enige maanden geleden, enkele weken terug nog, was het boodschappen doen in de buurt een van zijn grootste genoegens en hij geneerde er zich niet in het minst voor om als een huisvrouw met een boodschappentas te lopen. In de winkels, die vaak vol stonden, ontmoette hij maar heel weinig mannen en dat waren bijna allemaal oude mannen, gepensioneerden, weduwnaars, alleenwonenden, of wel mannen wier vrouw ziek op bed lag'
Hij begon met de slagerij want later op de morgen liep hij het risico dat de kalfslever uitverkocht zou zijn. De zon scheen volop op het trottoir, op de roodgeverfde trahes, op het rood en geel gestreepte zonnescherm dat zover naar beneden kwam dat de klanten moesten bukken als ze naar binnen gingen'
Binnen heerste een aangename koelte en de vrouwen die in het halfdonker zwijgend stonden te wachten wendden allemaal tegelijk hun strakke gezichten naar hem toen hij binnenkwam. Zo ging het bij iedere nieuwe klant die binnenkwam. Hij kende ze allen van gezicht, wist van de meesten waar ze woonden. Aan de haken hingen grote stukken rundvlees waaruit dikke druppels bloed op de grond, in het zaagmeel lekten. Zelfs de ietwat weeë geur van het vlees vond hij niet onaangenaam'
- En u, mevrouw Blanc?
Ze zei, nauwelijks verstaanbaar, alsof ze zich schaamde daarmee te bekennen dat ze arm en alleen was:- Een runderlapje, zonder vet. Niet zwaarder dan een ons'
De slager heette Désiré Lenfant. Hij had enorme handen en zwaar behaarde armen en zijn vrouw die achter de kassa zat, had het gezicht van een boerin, vol en blozend, een zware boezem die door haar beha bijna tegen haar kin geduwd werd'
Désiré draaide zich naar haar toe om een bedrag te roepen'
- Wie volgt..'
Er waren vrouwen, zoals mevrouw Blanc die schuchter om een klein stukje vlees vroegen en andere die voor twee personen kochten; er waren ook huismoeders, de meeste met een baby op' de arm of met een kleuter aan de hand, dieeen portie voor zes, zeven of acht personen nodig hadden. Hun gezicht was bijna altijd moe, hun schouders gebogen en zij namen meestal gehakt'
Degenen die weggingen werden vervangen door anderen die binnenkwamen en iedere keer schoof men een stapje naar voren. Ondanks het gestreepte zonnescherm gonsden er vliegen en iedere keer dat de knecht een stuk vlees uit de ijskast haalde voelde men een vleugje koelte'
- En u, meneer Foy?
- Anderhalf pond kalfslever'
- Is er nog kalfslever, Hubert?
- Ja, meneer'
- Wilt u het gesneden hebben?
- Neen, aan één stuk. En zou u het met spek willen larderen?
Lenfant boog zich vertrouwelijk over de toonbank, liet zijn stem dalen:- En hoe gaat het met u?
- Heel goed, dank u'
Waarom keken de mensen hem aan alsof ze hem niet geloofden? De slager keek hem ook aan alsof hij er het zijne van dacht. Op het moment van zijn aanvallen had Bernard zelf het gevoel dat hij bleek was, dat zijn blik star was en zijn neusvleugels samenknepen, maar Nelly, die hem verscheidene malen gezien had terwijl hij zon aanval had, beweerde dat daar geen sprake van was'
- Neen, heus, je ziet er heel goed uit..'
Een of twee maal had hij zichzelf bekeken in een winkelruit, maar daar was moeilijk iets uit op te maken'
Er waren vier mensen vóór hem toen hij binnengekomen was en nu stonden er vier achter hem die alle vier naar hem keken, misschien onopzettelijk, werktuigelijk. Iedereen, vooral de kinderen, keek als betoverd toe toen hij met de uiteinden van zijn haak, met de nauwkeurige bewegingen van een goochelaar, de biljetten en de geldstukken in zijn portemonnaie opborg. Wat zei men zodra hij de winkel uit was? Zou Lenfant niet zoiets brommen als:- Het gaat niet goed met hem, de laatste tijd... En zou er niemand zijn die opmerkte:- Hij boft anders wel, in zijn toestand, dat hij zo'n jonge, knappe vrouw heeft!
