1
‘Het is werkelijk niet te geloven. Dit is absoluut het scherpste mes dat ik in mijn leven heb gezien.’
Het is een donkere middag en ik hang voor de tv, in het Bijlmerappartement dat ik met Menno deel. Eigenlijk moet ik aan een opdracht voor school werken, maar de infomercials van Amazing Discoveries lijken belangrijker. Menno heeft wel discipline: hele dagen sluit hij zich op in zijn kamer om te studeren. Ik zie hem vandaag voor het eerst.
‘Eey Car,’ zegt Menno.
‘Mennie.’
Menno gaat voor de deur naar de gang staan en bekijkt zichzelf in de weerspiegeling van het glas. Hij slaat met zijn handen zijn enorme bos krulhaar achterover. Net als ik heeft hij haar tot halverwege de rug, alleen dan met krullen van het type telefoonsnoer. Hij draait zijn hoofd om te zien hoe de wereld hem van de zijkant moet ervaren.
‘Vanavond komt Lisette hier koken,’ zegt hij op geheimzinnige toon.
Ik brom afwezig.
‘Lisette studeert geschiedenis, is een rocker en heeft vijf tattoos.’
‘Zo.’
Op tv demonstreert presentator Mike de scherpte van het WonderBlade keukenmes door er een stuk marmer mee door te zagen.
Menno draait zijn kont richting de deur, zijn ogen rollen haast uit hun kassen als hij probeert te zien hoe de wereld zijn achterkant aanschouwt. ‘En: Lisette heeft tepelpiercings.’ Hij knikt, zijn ogen dichtgeknepen en zijn mond wijd open. Een geluidloze schreeuw van triomf.
‘Echt’? Ik heb een tatoeage, een zorgvuldig samengestelde combinatie van symbolen, die volgens Menno iets wegheeft van een gestileerd bord spaghetti. Ik hou van tatoeages. Maar niet van piercings. Een stuk metaal door een lichaamsdeel dat vervolgens nooit meer helemaal heelt. Korstige wondjes. Viezigheid. En de gedachte dat je ergens achter kunt blijven haken.
‘Ze is ook nog vegetariër.’
‘Lekker type. Wat gaat ze koken’?
‘Weet ik nog niet, we gaan eerst samen schapjes doen.’
Menno praat graag met een bepaalde truttigheid over zijn activiteiten met vrouwen.
‘Gezellig saampjes naar de Jacques.’
De Jacques is de Jacques Hermans, de supermarkt tegenover onze flat, onder de Bijlmerdreef. Menno en ik hebben er een bijbaantje in de avondvulploeg. Schappen vullen, opruimen, dweilen en na afloop verschrikkelijk dronken worden. De assistent die de vulploegen leidt, laat ons na het werk onbeperkt bier uit de winkel drinken en doet daar zelf lekker aan mee. Een keer is hij zo dronken dat hij de sleutel van het rolluik in het slot afbreekt. Hij kan bijna niet meer op zijn benen staan, maar stapt vrolijk in de auto en rijdt naar huis. Ik geloof niet dat we hebben geprobeerd het uit zijn hoofd te praten.
‘Ik merk het wel. Misschien moet ik maar vast een pizza bestellen.’
Het is iets na halfzeven als er op de deur van mijn kamer wordt geklopt. Ik sta zware akkoorden uit mijn elektrische gitaar te rammen en stop even.
Menno steekt zijn hoofd om de hoek van de deur. ‘Het eten is klaar.’ Hij glimlacht en laat veelbetekenend zijn wenkbrauwen op en neer bewegen. Tijd voor een kennismaking met de gepiercete vegetariër.
In onze groen gebeitste eethoek zit een niet onaantrekkelijk roodharig meisje. Ik loop naar haar toe en steek mijn hand uit. Ze staat op uit haar stoel.
‘Hoi. Carlo.’
De gemutileerde planteneter geeft me een stevige handdruk. Ze heeft een stralende glimlach. ‘Lisette. Hoi!’
De rockvrouwen die ik ken van concerten en rockkroegen lijken nogal op de kerels die er komen. Ze dragen een strakke spijkerbroek, grote witte basketbalschoenen en een zwart T-shirt. Ze hebben lang steil haar, niet zelden dood, en dragen meestal geen make-up. Het zijn bonkige provinciale wijven die op de dansvloer net zo hard lopen te beuken op heavy metal als de dronken kerels eromheen. Het zijn hardrockers met tieten.
De rockvrouw tegenover me heeft lang, krullend haar dat er verzorgd uitziet. Ze heeft zich opgemaakt en haar huid is bleek als van een porseleinen poppetje. In haar oren hangen grote zilveren ringen. Om haar polsen draagt ze een flinke hoeveelheid armbanden, die rinkelen als ze geanimeerd aan het vertellen is. Ze is klein en heeft een zwart truitje aan met een prettig decolleté. Van de vijf tatoeages en de piercings is niets te zien. Op zichzelf niet vreemd als je je kleren aanhebt, maar op een of andere manier verbaast het me dat dat allemaal onder die kleding verborgen is.
Lisette kijkt me indringend aan. ‘Jij bent het huisgenoot van Menno’ Studeer je ook aan het VU’?
Ze spreekt met een accent dat ik niet kan thuisbrengen en gooit vol overtuiging lidwoorden door elkaar.
‘Ik doe een reclameopleiding. Grafisch Lyceum.’
‘Cool. In hoeveel jaar zit je’?
Er komen flink wat vreemde uitdrukkingen en versprekingen langs voordat Lisette vertelt dat ze veertien jaar in Amerika heeft gewoond en pas vijf jaar terug is in Nederland.
Tijdens het eten, een pastahap met spinazie die wel wat geraspte kaas kan gebruiken, word ik in Nieuw-Amsterdams bestookt met vragen. Welke muziek ik goed vind, waar ik vandaan kom, waar ik uitga. Lisette wil alles van me weten. En ze vertelt over zichzelf, dat haar ouders naar Amerika verhuisden toen ze zeven was en dat ze gek is op Californië. Ze praat over muziek die ze goed vindt, over haar verzameling van meer dan duizend platen. Ze praat over bands die ik alleen van naam ken, maar volgens haar zeker goed zou vinden. Lisette is een rocker, net als ik, maar toch is alles wat ze vertelt nieuw voor mij. Een rocker van een andere planeet.
Na het eten drinken we koffie in de doorgezakte zithoek. Menno zit dicht naast Lisette en laat zijn armen breed over de leuning liggen, in de hoop haar schouder te vinden. Maar Lisette zit op het uiterste puntje van de bank, haar ellebogen op haar benen geleund. De indringende blik, het lachende gezicht en de gekke zinsconstructies blijven het grootste gedeelte van de tijd op mij gericht.
2
‘Hallo, Richard Bleeke, Van der Gemert Makelaardij. Kom lekker binnen, je vriendin is er al.’
Ik kom lekker binnen en loop door het gangetje naar de woonkamer. Mijn blik glijdt langs het houtwerk, dat strak in de lak staat. De muren zijn keurig gesaust, het plafond perfect gestuukt.
Midden in de woonkamer staat Lisette. Ze heet voluit Lisette Alice en staat te stralen of ze in Wonderland is. Ze kijkt haar ogen uit naar het hoge plafond, de houten vloer, de openslaande deuren die uitkomen op de fikse achtertuin. We zijn al zes jaar samen, maar Lisette is verliefd als nooit tevoren. Of we nog iets van de vraagprijs af krijgen zal tijdens de onderhandelingen moeten blijken. Het huis is verkocht, dat staat vast.
De rest van de rondleiding is een formaliteit, maar toch leuk om te zien waar je straks meer dan de helft van je salaris aan kwijt bent. De keuken is ruim. De tuin is fantastisch, met een grote hardhouten veranda direct aan het huis. De badkamer is echt Amsterdams: je staat naast het toilet te douchen. De woning heeft een grote slaapkamer aan de kant van de tuin.
En er is een extra kamertje. Zo’n kamertje waar je bij starters op de woningmarkt maar een bestemming voor kunt bedenken: dit wordt de kinderkamer. Iedereen die later voor het eerst in ons huis rondloopt en het extra kamertje ziet, zegt ‘Dit wordt natuurlijk de kinderkamer!’ Zelfs bij de hypotheekverstrekker komt ineens de vraag of er een kinderwens is.
Ik vind dat een vervelend woord. Bedacht op papier, niet om hardop uitgesproken te worden. Het heeft iets ouderwets. Gaat heen en vervult uw kinderwensch.
‘Eigenlijk wel,’ zegt Lisette ondeugend. Haast schuldbewust zoekt ze mijn reactie en even kijken we elkaar aan. Een nerveus lachje ontsnapt uit mijn mond.
3
‘Ik denk dat Lisette kinderen wil.’
‘Dat verbaast me niets. Hebben jullie het erover gehad’?
‘Volgens mij durven we er allebei niet over te beginnen.’
‘Jij wilt het niet’?
‘Niet echt, nee.’
‘Je lijkt me zo’n leuke vader.’
‘Hoe kom je daarbij’ Omdat je me een aardige kerel vindt’ Niet omdat ik zo leuk met kinderen ben, neem ik aan. Kinderen vinden mij niet leuk, man. En ik vind kinderen niet leuk. En daarnaast: we zijn met zijn allen deze planeet aan het opbranden. Daar ga je toch geen kinderen op zetten’?
‘Je kunt je kinderen toch bewust opvoeden’ Dan kunnen ze later een positieve bijdrage leveren aan deze wereld.’
‘Hou toch op. Hoe bewuster jij je kinderen opvoedt, hoe meer ze zich ertegen gaan afzetten. Kinderen zijn ook maar mensen. Jouw kinderen worden net zulke vervuilende, consumerende, onderdrukkende, racistische, machtsbeluste wezens als het grootste deel van de mensheid.’
