9

Het schip dat Jim en de Starkiens naar deze wereld vervoerd had was een kleinere uitvoering van het ruimtevaartuig waarmee Jim van Alpha Gentauri m was gekomen. Het was precies groot genoeg voor de tieneenheid Starkiens, en er hoefde maar één man op te letten of het wel goed functioneerde. En ook hier verliep alles op dezelfde moeiteloze manier waarop het meeste waarmee de Hooggeborenen te maken hadden was geregeld. De gezagvoerder van het schip hoefde zich alleen zijn bestemming maar voor de geest te halen en het schip bracht hem erheen zonder dat hij verder iets hoefde te doen. Tijdens de reis naar deze wereld had Harn het schip gestuurd, want Jim had geen beeld in zijn geest van hun doel. Nu, op de terugweg naar de Troonwereld had Jim geen hulp nodig. Hij hoefde zich maar een willekeurige plek op de Troonwereld voor de geest te halen - zijn eigen vertrekken, als hij wilde - en het schip zou hem erheen brengen. Dit deed hij, en het schip gehoorzaamde. Vlak voor de landing nam hij Harn n en Adok apart. ‘Adjudant,’ zei hij tegen Harn, ‘ik wil dat u de mannen aan boord houdt nadat we geland zijn. Ga niet meteen naar uw kazerne om daar uw terugkeer te melden. Wacht hier in het schip tot u bericht van me krijgt.’ Harn bleef een lang ogenblik stil.

‘Dit is tegen de gebruikelijke procedure in,’ zei hij ten slotte. ‘Is dit een bevel?’ ‘Het is een bevel,’ zei Jim.

‘In dat geval,’ zei Harn, ‘is het enige wat dit bevel ongedaan kan maken een bevel van de Keizer of wanneer wij geloven dat aan boord blijven tegengesteld zou zijn aan de wensen van de Keizer. Ik ben geneigd te denken dat dat met uw orders niet het geval kan zijn.’ ‘U kunt me geloven, adjudant,’ zei Jim langzaam. ‘Het welzijn van de Keizer gaat mij aan het hart. En dat welzijn kunt u beter dienen door met uw mannen uit het zicht te blijven, aan boord, dan wanneer u terugkeert naar uw kazerne.’

‘Gaat u terug naar uw eigen vertrekken, Heer?’

‘Ja,’ zei Jim, ‘en ik neem Adok met me mee.’

Hij raakte Adoks arm aan en verplaatste hen beiden naar

zijn vertrekken. Er was niemand. Ze verplaatsten zich naar Ro’s appartement.

Ro was er in de grootste kamer, met al haar dieren - die van haar en van Afuan - en ze was bezig de nagels van het aapachtige dier te knippen. Maar ze liet alles vallen en vloog hem om zijn nek in haar uitgelaten vreugde hem terug te zien. ‘Jim,’ zei ze. ‘Jim!…’

Hij liet haar een ogenblik lang proberen hem fijn te drukken, en drukte haar even tegen zich aan. Toen aaide hij haar over haar hoofd en reikte achter zich om haar armen los te maken.

‘Het spijt me,’ zei hij zacht. ‘Maar de toestand is nogal urgent.’

Ze grinnikte op bijna boosaardige wijze, zonder acht te slaan op het feit dat hij nog steeds haar handen vasthield. Haar ogen gleden over zijn gestalte. ‘Is dat je Starkien uniform?’ vroeg ze. ‘Wat zie je er groot in uit!… Zijn die banden die je om hebt nog steeds bekrachtigd?’

‘Ja,’ zei Jim, een beetje in verwarring gebracht door deze plotselinge dolle uitbarsting van vrolijke uitgelatenheid. Hij hoopte dat een kalm antwoord haar ook tot kalmte zou brengen.

‘O ja?’ giechelde ze weer. ‘Laat es zien! Verpletter die muur daar voor me -‘

Plotseling hield ze stil en haar gezicht veranderde van uitdrukking.

‘Nee, nee. Wat zeg ik toch?’ Opeens was haar uitzinnigheid weg. Ze keek ernstig naar hem op. ‘Wat is er, Jim? Je kijkt zo bezorgd.’

‘Bezorgd?’ Hij liet haar handen los. ‘Nee, niet helemaal, maar er is misschien wel iets gaande waarover ik bezorgd zou kunnen zijn. Vertel me eens, Ro. Wat op de Troonwereld hier is blauw?’