- Is het waar dat hij het hele huishouden doet?
- Wel neen! Vanuit mijn raam zie ik zijn vrouw iedere morgen om zes uur al bezig de kamers te doen'
- Was hij al zo toen ze met hem trouwde?
- Dat zou ik u niet kunnen zeggen. Ze woonden er al voordat wij hier kwamen wonen'
- Dat kan ik u wel vertellen. Ze zijn getrouwd vlak voordat de oorlog uitbrak. Zijn moeder was concierge op de Place des Vosges'
- Hij zal wel een behoorlijk pensioen hebben. Zo fantaseerde hij, maar hij was ervan overtuigd dat hij niet ver bezijden de waarheid was. Hij ging de melkwinkel binnen met zijn marmeren platen en toonbank, waarop zon mooie koperen weegschaal stond'
- Wat zal het zijn, meneer Foy? Waar heeft u vandaag eens trek in? Ik heb op het ogenblik juist een Brie waar uw vrouw zo op gesteld is... „Ze informeerde niet naar zijn gezondheid, maar keek hem wel met een bevreemde blik aan. Of was het alleen maar verbeelding van hem, die morgen? Men scheen te vinden dat hij er niet goed uitzag, men scheen hem beklagenswaardiger te vinden dan anders, met opzet bijzonder vriendelijk tegen hem te zijn'
- Heeft u niet te veel last van de warmte, daar boven, met bijna de hele dag de zon in uw huis?... U kunt het natuurlijk wel laten doortochten, omdat u op een hoek zit..'
Daarna ging hij nog naar de kruidenierswinkel van Bourre en hij had geen boodschappenlijstje nodig want hij wist uit zijn hoofd alles wat op of bijna op was, peper, mosterd, suiker, poets-goed voor het koperwerk. Koffie was er nog voor twee of drie dagen. Hij kocht liever kleine hoeveelheden tegelijk, dan had hij ze altijd vers gebrand'
Toen hij weer thuiskwam kreeg hij bijna de gelegenheid om een blik te slaan achter de bewuste deur met de porseleinen knop. De verpleegster in haar witte jas was een ogenblik voor hem het huis binnengegaan. Zij liep voor hem uit op de trap, hij zag haar benen tot boven de knieën,de lenige en gemakkelijke bewegingen van haar heupen. Ze zag er fris uit, met de levendigheid en de opgewektheid van een jong dier. Als hij zijn pas versneld had, zou hij bijna tegelijk met haar op het portaal aangekomen zijn. Maar na even voor de vorm geklopt te hebben, deed ze zonder antwoord af te wachten de deur al open. Hij had het portaal nog niet bereikt en alles wat hij nog net even te zien kreeg was een stuk geel geverfde muur en een stuk plafond. Onmiddellijk daarop hoorde hij hen vrolijk praten en toen hij zijn eigen woning binnentrad en de boodschappen in de keuken legde was hij doornat van het zweet'
Hij maakte de uien schoon, voegde daar verschillende kruiden aan toe, vette de bodem van de pan in met ongezouten boter. Toen hij het gas aangestoken en zijn boodschappen opgeborgen had, ging hij terug naar de huiskamer, waar hij geruime tijd werkeloos bleef rondlopen. Hij voelde zich niet in de stemming om lampekappen te gaan beschilderen. Hij trok een gordijn recht dat door de tocht over de spanjolet was komen te hangen, aarzelde een ogenblik of hij de radio aan zou zetten, deed het niet en liet zich tenslotte neervallen in zijn stoel. Waren het niet juist die ogenblikken die dokter Aubonne hem een tijdlang besparen wilde door hem met vakantie te sturen, het kwam er niet opaan waarheen? Hij was gedeprimeerd, zeker, dat wilde hij wel weten. Maar dat was hij nietdoorlopend, niet de hele dag. Het was met zijn moreel evenals met zijn aanvallen, waar hij ook urenlang geen last van had. Het bewijs daarvan was de vorige avond. En deze dag was ook goed begonnen. Het had een prachtige dag kunnen worden. Maar een kleinigheid was voldoende geweest om..'
