92
‘Gek om hier voor de laatste keer te zitten,’ zegt Lisette. ‘Zoveel gebeurd.’
De hormoonbehandelingen zijn goed verlopen, hoewel de dosis aardig verhoogd moest worden. Dat werkt: er groeien negen eiblaasjes in Lisettes eierstokken en ruim zes maanden nadat Izar geboren is zitten we om 8.40 in de wachtkamer van de afdeling fertiliteit voor onze laatste ivf-punctie.
Er zwaait een deur open en een assistente komt op ons af. We lopen met haar mee de kamer in. Dokter Kees schudt ons de hand. Deze keer doet zij zelf de punctie.
‘Nou jongens, daar zijn we dan weer he’ Tsjongejonge,’ probeert ze ons gevoel te verwoorden. Lisette mag haar onderlichaam ontkleden en gaat op de spreidstoel zitten. Ik neem mijn vaste plek in, op het krukje naast de stoel.
Dokter Kees gaat voor Lisette zitten. ‘Ben je er klaar voor’?
‘Yep!’ antwoordt Lisette enthousiast.
Het infuus wordt deze keer zonder al te veel problemen ingebracht en Lisette gaat achteroverliggen. Aan de binnenkant van haar rechterenkel prijkt het roze kersenbloesemwolkje van Izars geboortekaartje. Ze heeft het een maand geleden laten tatoeëren.
‘Het is allemaal wel bizar, he’? zegt ze tegen de dokter. ‘Ik had een half jaar geleden niet gedacht dat ik hier ooit nog zou liggen, haha!’
Lisette probeert haar emoties te bedekken met nuchtere opgewektheid. Dat werkt ‘ in elk geval voor haar. Dokter Kees staat met rode ogen bij een bak met ziekenhuisgereedschap te rommelen.
‘Sorry hoor, nu begin ik zelf,’ zegt ze terwijl ze haar tranen wegslikt. Ook mijn ogen beginnen te branden. Als zelfs de fertiliteitsarts het niet drooghoudt, mogen we best spreken van een heftige opeenvolging van gebeurtenissen.
Ik verman mezelf. Als Lisette zich sterk kan houden, moet ik dat toch zeker ook kunnen’
Na al het schoonmaak- en pijnstillingswerk is het tijd voor de puncties.
‘Daar komt de eerste prik,’ zegt dokter Kees zacht.
Ik kijk voor me uit naar het raam. Buiten schijnt een flauw februarizonnetje.
Prik. Schok.
‘Gaat het’? vraag ik als Lisette tussen de puncties door even uit hijgt.
‘Kun je een verhaaltje vertellen’? Ik hoor lichte wanhoop.
Ik ben niet zo goed in spontane verhaaltjes. Ik denk na. Weer gaat er een schok door Lisettes lichaam. Ik hoor het tikken van het punctieapparaat.
‘Denk aan Italië,’ fluister ik. ‘We rijden op een Honda Goldwing. Er hangt een aanhangwagentje achter.’
Een flauwe glimlach.
‘In de aanhangwagen zit Sydney! Ze heeft een leren helmpje op.’
Een glimlach. Prik. Schok.
‘Haar flaporen flapperen in de wind. Jij zit lekker achterop met de radio aan.’
Schok. Kneep in mijn hand.
‘En ik rook onder het rijden een sigaret. Dat kan met die schermen.’
‘De laatste,’ zegt dokter Kees.
Een verkrampend lichaam, een snelle ademhaling. Het is voorbij.
Lisette wordt overgeheveld op een ziekenhuisbed. Ik krijg de warmhoud stoof in mijn handen. Er wordt weinig meer uitgelegd. We kennen de regels van het spel.
Op de gang kus ik Lisette. Ik ga naar de auto en rij richting het ivf-lab van de VU. Het is tijd voor de happy ending van deze dag.
Deze keer mag ik mijn bijdrage leveren in kamer 2 van de aftrekafdeling. De kwaliteit van zowel de film als de videorecorder zijn zo mogelijk nog slechter dan die in kamertje 3, maar het ding zorgt voor genoeg opwinding om me binnen vijf minuten weer naar buiten te laten stappen. Na een half uurtje wachten krijg ik te horen dat er zeven eicellen gevonden zijn en dat mijn zaad uitstekend is. Vier dagen later gaan we naar de ivf-kliniek, waar een vriendelijke vrouw ons vertelt dat er vijf eicellen bevrucht zijn, waarvan er twee genoeg zijn ontwikkeld voor terugplaatsing. Een cryo zit er niet meer in. Dit is het.
93
Vanavond hebben we ons officiële aandeelhoudersetentje. Niet geheel zonder trots vertel ik Lisette dat ik topoverleg heb en dat het laat kan worden, want bij aandeelhoudersetentjes wordt natuurlijk flink geschonken. Even naar de Chinees, de stand van zaken doornemen, had Olivier gezegd. We zijn benieuwd hoe de winst over vorig jaar eruitziet. Tenslotte hangt daar een dividenduitkering aan vast.
Timo, Pepijn, Bas, Olivier, Frederik en ik fietsen door de stad naar Chang-i, een Chinees restaurant van het luxere soort, vlak achter het Concertgebouw. Hier geen foe yong hai of tjap tjoy met extra sambal, maar sashimi, wagyu-haas en Chinese gegrilde kwartel.
Er is een grote ronde tafel voor ons gereserveerd en we laten de eerste fles wijn aanrukken. We proosten op de goede samenwerking en er wordt gelachen om een klant die met hondenstront aan zijn schoenen in een presentatie zat.
Dan is het gedaan met de pret. ‘Jongens, het gaat niet goed,’ zegt Olivier ernstig.
Plots draaien alle ogen naar Timo en mij. Het verbale vuur wordt geopend. Er komen geen winst- of verliescijfers. De kwaliteit van het werk is niet goed. Onze houding is niet goed. We zijn niet snel genoeg. We zijn niet betrokken genoeg. We lezen briefings niet goed. We schieten te snel in de verdediging. We verdedigen ons werk niet goed.
Timo en ik zijn met stomheid geslagen.
Ineens haalt Frederik fel uit naar Olivier over een uit de hand gelopen project. Bas valt Frederik bij, verheft zijn stem en doet er nog een schepje bovenop. Pepijn probeert Bas geïrriteerd tot kalmte te manen, die zich daardoor alleen maar meer opwindt. Olivier slaat hard terug, deze keer naar Bas.
Het is het startsein voor complete chaos. Beschuldigingen en verwijten over van alles en nog wat vliegen over en weer. Zo nu en dan richt de kritiek zich weer op Timo en mij. Het is duidelijk: zes mannen laten met rood aangelopen hoofd hun frustraties en spierballen zien.
Na het eten wordt er geopperd om nog een drankje in de bar te doen. Er is veel gezegd, maar er worden geen conclusies getrokken. Iedereen lijkt blij dat er geventileerd is en de sfeer is weer een stuk gezelliger.
Aan de bar vraagt Olivier me hoe het met Lisette gaat en of ze alweer aan het werk is. Ik vertel dat ze weer aan de slag is en vraag me ondertussen af of zes mensen niet wat veel is om ons reclamebureau te leiden.
94
Deze derde keer ivf is onze ultieme excuuspoging. Hoe groot is de kans dat je drie keer zwanger wordt uit drie keer ivf’ In elk geval kunnen we geen spijt krijgen dat we het niet hebben geprobeerd.