‘Kinderen houden je jong, laten je de wereld door hun ogen zien. Mensen zonder kinderen worden vaak een beetje... excentriek.’
‘Ik hou van excentriek. En wat dacht je van mensen van wie de kinderen het huis uit zijn’ Die beginnen zich pas vreemd te gedragen. Vooral tegen elkaar.’
‘Zonder kinderen wordt het later eenzaam, hoor.’
‘Is dat een reden om kinderen te nemen’ Wat als je kinderen hebt die je bijna nooit komen opzoeken’ Er is geen bejaarde die niet loopt te jammeren dat de kinderen en kleinkinderen te weinig langskomen. Als je steeds verdriet hebt om iemand die je bijna nooit ziet, kun je maar beter nergens op zitten wachten. Als je oud bent heb je het 99% van de tijd te doen met al die andere ouwe zeikers om je heen.’
‘Maar vind je het niet egoïstisch om geen kinderen te nemen’ Je leeft dan alleen maar voor jezelf. En eigenlijk ontzeg je iemand het leven.’
‘Wel kinderen nemen is bij uitstek egoïstisch. Je doet het omdat je denkt dat het jou uiteindelijk gelukkiger maakt. Of omdat het moet van je geloof. De kinderen die je niet hebt zal het een worst zijn. Trouwens, is het van jou dan niet egoïstisch tegenover de kinderen die je niet hebt’ Hoe kun je stoppen na een tweede kind’ Waarom niet doorkrikken en kinderen eruit poepen tot je helemaal in tweeën ligt’ Egoïst!’
‘Rustig gast. Het zit je hoog, he’?
‘Inderdaad.’
4
Iedereen zou in een band moeten spelen. Er is niks zo lekker als onder het genot van een biertje je gitaar ervanlangs geven alsof-ie is vreemdgegaan met je vriendin. Als je dat in groepsverband doet en af en toe kunt optreden, is het feest helemaal compleet. Bovendien levert het (als je ervoor in de markt bent) veel vrouwen op.
De muziek van onze band bestaat uit vette drums van Chris, zware bas van Menno, beukende gitaarakkoorden van Ruben en mij, en matige zang. Die komt ook van mij.
Donderdagavond is oefenavond, in een repetitiestudio waar ik vanaf mijn huis in een kwartiertje naartoe loop. Een muffige plek waar een grijze rooksluier hangt en de geur van oud bier zich vermengt met die van zwetende rockers. De oefenruimtes bevinden zich onder de grond, wat het idee versterkt dat je van de aardbodem verdwenen bent.
De band is niet zomaar een muziekgezelschap, maar een plek waar de tijd heeft stilgestaan. Een mannenwereld, waar alles al tien jaar lang hetzelfde is. De bandleden, de instrumenten, de gesprekken. Die gaan onder invloed van drank en gedroogd gras over politiek, over de vraag of je Rita Verdonk zou kunnen neuken (als het moest), over de situatie op je werk, over de positieve aspecten van een atoomoorlog, over of pissen onder de douche goed is tegen voetschimmel. De band brengt het beste in je naar boven.
‘Ik moet trouwens nog iets vertellen,’ zegt Menno met een schittering in zijn halfdronken ogen. We hangen op de afgetrapte banken in de zithoek van de repetitiestudio. Het is pauze, wat dankzij de oeverloze gesprekken zomaar een uur kan duren.
Dit is de Menno met wie ik samenwoonde in de Bijlmer, die ooit een oogje had op Lisette maar nu alweer een aantal jaren met Heleen is.
Ik weet wat hij gaat zeggen. De jongensachtige onschuld van de band is definitief voorbij. Onze ondergrondse mannenwereld wordt vanaf nu geïnfiltreerd door verhalen over zwangerschappen, vieze luiers en flesjes geven. Verhalen over slapeloze nachten, eerste woordjes, eerste stapjes, babyprakjes, nieuwe rompertjes, oranje diarree, nieuwe speelgoedjes, te kleine kleertjes, maxicosi’s, braaksel op je overhemd.
5
Er zijn momenten waarop het me wel geinig lijkt om een kind te hebben. Bijvoorbeeld als ik een jonge kerel zie met een dochtertje voor op de fiets, de blonde meisjesharen wapperend in de wind. De trotse vader als beschermengel, dat voelt anders dan twee ouders en een kind. En een stel met meerdere kinderen geeft weer een ander gevoel. Met een kind heb je gewoon een kind, met meer kinderen heb je een gezin en ga je verhuizen naar een Vinex-wijk. In volgorde van aantrekkelijkheid: 1. Vader en kind (bij voorkeur dochter), 2. Ouders en kind, 3. Gezin.
En stiekem ben ik best benieuwd hoe een kruising van Lisette en mij eruit zou zien. Knap, natuurlijk.
‘Its hair would be so curly,’ reageerde Lisette. Gezien onze beider krullenbollen is dat best waarschijnlijk. Na verder doorakkeren concludeerden we dat het grote voeten, flaporen en een grote neus zou hebben (Carlo) en een dikke kont en korte benen (Lisette). Een aantrekkelijk geheel.
Allemaal leuk en aardig, maar met dit soort gesprekjes zet ik onbewust de deur op een kier. En tot overmaat van ramp wonen we in een huis met een perfecte kinderkamer. Gelukkig wil Lisette graag trouwen.
Nu klinkt dat vreemd uit mijn mond, want ik heb niet veel met het huwelijk. Maar de kinderwensch van Lisette steekt steeds vaker de kop op en een huwelijk geeft mij uitstel van executie. Er moet gepland, geregeld en verheugd worden, waardoor Lisette hopelijk wat minder last heeft van kriebelende hormonen. Daarbij is onze echtverbintenis een soort wisselgeld: met mijn jawoord kan ik in elk geval een van haar twee liefste wensen in vervulling laten gaan. Nooit zal ik haar stralende gezicht vergeten, toen ik tijdens een regenachtig weekendje Ameland op de parkeerplaats bij de buurtsuper zei dat we het maar moesten doen.
En zo zingt Johnny Cash op 31 augustus 2001 over de liefde, terwijl we de art nouveau trouwzaal in het Amsterdamse Grand Hotel binnenlopen. Lisette draagt een cremekleurige Marilyn Monroe-jurk, ik een roze pak. Mijn gezicht wordt plakkerig van de zeepbellenregen die onze vrienden en familie over ons uit blazen. We borrelen in Café De Jaren en feesten het dak eraf in De Vondelkerk. De volgende dag vliegen we naar Cuba, waar we mojito’s drinken, Cohiba’s roken en op 11 september in de lobby van een vervallen hotel de New Yorkse Twin Towers ten onder zien gaan.
6
We hebben elkaar tegenover de rest van de wereld het jawoord gegeven en de rest van de wereld ziet daar graag een kindje bij. Ik had gehoopt dat de roze wolk van ons huwelijk de aandacht van Lisette wat langer zou afleiden, maar de eerste voorbereidingen zijn al in gang gezet. Ze is gestopt met de pil om er zeker van te zijn dat, als we aan de slag gaan, de pilhormonen uit haar lichaam zijn verdwenen. We rotzooien dus met condooms, wat niet ideaal is maar als voordeel heeft dat je minder vaak je bed hoeft te verschonen. Daarnaast slikt Lisette multivitamines met foliumzuur. Dat schijnt de kans op een open ruggetje of open schedel te verkleinen. Als we dan een kind nemen, dan het liefst een met een dicht hoofd.
Maar met het uiteenspatten van de internetbubbel en het New Yorkse World Trade Center komt er een kinkje in de kabel.
Ik werk als copywriter bij een groot internationaal reclamebureau. Het soort bureau waar op vrijdagmiddag de coke rondgaat, waar je in bezemkasten nog weleens een volgeschoten condoom tegenkomt en waar de creatief directeur meestal rond tien uur ‘s avonds halfdronken in zijn Porsche stapt om naar huis te gaan. Een bedrijf, kortom, met een zekere grootheidswaan. En een bedrijf waar door het instorten van de economie de helft van het personeel moet verdwijnen. Ik word ontslagen.
De onzekerheid grijpt me naar de keel. Lisette werkt ook en we zullen niet snel in de bijstand raken. Maar mijn ontslag is een uitstekende voedingsbodem voor mijn twijfels.
‘Ik wil niet meer wachten,’ zegt Lisette als we op vrijdagavond nog wat natafelen. ‘We zijn al acht jaar samen en ik wil een kindje. Van jou! Misschien wil ik het daarom zo graag, omdat ik het samen met jou wil.’
‘Ik heb niet eens een baan!’ roep ik. ‘Dit is niet bepaald het ideale moment voor kinderen.’ Het meervoud betekent niet dat meerdere kinderen een optie zou zijn, maar wordt door mij gebruikt om de situatie te dramatiseren.
‘Ik ben vierendertig. Ik wil geen oude moeder zijn. Denk je dat het ideale moment ooit gaat komen’? Het klinkt verbeten.
‘Ik weet niet eens of ik het wel wil,’ zeg ik. ‘Ik zit helemaal niet te wachten op een kind. En daarbij: iedereen vindt dat het de verkeerde kant opgaat met deze wereld, en toch wil iedereen kinderen. Dat is toch egoïstisch’ Hoe kunnen we...’
‘Er is geen rationele reden om aan kinderen te beginnen!’ Lisette onderbreekt me met luide stem. ‘Niemand kan je vertellen dat het verstandig is. Het is gewoon een natuurlijke behoefte.’
‘Net zoals de natuurlijke behoefte om vlees te eten’? sneer ik. Ook ik begin mijn stem te verheffen.