Hij had nauwelijks kunnen zeggen waar ze eigenlijk over gestruikeld waren. Een onbenulligheid, op het moment dat zijn vrouw en hij het opgewektst waren. Het was niet eens de schuld van Nelly. Het was de schuld van Gisèle, met haar manie om maar over iedereen te beschikken. Het was Gisèle..'
Maar, was het eigenlijk wel Gisèle? Daar wrong hem de schoen, maar dat kon hij dokter Aubonne, en niemand, bekennen. Om te beginnen, gaven de mensen zich er wel rekenschap van dat hij niet het leven van een gewone man leidde?
Nogmaals: in hun huwelijk waren de rollen omgekeerd. Zijn vrouw ging 's morgens naar haar werk, kwam tussen de middag even thuis, zo uit de drukte van de zaak, van de stad, vertrok dan weer om pas 's avonds terug te komen. En hij, gedurende die tijd? Zoals de meerderheid van de vrouwen bleef hij thuis, wachtte, stoofde de kalfslever waarbij hij moest opletten dat hij die niet liet aanbranden. Zijn enige afleiding was, dat hij, na een blik op de klok, bij zich zelf kon zeggen:— Nu doet Nelly dit... Nu doet ze dat... Wat wist hij daar eigenlijk van? Verkeren de vrouwen die de hele dag thuis blijven soms ook niet in dezelfde twijfel omtrent hun man? Maar dat zijn vrouwen. Die zijn niet gehandicapt door het gemis van hun beide handen. Zij kunnen hun man in hun armen nemen wanneer hij thuiskomt en met hem op straat wandelen zonder dat de mensen hen met een meewarig gezicht nakijken'
Worden ze, desondanks, nooit gekweld door dezelfde soort van jaloezie die hem bij buien beving? Overkomt het hun nooit, als hun man thuiskomt, hem tersluiks te beruiken, of hij niet een vreemde geur met zich meebrengt? Het was niet nieuw. Vroeger had hij die onrust, die angst ook gekend, vooral in de eerste jaren toen zijn stompjes nog donkerrood waren en hij zich in het hoofd gezet had, dat het hem nooit zou lukken om zijn haken te gebruiken. Hij kon niets doen zonder Nelly, en hij voelde zich even zwak en machteloos als een baby in haar handen. En zij, zij had een man getrouwd. Zij had behoefte aan een man. Want het was een echte behoefte, als een vlijmende pijn bijna, dat wist hij, hij had dat zelfs met een zekere verwondering ontdekt. Soms werd hij 's nachts wakker doordat het bed trilde en als hij dan het lampje aan het hoofdeind aandraaide, zag hij hoe ze bevend als een riet naast hem lag'
In het begin had hij haar gevraagd: -Wat heb je?
— Niets, Bernard... Ik droomde... Van lieverlede had ze hem bekend dat het onveranderlijk erotische dromen vol hartstocht waren, van een duidelijkheid die hem versteld deed staan. Ze beweerde dat hij er het onderwerp van was, dat ze hem, bepaalde delen van zijn lichaam, dan voor zich zag in haar slaap. Was dat waar? Was het mogelijk dat ze in zo'n staat van opwinding gebracht werd door een onvolwaardige man?
Hij nam het haar niet kwalijk. Hij had het haar nooit kwalijk genomen en hij zou het haar nooit kwalijk nemen, wat er ook gebeurde. Hij had niet kunnen zeggen wanneer het precies geweest was, maar het was kort na de bevrijding; het leek of Parijs met één slag haar ware leven hervatte, of de vreugde teruggekeerd was, en de jeugd haar rechten hernam. Het was één groot feest, er werd gedanst en er waren défilés onder een stralende zon, de Amerikaanse soldaten achtervolgden de meisjes in de straten. De lucht die men inademde was geladen met sexualiteit en het was hun wel overkomen dat ze op de Place des Vosges een paar tegen een kolom hadden zien staan in zulke omstandigheden dat ze de ogen afgewend hadden en een andere kant uitgelopen waren. In die tijd had hij meermalen op het punt gestaan om tegen haar te zeggen:— Zeg Nelly, luister eens. Jij bent vrij om... Hij zou eronder geleden hebben, maar hij beschouwde dat als een kwestie van fatsoen van zijn kant. Hij had niet het recht een gezonde, warmbloedige jonge vrouw te veroordelen tot het teruggetrokken leven dat hij zelf leidde. Hij zou haar echtgenoot blijven, haar levensgezel, de man van wie ze hield. Ze zou iedere keer bij hem terugkomen. Ze zou iedere avond terugkomen. Hij zou haar geen vragen stellen. Hij zou niets zeggen. Er zou een volledig vertrouwen tussen hen zijn, ze zouden opgewekt zijn, als een echt paar, en zo zou hij, ondanks alles, zijn deel behouden..'