Op een vroege ochtend in maart stapt Lisette uit bed en loopt naar de badkamer.
Ik hoor haar de keuken in gaan om het plastic bakje te pakken dat ze gisteravond heeft klaargezet.
Ik hoor haar naar het toilet lopen.
Ik hoor haar plassen.
Ik hoor haar weer naar de keuken lopen.
Ik hoor haar terugkomen naar de slaapkamer.
‘Zullen we kijken’? vraagt ze droogjes.
Ik loop achter haar aan naar de badkamer. Daar ligt een penvormige zwangerschapstest van het geavanceerdere type, met een digitaal display. De plusjes en minnetjes van de vorige tests lieten aan duidelijkheid te wensen over, dus heeft Lisette de Rolls Royce onder de zwangerschapstesten aangeschaft. Op de laatste test wil je niet bezuinigen.
Ze pakt de pen. ‘Ik ben zwanger,’ zegt ze. ‘Kijk, dit streepje is groen. Duidelijk. Ik ben zwanger.’
Ik sla mijn armen om haar heen en weet niet goed wat te zeggen. Ik voel opwinding. Geluk. Angst. Ik voel verdriet.
‘We moeten voorzichtig zijn,’ fluister ik. ‘We moeten het dag voor dag nemen. We weten niet wat er gaat gebeuren.’
Ik denk aan Izar. Ik ben zo bedroefd.
95
We zijn in blijde verwachting van een nieuw huis en dat vereist nogal wat voorbereiding. Vooral omdat we de eerste bewoners zijn. Er moet een keuken gekocht worden, een vloer uitgezocht, badkamer, toilet, tegels, kranen, toiletrolhouders: de lijst is eindeloos.
We hebben het nog niet over een kinderkamer.
De financiële ruimte is in elk geval aardig vergroot. We hebben ons oude appartement binnen een week met ruim een halve ton winst verkocht. Goed voor het betalen van allerlei meerwerk aan ons nieuwe huis, waarbij we ook nog een deel van de hypotheek kunnen aflossen. Op sommige gebieden hebben we meer geluk dan op andere.
Maar ook dat andere geluk kan nog komen. We zitten inmiddels in de vijfde week van de zwangerschap, voorbij het miskraammoment van de eerste poging. De eerste hobbel is genomen.
Vandaag is het tijd om te kijken wat de Praxis aan badkamerarmaturen te bieden heeft. Het is verbazingwekkend hoe kritisch je naar een kraan kunt kijken. Ik heb geen duidelijke mening over kranen, maar die krijg je vanzelf als je het voor het uitzoeken hebt.
‘Te hoekig.’
‘Kitsch.’
‘Verkeerde knoppen.’
‘Ouderwets.’
‘Saai.’
‘Lelijk. Afschuwelijk!’
‘We gaan hier niets vinden,’ zegt Lisette. ‘Zullen we naar de baden kijken’?
Er gaat een schok door me heen.
All I need is a little time
To get behind this sun and cast my weight
Meestal staat de muziek in bouwmarkten irritant hard, maar vandaag niet. Het staat op een volume waarbij je het als muzikaal behang nauwelijks zou opmerken. Behalve als het liedje wordt gedraaid dat je op de crematie van je dochtertje hebt laten afspelen.
‘Dat wordt er niet beter op,’ hoor ik Lisette zeggen. Ze laat haar blik links en rechts langs de badkuipen glijden. Het feit dat ze onverdeeld haar volle aandacht op iets kan richten lijkt in ons voordeel te werken. Ze heeft Air nog niet gehoord.
‘Nee’ Nou misschien daar. Laten we links beginnen en ze een voor een langslopen.’ Valt het haar op dat ik ineens harder praat’ ‘Ik weet niet of ze de maat hebben die we zoeken. Hij moet in elk geval een meter tachtig lang zijn.’ Ik praat badkamertaal maar mijn gedachten zijn bij 28 augustus 2007 en een rieten mandje. Niet doen, niet doen. Blijf hier.
All in all there’s something to live
‘Hier, deze is wel aardig.’ Ik wijs naar een afzichtelijke badkuip met de naam Kimberley. Lisette kijkt naar het bad en dan met een zuur gezicht naar mij.
‘Are you kidding’?
‘Misschien is het niks,’ acteer ik. ‘Iets strakkers’?
‘Deze is wel erg hoekig. Zit dat lekker’?
‘We hebben een bad nodig met een speciaal douchegedeelte,’ zeg ik.
All in all there’s something to give
‘Ik vind dat nog steeds een nadeel,’ zegt Lisette. ‘Is er geen ruimte voor een aparte douchecel’?
With you
‘Dat past niet. Of we moeten een zitbad nemen.’
‘Dat lijkt me niks,’ verzucht Lisette. ‘Ik denk dat we naar een badkamerspecialist moeten.’
Air is inmiddels begonnen aan de muzikale epiloog van All I Need.
‘Laten we maar gaan. Of wil je nog even kijken wat voor tegels ze hier hebben’?
‘Nee, ik heb het helemaal gehad. Laten we alsjeblieft naar huis gaan.’ Lisette draait zich om en beent demonstratief richting de uitgang.
Eindelijk is ‘All I Need’ afgelopen. Nog nooit ben ik zo blij geweest met Mariah Carey.
96
‘Laten we een rondje lopen,’ zeg ik als we weer thuis zijn. ‘Wanneer heb jij het huis voor het laatst gezien’ Onze balkonhekken zijn geplaatst!’
Ik fiets zelf elke dag langs het nieuwe appartementencomplex, maar voor Lisette is het alweer even geleden dat ze op de bouwplaats was.
‘Is goed.’ Ze reageert weinig enthousiast.
Het is fris maar helder voorjaarsweer. We lopen door het Erasmuspark, waar de bomen zich klaarmaken voor de zomer.
Aan de noordoostzijde van het park is de gemeente een kinderboerderij met speeltuin aan het opknappen. We zien vanuit de verte hoe de gebouwen en speeltoestellen vorm krijgen.
‘Dat is leuk, zo dicht bij huis,’ zegt Lisette. ‘Stel dat we een kindje krijgen. Dan kunnen we daarnaartoe.’
We verlaten het park en lopen richting ons nieuwe appartement.
‘Mooi,’ zegt Lisette afwezig als we langs een van de zijgevels lopen.
‘Kijk, de garagedeur zit erin,’ roep ik trots, alsof ik het ding geheel eigenhandig gemonteerd heb.
We lopen om het gebouw heen om ons appartement te kunnen bekijken.
‘O ja,’ zegt Lisette als ik haar op de balkonhekken wijs. De vorderingen zijn minimaal, ik moet het toegeven.
Er komen twee mensen aangelopen.
‘Dat zijn die mensen die we bij de keukenboer zijn tegengekomen,’ zeg ik tegen Lisette.
Een maand of vier geleden bezochten we de keukenhandel die met korting keukens plaatst in ons bouwproject. We ontmoetten Ruud en Tanja, die ook in ons complex komen wonen.
‘Hoi!’ zegt Ruud vrolijk. ‘Vordert al aardig, he’?
‘Ik ben vooral benieuwd naar de binnentuin,’ zegt Tanja.
‘We hebben een dochtertje van een half jaar. Zij zal daar erg blij mee zijn,’ glundert Ruud trots.
‘Zo leuk dat ze hier vriendjes en vriendinnetjes kan maken!’ zegt Tanja.