‘O, krijgen we dat!’ De woorden worden nu uitgespuwd, de vlammen schieten uit haar ogen. ‘Ik geef om dieren. En ik geef ook om kinderen. Jij geeft daar allemaal niks om’ Wat mankeert jou eigenlijk’?
De ruzies die Lisette en ik hebben zijn fel en giftig. Er ontstaat vaak binnen een halve minuut een kettingreactie, waarbij we schuimbekkend tegenover elkaar staan.
Gescholden wordt er niet. Waar mijn vrienden hun vriendinnen nog weleens voor kuthoer of tyfuswijf uitmaken, en zelf worden uitgemaakt voor klootzak of laaglulletje (de creativiteit van sommige vrouwen zorgt voor een hoop lol binnen de band) is het bij ons een ongeschreven regel dat we niet schelden. Ik denk dat we allebei bang zijn dat de ander dan echt ontploft.
Maar we doen wel erg ons best om elkaar op de gevoeligste plekken te raken.
‘Wat mij mankeert’ Ik ben niet degene die bij een psycholoog loopt!’
De knagende kinderwens heeft Lisette een maand geleden doen besluiten geestelijke bijstand te zoeken. Die krijgt ze van Vera, een vrouw die me doet denken aan een typetje uit Koot en Bie en die zelf geen kinderen heeft. Ik zie het als een soort lotgenotencontact.
Het is stil. Dan staat Lisette woest op van tafel, waarbij ze haar bord raakt en haar mes luid rinkelend op de grond valt. Even denk ik dat er met iets gegooid gaat worden. ‘Hoe durf je,’ zegt ze zacht. Dan loopt ze weg. Ik hoor met een dreun de voordeur dichtslaan.
Is mijn weerstand tegen kinderen groter dan het verlangen van Lisette, vraag ik me af. Wat betekent het voor haar om kinderloos door het leven te gaan, wat betekent het voor mij om vader te worden’ Iemand een kind opdringen is groot. Hoe groot is het om iemand een kind te ontzeggen’ Hoe groot is het om iemand een kind te gunnen’
7
‘Lisette en ik hebben de condooms weggegooid. We gaan ons voortplanten.’
‘Jullie gaan aan kinderen beginnen’?
‘Hoho. Een kind. Lijkt me meer dan genoeg.’
‘Dat is goed nieuws. Dus jij wilt het nu ook’?
‘Het lijkt me ergens wel leuk.’
‘Dat klinkt niet of je ernaar uitkijkt.’
‘Ok: het lijkt me wel leuk.’
‘Wel leuk’?
‘Van mij hoeft het niet. Maar ik denk dat ik met een kind ook wel gelukkig zal zijn. Lisette wil het graag. Het is voor haar heel belangrijk en voor mij niet. We zien het wel.’
‘Het is een grote verantwoordelijkheid. Je moet er helemaal achter staan.’
‘Het heeft niet voor niets een paar jaar geduurd. Ik moest aan het idee wennen. En wie weet, misschien vind ik het wel leuker dan ik nu denk.’
‘Je kunt van tevoren niet bedenken hoe het is. Ik denk dat het voor mannen die het graag willen ook weleens tegenvalt.’
‘Precies. Niet te veel over nadenken. Het moet je overkomen en dan gaat het hopelijk allemaal vanzelf.’
‘Voor je het weet zijn ze het huis weer uit.’
8
Als je altijd alles hebt gedaan om een zwangerschap te voorkomen, is onbeschermde seks een beangstigende ervaring. Je zou namelijk zomaar je vrouw zwanger kunnen maken. In theorie.
Op een of andere manier hebben Lisette en ik altijd het idee gehad dat er weinig voor nodig zou zijn om in verwachting te raken. Ik kijk er dus een beetje van op als het even duurt. En na een half jaar begin ik me ongemakkelijk te voelen. Er zal toch niet iets aan de hand zijn’ Ik zoek de oorzaak vooral bij mezelf. Zo kom ik van onwaarschijnlijke defecten (lul te kort’ Hoe lang hij ook is, het schiet op zeker moment door je hoofd) op iets wat wel wat vaker voorkomt: slecht zaad. Ik bedenk een scala aan mogelijke oorzaken. De strakke spijkerbroeken uit mijn puberjaren. Echte ballenknellers. Het feit dat ik een hekel aan fruit heb. En dat ik rook (een paar sigaretten in het weekend, maar toch). Het voelt alsof mijn zaad de boosdoener is en ik voorzie allerlei enge onderzoeken.
Maar voor het zover is valt er nog wel iets te verbeteren aan onze timing, vindt Lisette. Het wordt tijd om met de kalender en thermometer het juiste moment in de cyclus te bepalen. Zo weten we het tijdstip van de eisprong en dus het moment suprême voor mijn zaad.
Niet bepaald factoren die het seksleven er opwindender op maken. Wie denkt er aan voortplanten als hij lekker ligt te neuken’ De schoonheid van het ontstaan van nieuw leven heeft werkelijk niets te maken met de geile vunzigheid van goeie seks. Het brengt mij in elk geval niet tot grote hoogten, wat leidt tot lastige situaties.
‘Je weet dat we vandaag weer moeten, he’?
‘O ja.’
En ‘s avonds:
‘Stop maar, het lukt niet.’
‘Fijn. Nou, ik ga onder de douche en slapen.’
‘Niet boos worden, Lisette. Dat kan toch gebeuren’?
‘Ik ben niet boos. Maar het is wel stomvervelend.’
‘Voor mij is het ook niet leuk.’
Seks op commando: het lijkt leuk tot je er zelf het slachtoffer van wordt.
Zo neuken we met wisselend plezier de seizoenen door. Maar de ongesteldheid blijft komen.
‘Ik vind dat we naar het ziekenhuis moeten gaan,’ zegt Lisette op een avond.
‘We zijn nog niet eens een jaar bezig,’ zeg ik. ‘En ik wil helemaal niet naar het ziekenhuis. Als we een kind krijgen, moet dat op de natuurlijke manier.’
‘Ik word er doodongelukkig van. Als er iets aan de hand is wil ik dat nu weten. Niet als we jaren verder zijn.’
Ik ben een pussy bij de dokter en al helemaal in het ziekenhuis.
‘We moeten gewoon geduld hebben.’
9
‘Ik voel me slecht. Misselijk en slap,’ zeg ik tegen Menno.
Een safari in Afrika stond al lang op mijn bucketlist. Lisette zag het niet zitten om een maand lang in een open vrachtwagen door de wildernis te rijden, dus heb ik Menno overgehaald om mee te gaan. We hebben wekenlang in voddige tentjes in fantastische wildparken gekampeerd. Vannacht verblijven we in een oud hotel in Eldoret, een stad in het westen van Kenia. En ik voel me allerbelabberdst.
‘Ik ga beneden wat eten,’ zegt Menno. ‘Zal ik tegen Kip zeggen dat je niet lekker bent’? Kip is Kiptoh, onze Keniaanse reisleider.
Vijf minuten later staat Kip naast mijn bed.
‘Carlo, are you siek’? vraagt hij met zijn zijdezachte stem.
Ik vertel hem in hijgerig Engels dat ik me voel alsof ik door een olifant ben vertrapt.
‘Hmmm,’ zegt Kip. Hij kijkt een beetje bezorgd. ‘I can take you to the hospital.’
Eldoret is bepaald geen El Dorado. Voor ik naar een ziekenhuis ga in deze verschrikkelijk smerige stad met open riolen wil ik zeker weten dat ik halfdood ben. We besluiten af te wachten hoe ik me de volgende ochtend voel. Menno en Kip verlaten de kamer, de avond is nog jong.
Het wordt nacht en het wordt erger. Ik voel me zo slecht dat ik niet meer stil kan liggen. Ik tril met mijn benen en schuif ze voortdurend heen en weer. Als ik voor de zesde keer naar de wc ga is de diarree zo dun dat het lijkt of ik uit mijn reet zit te pissen. De wandeling terug naar mijn bed voelt als een marathon. Ik plof neer en doe mijn ogen dicht.
Ik doe mijn ogen weer open. Menno ligt ineens in het bed naast me te slapen, dus blijkbaar ben ik even weggedommeld. Ik ben drijfnat van het zweet en heb het kokend heet en ijskoud tegelijk. Allemachtig wat voel ik me slecht. Zou ik een exotische ziekte hebben’ Malaria’ Knokkelkoorts’ Alles doet pijn. Het voelt of mijn botten in een bankschroef staan die langzaam wordt aangedraaid. Nog steeds kan ik niet stilliggen. Toch naar het ziekenhuis morgen’ Eerst weer een verschrikkelijke kramp loslaten op de wc. Er komt niks meer uit me.
Ik hoef niet over te geven, maar dat zegt niets. Ik kan namelijk niet overgeven. Hoe ziek of dronken ik ook ben, nooit moet ik kotsen. Vroeger, tijdens de zuippartijen op West-Friese kermissen, gingen vrienden soms even een braakje leggen om vervolgens weer lekker door te feesten. Voor mij geen optie, mijn slokdarm is eenrichtingsverkeer.
Zo lig ik urenlang doodziek wakker, op een hotelkamertje in een Keniaanse stad. Ik denk aan thuis en ik denk aan Lisette. Straks ga ik dood en heb ik haar geen kindje gegeven. Is dit een vloek’ Een beproeving’ Ik geef me over, Lisette. Ik ga naar het ziekenhuis als jij dat wilt. Ik overleef het wel. Als ik dit overleef.
Buiten klinkt versterkt Swahili-gebrabbel. De imams maken zich op voor het ochtendgebed. Na twintig minuten verstomt het gebrabbel en maakt plaats voor luid gejammerde islamitische liederen. Ik doe met bibberende handen oordoppen in en probeer te slapen.