‘Blauw? Je bedoelt de kleur blauw?’ vroeg ze. ‘Wel… de kleur die we meestal gebruiken is wit, dat weet je. Af en toe wat rood. Ik geloof dat er op de Troonwereld niet zoveel blauwe dingen zijn, behalve misschien een paar losse voorwerpen die door een Hooggeborene kunnen zijn meegenomen van een van de koloniewerelden.’ ‘Denk na,’ zei Jim, zijn blik strak op haar gericht. ‘Denk heel goed na.’

‘Maar er zijn echt geen - o,’ onderbrak Ro zichzelf, ‘behalve wanneer je de gewone dingen mee wilt tellen. De hemel hier is blauw. En het water is blauw. O ja, en’ -ze zweeg even en glimlachte - ‘het Blauwe Beest van de Keizer dat ergens nog in het paleis verstopt moet zijn, als je dat tenminste mee wilt tellen.’

‘Blauw Beest?’ Zijn vraag kwam zo plotseling en was zo scherp dat ze verbleekte.

‘Ja, Jim,’ zei ze, terwijl ze hem aanstaarde, ‘maar dat heeft niets te betekenen. Het is alleen maar een stuk speelgoed dat hij heel vroeger had als klein kind. Alleen begon hij er nachtmerries van te krijgen en ze verstopten het voor hem. Ik weet niet wie het heeft verstopt of waar het is verstopt en ik geloof dat vandaag de dag niemand het meer weet. Maar het werd op het laatst zo erg dat alles wat blauw was hem — in de war maakte. Daarom zijn er ook nooit blauwe voorwerpen in een vertrek waar de Keizer is. Waarom is dat zo belangrijk?’ Hij hoorde de vraag aan het eind van haar woorden, maar het was alsof hij ver weg een onbelangrijk geluid hoorde. Zijn geest tolde, en hij nam niet de moeite antwoord te geven.

‘Ik moet onmiddellijk Vhotan spreken,’ zei hij. ‘Hoe kan ik hem vinden, Ro?’

‘Jim, wat is er aan de hand?’ Ze was nu werkelijk ongerust. ‘Vhotan is bij de Keizer. Je kunt niet gewoon bij de Keizer komen binnenstormen! O, jawel, ik weet wel dat jij het een keer hebt gedaan en er goed afkwam. Maar nu kun je het niet. Juist nu niet.’ ‘Waarom juist nu niet?’ Ze deed een stapje achteruit. ‘Jim…’ zei ze onzeker. ‘Doe geen…’

Jim dwong zich een kalme gelaatsuitdrukking aan te

nemen. ‘Goed,’ zei hij. ‘En zeg nu wat er aan de hand is.

Waarom kan ik juist nu niet gaan?’

‘Het is alleen maar dat er nu al die moeilijkheden zijn op

de koloniewerelden,’ zei Ro. ‘Vhotan heeft zoveel Starkiens uitgestuurd om de gouverneurs van de lagere rassen

te helpen om de opstanden neer te slaan dat er geen meer

over zijn op de Troonwereld. Hij heeft geen ogenblik

vrij om met wie dan ook te spreken -‘

Weer hield ze op met spreken en staarde hem aan. ‘Jim,

wil je me nu vertellen wat er aan de hand is?’

Maar weer hoorde hij haar maar nauwelijks. Zijn gedachten galoppeerden vooruit onder aansporing van deze nieuwe informatie. Een ogenblik lang keek hij zonder iets te zien door het raam van de dierenkamer naar het strand van de oceaan. - Een oceaan, hier ook al? De gedachte dat Ro een zandstrand en een stuk oceaan met zich mee moest slepen om Afuans dieren wat te geven om naar te kijken was zo belachelijk dat hij met een schok terugkeerde in de werkelijkheid.

‘Ik wil dat je Slothiel voor me opzoekt,’ zei hij met een blik op Ro. ‘Dan gaan we gevieren - jij, ik, Slothiel en Adok - er op uit om Vhotan te zoeken, of hij nu bij de Keizer is of niet.’

‘Ben je gek geworden, Jim?’ zei Ro geschrokken. ‘Je kunt niet bij de Keizer verschijnen met die krachtbanden aan! Niemand mag in zijn bijzijn meer dan een staaf dragen. Zijn Starkiens zouden je in een reflex doden, een ogenblik na je verschijnen. Als je dit wilde plan van je uit wilt voeren doe dan in ieder geval je krachtbanden af! Jij ook, Adok!’

Ze keek langs hem heen naar de Starkien. Haar eigen

vingers waren al druk bezig de krachtbanden van Jims

arm te verwijderen. Wat ze zei was zonder enige twijfel

verstandig en na een ogenblik begon hij haar te helpen.