‘We vertellen haar soms al dat we naar het grote Amsterdam gaan verhuizen, maar dat snapt ze nog niet helemaal, hahaha!’ lacht Ruud.
‘Hahaha!’ lacht Tanja.
Lisette lacht niet.
‘Wij gaan weer eens verder,’ zeg ik.
We lopen terug naar het park.
‘Verdomme,’ snikt Lisette. ‘Izar had ook bijna een half jaar oud moeten zijn.’
Ik druk haar tegen me aan.
Zwanger van een kindje en vol van verdriet. Dat gaat prima samen.
97
Ik geloof dat ik op mijn werk niet meer elke vijf minuten aan Izar denk. Het is moeilijk timen, omdat je een onbewust gedachtepatroon lastig kunt bijhouden. Maar ik zou zeggen: ongeveer elk kwartier. Niet heel lang, gewoon eventjes. Een flits.
De nieuwe zwangerschap heeft een extra element ingebracht waar mijn gedachten zich op kunnen richten. Het prille geluk vraagt om aandacht en de angst voor een miskraam snijdt daar dwars doorheen.
Timo is de enige op het werk die op de hoogte is van de zwangerschap. Tot op zekere hoogte heeft hij begrip voor mijn afwezige geest. Maar ook zijn begrip kent zijn grenzen. Bovendien woedt er een machtsstrijd op kantoor. Dit is niet het moment om me kwetsbaar op te stellen.
Dus doe ik mijn best om vrolijk mee te grappen, steekjes uit te delen, aan te vallen, te verdedigen, vriendjes te maken, bondgenoten te zoeken. Ik ben niet geboren voor een politieke arena en ik merk dat mijn thuissituatie me niet zelfverzekerder maakt.
Lisette belt me.
‘Ik ben met Sydney bij de dierenarts. Ik moet haar laten inslapen. Ze is zo ziek.’
Ons hangoorkonijn is de laatste tijd doorlopend aan de diarree. Na een eerste bezoek aan het dierenziekenhuis kreeg ze een spuit met antibiotica en ander voer. Het mocht niet baten. Vandaag heeft Lisette haar weer laten onderzoeken.
‘De arts heeft gezegd dat ze een darminfectie heeft en dat de kans op genezing klein is. Ze heeft helemaal niet gereageerd op de antibiotica. Ik wil niet weer zo’n drama als bij Beaulieu. Ik denk dat ik haar beter kan laten inslapen,’ snottert ze.
‘Dat is misschien beter. Wil je dat ik naar je toe kom’?
‘Je zult het wel druk hebben. Of je moet haar graag een laatste keer willen zien.’
Juist nu moet ik me op mijn werk van mijn sterkste kant laten zien. Dit is geen moment om ertussenuit te knijpen om een konijn in te laten slapen. Ik ben al zo vaak afwezig geweest de afgelopen jaren.
‘Vind ik niet heel belangrijk,’ zeg ik voorzichtig. ‘Ik herinner me haar wel zoals ze was. Red jij het’?
‘Ik heb voor hetere vuren gestaan.’
Ik wens haar veel sterkte en vraag of ze Sydney een dikke knuffel van me wil geven.
Het voelt alsof ik Lisette in de steek laat en toch ben ik opgelucht. Ja, mijn werk heeft me nodig. Maar ik merk dat er nog iets meespeelt. Ik ben opgelucht dat ik niet bij nog een afscheid hoef te zijn. Niet nog meer dood, denk ik bij mezelf.
98
Het is bijna negen maanden geleden dat Izar geboren is en het voelt alsof iedereen op mijn werk tegen me is. Ik ben bang dat mijn eigen onzekerheid dat in de hand werkt. Elke dag overleef ik met maar een moment voor ogen: straks snel naar huis.
Ik heb een gesprek aangevraagd met Pepijn. Omdat ik het gevoel heb dat hij me ontwijkt. Dat hij me ‘s ochtends niet echt enthousiast gedag zegt, dat hij op de gang toevallig de andere kant op kijkt als we elkaar passeren.
‘Speelt er iets tussen ons’ Erger je je aan mij’? vraag ik.
Pepijn kijkt me oprecht stomverbaasd aan. ‘Helemaal niet. Hoe kom je daarbij’?
‘Ik heb het idee dat er spanning tussen ons zit. Dat dingen niet lekker lopen.’
‘Wat mij betreft is er niets aan de hand, kerel. Ik waardeer je als mens en als collega.’
‘Dat is dan wederzijds. Sorry voor het gezeur, ik moest het vragen.’
‘Geen probleem.’
Pepijn loopt de vergaderruimte uit. Schudde hij nou met zijn hoofd’
Het gesprek was een exacte kopie van een gesprek dat ik twee maanden eerder met hem had. Volgens mij ben ik paranoïde aan het worden. Ik slof terug naar de kamer van Timo en mij.
Dan gaat mijn telefoon. Het is Lisette. Ik loop naar het archief, waar ik ruim een jaar geleden hoorde dat we een dochtertje zouden krijgen. Ook nu heb ik een huilende vrouw aan de lijn.
‘Het ziekenhuis heeft gebeld,’ klinkt de overslaande stem van Lisette. ‘Het is niet goed, lieverd. Ik heb de uitslag van de vruchtwaterpunctie gekregen. Ons baby’tje heeft het syndroom van Down.’
99
Ik zak op mijn hurken. Ik zeg iets maar er komt geen geluid uit mijn mond.
‘Ik heb gevraagd of ze het zeker weten. De test heeft uitgewezen dat het trisomie-21 is.’ De officiële naam van het syndroom van Down.
‘O jezus.’ Meer kan ik niet zeggen.
‘Ik ben nog op mijn werk, ga nu naar huis. Ik heb je zo hard nodig.’
‘Ik kom ook naar huis. We... we...’ Ik weet niet meer wat te zeggen.
Ik hang op en ik durf niet naar buiten. Hier in deze donkere ruimte moet ik voor altijd blijven. Ik wil niet het kantoor in, ik wil niet de straat op, ik wil niet naar huis. Ik kan het niet meer.
Minutenlang zit ik op mijn hurken in de archiefkamer, terwijl ik op de gang voetstappen hoor en in de verte stemmen zich verheffen. Ik ga naar onze kamer, Timo is er niet. Ik leun voorover tegen een boekenkast en laat mijn hoofd hangen. Dan ren ik naar buiten.
Lisette is nog niet thuis. Ik laat me op de bank zakken en staar verslagen voor me uit. Ik denk aan de consequentie van dat ene telefoontje. Ik denk aan tante Mathilda, die haar leven slijt in een verzorgingstehuis. Ik vraag me af wat Lisette nu wil. Of er iets bij haar is veranderd tijdens de zwangerschap. Of ze wel afstand kan doen van de droom.
Ze komt thuis en valt tegen me aan. Ik vraag haar wat ze voelt, of ze tijd nodig heeft om na te denken. Ze zegt niets en kijkt roerloos voor zich uit, terwijl de tranen zwarte mascarasporen achterlaten op haar wangen. We weten allebei wat deze stilte betekent. Wat voor verschrikkelijks er gaat gebeuren.
Maar eerst moeten we onze familie en vrienden bellen. Die krijgen te horen dat Lisette weer zwanger is, en vervolgens dat dat binnenkort voorbij is.