‘Psst’ Carlo’ How are you doing’? Kip wekt me door de oordoppen heen uit mijn slaap. Ik open mijn ogen, het is klaarlichte dag. Nog steeds heb ik overal pijn en ik heb de smaak van een bedorven pak karnemelk in mijn mond. Maar ik heb geslapen. De misselijkheid en koorts lijken minder.
‘Do you want to go to the hospital’?
‘No, no I don’t,’ zeg ik hees.
En dan, zo zacht dat Kip het niet kan horen: ‘But I will.’
10
Midden in de hal van het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis staat een bronzen beeld van een hond. Het is geen vrolijk beeld: de hond laat zijn kop hangen en ook zijn staart heeft hij tussen de benen. ‘Who would put a sappy doggy like that here,’ zegt Lisette vol onbegrip.
We melden ons bij de balie van de afdeling Fertiliteit en nemen plaats in de wachtruimte. Daar zitten zes mensen in drie kleuren. Een islamitisch stel, een grote donkere vrouw met een kindje en een blank stel, een stuk jonger dan wij. Allemaal krijgen ze blijkbaar niet zo gemakkelijk een kindje. Maar die donkere vrouw dan’ Lukt het na de eerste niet meer’ Of ging dat ook al niet zo makkelijk’ Hoe zit dat bij moslims, is het voor hen een grote drempel om naar het ziekenhuis te gaan’ Mag die vrouw wel met de benen wijd bij de dokter’ Is dat jonge stel niet een beetje jong om aan kinderen te beginnen, laat staan ervoor naar het ziekenhuis te gaan’
De deur van kamer 104 zwaait open. ‘Meneer en mevrouw Groot,’ roept een blonde vrouw.
Ze is jong, maar ze is een echte dokter. Witte jas, stevige handdruk, welbespraakt. ‘Kees van der Hulst,’ stelt ze zich voor. Onze dokter heet Kees. Die naam past haar op een of andere manier als een handschoen.
We gaan aan haar bureau zitten. Ik merk dat ik nerveus ben. Misschien komt het door de licht steriele lucht in de kamer. Of door de gynaecologenstoel die half achter een gordijntje schuilgaat. Of door de posters met doorsneden van geslachtsdelen.
‘Wat kan ik voor jullie betekenen,’ begint dokter Kees geroutineerd.
Lisette doet ons verhaal. Jaar bezig, niet zwanger. Ze schiet vol.
‘Je hebt het er moeilijk mee, he’? zegt dokter Kees. Gelukkig heeft ze een doos tissues klaarstaan op haar bureau. Dit is een plek waar veel gehuild wordt.
‘Er zijn een aantal manieren waarop we jullie kunnen helpen. Maar eerst gaan we bekijken of de randvoorwaarden goed zijn.’ Er volgen een aantal vragen over het hebben van ziekten, het indalen van teelballen en onze levensstijl. Onze antwoorden geven geen reden tot ongerustheid.
Dokter Kees vertelt over de volgende stappen. ‘Bij Lisette gaan we kijken of haar hormoonspiegel goed is en doen we een klein inwendig onderzoek. Dat gebeurt vaginaal, met een echoapparaat, daar hoef je je geen zorgen over te maken. Ook moet je bloed laten prikken. Carlo heeft het helemaal makkelijk, van hem hoeven we alleen het sperma en het bloed te onderzoeken.’
Shit. Bloed prikken.
Het inwendig onderzoek bij Lisette kan meteen plaatsvinden.
‘Achter het gordijn kun je je uitkleden. Bovenkleding mag aan blijven.’
Even later ligt Lisette met de benen wijd op de gynaecologenstoel.
‘Wil je erbij zijn of blijf je daar zitten’? vraagt dokter Kees.
‘Ik blijf wel hier.’ Ik krijg de kriebels van deze plek. Een lichte misselijkheid dient zich aan.
‘Dat dacht ik al,’ lacht Lisette vanuit de ligstoel.
Dokter Kees vraagt niet verder en trekt het gordijn dicht. Ik hoor haar stem.
‘Even ontspannen... ik ga kijken. Hier op de monitor kun je meekijken.’
Ik voel me bijzonder buitengesloten maar het is niet anders.
‘Hier zie je de baarmoeder. Die is nu klein en je ziet weinig slijmvlies. Wanneer moet je ongesteld worden’?
‘Over anderhalve week.’
‘Dat klopt helemaal met wat ik zie,’ zegt dokter Kees. ‘En... even kijken... hier zie je de linker eierstok...’
‘O ja, jeetje!’
‘Dat ziet er allemaal prima uit. En hier... de rechter eierstok.’
Binnen een minuut is het onderzoekje alweer afgerond en mag Lisette zich aankleden. Ze komt weer naast me zitten. ‘Gaat het een beetje’? lacht ze.
‘Ik kan niet zo goed tegen ziekenhuizen. En al helemaal niet tegen bloed prikken,’ zeg ik tegen dokter Kees.
‘Daar hebben veel mannen last van,’ zegt de dokter.
‘Ik val soms flauw als er geprikt moet worden.’
‘Dat komt voor,’ zegt dokter Kees zakelijk.
Ze vult een formulier in. ‘Je kunt beneden bij het afnamelaboratorium bloed laten prikken. Hier aan de balie maak je een afspraak voor het zaadonderzoek. Dat kun je op een afgesproken datum produceren en inleveren.’
‘Bij het zaad produceren val ik nooit flauw,’ probeer ik een slechte grap te maken.
Dokter Kees is niet onder de indruk. ‘Lisette, jouw bloed onderzoeken we op de vierde dag van je menstruatie. Dat heeft te maken met je hormoonspiegel. Je zei dat je over anderhalve week ongesteld moet worden’?
‘Ja,’ zegt Lisette. Ze heeft haar agenda al voor zich. ‘Ik denk... maandag de drieëntwintigste.’
‘Ok,’ zegt dokter Kees. ‘Dan laat je vrijdag de zevenentwintigste bloed afnemen. Bij de fertiliteitsbalie kunnen jullie een afspraak maken om de uitslagen te bespreken.’
De data en cycli beginnen me nu al te duizelen. Lisette noteert het nauwkeurig in haar agenda.
Bij de balie neem ik een plastic potje en een formulier in ontvangst. De assistente geeft op samenzweerderige toon tekst en uitleg.
‘Het zaad mag je de ochtend van inleveren thuis produceren. Let er wel op dat je vanaf vijf dagen voor het produceren geen seks meer mag hebben. Het potje lever je beneden in bij het afnamelaboratorium.’
Zaad produceren. Hier wordt duidelijk professionele afstand gehouden tot de betreffende handelingen. Zo mijnheer Groot. De ochtend van de afspraak trekt u zich lekker af. Zoek gerust hulp van een geile pornosite uit uw favoriete genre. Maar let op: u mag de vijf dagen voor inleveren niet rukken. Pas dus op dat het potje niet overloopt.
Bij het bloed prikken ben ik direct aan de beurt.
‘Zal ik meegaan’? vraagt Lisette.
‘Nee hoor,’ zeg ik quasinonchalant. Met opgeheven hoofd betreed ik afnamekamer 6. ‘Ik kan hier slecht tegen. Ik val meestal flauw,’ zeg ik niet geheel zonder gene tegen de behoofddoekte bloedprikster.
Ze kijkt me even aan.
‘Het is goed dat u dat zegt. Maar het is zo voorbij. Heeft u lekker vrij vandaag’? Ze houdt vrolijke prietpraatjes terwijl ze de binnenkant van mijn elleboog schoonmaakt. ‘Of moet u straks weer aan het werk.’ Ik voel een naald in mijn arm prikken.
‘Ja, helaas wel, haha,’ lach ik ongemakkelijk. Ik blijf als verlamd naar het gezicht onder de sluier staren. Vanuit mijn ooghoek zie ik dat de vrouw een volgend buisje pakt om met bloed te vullen. En dan, als het bijna achter de rug is, gebeurt het. Ik voel het bloed uit mijn hoofd wegtrekken, rechtstreeks het bloedbuisje in.
‘Druk dit watje maar tegen uw arm. Gaat het wel’ U ziet een beetje bleek.’
‘Ik voel me niet helemaal goed.’ Aan de rand van mijn gezichtsveld twinkelen kleine sterretjes.
‘Ga maar met uw hoofd heeeeelemaal tussen uw benen.’ De prikster duwt mijn hoofd naar beneden.
‘Het wordt zwart voor mijn ogen.’ Het zweet staat op mijn rug. ‘Ik vind het niet eng of pijnlijk, maar op een of andere manier...’
‘Maakt helemaal niet uit. Blijf maar even zo zitten.’
‘Dat duurde lang!’ zegt Lisette als ik de wachtkamer weer in loop.
‘Stelde niks voor,’ zeg ik.
We lopen door de centrale hal naar buiten. Het is inderdaad mooi weer. Watje.
11
Waar ik als een berg tegen het bloed prikken opzag, is de ochtend van de zaadproductie er een om naar uit te kijken. Vijf dagen geen seks met je vrouw is een ding, na vijf dagen volledig de hand op de knip begint het toch echt te kriebelen.
‘Wil je dat ik je help’? vraagt Lisette.
Liever geen situatie waarin dingen fout kunnen gaan en we elkaar de schuld kunnen geven. Dit varkentje was ik zelf. ‘Ik doe het in de slaapkamer, dan kun jij gewoon je tanden poetsen in de badkamer.’ Niet dat het een wat met het ander te maken heeft, maar ik wil onze ochtendrituelen zo min mogelijk in de weg zitten.
