29 november
Nog 33 dagen te gaan…
De boomhut
10.00 uur
Ik had een paar zware dagen achter de rug. Het leek de laatste tijd wel alsof er echt overal politie zat. Boges waarschuwde me dat ik me zo min mogelijk moest laten zien tot mijn paspoort klaar was. De gedachte dat Rathbone in Ierland was, zat me niet lekker. Wat was hij daar van plan? Wat zou hij allemaal ontdekken?
Elke dag belde ik Nelson Sharkey met dezelfde vraag: ‘Is mijn paspoort al klaar?’ En elke dag kreeg ik hetzelfde antwoord: ‘Ik heb toch gezegd dat ik het je zou laten weten als het klaar is?’
31 december, middernacht – het moment dat de Ormond-singulariteit zou verstrijken – kwam steeds dichterbij, alsof ook dat me op de hielen zat. Ik had nog maar een paar weken de tijd! Ik had het tot nu toe overleefd, dat was al heel wat, maar ik had het GMO niet opgelost. Ik had mijn naam niet weten te zuiveren. Ik had mijn belofte aan m’n vader nog niet ingelost. Ik wilde er niet aan denken dat het mis zou gaan. Het mocht niet misgaan.
Ik zat mijn aantekeningen, de tekeningen en de foto’s te bekijken, die uitgespreid lagen over de vloer van de boomhut, toen ik buiten haar stem hoorde.
‘Cal, ben je daar?’
Winters stem klonk dringend.
Ik stopte waar ik mee bezig was.
‘Wat is er?’
‘Snel, gooi het touw naar beneden!’
Ik liet het touw zakken en ze klom naar boven. Terwijl ze zich door het raam naar binnen wurmde verloor ze bijna het lint dat ze in haar haren had geknoopt.
Zodra ik haar gezicht zag, wist ik dat er iets ernstigs aan de hand was.
‘Het is Boges,’ zei ze bijna in tranen. ‘De politie heeft Boges opgepakt.’
‘Wat? Hebben ze hem gearresteerd?’
‘Dat weet ik niet, maar ze hebben hem meegenomen voor verhoor. Hij kon me nog net even bellen. Hij kon jou niet bereiken. Ze ondervragen hem al uren. Ik was bij Sligo toen hij belde, dus ik kon niet meteen naar je toe komen. Ik maak me echt zorgen, Cal. Ik ben bang dat Boges ze vertelt waar je verstopt zit.’
‘Dat zou hij nooit doen,’ zei ik en ik controleerde mijn mobiel om te zien of ik wel ontvangst had. ‘Hij zou me nooit verraden.’
‘Je weet niet hoe hard de politie hem aanpakt. Ze kunnen hem beschuldigen van medeplichtigheid aan jouw misdaden.’
‘Dat kunnen ze niet maken!’
‘Kun je je voorstellen hoe dat zou zijn voor zijn moeder en zijn oma? Als Boges de gevangenis in moet? Als hij veroordeeld zou worden voor een misdrijf, kan hij wel dag met zijn handje zeggen tegen zijn toekomst. Ze kunnen zijn hele carrière in één keer kapotmaken. Zijn stage bij NASA, alles waar hij ooit van heeft gedroomd: weg.’
Ik begon door de kleine ruimte te ijsberen. Ze had gelijk. Ik dacht aan het gesprek met Teenhakker Durham, over hele levens die door één domme streek de mist in gaan.
‘We moeten iets doen, Cal.’
Ik moest iets bedenken om hem daar weg te krijgen zonder dat ik zelf in de problemen zou komen. De enige kans die ik had om achter de waarheid van de Ormond-singulariteit te komen, wachtte op me in Ierland. Ik kon het me niet veroorloven om nu nog opgepakt te worden.
Boven mijn hoofd hoorde ik het geluid waar ik zo langzamerhand doodsbenauwd voor was geworden: het geronk van een helikopter.