Even later had hij als enige wapen nog de staaf in zijn

riem. Hij keek over zijn schouder en zag dat Adok zich

eveneens van zijn krachtbanden had ontdaan.

‘En nu naar Slothiel,’ zei hij. ‘Jij zult hem voor ons moeten

opzoeken. Ik weet niet eens waar hij woont.’

Ze raakte zijn arm aan, en ze stonden in een andere

kamer.

‘Slothiel!’ riep Jim. Maar er kwam geen antwoord uit een van de drie deuropeningen die uitkwamen op de kamer waarin zij verschenen waren.

‘Hij is er niet,’ zei Ro. ‘En het heeft geen zin om de hele Troonwereld uit te gaan kammen om hem te zoeken. Hij zou ons steeds een sprong voor kunnen zijn, en zo zouden we hem nooit inhalen. Het beste is wanneer we hier op hem wachten, Jim.’

‘Wachten?’ zei Jim. ‘Wachten is nu juist het enige dat we ons niet kunnen veroorloven. Kunnen we niet -‘ Hij brak af want op dat ogenblik verscheen Slothiel voor hen.

‘Welkom thuis, Jim,’ zei de lange Hooggeborene. ‘Je bent de eerste van de heldhaftige veroveraars die op de Troonwereld terug is. Ik hoorde dat je schip geland was maar toen ik zoëven naar je vertrekken ging was je er niet. Ik begaf me naar het huis van Ro en alles wat ik daar vond was een stapeltje krachtbanden. En dus ga ik naar huis terug om te kijken of jullie soms een boodschap hebben achtergelaten - en daar ben je dan!’ Hij glimlachte en wuifde Ro en Jim gracieus naar de grote kussens die op de vloer lagen. Adok negeerde hij. ‘Ga zitten,’ zei hij. ‘Wil je wat eten en drinken? Ik kan -‘ ‘Niets!’ onderbrak Jim hem. ‘Slothiel, ben jij trouw aan de Keizer?’

Slothiels wenkbrauwen gingen omhoog. ‘Mijn beste ex-Wolfsjong,’ teemde hij, ‘alle Hooggeborenen zijn trouw aan de Keizer - hoe zouden we anders trouw kunnen zijn aan onszelf?’

‘Er is trouw en trouw,’ zei Jim botweg. ‘Ik vroeg je niet of je in de academische betekenis van het woord trouw was. Ik vroeg je of je trouw was in - zeg - de Starkien betekenis van het woord.’

Slothiel verstijfde een beetje. Zijn witte wenkbrauwen fronsten zich.

‘Wat is dit voor een ondervraging, Jim?’ vroeg hij. Maar zijn stem klonk niet meer alsof hij zorgeloos babbelde. Onder een bovenlaag van onverschilligheid klonk nu duidelijke belangstelling door.

‘Je hebt me nog geen antwoord gegeven, Slothiel,’ zei Jim.

‘Moet ik dan antwoord geven?’ mompelde Slothiel, zijn stem lijkend op de stem van een man die tussen twee lekkernijen op een dienblad kiest. ‘Want in feite ben ik een Hooggeborene en dit is maar een ex-Wolfsjong, een mens uit een van de lagere rassen… ja, ik zal antwoord geven. Ik ben de Keizer trouw, Jim.’ Zijn stem was plotseling hard geworden, en er klonk geen spoor van ironie of nonsens meer in door. ‘En waar gaat het nu om? Ik wil een rechtstreeks antwoord, zonder gedraai!’ ‘Mijn tieneenheid Starkiens,’ zei Jim kalm, ‘werd op Athiya in een val gelokt die helemaal geen val zou zijn geweest als er geen antimateriewapen was geweest.’ ‘Antimaterie?’ Een ogenblik lang verstijfde Slothiels gezicht van verbazing, toen ontspande het zich snel terwijl

de geest van de Hooggeborene Jims woorden accepteerde en ze snel op hun implicaties bekeek. ‘Ja, je hebt gelijk, Jim. We moeten Vhotan hierover inlichten.’ ‘Dat wil ik nu al de hele tijd doen,’ zei Jim. ‘Het enige waar ik nog op wachtte was tot we jou zouden hebben opgespoord en dan zouden wc gevieren naar de Keizer en Vhotan gaan.’

‘Gevieren?’ Slothiel wierp een blik op Ro en Adok. ‘Jij en ik zijn toch wel genoeg?’

‘Nee,’ zei Jim. ‘Adok heb ik nodig omdat hij getuige was van wat er gebeurde. En Ro blijft bij ons omdat ze in ons gezelschap verreweg het veiligst is.’