Hij zou het liefst zien dat ze geen minnaar nam, alleen maar mannen, zo anoniem mogelijk, en hij zou haar niet laten merken dat hij eronder leed. Was dat niet verkieslijker dan dood te zijn, of dan haar helemaal kwijt te zijn? Hij, en niet zij, was opgeroepen en op een mijn gestoten bij het padvindertje spelen in de sneeuw. Hij, en niet zij, had een medaille gekregen hoewel hij niet eens wist wat er eigenlijk gebeurd was. Er was geen enkele reden waarom zij daar onder zou lijden. In werkelijkheid had hij dat alles nooit tegen haar gezegd. Dat waren, evenals nu, van die gedachten die op bepaalde momenten, op bepaalde dagen, bij hem opkwamen maar die hij even later dan weer zo spoedig mogelijk trachtte te vergeten'
Hij had zich, ook in diezelfde tijd, wel eens afgevraagd of ze soms op zijn toestemming gewacht had om met Amerikaanse soldaten, of met wie ook, mee te gaan'
Was het, toen hij in de garage bij de Hallen werkte, niet meerdere malen gebeurd dat hij twee of drie dagen verlof genomen had, zoals in die week toen ze het oude behang van de muren in hun appartement afgetrokken hadden en er nieuw behang op geplakt hadden? Maakte zij zich niet vrij, wanneer ze een belangrijke aankoop te doen hadden, als er papieren getekend moesten worden voor zijn pensioen of alleen maar als ze in de loop van de dag graag eens een ogenblikje samen waren?
Ze vertrok iedere morgen naar de zaak van Delangle en Abouet. Goed. Maar wat voor bewijs had hij dat ze nu, op dit moment bijvoorbeeld, op de Place des Victoires was? Hij had zin om een vel papier te nemen, het in twee kolommen te verdelen, boven de ene voor en boven de andere tegen te schrijven, om een soort van balans op te maken. Vóór alles zou hij erboven geschreven hebben — nogmaals — dat hij haar niets kwalijk nam, dat hij het recht niet had haar iets kwalijk te nemen. Misschien zou hij ook een gedachte opgeschreven hebben die nogal eens bij hem opkwam en die hij nooit tegen iemand uitgesproken had, tegen haar nog minder dan tegen wie ook, natuurlijk. Zou een man als dokter Aubonne, bijvoorbeeld, die allerlei soorten van mensen sprak en die ongetwijfeld de wonderlijkste bekentenissen moest aanhoren, het hebben kunnen begrijpen?
- Ik wou dat ze lelijk was!
Als ze lelijk geweest was zou hij even veel, zo niet meer, van haar gehouden hebben, en dan zouden de mannen haar op straat niet nagekeken hebben. Dan zou men hem, in plaats van haar, beklaagd hebben wanneer ze samen op straat liepen'
Lelijk of mismaakt!
Hij had ook, heel lang geleden, bij zichzelf gezegd:- Als ze veertig is, kijken de mannen niet meer naar haar om'
Ze was nu achtendertig en ze was begeerlijker dan ooit. Niet alleen voor hem. Voor andere mannen ook, dat merkte hij wel aan de blikken der voorbijgangers'
Hij zou het liefst beginnen met de kolom tegen, om daar maar zo gauw mogelijk af te zijn en omdat dat het pijnlijkste gedeelte was, zo pijnlijk dat hij gewoonlijk trachtte niet te ver in die richting door te denken'
Moest hij in die kolom ook niet die dromen van Nelly zetten? Want het was toch moeilijk aan te nemen dat een dergelijke staat van opwinding veroorzaakt werd door de herinnering aan zijn armzalige omhelzingen'
Mannen ontmoette ze de hele dag, en bij Delangle en Abouet werkten niet alleen maar oudemannen. Hij wilde de mensen van de boekhouding wel buiten beschouwing laten, dat waren allemaal bezadigde mensen van boven de vijftig'
Het was de belangrijkste passementmakerij, niet alleen van Parijs, maar van Frankrijk, misschien wel van de hele wereld. Ze kregen bestellingen uit alle werelddelen'
Meneer Delangle was negenenzeventig jaar. Hij zou weldra zijn tachtigste verjaardag vieren en zijn enige dochter woonde met haar man en kinderen in Zwitserland'
Meneer Abouet was even in de vijftig en sedert kort was zijn oudste zoon, meneer Jean-Paul, zoals Nelly zelf hem noemde, ook in het bedrijf werkzaam'
- Wat voor soort man is dat?