100
Ik kan niet nadenken over Izar en ik voel me schuldig. Tegenover Izar en tegenover dit naamloos nieuw leventje, dat we geen kans gaan geven. De arts heeft gezegd dat iedereen die een kindje met het syndroom van Down krijgt, natuurlijk veel van het kindje houdt. Hoe moeilijk het ook is en hoezeer het je leven ook zal bepalen. Hij heeft ook gezegd dat bijna niemand die de zwangerschap afbreekt, daar achteraf spijt van heeft. Een win-winsituatie.
Ze gaan de zwangerschap middels een curettage afbreken. We willen geen dode bevalling meer. We kunnen het niet.
Als zombies op hun laatste benen lopen we het ziekenhuis binnen. Melden ons bij de balie. Worden apart gezet. Meegenomen naar een slaapzaal.
Lisette krijgt een pilletje om rustig te blijven. Ik heb dat niet nodig want ik ben al zo rustig dat ik bang ben dat mijn hart is gestopt met kloppen. Anderhalf uur gaat voorbij. Lisette ligt op haar rug, met haar ogen dicht.
Dan pakt ze voorzichtig mijn hand en schuift die onder de lakens, op haar blote buik. Ik kijk haar aan en zie ogen die sterker lijken dan die van mij.
‘Even afscheid nemen,’ fluistert ze zacht. Ze glimlacht flauwtjes.
Mijn hand voelt alleen de zachte huid van Lisettes buik. Ik denk aan het poppetje dat voor altijd een poppetje zal blijven. Ik denk aan Izar. Ik denk aan de kinderkamermeubeltjes, die Boudewijn en Karin inmiddels al bijna een jaar voor ons bewaren. Die binnenkort hun weg zullen vinden naar een stel gelukkige ouders. Ik denk aan de kinderkamer in ons nieuwe appartement, waar we over vier maanden naartoe verhuizen. Alles is voorbij.
101
‘Eigenlijk is het een soort mongooltje.’
Ik schrik op en kijk naar de spreker van deze woorden. Het is een freelance strateeg, ingevlogen om ons bureau te helpen bij een pitch, in een poging een nieuwe klant binnen te hengelen.
De strateeg staat aan het hoofd van de vergadertafel en wijst op het scherm van zijn laptop. Daar staan een aantal woorden met cirkels eromheen. Erboven staat in dikke letters: MERKPERSOONLIJKHEID.
‘Ja, je zou het merk het beste kunnen typeren als een mongooltje. Eenvoudig, gemoedelijk, weinig karakter. Nogal... simpel’?
De strateeg lacht besmuikt en is zichtbaar tevreden met de vergelijking die hij heeft gevonden. Ik heb het idee dat hij de enige is. Persoonlijk zou ik hem het liefst keihard op zijn bek slaan.
Het woord ‘mongooltje’ komt nog een aantal keren langs. Ik moet op mijn tong bijten.
De strateeg zet zijn plan van aanpak uiteen.
‘Lastig, deze strategische richting,’ zeg ik cynisch als hij klaar is. ‘Ik zie niet veel ruimte om hier creatieve oplossingen bij te bedenken.’ Het liefst zou ik naar huis gaan en nooit meer terugkomen.
De strateeg kijkt even bijzonder onaangenaam verrast en trekt zijn gezicht dan weer in de plooi.
‘Die andere jongens waren er heel enthousiast over.’
Er is een freelance creatief team ingehuurd voor extra creatieve slagkracht. Ze zijn er niet om kritiek te leveren, maar om positieve energie te geven. Met mijn bedenkingen begeef ik me op gevaarlijk terrein. Voor je het weet word ik de negatieveling. Of ben ik dat al’ Samen met Timo ga ik met frisse tegenzin aan de slag. Gedurende het hele project, twee weken lang, dreunt het woord ‘mongooltje’ door mijn hoofd. Ons werk wordt intern als te zwak beoordeeld. De voorstellen van het freelance creatieve team worden gepresenteerd. We verliezen de pitch.
102
Het is struikelen over de dozen in huis. Alles wat we niet direct meer nodig hebben is de afgelopen weken ingepakt. Lisette is niet iemand van het laatste moment. Zuchtend trek ik een willekeurige doos open op zoek naar een kabel voor onze printer. De deurbel gaat.
Ik doe open en voor me staat een vrouw van een jaar of zestig in een keurig klassieke bloemetjesjurk. Twee vriendelijke ogen kijken me van onder een grijze krullenbos aan.
‘Hallo’? zeg ik vragend.
‘Dag. Ik ben Margreet van der Velden.’ Ze friemelt zenuwachtig met een papiertje. ‘Ik hoop dat ik niet ongelegen kom. Ik ben geboren in dit huis. Ik heb hier tot 1969 gewoond, met mijn ouders en drie broers. Misschien een vreemde vraag, maar ik vroeg me af of ik even binnen mag kijken’ Ik was in de buurt en ik ben zo benieuwd. Ik heb hier mijn hele jeugd doorgebracht. Het was een fijn huis.’
Ze laat het papiertje zien. Het is een zwart-witfoto van de voorgevel. Een man en een vrouw kijken lachend in de camera. Een toevallige passant loopt rechts het beeld uit. Het geveltuintje ligt er keurig bij.
‘Dit zijn mijn ouders toen ze hier in 1947 kwamen wonen,’ zegt Margreet. ‘Mijn vader is twee jaar geleden overleden. Ik heb niet veel foto’s van de binnenkant van het huis.’
Ik nodig haar uit om binnen te komen. Margreet stapt de gang in en Lisette loopt vanuit de keuken op haar af. ‘Ik ben hier geboren,’ zegt Margreet terwijl ze elkaar de hand schudden.
‘Wat leuk!’ zegt Lisette enthousiast. ‘Kijk rustig rond.’
We lopen langs de slaapkamerdeuren en Margreet neemt nauwkeurig alles in zich op, van vloer tot plinten tot deuren tot plafond.
‘Hier sliepen mijn ouders.’ Ze wijst richting onze slaapkamer. ‘En dit was mijn kamertje.’ Ze wijst naar onze voormalige babykamer. ‘Mijn drie broers deelden de andere slaapkamer aan de tuinkant. Ik had geluk omdat ik het enige meisje was. Wat is het allemaal klein, he’?
‘Voor ons is het groot genoeg,’ zeg ik, alsof we niet op het punt staan om naar een groter appartement te verhuizen. We stappen de woonkamer binnen.
‘U heeft geen kinderen’? vraagt Margreet terwijl ze richting de schoorsteenmantel beweegt.
Ik twijfel even. ‘Nee,’ zeg ik terwijl ik naar de urn van Izar kijk.
‘O, jullie hebben het opengebroken.’ Ze kijkt naar de achterkamer. ‘Mooi hoor. Dat was dus de slaapkamer van mijn broers. Gut, gut.’
‘Dat was al open toen wij het kochten,’ zegt Lisette. ‘Maar we zijn er blij mee. Anders was de woonkamer erg klein.’
‘Ja, he’ En de laatste jaren dat wij hier woonden, sliep ome Wim ook nog in de woonkamer. Die was door zijn vrouw op straat gezet.’
We lopen naar de keuken, die Margreet er modern uit vindt zien.
‘Wat fijn dat ik dit heb mogen zien. Ik zal u niet langer ophouden. Gut gut, wat gaat het leven snel, he’?