Winter zag mijn blik. Zonder iets te zeggen stak ze haar hoofd uit het raam en tuurde door de bladeren.
‘Het is de politie,’ fluisterde ze. ‘Hopelijk vliegt hij alleen maar over.’
We wachtten af, en de helikopter verdween in de richting van de stad.
Ze wendde zich weer tot mij. ‘Sligo houdt me constant in de gaten. Het wordt steeds erger. Hij wil voortdurend weten waar ik ben en wat ik aan het doen ben. Het is onmogelijk voor me geworden om nog een keer naar het autokerkhof te gaan. Hij denkt dat ik nu in mijn huisje ben, maar als hij onverwacht langskomt en merkt dat ik weg ben, dan zal hij me helemaal uithoren. Ik weet zeker dat hij zijn vermoedens heeft. Ik ben bang dat hij erachter komt dat het geld uit zijn vluchtkoffer verdwenen is en dat hij dan weet dat ik daar iets mee te maken heb.’
‘Waarom zou hij dat denken?’
‘Ik weet het niet, maar ik word gek van de spanning. Ik moet gaan. Ik moet zorgen dat ik thuis ben.’
‘Maar hoe moet het nu verder met Boges? Wat moeten we doen?’
‘Ik weet het ook niet! Ik durf hem op dit moment echt niet te bellen. En jij moet hem ook niet bellen, want dan kan de politie misschien natrekken waar je bent. Ik zal kijken wat ik kan ontdekken en dan laat ik het je weten, oké?’
‘Oké,’ zei ik, al was het allemaal helemaal niet oké. Ik vond het verschrikkelijk dat Boges werd ondervraagd door de politie, alleen maar omdat hij mijn vriend was. Maar ik wist dat hij me nooit zou verraden, al had Winter natuurlijk wel een punt: ze zouden hem op de een of andere manier proberen onder druk te zetten. Het was hun werk om informatie uit iemand te krijgen, zelfs uit de zwaarste criminelen. Aan de andere kant: ik kende niemand die slimmer was dan Boges. Hij was vast slimmer dan de hele politie bij elkaar. Hoopte ik.
‘Cal, als dit allemaal voorbij is,’ zei Winter voor ze naar buiten ging, ‘moeten we maar eens…’
Ze brak haar zin abrupt af.
‘Dan moeten we maar eens wat?’ vroeg ik.
‘Laat maar,’ zei ze. ‘Het is beter dat ik nu ga.’
Ik keek haar door een gat in het bladerdak na terwijl ze over het hek van de Lovetts klom en vroeg me af wat ze had willen zeggen.
Toen Winter verdwenen was, voelde ik me ineens ontzettend alleen. Ik kon niks doen om Boges te helpen, terwijl hij al een jaar lang alles had gedaan om mij te helpen.
15.10 uur
Mijn mobiel ging. Het was een sms’je en voor het eerst was ik teleurgesteld dat het van Sharkey was.
Kom over een uur naar de sportschool.
15.16 uur
Ik liep stevig door op weg naar de sportschool, opgelucht dat ik wat afleiding had.
Na een klein uurtje lopen was ik er bijna. Ik hoefde nog maar een paar straten toen mijn mobiel weer afging.
Cal! Probeer je steeds te bellen. Sligo moest naar een vergadering dus ik ben naar het autokerkhof gegaan. Heb net in de auto van mijn ouders gevonden wat ik zocht! Kan nu bewijzen dat het hun auto was! Bel me zsm!
Ik wilde Winter meteen terugbellen, maar op dat moment voelde ik dat er iets niet klopte. Ik was er zo langzamerhand meester in geworden om te weten wanneer er iets niet in de haak was.
Ongeveer honderd meter voor de sportschool zag ik een man die naar me stond te kijken. Hij keek snel de andere kant op toen hij doorhad dat ik hem had gezien. Een andere vent keek vanaf de overkant van de straat verdacht mijn kant op.