- Hij heeft drie jaar bij de zijdehandel in Lyon gewerkt voor zijn vader hem als onderdirecteur in de zaak opnam. Hij heeft nu de leiding van de afdeling buitenland, want hij spreekt verschillende talen, en ze beweren dat hij van plan is om de hele zaak te moderniseren'
Maar daarmee wist hij nog niet, wat voor soort man het was'
- Is hij getrouwd??
- Ja. Ik heb zijn vrouw maar één keer gezien, een grote, blonde vrouw, tamelijk knap. Ze wonen op de Boulevard Suchet en ze hebben een sportwagen..'
- Is hij ook blond?
- Neen, hij is vrij donker... Ze scheen na te moeten denken'
- Ja... Tamelijk donker..'
- Waar heeft hij zijn kamer?
- Op de eerste etage, naast meneer Delangle. Als die er uit gaat, komt hij in zijn plaats. Hij zit dus maar tijdelijk in die kamer waar hij nu zit..'
Was het niet heel gewoon dat ze zo sprak over de mensen bij wie ze werkte en bij wie ze bijna meer tijd doorbracht dan bij hem — veel meer tijd, als men de uren dat ze sliepen niet meetelde?
Zij zag daar ongetwijfeld niets kwaads in, want ze besefte niet dat de woorden voor een man die zijn dagen doorbracht met op haar te wachten, niet dezelfde klank hadden als voor haar, die midden in het volle leven stond. Misschien had die Jean-Paul wel 'n scheve neus, een bril met dikke glazen, een onaangename trek om zijn mond? Misschien was het wel een verwaand en lastig heer die het ver beneden zijn waardigheid achtte om een blik te slaan op iemand van zijn personeel. Maar dat was niet waarschijnlijk. Nelly sprak nogal met sympathie over hem, zoals ze over alles sprak wat met de Place des Victoires te maken had'
Dat maakte ook, dat hij zich ongelukkig voelde. Nelly voelde zich ook thuis op andere plaatsen dan in hun appartement. Ze had daar haar vastegewoonten, haar eigen stoel, een haak om haar mantel op te hangen, een la om dingen van zichzelf in op te bergen. Als ze wilde weten hoe laat het was, keek ze op een andere klok, een electrische klok die hij in het voorbijgaan wel eens gezien had, en het was een beetje alsof zij een andere tijd had dan hij. Was het voor of na de komst van Jean-Paul dat ze tot chef van de afdeling was benoemd? Want ze was daar sedert enkele maanden een belangrijk personage. Iedereen had haar altijd Nelly genoemd, maar ze was opeens, behalve voor de intieme kennissen zoals Gisèle, mevrouw Foy geworden'
Zij heerste voortaan over het grote magazijn op de eerste etage, dat helemaal van blank eiken was, naast de kamers van de directie, waar in grote open kasten duizenden van etiketten voorziene monsters lagen. Ze had vijf mensen onder zich, allemaal jonge meisjes behalve een dame van vijftig jaar, maar die was ook veel later dan Nelly op de zaak gekomen. Behalve de mensen van de boekhouding en de magazijnmeester was zij er het langst'
Moest dat niet in de kolom voor gezet worden? Maar als haar benoeming plaats gevonden had kort nadat Jean-Paul onderdirecteur geworden was? Niet alleen kon hij zich dat niet meer herinneren, maar het kon ook heel goed zijn dat ze er niet op de dag zelf maar later over gesproken had. Zo vertelde ze bijvoorbeeld wel eens:- O ja, zeg, verleden week heeft een van onze chauffeurs..'