Ik loop met haar mee naar de voordeur, waar ze me uitgebreid bedankt voor de korte rondleiding en ons nog veel woonplezier wenst. Het lijkt alsof de verhuisdozen compleet langs haar heen zijn gegaan.
‘Dat was typisch,’ zeg ik als ik weer in de woonkamer ben. ‘Zo twee weken voor onze verhuizing.’
‘Ik ben blij dat ze langskwam,’ zegt Lisette.
‘Blij’?
‘Zij is hier geboren. Ik ben blij dat er ooit gezonde kinderen zijn geboren in dit huis.’ Ze loopt naar de keuken en roept: ‘Ik ga koken.’
Ik blijf verbaasd achter. Bijgeloof is niets voor Lisette, maar tegenslag doet gekke dingen met een mens.
Twee weken later helpt een groep van zo’n tien vrienden en familieleden onze inboedel verhuizen van een tachtig jaar oud, voor veel te veel geld verkocht benedenhuis naar een twee maanden oud, nog duurder penthouse. Als we voor de laatste keer het gehuurde busje hebben volgepropt, kijken we nog een keer het appartement rond om te zien of alles is meegenomen. Even staan we stil in de woonkamer.
‘Wegwezen hier,’ zegt Lisette en ze loopt met grote stappen de gang uit, de voordeur door. Geen terugblikken, geen emotioneel afscheid, geen tranen. Er is al te veel gehuild in dit huis. Het is tijd om de deur voorgoed dicht te trekken.
103
‘Succes lieverd. Ik weet zeker dat jij hier goed in bent.’
Ik buig over het bed en geef Lisette een zoen. Het is zaterdagochtend en ik vertrek naar Utrecht, voor de eerste cursusdag van mijn massageopleiding.
De situatie op mijn werk is gespannen. De bureaufusie is fysiek achter de rug, maar intern woedt nog altijd een strijd om de macht. Ons vertrouwde reclamebureautje is veranderd van een vriendelijke knuffelberenkuil in een apenrots met zes silverback gorilla’s.
Dat valt niet mee met een dood dochtertje, een afgebroken zwangerschap en een gebroken vrouw in je rugzak.
Ik besloot dat ik mijn zinnen moest verzetten. Ik wil niet meer alleen maar vechten voor prestige, voor een plek op de rots, voor de targets van onze klanten. Ik wil niet steeds op mijn hoede zijn. Ik wil iets kunnen betekenen voor een ander. Onzelfzuchtig.
Zo kwam ik op het idee van een massagecursus. Waarmee ik meteen iets terug kan doen voor Lisette, wier bekken na drie onsuccesvolle zwangerschappen wel een zachte hand kunnen gebruiken.
Ik stap in de auto en voel me helemaal een masseur, in mijn joggingbroek, met mijn sporttas met een fles olie en twee nieuwe, grote handdoeken. Vanaf nu ben ik zen. Ik wil hier heel graag goed in zijn.
Bij Utrecht staat het verkeer vast. Gelukkig ben ik helemaal zen, dus ik laat me niet kisten. De cursusdag begint om negen uur en ik ben op tijd vertrokken. Maar het geduld van de jonge massagemeester wordt op de proef gesteld. Een open brug. Ik gooi er een ‘godver’ uit en heb daar meteen spijt van.
Het is tien voor negen en ik ben bijna bij het adres van de massageopleiding. Tijd genoeg. Waarom heb ik dan toch klamme handen’
Een en al eenrichtingswegen. Hoe kan het dat je hier op zaterdagochtend geen parkeerplaats kunt vinden’ Ik zet de auto stil, zoek op mijn telefoon naar een parkeergarage. Er is er een in de buurt maar daar moet ik voor omrijden met al die KUTeenrichtingswegen. Als ik eindelijk de auto in de parkeergarage heb weggezet, vertelt het klokje in de BMW me dat het 09.01 uur is. En dan moet ik nog zeker zes minuten lopen. Rustig. Ik ben een zenmaster.
Ik loop naar het centrum en draal heen en weer in mijn joggingbroek met mijn sporttas en ik kan dat kutadres niet vinden. De plek waar het zou moeten zijn draagt niet de naam van de straat die ik zoek. Ik vraag het bij een coffee corner. Ik vraag het bij een kledingwinkel. Hier rechts, zegt het meisje. Daar was ik net. Ik loop terug en in een portiek vind ik inderdaad de naam van de opleiding. Aanbellen. Binnen. Trap op rennen. ‘Zaal drie,’ roept een vrouw. ‘Je bent wel wat laat, ze zijn al begonnen.’
Ik blaas diep in en uit. Dan klop ik op de deur en sluip naar binnen.
Twaalf mensen zitten in een kring en kijken me aan. Uiteenlopende leeftijden, uiteenlopende outfits. Sommigen zien eruit alsof ze net uit India komen, met batik T-shirts en leren veters om de nek met een houten dingetje eraan. Iemand heeft dreadlocks. Anderen dragen gewoon een poloshirt. Ik zie zelfs een spijkerbroek.
‘Sorry dat ik te laat ben,’ zeg ik zachtjes. ‘Ik kon mijn auto niet kwijt.’
Er wordt geglimlacht maar niemand lijkt het erg te vinden. Iedereen is ontspannen.
‘Ga lekker zitten,’ zegt een vrouw van wie ik vermoed dat ze de lerares is. ‘We waren net begonnen met een meditatieoefening.’
Ik heb nog nooit gemediteerd. Ik trek mijn jas uit en zet mijn sporttas bij een hele berg tassen. Mijn knieën kraken als ik in kleermakerszit plaatsneem op het enige lege kussentje. Het zweet stroomt van mijn voorhoofd. Ik ruik mijn deodorant.
‘Misschien wil je je schoenen uitdoen’? vraagt de lerares vriendelijk. Ik zie nu dat iedereen de voeten bloot heeft. Ik trek mijn schoenen en sokken uit. Snel veeg ik wat achtergebleven sokkenpluis van mijn voeten. Ik hoop dat mijn voeten niet ruiken. Ik schaam me kapot.
‘Doe je ogen maar dicht,’ zegt de lerares. Ik doe mijn ogen dicht en even laat de ontlading zich voelen in brandende tranen. Maar de spanning glijdt van me af en ik word meegevoerd op de warme stem van de lerares. Ik voel mijn handen tintelen op mijn schoot en voel me sterker worden. Ik kan dit. Ik voel het.
‘En en en en’? roept Lisette aarts nieuwsgierig als ik ‘s avonds thuiskom. ‘Hoe was het hoe was het’?
‘Volgens mij heb ik er wel gevoel voor,’ zeg ik glimlachend.
104
Lisette is zojuist komen binnenstormen en begint, met haar jas nog aan, de opbrengst van haar winkelwoede op tafel uit te stallen. Roze bekertjes, roze gebaksvorkjes, roze taartschoteltjes. Roze ballonnen, roze servetten, roze slingers, roze confetti.
Het is bijna een jaar geleden dat Izar is geboren en de voorbereidingen voor haar eerste verjaardagsfeestje zijn in volle gang.
Ik kijk van achter de computer op naar de roze feestinvasie.
‘Je hebt je niet ingehouden.’
‘Je kent me.’
Hoe vier je de verjaardag van je doodgeboren dochtertje’ Hoe geef je een kinderfeestje zonder kind’ Veel ideeën zijn de revue gepasseerd. Een groot feest voor vrienden en familie ‘ wel erg uitbundig. Met een aantal mensen uit eten ‘ niet passend. Een feestje met kinderen van vrienden ‘ te confronterend. Lisette een borrel met haar vriendinnen en ik met mijn vrienden ‘ mij niet gezien.