In de slaapkamer schroef ik het metalen dekseltje van het potje. Ik hou het ding (het potje) in mijn linkerhand terwijl mijn rechterhand het werk doet. Er is niet veel voor nodig. Op het moment suprême steek ik mijn lul in het potje, waarbij het me opvalt dat de rand van het plastic best scherp is. Een verbeterpuntje. ‘Voor elkaar,’ zeg ik terwijl ik met het resultaat de keuken in loop.
‘Wow, you’re the fastest gun in the West!’ zegt Lisette.
‘Het lijkt niet veel in zo’n potje,’ zeg ik. We kijken naar de inhoud. De bodem wordt maar net bedekt.
‘Dat lijkt maar zo.’
Naast een formulier zit er ook een sticker bij het potje, waar ik mijn naam en geboortedatum op moet schrijven. De sticker gaat op het potje. In het formulier staat dat het zaad niet te koud mag worden en het beste dicht bij het lichaam vervoerd kan worden. Ik doe het potje in mijn binnenzak. Het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis ligt op nog geen tien minuten fietsen van ons huis.
Ruim een week later zitten we weer in het kantoortje van dokter Kees. De steriele lucht, de gynaecologenstoel en de afbeeldingen van geslachtsdelen zijn hetzelfde, maar de nervositeit is anders.
‘Jullie hebben bloed laten prikken, Carlo heeft zaad ingeleverd en ik heb hier de onderzoeks uitslagen,’ zegt dokter Kees.
Tromgeroffel.
‘Het bloed ziet er allemaal keurig uit. Lisette, je hormoonspiegel was prima. In het bloed van Carlo ook geen gekke dingen. Geen zinktekort...’ De dokter hapert even terwijl ze de uitslagen bestudeert. ‘En dan heb ik hier het zaadonderzoek. Ook daar lijkt niets mis mee. De hoeveelheid zaadcellen is geteld op 27 miljoen en dat is prima. 30 miljoen is gemiddeld.’
‘Wel iets onder het gemiddelde dus’? vraag ik een beetje verontrust.
‘27 miljoen is ruim voldoende. De vorm van de zaadcellen is ook goed. Het komt weleens voor dat de cellen misvormd zijn.’
Ik zie zaadcellen voor me met dubbele staarten, grillige vormen, eenogig. Slijmerige misbaksels met haakneuzen en wratten.
‘Dan is er nog de beweeglijkheid. Die was iets aan de lage kant.’
‘Wat betekent dat’?
‘Precies wat het zegt. Het zaad is wat minder beweeglijk dan het zou moeten zijn. Maar het is niet verontrustend. Bovendien is het maar een momentopname. Stress of een griepje kunnen de kwaliteit van het zaad beïnvloeden.’
‘Ik heb geen stress gehad en ik ben ook niet ziek geweest.’
‘Het geeft in elk geval geen aanleiding om te denken dat het zaad de oorzaak is van jullie probleem,’ zegt dokter Kees nu ongeduldiger. Loop niet zo te zeiken over je zaad, lul.
Ik ben verrast. En ja, opgelucht. Er hoeven gelukkig geen nare onderzoeken of behandelingen plaats te vinden. Maar ik ben ook opgelucht dat ik blijkbaar een kind zou kunnen verwekken. Dat brengt me in verwarring. Is het een bevestiging van mijn mannelijkheid’ Schuilt ergens in mij het verlangen me voort te planten’ Ben ik opgelucht voor Lisette, dat de deur niet dichtgeslagen wordt’
‘Er zijn een aantal dingen die we kunnen doen,’ zegt dokter Kees terwijl ze de map met onderzoeks uitslagen dichtvouwt. ‘Als eerste is er het samenlevingsonderzoek, waarbij we gaan kijken of het zaad overleeft in de vagina. Soms is de zuurtegraad van het slijm bij de vrouw niet goed, waardoor het zaad gedood wordt.’
Mijn miljoenenlegers, kansloos afgemaakt in de slag bij Vulva. Het zal toch niet waar zijn.
‘Voor dit onderzoek moeten jullie de ochtend van de afspraak seks hebben. We kunnen dan hier onderzoeken of het zaad inderdaad overleeft.’
Dokter Kees komt nu wel heel dichtbij. ‘s Ochtends eroverheen en even later zit de dokter met haar neus boven op het volgeschoten kruis van Lisette’ Het zal je werk maar zijn.
‘En dan is het volgende wat we gaan doen een HSG maken, een contrastfoto. Door contrastvloeistof in de baarmoeder en eileiders te spuiten, kunnen we later op een röntgenfoto zien of de eileiders misschien verkleefd zijn.’
Ik krijg spontaan een onaangenaam gevoel op de plaats waar bij vrouwen de eileiders moeten zitten.
‘Is dat een pijnlijk onderzoek’? vraagt Lisette droog.
‘Het is niet prettig. We geven je van tevoren een roesje, maar het is geen prettig onderzoek.’ Niet prettig. Fantastisch, die ziekenhuisunderstatements.
Lisette kijkt me aan en drukt haar lippen op elkaar. Ze haalt haar schouders op.
‘Ik wil weten of het goed zit. I’ll survive.’ Ze moet aan mijn gezicht kunnen zien dat ik er een stuk minder luchtig over denk.
‘Als dat allemaal goed is, kunnen we ten slotte nog een laparoscopie doen. Een kijkoperatie onder volledige narcose,’ zegt dokter Kees. ‘Daarmee kunnen we in de buikholte de baarmoeder, eileiders en eierstokken bekijken. Maar ik denk dat we eerst maar het samenlevingsonderzoek en de HSG moeten afwachten.’
12
Gehaast daal ik de trappen af van het reclamebureau waar ik sinds een half jaar werk. Een bedrijf zonder volgeschoten condooms en Porsches, maar wel met een leuke club mensen en een groeiend aantal klanten. Het is druk en ik kan eigenlijk niet weg. Maar we hebben een noodgeval.
We moeten Beaulieu laten inslapen, het konijn dat bij ons thuis rondloopt. Beaulieu, vernoemd naar de vrouw van Elvis Presley, is Lisettes hartsvriendin, levende knuffel, snotterdoekje. Een tijdje geleden viel het haar op dat Beaulieu wel heel raar met haar kont liep te draaien. De combinatie met kreunende geluidjes voorspelde niet veel goeds. ‘Blaasstenen,’ zei de dierenarts. ‘Daar heeft zo’n beest verschrikkelijk veel pijn van.’ Of we wilden laten opereren.
‘Wat kost dat, dokter’?
‘139 euro, meneer. Daar komt nog 26 euro 50 voor de narcose bij. En er is een kans dat de blaasstenen terugkomen.’
‘Zullen we de narcose dan maar achterwege laten, schat’ Een nieuw konijn kost trouwens 20 euro.’
Natuurlijk lieten we Beaulieu onder volledige narcose opereren. We kregen een dichtgenaaid konijn en een doorzichtig potje met knalgele blaasstenen mee naar huis. Twee weken lang krabbelde Beaulieu verward rond met een lampenkapje om haar kop, om vervolgens weer kreunend met haar kont te trekken. Lisette ging vandaag opnieuw met haar naar de dierenarts en ik kreeg een telefoontje dat het foute boel was.
De receptioniste van de dierenarts voelt mee met mens en dier. ‘Och ja, dat lieve meisje met dat lieve konijntje. Gaat u maar bij de eerste deur naar binnen.’
In het kamertje zit Lisette op een stoel met Beaulieu hoog tegen haar borst gedrukt. Ik ga naast haar zitten en geef haar een kus op haar voorhoofd.
‘Ze heeft zoveel pijn,’ snottert Lisette. ‘De dokter zei dat we nog een keer kunnen opereren, maar dat het zo weer terug kan zijn. Ze is al zeven jaar oud, ik wil haar dat niet weer laten doormaken.’
Ik knik. ‘We hebben gedaan wat we konden.’
‘My little bunny baby. Dat we moeten beslissen over leven en dood, dat is toch erg’?
De dokter komt binnen en geeft me een hand. ‘Hebben jullie al besloten’? vraagt ze.
‘Ik denk dat we haar moeten laten inslapen,’ zegt Lisette somber.
‘Dat lijkt me verstandig,’ knikt de dokter.
‘Maar ze voelt er niks van, he’? vraagt Lisette. Beaulieu kijkt met grote bruine ogen in het niets.
‘Absoluut niet. Ik geef haar eerst een hele zware verdoving, een soort narcose, waardoor ze helemaal niets meer voelt en lekker gaat slapen. Na een paar minuten geef ik een injectie in haar hartje, dat daardoor stopt met kloppen. Ze zal niets merken.’
Lisette begraaft haar betraande gezicht in de vacht van Beaulieu en speelt met haar flaporen.
‘Willen jullie nog een momentje met haar’?
‘Ik heb haar al een halfuur doodgeknuffeld,’ zegt Lisette met een zure lach. ‘Let’s get it over with.’
De dokter loopt naar een kast en bereidt de injecties voor. Ze komt naar ons toe met een injectiespuit en een grote doek. ‘Als ik haar deze injectie heb gegeven, kun je haar gewoon blijven vasthouden. Maar omdat al haar spieren ontspannen, laat ze waarschijnlijk haar plas lopen. Je kunt dus het beste deze doek op je kleren leggen.’
Lisette tilt Beaulieu omhoog en ik breng de doek in positie.
‘Daar komt de verdoving,’ zegt de dokter. Ze zet de spuit in de vacht van Beaulieu en drukt ‘m langzaam leeg. Ze verdwijnt uit de kamer.
‘Dag mijn lieve schatje,’ fluistert Lisette in een oor van Beaulieu. ‘Ik ben gek op jou. Ik heb om je gelachen. Ik ben op je leeggehuild als ik het moeilijk had. Je was mijn baby.’ Ze drukt Beaulieu tegen zich aan, ik druk Lisette tegen me aan.