Was het niet in die tijd ongeveer, dat ze drie nieuwe jurken tegelijk had laten maken? Ze kocht geen confectiejaponnen meer, want ze had een naaister gevonden over wie ze heel tevreden was en die niet duur was, mevrouw Levart, in de Rue de Sévigné, tegenover de meisjesschool'
Wanneer ze na kantoortijd moest gaan passen, ging Bernard met haar mee tot aan de deur en bleef in de straat op en neer lopen tot ze klaar was. Ze had er vaak op aangedrongen dat hij mee naar boven zou gaan'
- Dan kun je me je mening geven..'
Hij was twee maal meegegaan en mevrouw Levart had hem beslist een glas vermouth willen inschenken, dat hij niet had durven weigeren. Hij had zelf gewild dat zijn vrouw wat meer aandacht aan haar uiterlijk zou besteden en dat ze wat nieuwe japonnen kocht'
- Och, we gaan zo weinig uit, Bernard..'
- Het is ook niet voor andere mensen, dat ik graag heb dat je er leuk uitziet..'
Op het eerste gezicht leek het of hij haar gedwongen had die drie japonnen te bestellen. Maar andere jaren had hij in het voorjaar meermalen op dezelfde manier bij haar aangedrongen om wat nieuws te kopen, en dan had ze iedere keer maar een of twee japonnen gekocht en de oude wat laten veranderen'
Bovendien had ze dit keer, en zonder dat hij haar dat had behoeven aan te raden, twee handtassen gekocht, handschoenen, schoenen die bij een van de nieuwe japonnen pasten, wat haar nog nooit gebeurd was. Ze had zelfs opgemerkt:- Ik begin in te zien dat een vrouw met de jaren koket wordt. Maar dan heeft ze dat natuurlijk ook het meest nodig. Geef je je er wel rekenschap van, dat ik over een paar jaar al een oude vrouw ben? Ik wou zo graag dat je me toch knap bleef vinden! Zie je, Bernard, het is alleen maar voor jou, dat ik..'
Hij had zin om haar kortaf te onderbreken:- Neen! Voor jezelf!
Of voor een andere man. Of voor andere mannen. Hij wist het niet. Hij kon alleen maar gissen. Alles scheen hem mogelijk, alles was waarschijnlijk'
Zelfs het feit dat ze met de jaren mooier, begeerlijker werd, was een reden voor ongerustheid. Wint een vrouw die helemaal opgaat in de liefde, niet altijd aan charme en schoonheid? Aan zijn liefde was ze al zo lang gewend. En de kleine ouvreuse in Epinal bekommerde er zich niet om hoe ze eruitzag, noch om haar japonnen. Ze had de liefde gevonden en dat was haar genoeg. Ze was zeker van Bernards liefde en deed geen moeite om die met kunstmiddelen te behouden'
Onlangs was ze zelfs van kapper veranderd! De nieuwe kapper had die twee weerspanninge lokken boven haar oren, waar Bernard zo van hield, weggeknipt'
- Ik was woest! Ik had hem nog zo gezegd, niets te veranderen. Ik lette er even niet op wat hij deed, ik keek even naar een klant die binnenkwam, en toen was het al gebeurd..'
Voor of tegen? Was het niet eerder tegen? Want ze wist hoe hij op die twee lokken gesteld was... En zag hij haar, in ieder geval, niet het liefst zo weinig mogelijk opgemaakt en opgedirkt?
- Je begrijpt wel, nu ik de reizigers moet ontvangen en iedereen me mevrouw Foy noemt... Als hij zijn beide handen niet verloren had, als hij in de garage was blijven werken en als hij chef of, wie weet, onderdirecteur geworden was, zou hij dan zijn overall niet voor een behoorlijk kostuum verruild en zich iedere morgen zorgvuldiger geschoren hebben?
Het meest ernstige was Mazeron. Toen erover gesproken was om aan de concierge te vragen of Mazeron het appartement van meneer Francois kon krijgen, had Bernard gevraagd:- Wat is het voor iemand, die jongen?
Altijd diezelfde vraag, bij iedere man die ter sprake kwam. Was dat niet natuurlijk?