Hoe belangrijk het ook is, hoe groot de impact ook is op ons leven; ik wil niet met mijn verlies in het middelpunt staan. Ik heb geen moeite er met mijn vrienden over te praten en ik vind het belangrijk dat ons meisje de aandacht krijgt die ze verdient. Maar dat hoeft niet allemaal samen te komen op een plaats, op een moment, ten overstaan van iedereen.
Voor Lisette is dat anders. Zij heeft ons baby’tje gedragen en haar ter wereld gebracht. Lisette heeft behoefte aan een samenkomst, een ritueel, en over het programma is goed nagedacht.
Ze heeft haar zes beste vriendinnen uitgenodigd om zondagmiddag de verjaardag van Izar te komen vieren. Ze heeft iedereen gevraagd een kaars mee te nemen met daarbij een persoonlijke boodschap. De kamer wordt aangekleed met roze slingers. De kaarsen zullen worden aangestoken. Er wordt koffiegedronken en taart gegeten. Er zal muziek zijn. Het mag best een beetje gezellig worden. Vervolgens gaan de dames naar het balkon, waar Lisette een gedichtje zal voorlezen. Daarna worden de ballonnen losgelaten. Er zal gehuild worden. Dan gaan de dames weer naar binnen en is het tijd voor de borrel en het babyboek.
Het babyboek is een babyboek, maar dan voor een dode baby. Bestemd voor herinneringen aan een dood kindje. Lisette heeft het al voor het grootste gedeelte ingevuld: van Izars naam, gewicht en lengte tot herinneringen aan de zwangerschap. De eerste schopjes, de uitgerekende datum, de dag van de geboorte, alles wat maar aan Izar en haar zwangerschap herinnert. Met daarbij natuurlijk het geboortekaartje, uitdraaien van de echo’s en foto’s van Lisette tijdens de zwangerschap. Alleen een mooie foto van Izar ontbreekt nog. Daar ben ik nu mee bezig.
Er zijn na de geboorte genoeg foto’s van ons meisje gemaakt in het ziekenhuis. Maar het zijn hard ingeflitste foto’s, met veel bloed en vernix, van een klein baby’tje dat donker afsteekt tegen de ziekenhuislakens. Het zijn amateurfoto’s van een slagerij, geen beelden zoals je je dochtertje wilt herinneren. Dus is het nu aan mij en mijn beeldbewerkingskwaliteiten.
Ik heb een foto gekozen die Izar een beetje van de zijkant laat zien. Haar armpjes houdt ze gebogen voor zich, haar rechterhandje nog steeds zo dicht op haar mondje dat het lijkt of ze aan het duimen is. Haar handjes lijken tot vuistjes gebald, haar linker schoudertje is een beetje opgetrokken. Haar oogjes zijn dicht, haar mondje staat een klein beetje open. Even denk ik dat ze op deze foto een beetje boos is. Een beetje boos, omdat het leven haar niet gegeven is.
Het is een hele klus om de foto er aantrekkelijk uit te laten zien, niet in de laatste plaats omdat ik maar een matige amateurbeeldbewerker ben. Maar dit is geen klusje dat ik een bevriende artdirector als gunst wil vragen. Dit moet ik zelf doen. En zo zit ik urenlang met mijn neus op een foto van ons dode dochtertje.
Ik haal bloedvegen van Izars huidje, ik maak haar hoofdje iets lichter, ik verminder het contrast. Ik maak het laken waarop ze ligt smetteloos wit, ik haal donkere vlekken uit de achtergrond weg. Ik haal alle kleur uit het beeld en zet het om naar roze tinten. De foto is een beetje onscherp, waardoor ik genoodzaakt ben het beeld te filteren met een grove korrel.
Het resultaat mag er zijn, al zeg ik het zelf. ‘s Avonds, vlak voor Lisette naar bed gaat, roep ik haar bij me.
‘Fantastisch! Kun je ‘m uitprinten’ Of ergens uit laten printen op mooi papier’ Dan kunnen we een paar exemplaren aan onze familie geven. En ik heb een mooie grote print nodig voor het babyboek. En ik wil er een op pasfotoformaat, voor in mijn portemonnee. Misschien ook eentje ingelijst in de woonkamer’?
Veel enthousiaster kun je niet zijn over een foto van je dode baby. Ik ben blij dat de klus waar ik zo lang tegen opzag succesvol is geklaard, op tijd voor het babyboek en de grote dag. Maar eerst staat ons nog een andere grote dag te wachten.
105
Op donderdag 28 augustus 2008 lopen Lisette en ik naar het Erasmuspark. Het is mooi weer. Hoe kan het anders’
‘Ik wil iets voorlezen,’ had Lisette gezegd. ‘Wil jij dat ook’?
Ik heb daar lang over nagedacht en schreef een kort gedicht op een stukje papier, dat ik nu stevig vasthoud. Ik ben nerveus.
We steken de Jan van Galenstraat over en lopen langs het park. De bomen buigen zich beschermend over ons heen. Bij de stenen ijsbeer steken we de voetgangersbrug over, het park in. Als we over het kronkelpaadje naar het veld aan de noordkant lopen, zien we Chris en Laura, die staan te praten met een paar plantsoenwerkers. Naast hen, in een vers gegraven gat, staat een boompje. Het is een jonge kersenbloesem.
Niet lang na de geboorte van ons meisje kwamen Chris, Laura, Ruben en Myrthe met een idee. Een boompje voor Izar, in het Erasmuspark. Chris kent mensen bij de gemeente. We mochten zelf een boompje uitkiezen en een plek in het park waar het geplant zou worden.
Het idee was mooi, maar we waren er niet aan toe. Nu, een jaar later, leek een mooi moment. We hebben een brief van de gemeente gekregen, waarin staat dat de boom als ‘bijzondere boom’ wordt aangemerkt. Hij kan niet zomaar weer weggehaald worden. In de brief staat ook dat er geen gedenkplaatje of bordje bij de boom komt. Dat willen we ook niet; wij kennen het verhaal achter de boom, toevallige voorbijgangers hoeven het niet te weten.
‘Hij staat al!’ zeg ik. We omhelzen Chris en Laura en geven de plantsoenwerkers een hand.
‘Hij staat nog los,’ zegt Henk, die de voorman lijkt te zijn. ‘Maar hij heeft lang genoeg op de vrachtwagen gelegen, dus we hebben ‘m vast neergezet.’
Ruben en Myrthe komen aangelopen en iedereen begroet elkaar. Lisette en ik lopen om het boompje heen. Een kleine kersenbloesem, zo’n drie meter hoog.
Ik pak Lisette bij haar mouw. ‘Mijn gedichtje... ik kan het niet opzeggen,’ hakkel ik. ‘Het lukt me niet.’ Ik heb aan grote groepen klanten gepresenteerd, met mijn band talloze keren op het podium gestaan, een stukje opgelezen op de crematie van mijn dochtertje. Maar nu sla ik dicht.
Lisette slaat haar arm om me heen. ‘Het geeft niet. Ik lees mijn tekst wel voor.’
Ik kijk naar de boom en sta doodstil. Dan ga ik door mijn hurken. Het inmiddels half weke papiertje dat ik in mijn rechterhand heb, duw ik aan de zijkant van de kluit in de aarde, tussen de wortels van het boompje.