Werd ik gevolgd?
Ik keerde me om en wilde snel weglopen toen ik dacht dat ik een vrouw in een microfoontje in haar kraag zag praten. Ik draaide me weer om. De twee mannen die ik net had gezien, waren verdwenen.
Totaal onverwacht werd ik door iemand getackeld. Ik sloeg met een smak tegen de grond.
De zijkant van mijn hoofd en mijn rechterhand schaafden pijnlijk over de tegels. Ik probeerde om te rollen, maar het zware lichaam boven op me drukte me tegen de grond.
‘Ga van me af! Wie ben je?’ schreeuwde ik. ‘Rot op!’
‘Politie! Handen op je rug! Liggen blijven en niet bewegen!’
Met moeite tilde ik mijn hoofd op om te kijken. Op de stoep naast mijn hoofd schuifelden zwarte politielaarzen.
Mijn handen werden op mijn rug gedwongen en geboeid.
Ineens herinnerde ik me de waarschuwing van Eric over de verscherpte controles op de vliegvelden. Hij had gezegd dat er een gerucht ging dat ik van plan was het land te verlaten. Ik had geen idee wie dat gerucht had kunnen verspreiden… tot nu.
Sharkey! Hij had me verraden, dat moest wel. Het besef dat hij me in de val had laten lopen maakte me misselijk.
‘Weet je zeker dat dit hem is? Hij lijkt helemaal niet op die jongen op de posters,’ zei een stem achter me terwijl ik overeind werd getrokken.
‘O, het is hem absoluut. Ze lijken nooit op de foto van de poster.’ Twee agenten in burger hielden me stevig tussen hen in. Ik kon met geen mogelijkheid ontsnappen.
‘Laat me los! Wat heb ik gedaan?’
‘Callum Ormond, je staat onder arrest. We zitten al bijna een jaar achter je aan, knul,’ zei een van de agenten. ‘Wacht maar tot de baas hoort wie we bij ons hebben!’ zei hij tegen zijn partner.
‘Ik bén Callum Ormond niet,’ schreeuwde ik. Ze begonnen me de straat over te sleuren in de richting van een ongemarkeerde politieauto. Ik kon het niet laten gebeuren dat ze me naar het bureau brachten. Als ze mijn vingerafdrukken namen, was ik er geweest. ‘Jullie hebben de verkeerde voor je!’
‘Ja ja, en als je niet Callum Ormond bent, wie ben je dan wel?’ vroeg de agent smalend.
‘Dat is Matt Marlow,’ klonk een vertrouwde stem, luid en met veel gezag.
Het lukte me net om mijn hoofd om te draaien en ik zag Nelson Sharkey aan komen lopen. Hij kwam naast me staan en deed net of hij iets uit mijn achterzak pakte.
‘Jullie hebben de verkeerde voor jullie,’ zei hij en hij zwaaide met een klein boekje. Hij bladerde door de pagina’s. ‘Dit is zeker Callum Ormond niet. Kijk zelf maar,’ zei hij en hij gaf ze het boekje.
Het was mijn nieuwe paspoort! Het was eindelijk klaar, en nog precies op tijd ook!
‘Zorg nou maar dat jullie niet voor paal staan voor de hele politiemacht,’ ging Sharkey verder. ‘Jullie kunnen toch niet zomaar elke jongen van de straat plukken zonder zijn identiteitsbewijs te controleren? Hoofdinspecteur McGrath zou hier niet blij mee zijn. Hij houdt er niet van als beginnelingen in zijn team er een zootje van maken.’
De agenten schoven ongemakkelijk heen en weer.
‘En wie mag u dan wel zijn?’ vroeg de ene.