‘Het veiligst?’ Slothiel wierp een blik op Ro, die hen beiden wat verward aan stond te kijken. ‘O, ja, ik begrijp wat je bedoelt. Ze zou als gijzelaar tegen je gebruikt kunnen worden door degene die hier achter zit en we kunnen haar dus niet onbeschermd achterlaten. Kom hier, Starkien!’

Hij wenkte Adok om hem dichterbij te laten komen en gevieren verplaatsten ze zich naar hun plek van bestemming.

Ze verschenen in een vertrek dat niet hetzelfde was als dat waarin Jim Vhotan en de Keizer eerder had ontmoet. Dit was een vrij groot vertrek, dat wel wat leek op een balzaal, met aan een kant ervan een plaats waar men kon zitten. Alle andere wanden van de zaal, behalve die aan de kant van de zitgelegenheid, waren van het plafond tot de vloer toe behangen met lichtgroene stof. In het midden van de zaal stond een eigenaardig instrument met een basketball-achtige bovenkant die langzaam ronddraaide. Tegelijkertijd flikkerden en vergleden en glansden allerlei kleurpatronen, maar geen blauw, langs het plafond. De Keizer zat - hij hing bijna - op een grote peluw aan de rand van de vloer van de balzaal, en keek in vervoering omhoog naar de steeds veranderende kleurpatronen. In zijn onmiddellijke omgeving stonden drie Starkiens met krachtbanden om hun armen en benen en staven in hun riem. Vhotan stond een meter of zeven van de Keizer af, boven een tafeloppervlak dat was bedekt met knoppen. Dit keer stond hij, maar verder leek de situatie veel op die waarin Jim eerder met hem had gesproken. Toen de vier verschenen hadden de drie Starkiens automatisch hun staven getrokken. Vhotan keek bruusk op, zag

Slothiel en wuifde de staven terug. Hij keek op van het

tafeloppervlak, met een wat boze blik naar Jim.

‘Je hebt me er niet van in kennis gesteld dat je tieneenheid teruggekeerd is naar zijn kazerne,’ zei hij. ‘Ik kan

die mannen juist nu goed gebruiken.’

‘Daarom heb ik ze ook bevolen niet naar hun kazerne terug

te gaan,’ zei Jim.

Vhotan fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg hij scherp. ‘En wie gaf je het recht om -‘

Hij brak af toen een dienaar verscheen - een man van hetzelfde uiterlijk als Meiness. Hij droeg een klein wit doosje.

‘Dit is zo net voor u aangekomen, Vhotan,’ zei de man. ‘Het is via prinses Afuan naar u toegezonden door de gouverneur van -‘ Hij noemde de Imperium-naam voor Alpha Centauri.

‘Goed,’ gromde Vhotan. De dienaar verdween. Vhotan droeg de doos naar zijn tafelblad, voelde er even aan en lichtte toen het deksel op. Zijn frons werd dieper. ‘Wat heeft dit te betekenen?’ Hij begon zich naar de vier bezoekers om te draaien, maar op dat ogenblik werd hij door een nieuwe stem onderbroken.

‘Ach, een geschenk,’ zei de stem. Het was de Keizer die zijn blik had losgemaakt van de dooreenwoelende kleurpatronen op het plafond en nu naar Vhotan liep en belangstellend in de doos keek. Hij stak zijn hand erin en haalde er iets uit dat leek op een stuk ruw graniet, van nog geen tien centimeter doorsnede. ‘En er zit een briefje bij ook.’

Hij raapte een kaart op uit de doos en keek ernaar. ‘Er staat op: “Op verzoek van mijn goede vriend Jim Keil,”” zei de Keizer, terwijl hij onder het voorlezen Vhotan en de andere vier aankeek, “‘zend ik u hierbij dit stuk rots van zijn geboorteplaneet Aarde, als souvenir voor de Hooggeboren Vhotan.”’

Met een verrukte glimlach op zijn gezicht keek de Keizer Vhotan aan.

‘Het is een geschenk voor jou, Vhotan,’ zei hij opgewekt, ‘van ons ex-Wolfsjong hier. Vang!’

De Keizer gooide de steen naar de oudere Hooggeborene, die automatisch zijn lange handen ophief om het in de vlucht te vangen.

Vhotans hand sloot zich om het vliegende voorwerp en op hetzelfde ogenblik was hij in een schitterend blauw licht gehuld - een oogverblindend licht waarin zijn lichaam verwrongen en anders leek - niet iets menselijks meer, maar iets onduidelijks, zwaar en grof, iets bestiaals. De Keizer slaakte een gil en wankelde achteruit, terwijl hij zijn beide lange handen voor zijn ogen hield om niet te zien wat voor hem was.