‘Zeg het haar,’ fluister ik tegen de kersenbloesem.
We voegen ons weer bij onze vrienden. De drie plantsoenwerkers staan op enige afstand, een van hen maakt foto’s met onze camera.
Ik pak de schep en gooi een grote berg aarde in het gat, naast de kluit van het boompje, en geef de schep door aan Lisette. Na ons volgen onze vrienden.
Dan haalt Lisette een boekje tevoorschijn. ‘Ik heb een gedicht gevonden dat ik mooi vind. Dat wil ik graag voorlezen.’ Ze haalt diep adem. Het is stil in het park.
Was ik de zachte zuidenwind
ik zou je zachtjes wiegen
doen dansen in het donzige gras
op wolken laten vliegen
was ik de zachte zuidenwind
ik zou bloesemblaadjes blazen
en ik liet altijd in jouw buurt
wat wolkenschaapjes grazen
Ik sta achter Lisette, sla mijn arm om haar hals. Haar lichaam beeft, haar stem slaat over.
De vogels zouden dan voor jou
hun liefste liedjes zingen
een stralend lichte sterrenzee
zou je ‘s nachts omringen
ik zou vragen aan de zon
om je bij dag te verwarmen
zo zalig dat het voor jou voelt
als mijn zachte armen
maar ik ben niet de zuidenwind
ik ben gewoon een mensenkind
ik kan zo hoog niet komen
maar wat ik wel voor jou kan doen
is van de hemel dromen
Zes snikkende en snuivende mensen houden elkaar onhandig vast voor een group hug. Achter ons klikt de fotocamera.
106
‘Op de graat gebakken schol,’ lees ik hardop. ‘Het is toch ‘op de huid gebakken’?’ Ik ben geen viskenner en dit is nieuw voor mij.
Helaas ook voor de jonge serveerster met de bambiogen, die zich naar de keuken spoedt en terugkomt met het antwoord.
‘Filet wordt op de huid gebakken,’ dreunt ze op. ‘Dit is een hele vis, en die wordt op de graat gebakken. Dat is lekkerder.’
Ik hou niet van gepeuter en gekluif dus dit slaan we over. Lisette en ik bestellen allebei de tagliatelle met truffeltapenade en we laten een fles wijn aanrukken. We zitten bij Edel, het restaurant in de voormalige Vakschool voor Edelsmeden. We moeten het erover hebben.
Drie keer ivf, hebben we altijd gezegd. Drie keer en dan stoppen we. We willen ons leven niet langer laten domineren door de jacht op een kind. We willen niet het stel worden dat voor de twaalfde poging maar naar Italië uitwijkt, omdat je er daar na je vijftigste nog voor in aanmerking komt.
Maar we zijn aan het twijfelen geslagen. Lisette is drie keer zwanger geworden uit drie ivf-pogingen. Het is op drie totaal verschillende manieren niet gelukt. We zijn er ontzettend dichtbij geweest.
‘Ik denk dat ik me er beter bij zou kunnen neerleggen als we het nog een keer proberen,’ zegt Lisette.
Ik neem een slok wijn. ‘Dat snap ik. Maar ik ben het geloof in een... vruchtbare afloop van dit avontuur een beetje kwijt,’ zeg ik voorzichtig.
‘Juist daarom. Omdat de kans zo klein is dat ik nog een keer zwanger word. Daarom moeten we het misschien doen. Dan is het duidelijk en kunnen we het afsluiten.’
Ik denk na over deze paradoxale gedachtegang. Nog een keer het hele traject door omdat we denken dat het niet meer gaat lukken. Ik weet het niet.
‘Als je wel zwanger raakt, kan het weer op een andere manier fout gaan. Een miskraam na een vruchtwaterpunctie, dat staat nog op onze to do list.’
‘Niet grappig.’
Al zeven jaar leven we van kansberekening naar kansberekening en steeds weer tarten we de statistieken. In negatieve en in positieve zin. Je hebt er helemaal niets aan.
Aan de andere kant: hoe vaak hoor je niet dat het vrouwen pas lukt om zwanger te worden als ze de hoop hebben opgegeven’ Toch word ik altijd woedend bij opmerkingen als ‘je moet je er gewoon niet druk over maken, dan komt het vanzelf goed.’ Het is een leugen.
‘Nog een keer al die hormonen, die aanslag op je lichaam, al die onzekerheid. Wat als we in een volgend drama terechtkomen’ Kun je dat nog aan’? Ik kijk Lisette strak aan.
‘Ja,’ zegt ze na een paar seconden stilte. ‘Ik kan het aan. Maar ik ga je meer dan ooit nodig hebben. Een weekend doorwerken, of weer eens een week weg, dat kan dan niet.’
‘Het wordt wel veel, naast mijn werk. Ik zit in een zware periode.’
‘Misschien wordt je werk een beetje veel.’
Het is even stil.
‘De aller-, allerlaatste poging,’ zeg ik. ‘Wat er ook gebeurt. We proberen het nog een keer en dan houdt het op.’
Lisette glimlacht flauw, pakt haar wijnglas en strekt haar arm naar me uit. Onze glazen raken elkaar net iets te hard.
‘Proost,’ zegt ze. ‘Op de aller-, allerlaatste poging. Wat er ook gebeurt.’
‘Proost,’ zeg ik en ik neem een teug uit de glazen bel. ‘En laten we het voorlopig onder ons houden.’
Steeds vaker bekruipt me het gevoel dat voor mensen om ons heen onze kinderjacht een herhaling van zetten wordt, een plaat die overslaat. En dat is begrijpelijk. Ook onze omgeving moet steeds opnieuw klappen incasseren.
In de film The Beach leeft een hechte groep mensen op een afgelegen eiland in Thailand. Als een van hen door een haai wordt gebeten, is iedereen geschokt, bang dat hij het niet overleeft. Als de man na een aantal dagen nog leeft, kermend van de pijn, is er aanvankelijk opluchting. Als hij een aantal dagen later nog steeds zwaargewond ligt te jammeren, gaat het mensen op de zenuwen werken. Uiteindelijk kunnen ze het niet meer aan, brengen ze de arme stakker ver weg en laten ze hem kermend achter. Ik hoop dat Lisette en ik niet in het oerwoud achtergelaten worden.
Ik hoor een sms’je binnenkomen en kijk op mijn telefoon. Het is een bericht van Ruben.
Hoi Lisette en Carlo, hoe is het’ Hebben jullie tijd om vanavond bij ons een drankje te komen doen’ X Ruben en Myrthe
Ik lees de tekst voor aan Lisette en een ongemakkelijk gevoel bekruipt me. We hebben regelmatig gezellige avondjes bij Ruben en Myrthe, altijd zorgvuldig van tevoren gepland. Onze levens zijn te druk voor last minute borreloproepjes. Je zou dit bericht kunnen zien als een leuke poging tot spontaan samenkomen. Maar dat is het niet. Zeven jaar zwangerschapspogingen en blijde boodschappen uit onze omgeving ‘ soms lomp, soms voorzichtig, soms onbezonnen, soms betrokken ‘ hebben mijn intuïtie onwaarschijnlijk doen groeien.
‘Volgens mij is Myrthe zwanger,’ zeg ik.
Lisette pakt mijn telefoon en leest het bericht zelf.
‘Ik denk dat je gelijk hebt,’ zegt ze. De flauwe glimlach is van haar gezicht verdwenen.