‘Rechercheur Dane Cooper,’ loog hij. ‘Uit Clarendale. Jullie moesten deze jongen maar gauw laten lopen, voor ik een klacht over jullie indien. Ik kan jullie allebei laten hangen voor een valse beschuldiging of voor het aanhouden van een minderjarige zonder de aanwezigheid van een verantwoordelijke volwassene.’
‘Dank u wel, rechercheur,’ zei ik. ‘Ik probeer ze al de hele tijd te vertellen dat ze de verkeerde voor zich hebben. Ze dachten dat ik die jongen was die op de vlucht is geslagen, Callum Ormond. En toen ik zei dat ik dat niet was, geloofden ze me niet.’
De twee agenten lieten me los en bogen beschaamd het hoofd.
‘Kom maar, Matt,’ zei Nelson en hij pakte mijn arm.
Toen we een paar meter bij ze vandaan waren, fluisterde hij: ‘We kunnen nu beter elk een andere kant op gaan. Blijf op je hoede. De jacht op jou is in alle hevigheid losgebarsten. Team Predator is nu twee keer zo groot. McGrath heeft publiekelijk de belofte gemaakt dat hij je voor het einde van het jaar achter de tralies heeft. Je hebt je paspoort, dat is waarom ik je had gevraagd hierheen te komen, dus steek het in je zak en maak dat je hier wegkomt. Je mag me later bedanken.’
Na die woorden stak hij de straat over en hij was binnen een paar tellen verdwenen.
Ik voelde me zo schuldig dat ik er buikpijn van kreeg. Heel even had ik gedacht dat Sharkey me had verraden, en precies op dat moment was hij me komen redden, voor de zoveelste keer.
Het einde van alles kwam nu echt dichtbij. Het leek wel of iedereen naar de dag van 31 december toe werkte. Ik had mijn paspoort, dus we hoefden nu alleen nog maar een vlucht te boeken… en Boges uit handen van de politie zien te krijgen.
Nadat ik een paar minuten had gelopen, belde ik Sharkey om hem nog eens te bedanken.
‘Dag rechercheur Dane Cooper,’ zei ik toen hij opnam. Hij schoot in de lach en zei dat het de eerste naam was die zo gauw in hem was opgekomen.
Ik vertelde hem over de situatie met Boges en hij zei dat hij zou doen wat hij kon om ons te helpen. Verder beloofde hij dat hij zou uitzoeken of we nog in december naar Ierland konden vliegen.
‘Ik zal zien of ik iets te weten kan komen over Boges,’ zei Sharkey. ‘En als ik hem kan helpen, zal ik dat doen. Ik moet nu ophangen. De grote wedstrijd begint zo, dus ik ga me op de bank installeren.’
Ik stond zo ver buiten het normale leven dat ik geen idee had waar hij het over had. En ik was ook nog vergeten te vragen hoe zijn afspraakje was gegaan, de avond dat Winter het geld van Sligo had gestolen. Ik wist dat Sharkey er pas iets over zou vertellen als we hem een tijdje aan zijn kop zeurden.
16.40 uur
Mijn mobiel ging: ik had een gemiste oproep van Winter en een voicemail. Ze had zeker nog een keer gebeld toen ik Sharkey aan de lijn had. Ik nam niet de moeite om de voicemail af te luisteren, maar belde haar meteen terug.
Nog voordat Winters telefoon overging, kwam er een politieauto langsrijden en moest ik de verbinding wel verbreken. Ik stopte gauw mijn mobiel weer in mijn zak, zette mijn kraag hoog op, trok mijn capuchon strak over mijn hoofd en liep door. Eric Blair en Nelson Sharkey hadden gelijk: team Predator stond op scherp.
Even later voelde ik mijn mobiel opnieuw trillen in mijn broekzak. Toen ik zag dat het Boges was, dook ik een steegje in en nam ik zo snel mogelijk op.
‘Boges! Wat is er gebeurd? Ben je in veiligheid?’
