37
Ik werd rustig wakker en wist al hoe laat het was nog voordat ik op de wekker had gekeken: 01:08 uur. Beneden hoorde ik een onheilspellend gerommel. Het was ongewoon koud in huis, kouder dan normaal, zelfs voor januari. Ik draaide me op mijn zij en legde mijn hand op de geladen .22.
Het geluid verstomde en begon toen weer, met hernieuwde energie.
Xena lag te grommen.
Ik gooide de lakens van me af, rende naar mijn kast en kleedde me haastig aan. Toen ik langs het raam boven de badkuip kwam, bleef ik staan. Mijn adem stokte.
Aan de overkant van de straat, onder het sombere afdak van de carport van de overburen, stond een man in de vlekkerige duisternis, turend naar mijn huis. In de grillige schaduwen was hij niet meer dan een zwart silhouet, en ik had er zelfs moeite mee zijn lengte te schatten.
Morton Frankel, die eindelijk was gekomen?
Hij stond bewegingloos, maar de houding van zijn hoofd deed vermoeden dat hij recht naar dit raam keek. Zou hij me kunnen zien, in het donker achter de ruit?
Ik liep snel mijn kamer door en sloop naar de overloop. Toen ik over de leuning keek, zag ik de stang die de schuifpui vergrendelde weer op het kleed liggen, uit de rail gehaald. De schuifpui zelf was vanhieruit niet te zien, maar Xena stond ervoor, met haar nek- en rugharen overeind als een wolf. Een windvlaag deed de hordeur rammelen en even later voelde ik de koude lucht op mijn gezicht.
Ik ontgrendelde het pistool en liep haastig de trap af, met mijn schouder langs de gebogen muur rechts. Ik zag een beweging bij de voordeur, ergens aan de bovenkant, waar ik zo onhandig een plank over het kapotgeslagen glas had gespijkerd. Onder die plank, waar nog een strook tape zat, was een gleuf gesneden, die was verbreed tot een centimeter of vijftien, voordat de dader had begrepen dat de plank in de weg zat, zodat hij niet met zijn hand bij het slot zou kunnen komen. De tape met de gleuf wapperde naar binnen in de wind, als een griezelige mond van acryl.
Ik liep om de voet van de trap heen. Xena rook dat ik het was, want ze hield al haar aandacht gericht op de schuifpui, die ruim een halve meter was opengeschoven. Bladeren ritselden over het terras, maar verder was er niets te zien. Ik kwam naast Xena staan. Mort had blijkbaar niet op een waakhond gerekend. De verf boven de rail was weggeschraapt waar een priem naar binnen was gestoken om de stang van de grendel op te tillen.
Ik opende de hordeur, stapte het terras op en sloot Xena binnen op, zodat ik geruisloos de omgeving kon verkennen. Het hekje aan de zijkant rammelde, net als de vorige keer. Een paar coyotes jankten onder aan de helling, op jacht naar iemands huisdier. Ik hield de .22 in mijn gestrekte arm voor me uit terwijl ik om het huis heen sloop, door de schaduwen, in de richting van de straat.
Onder de carport aan de overkant was niets meer te zien, behalve duisternis en het busje van mijn buren. Zag ik spoken? Opnieuw? Ik rende ernaartoe, keek achter en onder het busje en bleef toen midden op straat staan, net als de eerste keer. Niets verroerde zich, behalve de deinende takken en de ruisende bladeren.
In de verte hoorde ik een motor.
Ik luisterde, maar het geluid zwol niet aan en nam niet af.
Ik liep de stoep af, en het geluid werd harder. Langs twee van de buurhuizen kwam ik bij de hoge, gepleisterde muur naast de oprit van het hoekhuis. De muur vervormde de richting van het geluid. Ik wist niet of de auto met de stationair draaiende motor er vlak achter stond of verder weg, in de zijstraat.
Nog steeds met het pistool voor me uit boog ik me langs de muur, maar de auto – als die er was – stond te ver naar achteren om hem te kunnen zien. Met ingehouden adem stapte ik voorbij de muur de donkere oprit op. Tien meter verderop zag ik de omtrekken van een auto op het smalle pad. De voorruit was een ondoordringbaar zwart vlak. Uitlaatgassen wolkten boven de achterkant. Het huis lag voorbij de bocht, wat hoger, tegen een steile helling. Een herinnering aan sigarettenrook zweefde nog rond. Rechts van me was de betrouwbare muur, links een haag van klimop.
Had de bestuurder de motor laten draaien tot hij terugkwam, of zat hij al in de auto en zag hij mij?
Bedacht op een hinderlaag van achteren of van opzij sloop ik naar voren, turend naar de voorruit, klaar om te vluchten. Ondanks mijn angst en de kou wist ik het pistool toch recht te houden. De wolkjes voor mijn ogen vertelden me hoe snel ik ademde.
Na een paar stappen zag ik dat het een Volvo was. Een donkere kleur. Het nummerbord was verwijderd. Nog twee meter en ik zou kunnen zien of er iemand achter het stuur zat.
De koplampen gingen aan en verblindden me. De motor brulde en de banden piepten toen ze houvast zochten. De Volvo sprong naar voren. Ik vuurde en de kogel sloeg een gat in de rechterbovenhoek van de voorruit. Ik dook naar links en zweefde al door de lucht toen ik door de motorkap werd geraakt. Ik rolde langs de voorruit, zag de bestuurder als een vage, donkere schim en werd door de zijkant van de auto in de klimop gesmeten. De Volvo stormde de straat op, stak het kruispunt over en was verdwenen. Hijgend bleef ik op mijn rug liggen, met de kop van een tuinsproeier in mijn rug. Ratten ritselden om me heen in de vochtige tuin. Na een tijdje hervatten de krekels hun getsjirp. De buurt bleef stil. Blijkbaar had niemand mijn pistoolschot gehoord.
Ik plukte de takjes uit mijn kleren en mijn haar en snoof weer die suggestie van sigarettenrook op. Kruipend over de oprit zocht ik naar een peuk. Langs het pad, op een breed blad van de klimop, lag een luciferboekje. Raad eens wat er op het omslag stond?
Ik pakte een takje en gebruikte dat om het luciferboekje op te rapen zonder vingerafdrukken na te laten. Alle lucifers waren gebruikt, maar op de binnenkant van het omslag stond een adres, in de blokletters die ik inmiddels wel kende.
Het was een adres dat ik nooit zou vergeten.