Ik stuur een sms’je terug.
Is Myrthe zwanger’
Het blijft stil. Twee minuten, vijf minuten. Lisette en ik wisselen nauwelijks meer een woord. Aan de andere kant van de lijn wordt met fluwelen handschoenen gewerkt aan een passend tekstje. Als er na acht minuten een sms’je binnenkomt, weten we het antwoord al.
Ja. En dat wilden we zo graag met jullie delen, lieverds. Met een lach en een traan.
107
Het is bijna dertien maanden geleden dat Izar is geboren en ruim vijf maanden geleden dat we onze laatste zwangerschap hebben afgebroken. De stad hangt vol met posters met kindjes die het syndroom van Down hebben. Ik stop bij een bushalte om goed te kunnen kijken.
‘De Upside van Down’ is erop te lezen.
Het zijn promotieposters van een stichting die positieve aandacht wil voor kinderen met het syndroom van Down. Het zijn prachtige foto’s van de schattigste kindjes. Zacht strooilicht, roze knuffelhuidjes, helblauwe ogen, grote glimlachen. Ze tonen het syndroom van Down in z’n liefste gedaante. Minutenlang kijk ik ernaar, alsof ik niet meer weg kan. Niet meer weg mag.
Ik denk aan de woorden van de arts en ik weet dat Lisette en ik geen spijt hebben van onze beslissing. Maar ik voel me verdrietig. Om het kindje dat nooit zal leven, om alle hoop en verwachtingen die we ‘ weer ‘ hebben gehad. Verdrietig om de verbroken belofte.
Ik doe mezelf een belofte. Dat ik nooit meer het woord mongool in de mond zal nemen. Of het moet gaan over de bewoners van Mongolië natuurlijk.
Aangekomen op het werk spoed ik me naar boven. We hebben, zoals elke maandagochtend, voortgangsbespreking met het managementteam en er staan belangrijke onderwerpen op de agenda. Als we alle projecten en beslommeringen besproken hebben, neem ik het woord. ‘Ik heb een huishoudelijke mededeling. Ik ga freelancen.’
108
Aan alle kanten heeft de tijd ons ingehaald. Lisette moet twee keer zoveel hormonen spuiten om voldoende eiblaasjes te laten groeien. Haar leeftijd begint hard te tellen. Aan het eind van de behandeling moeten we het doen met vijf eiblaasjes. Dat is niet veel.
‘Bij een vrouw van twintig zou je bij deze dosis hormonen een enorme overproductie krijgen,’ zegt dokter Kees. Ze probeert ons te vertellen wat we al weten.
De fertiliteitafdeling in het ziekenhuis is verhuisd. Onwennig zitten we op de vreemde plek die niet meer onze afdeling is. De stelletjes die ook in de wachtkamer wachten, lijken steeds jonger te worden. Wat natuurlijk niet zo is.
We zien een aantal bekende gezichten. Verpleegsters en assistenten die ons al jaren zien komen en gaan. Sommigen zien er anders uit. Ze zijn aangekomen, hebben een ander kapsel of hun gezicht onthult ineens het verstrijken van de jaren. Soms blijft hun blik even hangen als ze ons zien. Een knikje van herkenning, enigszins meewarig.
De punctie verloopt goed. De pijn is voorspelbaar geworden, Lisette zet haar tanden op elkaar en voor de laatste keer in haar leven worden er eicellen uit haar buik gezogen.
Als de behandeling voorbij is, draait ze haar hoofd naar me toe en fluistert: ‘Als ik niet meer zwanger word, wil ik een tatoeage van een jonge vrouw, omgeven door kersenbloesem. Met twee konijntjes aan haar voeten en een in haar handen. Dat is Izar. Die andere zijn de andere twee zwangerschappen.’
De assistente overhandigt me de warmhoud stoof, waar de ampullen met eicellen in zitten.
‘Er zit geen snoer bij,’ zeg ik.
‘Dat is niet meer nodig,’ zegt de assistente. ‘Dit is een nieuw model met een accu, die hoeft u niet meer aan te sluiten op uw autoaansteker. Handig he’?
Ik wil geen nieuw model warmhoud stoof. Ik wil het model uit de tijd dat we nog hoop hadden.
Rustig rijd ik naar de ivf-kliniek. De tijd van nervositeit is geweest. Ik lever de nieuwerwetse stoof in en krijg een zaadpotje met deurhanger voor aftrekkamertje 3.
De tv met ingebouwde videospeler is vervangen door een flatscreen met dvd-speler. De film laat veel standjes en weinig schaamhaar zien.
Gelukkig zit de wachtruimte nog op dezelfde plek. Terwijl onze ei- en spermacellen onder de loep worden genomen, sla ik een roddelblad open.
‘DIT IS HAILEY, DE EEUWIGE BABY VAN 16’ schreeuwt een kop.
‘Voor de zestienjarige Hailey Patterson uit Amerika lijkt de tijd stil te staan. Door een zeer zeldzame afwijking heeft het meisje nog steeds het uiterlijk en de verstandelijke vermogens van een baby tussen de zes en twaalf maanden.’ De foto’s bij het artikel laten een meisje zien dat bevroren is in het moment.
Ook voor Izar zal de tijd voor altijd stilstaan. Als haar neefje voor het eerst verliefd wordt, ligt Izar nog steeds te duimen op de witte lakens. Als haar nichtje zelf een kindje krijgt, ligt Izar nog steeds op haar zij, haar knuistjes gebald. Als haar vader oud en grijs terugkijkt op zijn leven, ligt Izar nog steeds in het mandje, haar oogjes dichtgeknepen. Een beetje boos, omdat het leven haar nooit gegeven was.
109
Ik hang het tankpistool terug in de benzinepomp en druk de tankdop dicht.
‘Ik moet naar de wc,’ zegt Lisette. ‘Zal ik meteen betalen’?
‘Dat is goed, rook ik een peuk.’
Ik slinger mijn been over het zadel, start de motor, rij stapvoets naar een parkeervak en stap af. Mijn helm hang ik aan de rechter stuurhelft.
Uit de binnenzak van mijn jas duikel ik een platgedrukt pakje Marlboro’s op met daarin drie kromme sigaretten en een aansteker. Ik doe een stap achteruit, in de schaduw van het tankstationnetje. Het is pas half tien ‘s ochtends maar de zon brandt al genadeloos op mijn leren motorpak.
Een brandweerwagen dendert langs. VIGILI DEL FUOCO ORVIETO lees ik op de zijkant. Geen zwaailichten, geen sirenes. Geen haast. Er valt vast een hoop te blussen hier, in deze tijd van het jaar. Maar vanochtend nog even niet.
Ik blaas een rookwolkje uit en kijk de brandweerwagen na. De trillende lucht laat de weg en de heuvels dansen en verandert de truck in een levende aquarel. De wielen, het rode staal, de achterlichten, de brandweertrap: alles bibbert en beweegt als een kleurrijke drilpudding. De hitte van het asfalt creëert een fata morgana, waarbij de wagen langzaam loskomt van de weg. Vormen en kleuren worden kleiner en vager, lopen in elkaar over alsof iemand verschillende tinten verf door elkaar roert. Kleiner en vager. Kleiner en vager.
Dan is de brandweerwagen uit het zicht verdwenen. De fata morgana is weg en wat rest is een strook asfalt die een streep door de heuvels trekt.