‘Cal, ze hebben me helemaal doorgezaagd. Het waren een paar zware uren, man. Ze wilden echt alles weten, maar wees gerust: volgens mij heb ik niks gezegd wat onze zaak kan schaden. Ik ben er zelf van onder de indruk hoe goed ik tegenwoordig kan liegen. Ik ben er echt een meester in geworden. Soms herinner ik me al die leugens beter dan de waarheid.’
‘Ja, ik snap wat je bedoelt,’ zei ik. ‘Bedankt, man. Het spijt me echt dat je…’
De verbinding werd verbroken. Ik had geen bereik meer en zou hem later terug moeten bellen.
17.20 uur
Ik kwam in de buurt van het voetbalstadion. Voor me uit zag ik massa’s mensen gekleed in rood en wit. Zo te zien waren er net een paar bussen met supporters aangekomen. Had ik zelf ook maar iets rood met wits aangehad, dan had ik onopvallend kunnen opgaan in de menigte.
Het werd steeds drukker en ik zag ook meer en meer politieagenten en bewakers. Ik zou met een grote omweg naar huis moeten gaan om ze te ontwijken.
Mijn mobiel trilde. Het was Winter, die me alweer probeerde te bellen. Ineens voelde ik een paar ogen in mijn rug prikken. Iemand keek naar me, ik wist het zeker.
In mijn hoofd begonnen alle alarmbellen te rinkelen en ik ging harder lopen.
Er zat iemand naar me te kijken vanuit een auto die langzaam rechts van me bleef rijden.
Ik draaide me om om te zien wie het was, en ik verstijfde. Ongelooflijk: hoe groot was de kans. Van alle agenten die in deze stad rondliepen, moest hij het natuurlijk weer zijn! De agent die ik bespoten had met pepperspray! De man uit wiens handen ik maanden geleden al een keer was ontglipt!
Hij zag aan mijn gezicht dat ik schrok en dat was genoeg om het vermoeden dat hij al had te bevestigen. Hij wist het. Toen hij op het punt stond de auto uit te springen, ging ik ervandoor.
Ik duwde en wrong me tussen de mensen door, zonder me iets aan te trekken van hun boze geschreeuw. Ik had geen tijd om sorry te zeggen.
Met mijn ellebogen werkte ik mezelf door de drukte, in de hoop dat ik zou verdwijnen in de menigte en dat de agent me niet meer zou kunnen vinden.
Tien minuten later bevond ik me midden in een enorme massa supporters. Het was gekkenwerk: ik werd nu zélf voortgeduwd en ik merkte dat de mensenstroom me meevoerde door de hekken van het stadion, de tribune op. Steeds als ik me tussen de mensen uit had geworsteld, liep ik meteen weer vast in een volgende groep.
Boven het lawaai van de luidruchtige voetbalfans uit hoorde ik officials om kaartjes roepen.
Ik vroeg me af waar mijn achtervolger was.
Ik dook onder de tribune door en ineens stond ik vlak naast de spelerstunnel. De voetballers kwamen net in looppas naar buiten, klaar voor de wedstrijd. Maar het waren niet alleen de spelers die plotseling verschenen: naast hen rende de pepperspray-agent mee!
Het was hem toch gelukt me in het oog te houden. Hij drong zich langs de voetballers om dichter bij me in de buurt te komen. Hij keek alsof hij dit keer niet van plan was om me te laten ontkomen.
‘Hé,’ schreeuwde hij toen ik aansloot in de rij spelers. Ze waren zo geconcentreerd voor de wedstrijd dat ze me niet eens in de gaten hadden.
Voor ik het wist, rende ik met ze mee het veld op! Ik dook weg achter een van de spelers terwijl we het stadion binnenkwamen. Ik was me er amper van bewust dat iedereen me hier kon zien. Het enige waar ik aan dacht was ontsnappen aan de wraakzuchtige agent en de rest van de politiemacht, die hem ongetwijfeld te hulp zou schieten.