- Ik weet het niet. Ik heb hem nooit gezien'
- Komt hij zijn zuster nooit eens afhalen, op de Place des Victoires?
Het scheen hem toe dat ze aarzelde alvorens te antwoorden en was haar antwoord niet vaag en ontwijkend?
- Misschien heeft hij dat wel eens gedaan, vóór zijn polio. Ik weet het niet. Gisèle en ik werken niet op dezelfde afdeling..'
Maar ze wist wel alle nieuwtjes en alle bijzonderheden, niet alleen van de jonge meisjes op haar afdeling, maar ook van de dames die op het kantoor zaten en zelfs van de reizigers van de firma'
Dat was in het voorjaar geweest, in maart of april'
En als ze Pierre Mazeron al eens veel langer kende? Dat was helemaal niet onmogelijk. Gisèle was een jaar of vijf, zes, bij Delangle en Abouet. Ze waren onmiddellijk vriendinnen geworden. Ze had heel goed haar broer aan Nelly kunnen voorstellen, op een avond toen ze uit de zaak kwam. Waarom zou ze niet tegen haar broer gezegd hebben:- Je zult eens zien! Ze is heel knap, en ze heeft ook een heel goed figuur. Ze heeft geen prettig leven. Ze is met een man getrouwd die zwaar verminkt is en nooit de deur uitkomt, en haar ook geen enkele afleiding bezorgt..'
Het was niet de eerste keer dat die gedachte door zijn hoofd speelde. Gewoonlijk wierp hij die van zich af. Toch had, toen hij nog in de garage bij de Hallen werkte, een leerling-monteur, die niet wist dat hij getrouwd was, hem op een avond eens aangeboden:- Als je soms eens een keertje met mijn zuster uit wilt..'
Neen! Die mogelijkheid verbande hij uit zijn gedachten. Ze had hem ongetwijfeld pas leren kennen toen Gisèle met haar over een appartement gesproken had. Maar was ze hem toen niet gaan opzoeken — misschien samen met Gisèle — om hem het goede nieuws mee te delen? Hij stond op om de kalfslever te keren, waarvan de lekkere geur de drie kamers binnendrong. Zijn bewegingen waren kalm, zorgvuldig, en hij begon over de gootsteen gebogen, een paar aardappelen te schillen, een paar worteltjes in schijfjes te snijden, die hij een half uur voor Nelly thuiskwam bij de lever zou voegen'
- Neen! zei hij halfluid'
Hij verwierp die gedachte nogmaals. Ze had hem niet ontmoet vóór hij in het appartement op de eerste etage was komen wonen. Maar daarna? Minstens één maal in de twee dagen moest ze een pakje of een brief bij hem afgeven voor Gisèle. Dat was waar. Op een zondag toen Gisèle en haar man Mazeron waren komen opzoeken, waren ze ook bij hen geweest. Nelly had hun rosé en koekjes aangeboden, had zich uitgesloofd alsof ze het hun toch vooral naar de zin wilde maken. Waarom? Gisèle had in de loop van het gesprek tegen Bernard gezegd:- Hoe heeft u toch zo'n vrouw kunnen vinden? Het is een schat!
Ze had eraan toegevoegd op een toon die volkomen natuurlijk leek:- Ik schaam me soms wel eens dat ik haar zo lastig val. Maar die arme broer van me is zo alleen! Hoe zou hij zich moeten redden als hij niet een beetje geholpen werd. U kunt erover meepraten, u, die zon beetje in hetzelfde geval verkeert..'
Dat had hem misschien nog het meest gekwetst, die vergelijking tussen hem en de jonge tekenaar op de eerste etage, bij wie zijn vrouw bijna elke dag even aanging'
- Hij is haar ontzettend dankbaar dat ze zich zo uitgesloofd heeft om een appartement voor hem te vinden..'