Dan wordt duidelijk dat de verdoving zijn werk doet: langzaam ontspant Beaulieu zich tot een speelgoedkonijn, haar achterpoten languit naar onderen. Een grote natte plek vormt zich op de doek.
‘Jeetje,’ zegt Lisette verschrikt als ze de ondergezeken stof ziet.
De dokter komt weer binnen. Beaulieu hangt slap tegen Lisette aan, haar kop half naar de zijkant. Met de pis is al het leven uit haar weggevloeid. De grote bruine ogen staren zoals altijd in het niets, maar nu zien ze ook echt niets meer. ‘Ik denk dat het tijd is voor de volgende stap,’ zegt de dokter. Ze loopt naar de tafel en komt terug met een tweede injectiespuit. Ze voelt aan de borstkas van Beaulieu, zoekend naar een plek om de spuit te zetten. Lisette kijkt me met betraande ogen aan.
‘Het spijt me, schatje,’ zeg ik. ‘Ze had geen beter baasje kunnen treffen. Ze heeft een prinsessenleventje gehad.’
De dokter luistert met een stethoscoop naar de stilte onder het bruine vachtje. ‘Ze is weg. Zal ik haar in haar mandje leggen’?
Lisette geeft haar het levenloze konijnenlichaam, de dokter legt haar in het kattenmandje waarin ze altijd vervoerd wordt. Werd.
De dokter gaat zitten. ‘Jullie moeten even nadenken wat je met haar wilt doen.’
‘Wil je dat ik haar in de tuin begraaf’? vraag ik Lisette.
‘Dat lijkt me niks.’
‘Er zijn verschillende mogelijkheden,’ zegt de dokter. ‘We kunnen haar gewoon afvoeren, of laten ophalen voor crematie. Of je kunt denken aan een grafje op een dierenbegraafplaats, maar daar hangt een prijskaartje aan.’
‘Wat houdt afvoeren in’? vraag ik.
‘Dan gaat ze gewoon de afvalbak in,’ zegt Lisette verontwaardigd. Haar make-up is doorgelopen.
‘Niet gewoon bij het afval. Ze wordt samen met andere dode dieren in een container opgehaald,’ zegt de dokter.
‘Dat wil ik niet,’ zegt Lisette beslist. ‘Maar begraven hoeft ook weer niet. Als we haar laten cremeren, mag ze dan in haar mandje blijven’?
‘Ja hoor,’ zegt de dokter.
‘Ik vind dat we dat moeten doen,’ zegt Lisette.
We vullen een formuliertje in en kijken nog een keer in het mandje. Ineens ligt daar niet meer ons konijn, maar een betekenisloos stuk wild zoals je dat wel bij een Franse slager ziet hangen. We geven de dokter een hand en gaan naar buiten.
‘Dat heb je goed gedaan,’ zeg ik tegen Lisette terwijl ik een arm om haar heen sla. ‘Niet eindeloos oplappen tegen beter weten in.’
‘I miss my bunny,’ zegt Lisette sip.
Een paar weken later gaan we naar de dierenwinkel aan de Bos en Lommerweg, waar een klein hangoorkonijntje op ons zit te wachten. Ze heeft een bruin-witte vacht met lange angoraharen op haar kop. Ze bijt Lisette zachtjes in haar vinger als ze die door de tralies steekt.
‘Dit is ons nieuwe konijntje. Ik weet het zeker,’ zegt Lisette glimlachend.
Ze loopt naar huis met het pluisbolletje onder haar jas. Het ruwe konijnentongetje likt neurotisch aan haar hand. ‘Ik denk dat ze te vroeg bij haar moeder is weggehaald,’ zegt Lisette.
We noemen haar Sydney.
13
Het samenlevingsonderzoek heeft ook een officiële naam: de postcoïtumtest (PCT). Samenlevingsonderzoek klinkt natuurlijk een stuk gezelliger.
‘Zet je de wekker een half uur eerder’? vraagt Lisette de avond voor het onderzoek.
Met een beetje geluk word ik wakker met een odol, ofwel Ontzettend Dikke Ochtend Lul, en kunnen we meteen aan de bak. Maar helaas is er de volgende ochtend geen odol te bekennen. Sterker nog: mijn hoofd staat allesbehalve naar een vroege wip. Dit wordt hard werken.
Als de boel genoeg opgewarmd is prop ik ‘m erin en maken we het zaakje af. Op een schaal van een tot tien durf ik niet eens te zeggen welk cijfer deze ‘seks’ krijgt.
‘Kun je me een onderbroek aangeven’? vraagt Lisette terwijl ze nog op bed ligt. ‘En een inlegkruisje. Dit wordt een bende.’ We kleden ons aan en stappen op de fiets.
‘Ik voel het lekken,’ zegt Lisette. We lopen het ziekenhuis binnen en zitten even later op de bekende plek tegenover dokter Kees.
‘Hebben jullie seks gehad vanochtend’? Ze zegt het als een slager die vraagt of het een onsje meer mag zijn. Toch kan het niet anders dan dat ze een beetje haar best moet doen om het als de normaalste vraag van de wereld te laten klinken.
‘Het was even wennen zo vroeg, maar het is gelukt,’ zegt Lisette.
‘Kleed je maar uit, dan ga ik kijken,’ zegt dokter Kees terwijl ze opstaat.
Lisette verdwijnt achter het gordijn en komt tevoorschijn met haar hand onder haar kruis. ‘Sorry hoor, het loopt er een beetje uit.’
‘Daar kun je helemaal niks aan doen. Het is nou eenmaal een onhandig onderzoek.’
Lisette neemt plaats in de onderzoekstoel, ik blijf bij het bureau zitten.
‘Ik ga nu het speculum plaatsen en dan maak ik een soort uitstrijkje.’
Dokter Kees plaatst de metalen eendenbek. Lisette vertrekt haar gezicht.
‘Gaat het’? vraagt de dokter.
‘Ik ben een beetje gevoelig voor die dingen,’ zegt Lisette.
Uiteindelijk zit het ding en haalt de dokter wat van onze ochtendprestaties weg. ‘Dit uitstrijkje gaat naar het lab en daar gaan ze bekijken of het zaad blijft leven in het slijm.’
Lisette krijgt een doekje om zichzelf enigszins schoon te vegen en kleedt zich weer aan.
‘Hebben jullie al een afspraak gemaakt voor de HSG’ De contrastfoto’?
‘Die staat over twee weken,’ zegt Lisette.
‘Goed. Dan is het nu wachten op de onderzoeksresultaten. Je wordt gebeld zodra die binnen zijn.’
Op het verlossende woord hoeven we niet lang te wachten. Mijn zaad en Lisettes slijm blijken het prima met elkaar te kunnen vinden. Ook de contrastfoto (‘alsof er ijsklontjes in mijn eierstokken gepropt werden’) en de laparoscopie (‘zo moet het voelen als er een alienbaby uit je buik springt’) brengen geen belemmeringen aan het licht.
Allemaal goed nieuws, maar gek genoeg ook teleurstellend. Een oorzaak niet kennen is blijkbaar verontrustender dan weten waar het probleem zit.
En zo zitten we twee maanden later weer tegenover dokter Kees. Ik kijk naar het prikbord naast het bureau. Daar hangen minstens dertig geboortekaartjes van mensen die allemaal succesvol door dokter Kees geholpen zijn bij hun jacht op een kind. Leuke knuffelachtige plaatjes, ballonnetjes, beertjes; als het om geboortekaartjes gaat is blijkbaar niets zo fijn als een cliché. Of misschien doen mensen die ervoor naar de dokter zijn geweest dat juist wel expres, om zo gewoon mogelijk te lijken. Hoe zou ons geboortekaartje eruitzien’ Alleen tekst’ Een mooi inleidend regeltje’ ‘Waar bleef je nou’ of iets dergelijks’ Dat is de narigheid als je in de reclame werkt: bij elke scheet die je laat verwachten mensen dat je creatief uit de hoek komt.
‘Wat doen we nu’? vraagt dokter Kees retorisch. ‘We hebben niets gevonden wat een oorzaak zou kunnen zijn en tja, soms duurt het gewoon wat langer. Je leeftijd speelt misschien ook een rol. Je bent geen vierentwintig meer.’
Er valt een korte stilte.
‘Op een gegeven moment kunnen we actiever gaan helpen bij de bevruchting. Eerst met iui, wat inhoudt dat we alle omstandigheden voor de bevruchting zo optimaal mogelijk maken.’
Iui staat voor intra-uteriene inseminatie, ofwel het zaad in de baarmoeder inbrengen. Dat heeft Lisette natuurlijk al lang uitgezocht. ‘En als dat niet lukt wordt het ivf’? vraagt ze.
‘Ja. Maar laten we niet te ver vooruitkijken. Misschien is het allemaal niet nodig.’
‘We moeten het gewoon blijven proberen,’ zeg ik. Het moet toch op een normale manier lukken’ Er is niks wat niet klopt. Gewoon even doorzetten.
‘Ik denk dat dat verstandig is,’ zegt dokter Kees. Lisette stemt er met frisse tegenzin mee in.
We geven dokter Kees een hand. ‘Ik ga ervan uit dat ik op een gegeven moment een mooi kaartje van jullie ontvang. Met een leuke creatieve tekst van de copywriter natuurlijk,’ knipoogt ze naar me.
14
Chris en Laura trouwen op de zonnigste dag van de zomer, bij een steigerhouten pop-uprestaurant aan het IJ. ‘s Middags staan we buiten te borrelen en tegen de tijd dat het eten wordt opgediend is iedereen al behoorlijk aangeschoten. Na het diner worden de twee geliefden onder een parasol in de echt verbonden. Bijna waait het officiële papiertje het IJ-water in.