Vaag drong het gebrul tot me door van de tienduizenden voetbalfans.
De spelers van de tegenpartij kwamen het stadion binnen en de supporters van de thuisspelers begonnen massaal te fluiten. Ik keek om me heen. De schijnwerpers waren feller dan de zoeklichten van honderd politiehelikopters bij elkaar. Ik, een voortvluchtige, was midden in het begin van een belangrijke voetbalwedstrijd beland!
Mijn ogen schoten langs de tribunes, op zoek naar een uitweg. Weer ging er een enorm gebrul op – nog luider en woester dan daarnet. Op dat moment bleef mijn blik hangen op het gigantische videoscherm dat hoog boven in het stadion hing. Er was een reusachtige close-up te zien van… mij!
Mijn gezicht!
Ze hadden me herkend! De menigte brulde harder en harder. Ik dook in elkaar en zette het op een lopen, maar ik werd onmiddellijk getackeld door een van de spelers, die de indringer had opgemerkt. Ik krabbelde overeind en de mensen gingen totaal uit hun dak! Nu begonnen ze mijn naam te scanderen!
‘Cal-lum! Cal-lum! Cal-lum!’
Ik rende zo snel als mijn benen me konden dragen. Dat moest ook wel, want ik werd achternagezeten door geoefende sporters. Het geluid vanaf de tribunes was waanzinnig! De cameramensen van de televisiezenders hadden een nieuw spelletje ontdekt: ‘volg de voorvluchtige’, en het publiek vond het fantastisch. Ze stonden allemaal naar me te wijzen, alsof ik een paard in een paardenrace was.
Ik kon het niet helpen dat ik mezelf telkens op het grote scherm zag, terwijl ik zigzaggend over het veld rende om te ontkomen aan de voetballers die me probeerden te grijpen. Bijna vergat ik de pepperspray-agent – ik rende en rende maar! Van alle kanten kwamen nu spelers op me af, maar ik was kleiner en sneller. Ik had er nu al bijna een jaar training op zitten en ik was niet hier om een wedstrijd te winnen, ik rende voor mijn leven!
Ik dook, draaide en ontweek de spelers terwijl het publiek joelde: ‘Cal-lum! Cal-lum! Cal-lum!’
Er kwam een hele politiemacht het veld op rennen en boven het lawaai van het publiek uit hoorde ik een sirene loeien. Op de tribunes begonnen mensen de politie uit te schelden! De menigte begon te fluiten en te sissen, alsof de politie de tegenstander was!
Vreemd genoeg stond het publiek aan mijn kant! Ik snapte er niks van! Ik was de psycho-tiener, niet hun héld!
De mensen op de tribune riepen nu: ‘Hup, Cal! Hup, Cal!’ Ze moedigden me aan en ik schoot de ene kant op, slipte en zwenkte de andere kant op in de richting van de uitgang.
Ik ontweek een groepje cheerleaders en een of andere domme mascotte. Ik rende weer naar de plek waar ik het veld op was gekomen, bij de spelerstunnel. Ik had geen andere keus dan door te lopen, ook al wist ik dat ik zo in de catacomben van het stadion terecht zou komen. Het was de enige mogelijkheid. Ik ontweek nog een laatste tackle van een speler, die hard tegen de reclameborden langs het veld aan knalde, tot grote vreugde van de uitzinnige menigte. Toen verdween ik de catacomben in, uit het zicht van de camera’s en het publiek.
Het was hier rustiger, maar ik wist dat het een kwestie van seconden was voor iemand me te pakken zou hebben. Ik racete door het doolhof van gangen naar de kleedkamers en probeerde een weg naar buiten te vinden. Achter me kon ik al het geschreeuw en de dreunende voetstappen van de politie dichterbij horen komen.