Dat was niet waar. Nelly had zich niet uitgesloofd. Ze had alleen maar aan de concierge gevraagd of Mazeron dat leeggekomen appartement kon krijgen, misschien nog met een enkel woord de broer van Gisèle aanbevolen. En anders had ze tegen hem gelogen. Wat bleef er over van de kolom tegen? Hij wist het niet meer, wilde er liever niet langer meer over denken. Aanstonds zou het tijd zijn om de tafel te dekken, de sla aan te maken, en andere werkjes te doen die tot zijn taak behoorden. Per slot kon hij met even veel logica de ene als de andere kolom invullen, al naar zijn humeur, naar de mate van zijn vertrouwen van het moment. Jarenlang had hij geen enkel wantrouwen jegens zijn vrouw gekoesterd en was zijn enige zorg geweest haar zo gelukkig mogelijk te maken. Waarom had hij nu, op zijn tweeënveertigstejaar, opeens zo vaak het gevoel dat hij daar niet in geslaagd was?
Hij zette de radio aan, onbewust, want hij was gewend muziek te horen wanneer hij aan zijn lampekappen werkte. Hij was bezig het stuk Brie op een schaal te leggen toen hij opschrok, bijna een schreeuw gaf. Hij, die alle geluiden zowel van de straat als in het huis hoorde, had niets gehoord, en toch stond Nelly daar, en ze sloeg haar beide armen om zijn schouders'
- Wat is er... begon hij'
Door de openstaande deur zag hij de klok in de huiskamer, die tien voor twaalf aanwees. Dat was niet de tijd van zijn vrouw, en ze gedroeg zich niet zoals anders wanneer ze van haar werk kwam. Ze nam zijn hoofd tussen haar beide handen, ze kuste hem op zijn wangen, op zijn voorhoofd, op zijn lippen, met ogen vol angstige bezorgdheid'
- Wat is er... herhaalde hij verbouwereerd'
De slechte gedachten waar hij mee bezig geweest was, waren nog niet helemaal verjaagd en Nelly's opgewondenheid, haar onverwachte thuiskomst verontrustten hem'
- Ik kon niet wachten tot het twaalf uur was... zei ze. Als je eens wist wat een afschuwelijke morgen ik gehad heb..'
- Waarom?
- Begrijp je dat niet?
Hij bleef koppig in het defensief, als iemand die mokt'
- Het is de eerste keer dat we zo uit elkaar gegaan zijn..'
Hij wierp tegen:- Ik heb nog tegen je gezwaaid vanuit het raam..'
- Ik zou je niet durven vertellen wat me allemaal door mijn hoofd gegaan is... We waren zo gelukkig, gisteravond!... In weken had ik je niet zo ontspannen gezien... Vanmorgen ook... Het deed mé een beetje denken aan de tijd toen we hier kwamen wonen... En toen, door een kleinigheid..'
- Stil, niet meer over praten..'
Ze keek hem aandachtig aan, werd ernstiger'
- Jij hebt ook een slechte morgen gehad, is het niet?
Hij haalde als enig antwoord zijn schouders op'
- Een aanval?
Hij bleef halsstarrig heen en weer lopen, ging verder met de tafel te dekken, zoveel mogelijk met zijn rug naar haar toe'
- Bernard..'
-Ja?
- Ben je werkelijk zo jaloers dat je er onder lijdt, dat het je ziek maakt? Dacht je dan dat ik me voor een andere man dan voor jou zou kunnen interesseren?..'
- Ik weet het niet. Misschien niet'
- Misschien?
- Waarom zou ik de enige man op de wereld zijn... ?
- En jij? Jij zou ook wei..'
Ze onderbrak zichzelf onmiddellijk'
- Jij bent een man. Dat is niet hetzelfde..'
- Wat heb je wel tegen meneer Jean-Paul gezegd?
- Dat ik vergeten had, dat ik een afspraak bij de tandarts had'
Ze had gelogen. Ze kon dus liegen'
- Ik ben naar Gisèle gegaan, ging ze verder. Ik heb haar gevraagd om mij geen boodschappen voor haar broer meer mee te geven..'
- Waarom heb je dat gedaan? Wat voor reden heb je opgegeven?
- Ik heb niet over jou gesproken. Ik heb haar gezegd, dat de huurders misschien zouden gaan roddelen..'
- Wat zei ze daarop?
- Niets. Ze zal me voortaan wel geen schat meer vinden, maar dat kan mij niet schelen!
Hij moest onwillekeurig glimlachen, met de sla-kom in zijn hand, en zij zei:- Wil je dat ding wel eens neerzetten, domme jongen, dat ik je tegen me aan kan drukken... Ze huilden allebei. Het was de eerste keer dat ze samen huilden'