‘Neef Het was de stem van Vhotan, maar op de een of andere wijze vervormd tot een grommende bas. Hij hief schitterend blauwe, dikke, klauwachtige lichtarmen omhoog en deed beschermend een stap naar de Keizer. Weer gilde de Keizer en week naar achteren, viel bijna over een kussen, maar wist overeind te blijven. ‘Het Blauwe Beest!’ gilde hij tegen zijn Starkiens. ‘Dood het. Dood het!’

Zo de Starkiens al even aarzelden, duurde dat toch minder dan een fractie van een seconde. In één beweging werden de drie staven getrokken en gericht, en de in een blauw halo gewikkelde gestalte van Vhotan, die nog steeds met uitgestrekte armen op de Keizer toeliep, baadde opeens in wit vuur.

De gestalte van Vhotan zakte in elkaar. Een klein stukje roodachtige steen rolde ongemerkt over de met tapijten belegde vloer. Stil en roerloos lag Vhotan op hetzelfde tapijt, zijn lichaam en ledematen bijna in stukken gescheurd door ongelooflijke brandstrepen. Niemand in het vertrek bewoog zich meer of zei nog iets. De Keizer stond naar Vhotan te staren. Hij staarde een lang ogenblik voordat zijn gezicht en zijn ogen begonnen te veranderen.

‘Oom?’ zei hij met een bevende, onzekere stem. ‘Oom?’ Langzaam begon hij op Vhotans lichaam toe te lopen. Terwijl hij dichterbij kwam bogen zijn schouders zich, en zijn gezicht verwrong als een man die aan een marteling werd onderworpen. Langzaam liep hij tot waar het lichaam op de grond lag en bleef daar staan. Hij keek naar Vhotans ongeschonden gezicht. Het was vreemd sereen voor een zo gewelddadig gestorven man. Zijn ogen en mond waren gesloten, de spieren van het gelaat ontspannen. Vanaf de hals zag hij eruit als iemand die een ogenblik lang stil mediteert.

‘Vhotan…’ begon de Keizer op beangste toon. Maar toen

stierf zijn stem in hem, als de stem van een praatpop waarvan het mechaniek is afgelopen. Hij bevroor, volkomen onbeweeglijk, in de houding waarin hij over Vho-tan heengebogen stond, zijn armen half uitgestoken naar het lichaam van de oudere man. Een ogenblik lang scheen het Jim iets onmogelijks om een houding als deze vol te houden. Maar de Keizer bleef staan zoals hij stond, even onbeweeglijk als een standbeeld van gips. Achter Jim bewoog Slothiel zich. Hij deed een stap vooruit naar waar de Keizer stond. ‘Oran!’ zei hij.

Plotseling klonk er een geamuseerde lach aan de andere kant van het vertrek. Vanuit zijn ooghoek zag Jim hoe de drie Starkiens zich wild omdraaiden terwijl ze hun staven richtten.

Toen klonk er drie keer een vreemd, kuchend geluid, en toen Jim zich helemaal omdraaide zag hij de drie Starkiens in elkaar zakken en op de grond vallen, even roerloos als Vhotan.

Vlak voor een van de groene gordijnen aan de andere kant stond Galyan met een zwarte staaf in zijn rechterhand en in zijn linker een vreemd, revolverachtig apparaat met een lange gebogen loop. Achter hem stonden Meiness en Afuan. Toen Jim ze in het oog kreeg gooide Galyan het handwapen vol verachting van zich af. Het gleed over de gladgewreven vloer tot het tegen het been van een van de dode Starkiens tot stilstand kwam. Galyan liep naar de kant van de kamer waar zij stonden, gevolgd door Meiness en Afuan. Zijn hielen klikten vreemd luid op de glanzende vloer. Weer lachte hij, toen hij de kleine groep mensen die stil was blijven staan naderde.

‘Je bent wel een probleem, Wolfsjong,’ zei hij tegen Jim. ‘Je komt niet alleen levend terug, maar je terugkeer dwingt me eerder dan ik van plan was tot actie over te gaan. Maar het is allemaal goed afgelopen.’ Hij bleef vlak voor hen stilstaan, en zijn blik gleed van Jim naar Slothiel.

‘Neen, Slothiel,’ zei hij spottend. ‘Niet “Oran”. “Galyan”. We zullen je moeten leren “Galyan” te zeggen.’