Ik nam een gok en vluchtte een van de ruimtes aan het eind van de tunnel binnen. Het was een kleedkamer. Aan de ene kant waren douches, en langs de andere kant stonden bankjes, die vol lagen met shirts, handdoeken en schoenen. Er was een raam, maar dat zat hoog in de muur en er zaten tralies voor. Daardoor zou ik niet kunnen ontsnappen.
Tegen de muur, aan het eind van de rij banken, stond het kostuum van een mascotte: een enorme koalabeer.
Op de gang hoorde ik politieagenten naar elkaar roepen terwijl ze de ruimtes achter me doorzochten. Ze konden elk moment deze kleedkamer bereiken.
Boven me in het stadion klonk nog steeds het gejoel van het publiek: ‘Cal! Cal!’
Ze werden helemaal gek!
Mijn hart bonkte en er schoten allerlei nutteloze ontsnappingsplannen door mijn hoofd. Ik griste een voetbalshirt van een bankje en trok het over mijn hoofd. Wie probeer je nou voor de gek te houden, vroeg ik me af toen ik een glimp van mezelf opving in de spiegel. Ik zag eruit als de voortvluchtige Callum Ormond, maar dan met een voetbalshirt aan. Ik smeet het shirt op de grond en vervloekte de koala, die me dom aankeek.
Ik hoorde een agent de kleedkamer aan de andere kant van de gang binnenstormen.
Na alles wat ik had doorgemaakt, nog maar een paar dagen voor ik een vlucht het land uit had geregeld, zat ik in de val in de catacomben van een stadion!
Het gestamp van de politieagenten met hun zware laarzen klonk steeds dichterbij. Ze konden me nu elk moment grijpen. Wanhopig op zoek naar een plek om me te verstoppen, liet ik mijn blik nog eens door de kleedkamer gaan, langs de banken met kleren en langs het koalapak.
Het koalapak… Mijn verstopplaats keek me recht in de ogen!
Ik dook naar de bank en hing mijn rugzak aan een haakje, waar hij niet opviel tussen alle andere tassen. Ik greep het koalapak, schoof mijn benen erin en stak mijn armen door de grijze mouwen. Met mijn handen in de onhandige berenklauwen pakte ik de enorme kop en zette die over mijn hoofd.
Het koalapak was me veel te groot. Ik zakte een beetje door mijn knieën en liet mijn hoofd hangen om ervoor te zorgen dat het er weer leeg en levenloos uit zou zien. Zo bleef ik doodstil zitten.
Misschien, heel misschien trapten ze erin. Door de houding waarin ik zat, kon ik net met één oog door een gaatje in de kop naar buiten kijken.
Ik hield mijn adem in toen ik een stem hoorde. Als het had gekund, had ik zelfs mijn hart voor heel even stopgezet, want het leek wel alsof mijn hartslag meer lawaai maakte dan het publiek op de tribunes.
‘Nog een kleedkamer,’ hoorde ik iemand zeggen. ‘Ik kijk wel even.’
Er klonken voetstappen. Ik kon net een stukje zien van een politie-uniform. Ik hield me stil als een standbeeld terwijl hij langs me liep. Ik durfde geen adem te halen.
De voetstappen verwijderden zich weer.
‘Vergeet de douches niet!’ riep een vrouwenstem.
Ik hoorde de deurtjes openzwaaien terwijl de douchehokjes één voor één werden gecontroleerd.
‘De douches zijn leeg. Hier is niemand.’
Ik zakte bijna nog verder onderuit van opluchting toen de agent de kleedkamer uit liep.
‘Hé, moet je dat koalapak zien,’ zei de vrouw die eerder bevelen had geschreeuwd. ‘Ik heb altijd al eens zo’n ding willen aantrekken.’
‘Doe niet zo kinderachtig,’ zei de agent spottend. ‘Heb je de rest van de gang al gecontroleerd?’
‘Wacht nou even,’ hield ze aan. ‘Laat me dat pak even passen. Als jij dan iemand anders naar binnen stuurt, dan maak ik hem aan het schrikken!’