Na de kortste ceremonie ooit en praatjes van de wederzijdse ouders duikt iedereen weer snel het feest in. Ik leef me als een idioot uit op de dansvloer, op hits uit de jaren zeventig en tachtig waar ik normaal gesproken een allergische reactie van krijg. Dan zwalk ik naar de bar, waar Ruben zich staande probeert te houden.
‘Gozer!’ roept hij schor boven de muziek uit en hij drukt een natte zoen op mijn wang.
Ik ken Ruben al zo’n vijftien jaar als gitarist, optimist en extremist. Van dubbele triatlons tot drankmarathons; Ruben gaat graag tot het gaatje. Samen gooien we nog een paar wodka achterover, waarna de wereld om me heen zich ernstig begint te vervormen. Zoekend naar evenwicht loop ik naar buiten voor frisse lucht.
He, daar zit Lisette. Trouwens, ze zit keihard te janken. Ik waggel naar haar toe, ga naast haar zitten en sla een arm om haar heen. Ik hoef niet te vragen wat er aan de hand is. Ze zit inmiddels bijna drie weken thuis. Officieel overwerkt, maar je zou het ook overwenst kunnen noemen.
Lisette werkt als communicatiespecialist bij het Rode Kruis. Een baan die haar met veel menselijk lijden confronteert, maar ook met de neus op andere feiten drukt. 80% van haar collega’s is vrouw. Meer dan de helft van hen is onder de veertig. Ik schat dat gemiddeld zo’n 20% van haar directe collega’s zwanger is of net een baby heeft gekregen. Het grote geluk waar Lisette zo naar verlangt, wordt haar op het werk voortdurend ingepeperd. En ook bij onze vrienden en familie schieten de kinderen als paddenstoelen uit de grond.
Hoewel ik vaak advocaat van de duivel speel bij een blijde boodschap ‘ ‘Dat is toch leuk’ Je kunt toch blij zijn voor haar’? ‘ merk ook ik dat het ongemakkelijk begint te worden. Bijvoorbeeld als mensen zo vrij zijn om en plein public te vragen: ‘Hoe zit dat bij jullie’ Willen jullie geen kinderen’? Meestal antwoord ik iets als ‘Mwoah, weten we nog niet.’ Met een beetje geluk is de kous daarmee af, maar soms wordt er lekker doorgevraagd of een advies gegeven. ‘Is Lisette al zesendertig’ Ik zou niet te lang meer wachten.’
‘En dan moet ik ook nog dat klotemicroscoopje teruggeven,’ schreeuwt Lisette ineens met overslaande stem. Ik kijk haar verbaasd aan. Ze graait in haar tasje en legt met een klap iets in mijn hand. Het is de Amazing BabyScope.
‘Waarom neem je dat ding mee naar een bruiloft’ Dat kan toch ook een andere keer’? Ik klink geïrriteerd. Lisette slaat een hand voor haar ogen.
We hebben een tijdje hulp gehad bij het timen. De Baby-Scope is een minimicroscoopje waarmee je het speeksel van de vrouw kunt bekijken. Lisette had ‘m geleend van Heleen, de vrouw van Menno, die twee jaar geleden is bevallen van een blakende zoon. Als de vrouw vruchtbaar is, vertoont haar speeksel vormen die doen denken aan het blad van een varen. Als de vrouw niet vruchtbaar is, zie je een gespikkeld patroon.
Rond de datum van de eisprong bekeken we twee keer per dag keurig het kwijl van Lisette onder het microscoopje. Het ding had de kwaliteit en uitstraling van een kermisfluitje, maar inderdaad: op de juiste dag in de cyclus zagen we varenachtige vormen. In elk geval wisten we zo dat we op het goede moment ons kunstje deden.
Het resultaat diende zich twee weken later in bloederige vorm aan. Ongesteldheid. En een maand later weer.
Na een serie onsuccesvolle microscopische pogingen lieten we het erbij en lag het stomme ding werkloos in ons badkamerkastje. En afgelopen maandag belde Heleen. Prietpraatje over werk. Of we dat BabyScope-dingetje nog hadden. Wilde ze eigenlijk wel weer terug hebben.
Verdomme.
15
‘Zoals je gemerkt hebt is Lisette nog niet zwanger.’
‘Ik wilde er niet over beginnen, dacht dat het misschien pijnlijk zou zijn. Maar het is dus nog niet gelukt.’
‘We zijn twee jaar bezig en er gebeurt niks.’
‘Klote. Je begrijpt wel dat je seks moet hebben om zwanger te raken’?
‘Leuk.’
‘En Lisette’?
‘Die wordt er behoorlijk depressief van. Ze is inmiddels weer aan het werk, maar het gaat niet van harte.’
‘En steeds meer mensen om jullie heen krijgen kinderen.’
‘Dat is moeilijk. Voor Lisette meer dan voor mij natuurlijk.’
‘Hebben jullie al iets laten onderzoeken’?
‘Alles. Bij Lisette is alles voor zover ze kunnen zien goed, mijn zaad is ook in orde.’
‘Gek.’
‘We gaan nu waarschijnlijk beginnen met iui.’
‘Is dat zoiets als ivf’?
‘Eigenlijk niet. Bij ivf worden eicellen in het lab bevrucht, bij iui vindt de bevruchting in het lichaam plaats. De arts brengt de beste zaadcellen in, vlak na de eisprong. Die wek je op met hormonen.’
‘Wow.’
‘Ik heb hier geen zin in, man. Ik heb altijd gezegd dat het op de natuurlijke manier moet gaan en anders niet. Ik vind dit niks.’
‘Het is vooral vervelend voor Lisette denk ik. Die moet met hormonen en zo aan de gang.’
‘Dat is ook zo. Maar ik had me dit ook heel anders voorgesteld.’
‘Ik snap het. Veel succes, kerel. Geef je vrouw een dikke knuffel van me.’
16
Dokter Kees kent ons nog. ‘We zijn een jaar verder,’ zegt ze op een toon die het midden houdt tussen ernst en gelatenheid. ‘En je bent nog niet zwanger.’
Ik leg mijn hand op het been van Lisette. Ze trekt de doos tissues naar zich toe. We kennen de weg.
‘De volgende stap: iui.’ De dokter zegt het plechtig maar ook een beetje met een er-zit-niets-anders-op-gezicht. Ik knik bijna onmerkbaar.
Ik wilde niet naar het ziekenhuis, zei ik twee jaar geleden. Goed, even checken of alles lichamelijk in orde is kon natuurlijk geen kwaad. Daar zou het stoppen. Maar ik ben een voorstander van euthanasie. En dat heeft mijn mantra van ‘de natuurlijke manier’ aan het wankelen gebracht. Als alle voorwaarden voor voortplanting er goed uitzien, maar er gebeurt niets, dan mag je toch ook het begin van het leven met een klein duwtje in de goede richting helpen’
Het goede nieuws is dat we ons seksleven niet meer hoeven af te stemmen op onze kinderwensch. Niet meer timen, uitstellen, ophoesten. We hoeven niet meer te neuken om een kind te krijgen, maar gewoon wanneer we er zin in hebben. Seks zoals seks bedoeld is.
‘Bij iui proberen we alle omstandigheden voor bevruchting zo optimaal mogelijk te maken,’ dreunt de dokter op. ‘Het zaad van Carlo wordt gewassen en alleen de sterkste zaadcellen worden geselecteerd.’
Het klinkt als een infomercial van Amazing Discoveries. Ik zie een blij lachende dokter Kees voor me die een potje Carlo’s Super Semen omhooghoudt. Nu met twee miljoen zaadcellen extra. Een zaadje van Carlo is altijd ok.
‘Lisette slikt Clomid, een hormoonpreparaat waarmee we proberen twee eicelletjes te laten groeien in plaats van een. We maken twee afspraken voor een echo, zodat we kunnen zien wat er vanbinnen gebeurt en of er geen cystes groeien. Dat is een klein risico van de hormonen. Aan het eind van je cyclus geef je jezelf een Pregnyl-injectie, waardoor precies 36 uur later de eisprong plaatsvindt. Op dat moment brengen we in het ziekenhuis het zaad in.’
‘Moet ik die injectie zelf zetten’? schrikt Lisette.
‘Soms is het makkelijker als de partner het doet,’ zegt dokter Kees.
Dat is in ons geval niet makkelijker.
‘Een enkele keer komen mensen ervoor naar het ziekenhuis. Maar de meeste vrouwen doen het zelf. Het is niet moeilijk, je krijgt hier in het ziekenhuis een prikinstructie om te oefenen.’
De instructie wordt een half uur later gegeven door Mandy, een licht neurotisch type van wie ik hoop dat ze het prikken een beetje ontspannen kan uitleggen.
‘Ga jij mee’? vraagt Lisette.
‘Ik blijf wel in de wachtkamer. Of wil je graag dat ik erbij ben’? vraag ik uit pure beleefdheid.
‘Laat maar. Ik wil niet dat jij tegen de vlakte gaat terwijl ik met een spuit bezig ben.’
Lisette gaat met Mandy mee de behandelkamer in. Een goede tien minuten later komt ze weer naar buiten. ‘I gave myself a shot!’ zegt ze opgewonden.
Ik vraag me af of ze zichzelf een dosis adrenaline heeft toegediend. ‘Hoe ging het’?
‘Het stelt niks voor. Het was een soort zoutoplossing.’
Ik ben blij dat ik niet op prikcursus hoef.
We maken een afspraak bij de balie voor de inseminatie. Het woord doet mij vooral denken aan mijn oom, die zijn brood verdiende met het insemineren van koeien. Een lange rubber handschoen aan, een handje zaad en hup onder de staart door naar binnen.