Mijn lichaam begon onbedaarlijk te trillen. Ik deed mijn ogen dicht en probeerde te bedenken wat ik moest doen. Ineens opspringen om ze aan het schrikken te maken? Gebruikmaken van het verrassingselement, zodat ik een paar seconden voorsprong zou hebben?
‘Dat meen je toch niet serieus?’ zei de andere agent. ‘Kom op zeg, doe normaal. Ik denk niet dat de chef dat leuk zou vinden.’
Alsjeblieft, smeekte ik inwendig. Luister naar hem!
Het enige wat ik kon zien, was de blauwe stof van het uniform van de vrouw, verder niets. Ze kon nu elk moment de koalakop grijpen. Ik zette me schrap om onverwacht in beweging te kunnen komen. Ze stak haar armen al uit om de kop op te tillen.
‘Waar denk jij dat je mee bezig bent?’ klonk plotseling een strenge stem. ‘We zijn hier om een gevaarlijke psychopaat op te sporen, niet om een verkleedpartijtje te organiseren!’
Mijn hart stond stil.
‘Ja, brigadier!’
De vrouwelijke politieagent wist niet hoe snel ze de kleedkamer uit moest komen, achter haar partner aan. De stemmen stierven langzaam weg. Het laatste wat ik nog hoorde was: ‘Zie je wel?’
Bij die woorden liet ik me opgelucht weer in elkaar zakken. Ik trilde nog steeds.
De stemmen en de stampende laarzen waren verdwenen. Ik was gered door de agent die de leiding had over de zoektocht.
Tenminste, dat dacht ik.
Weer kwamen er voetstappen mijn kant op. En weer bleef ik doodstil zitten. Ik kon me niet voorstellen dat ik nog een keer zo veel geluk zou hebben.
‘Hier is niemand,’ zei een stem. ‘Alleen een koalabeer.’
‘Koala’s zijn geen beren,’ verbeterde iemand hem.
‘O, wat zijn het dan? Volgens mij lijkt hij sprekend op een beer.’
Ga alsjeblieft ergens anders staan bekvechten, smeekte ik in stilte.
18.16 uur
Eindelijk waren de agenten vertrokken en werd het stil om me heen. Ik was inmiddels nat van het zweet door het warme pak. Het duurde een hele tijd voordat ik me weer durfde te bewegen.
Ik tilde de kop van mijn hoofd en ademde wat frisse lucht in.
Het tumult van het publiek was weer begonnen, alsof er was besloten om de wedstrijd door te laten gaan ondanks de onderbreking: ik dus. Dat betekende dat ik tot de rust de tijd had om hier weg te komen.
Ik stapte uit het pak en viste mijn rugzak van het haakje. Ik hoopte maar dat het bezoekende team het niet erg zou vinden dat ik een shirt, een sjaal en een petje van ze pikte, maar ik moest nu eenmaal doen wat nodig was om hier weg te komen.
Met het petje over mijn ogen, de sjaal over mijn voetbalshirt en mijn handen diep in mijn zakken slenterde ik langs twee beveiligers die de kleedkamers moesten bewaken. Het ging gelukkig heel gemakkelijk, want ze hadden alleen maar oog voor de televisie aan de muur, waarop de wedstrijd werd uitgezonden.
Rechts van me hield een groepje agenten een paar jongens van ongeveer mijn leeftijd tegen, die hun identiteitsbewijs moesten laten zien. Aan de linker kant stonden twee agenten, die de ingang in de gaten hielden. In een prullenbak zag ik een half opgegeten hotdog liggen. Snel griste ik hem eruit en ik nam een flinke hap terwijl ik langs de twee agenten liep.
Zodra ik het stadion uit was en merkte dat ik niet werd gevolgd, spuugde ik de smerige, koude hap uit en grijnsde.
Ik had het gered.