17
Na drie dagen Clomid slikken komt Lisette op haar laatste benen thuis van haar werk. Doodvermoeid ploft ze op haar buik op bed. ‘Ik weet niet wat er in die Clomid zit, maar ik ben he-le-maal kapot,’ klinkt het door het kussen heen. We bekijken de bijsluiter nog eens. Mogelijke bijwerkingen: misselijkheid of braken, nerveuze spanning, depressie, vermoeidheid, een draaierig gevoel of licht in het hoofd, slapeloosheid, hoofdpijn, pijn in de borst, hevige menstruatie, een bloeding tijdens de menstruele cyclus, gewichtstoename, jeuk, vorming van bultjes en huiduitslag en toegenomen drang om te plassen. Vermoeidheid: ik zou ervoor tekenen.
Twee weken lang bestaat het leven van Lisette uit werken en uitgeteld op bed liggen. En het is ook nog eens voor niks: in het ziekenhuis blijkt dat er nog steeds maar een eiblaasje groeit. De Clomid heeft geen effect op Lisettes eicelproductie. Maar, zegt dokter Kees wijs: je hebt maar een eicel nodig voor een zwangerschap.
Twee dagen voor de inseminatie moet Lisette de Pregnylprik in haar buik planten. De prik vraagt een middeleeuwse voorbereiding. Er zijn twee glazen ampullen, een met een poedertje en een met een doorzichtige vloeistof. Die moet je met je handen openbreken. Met een grote injectienaald zuig je de vloeistof op en doe je het bij het poedertje. Dan zet je een andere injectienaald op de spuit om het goedje op te zuigen en vervolgens in je buik te injecteren.
Het hele arsenaal aan ampullen, spuiten, bakjes, folders en verpakkingen ligt voor ons op tafel. De injectienaalden kijken me dreigend aan.
‘Ik kijk even de andere kant op,’ zeg ik.
‘Ik ga wel naar de slaapkamer.’ Lisette verdwijnt met alle spullen uit de woonkamer.
Gespannen wacht ik op het opgewonden gezicht zoals ik dat in het ziekenhuis heb gezien, na de proefprik. Ineens hoor ik gevloek uit de slaapkamer.
‘Godverdomme. Carlo!’
Ik ren de slaapkamer binnen. Lisette zit op de rand van het bed, haar nachtkastje is veranderd in een slagveld. Injectienaalden, papieren instructies, stukjes glas, druppels bloed. Ze heeft haar hand opengehaald bij het breken van de ampullen.
‘O nee,’ roept ze. ‘Ik moet die prik zetten anders kan het morgen niet doorgaan!’
‘Waar zijn de ampullen’ Zit het spul er nog in’? Het lukt me wonderwel mijn hoofd koel te houden.
‘Op het nachtkastje. O, shit.’
‘Het is hier ook veel te krap. Ik pak een pleister voor de snee in je hand. Zit er glas in’?
‘Volgens mij niet.’
‘Laten we alles naar de eettafel brengen, dat gaat een stuk makkelijker,’ zeg ik nadat ik een pleister op haar gewonde vinger heb geplakt. Lisette gaat aan tafel zitten en ik haal de ampullen, de injectiespuiten en alles wat erbij hoort. Ze zuigt met de grote spuit de vloeistof op en spuit die in de ampul met poeder. Even roeren en weer opzuigen, nu met de kleine naald.
‘Red je het verder’?
Lisette knikt.
Ik loop naar de keuken om mijn handen te wassen.
‘Done!’ klinkt het hard uit de woonkamer.
Ik loop terug en Lisette laat een flauw glimlachje zien. ‘Deed het pijn’? vraag ik.
‘Ging wel,’ zegt ze. Haar buik laat een miniem rood stipje zien, het bewijs dat Lisettes eicel over 36 uur met open armen mijn zaad tegemoet zal springen.
18
Ik teken een vierkantje en daar teken ik nog een vierkantje overheen. Het is nu net of er een hakenkruis staat. Ik trek een extra lijn om dit te benadrukken. Maar hoewel niemand mij verdenkt van antisemitisme heb ik geen zin om het tekenen van een swastika uit te moeten leggen. Dus arceer ik twee vlakken, waardoor het symbool weer verdwijnt.
Bij de onderste hoek trek ik onder elkaar dunne lijntjes die, net als in een stripboek, beweging suggereren. Het laatste lijntje zet ik zo hard dat ik bijna door het papier heen druk. Dan begin ik in de rechter bovenhoek van het buitenste vlak rondjes te draaien. Ik geef de rondjes een soort zonnestralen. De laatste zonnestraal maak ik groot waardoor het een soort duikplank wordt. Daarboven schrijf ik jUNiOr CoNsULtANTs.
Ik kijk naar de muur. Er hangen een paar schetsen met magneten aan de metalen wandpanelen. Een paar onduidelijke poppetjes met wat teksten. Een bureaustoel midden in een woestijn met wat gebrabbel erbij. Een ouderwetse waterkraan waar een spreekballon uit komt met een slogan die te slecht is om hier te herhalen.
Tegenover me zit Timo, de artdirector met wie ik sinds een aantal jaren reclamecampagnes bedenk. Timo en ik kennen tegenover elkaar geen gene, wat voor een creatief team onbetaalbaar is. We kunnen met een gerust hart domme dingen roepen; goede kans dat de ander daar een slimme draai aan weet te geven. Zo ontstaan de beste ideeën.
Maar op dit moment zit Timo met de handen in het haar naar zijn eigen krabbels te kijken. Een keer of twintig zijn eigen naam, met daarnaast een paar schetsjes. Een stropdas, een konijn, een Delfts blauw bord en een vlag met daarop ‘WE WANT YOU AS JUNIOR CONSULTANT’.
Het is zondagmiddag en we zijn aan het werk.
‘Ik loop over van de ideeën,’ zeg ik cynisch.
‘Ik kom tot niks.’ Timo zucht gefrustreerd. ‘Hoe laat is de presentatie ook weer’?
‘Morgen om halfvijf. Het zou fijn zijn als we vandaag een heel eind komen. Zeker omdat ik morgen wat later ben.’
Timo kijkt op. ‘Jullie hebben toch dat gedoe met die eicellen’?
‘Iui, ja.’ Nu zucht ik zelf. ‘Lisette moest hormonen slikken en ze heeft zichzelf gisteravond een injectie gegeven.’
Timo kijkt me met een zuur gezicht aan.
‘In haar buik. Het ging fout: ze had haar vinger gesneden bij het klaarmaken van de injectiespuit. Overal glas en bloed en...’
Timo houdt ineens zijn linkerhand voor zijn mond en steekt zijn rechter wijsvinger omhoog, alsof hem iets te binnen schiet. Zijn gezicht is bleek. ‘Momentje.’ Hij springt op en rent de kamer uit. De bureaustoel schiet een paar meter naar achteren. Gelukkig is het toilet dichtbij. Ik hoor de deur opengaan en even is het stil. Dan volgt het geluid van een lichaam dat uitgeknepen wordt, een stoot lucht gevolgd door klaterend kots. Dit herhaalt zich twee keer. Ik hoor het gehijg van een opgeluchte man. Er wordt nog wat nagerocheld en er wordt doorgetrokken. Voetstappen verdwijnen richting de keuken. Even het mondje spoelen.
Timo komt onze kamer weer binnengelopen.
‘Heb ik iets verkeerd gezegd’? vraag ik grijnzend.
‘Volgens mij heb ik gisteren een biertje te veel gedronken. Het is laat geworden. Vroeg begonnen ook. Maar jullie zitten dus midden in die iui.’
‘Laten we de details voor een andere keer bewaren en nog een idee bedenken.’
‘Heb je kauwgom bij je toevallig’?
19
Maandagochtend start met het produceren van zaad. Ik vul geroutineerd het potje en we gaan naar het ziekenhuis. ‘Ik kom zaad inleveren voor iui,’ zeg ik zo nonchalant mogelijk.
‘Mag ik uw naam en geboortedatum’? vraagt de dame van het afnamelab.
Nadat de gegevens zijn gecontroleerd draag ik mijn zaad over. We nemen plaats in de wachtruimte en na een goede twintig minuten komt een jonge vrouw naar ons toe. ‘Het preparaat is bijna klaar. Willen jullie het zien’? We lopen achter haar aan een kamertje binnen.
‘De kwaliteit is prima. Kijk maar door deze microscoop.’
Daar zie ik mijn zaad in levenden lijve: een ontelbare hoeveelheid kikkervisjes beweegt als bezetenen door elkaar. ‘Wat een drukte,’ zeg ik. Het voelt een beetje ongemakkelijk dat dat allemaal in mijn kwakkie rondzwemt.
‘Dat moet ook,’ lacht de vrouw.
Ook Lisette kijkt door de microscoop. ‘Wat gaaf! Wat grappig!’ Ze is bijzonder enthousiast over mijn sperma. ‘Ongelooflijk.’
‘Wat gebeurt er precies mee’?
‘Eerst worden de spermacellen gewassen in een speciale vloeistof,’ vertelt de jonge zaadexpert. ‘Daarna komen ze in een soort centrifuge terecht, waarna alleen de sterkste cellen overblijven. Zo heb je de grootste kans op bevruchting.’
Even later lopen we richting de lift. Ik hou een glazen flesje vast, gewikkeld in aluminiumfolie. Ik zie voor me hoe er iemand tegen me aanbotst en het glazen geval met zaad en al tegen de grond gaat. Alles gaat goed en op de afdeling fertiliteit geven we het vloeibare goud af. We lopen door naar de kamer van dokter Kees en Lisette mag zich meteen uitkleden.
‘Je mag naast Lisette komen zitten,’ zegt Kees. Er staat een krukje naast het hoofdeinde van de gynaecologenstoel. Ik ga zitten en pak de hand van Lisette vast. Haar onderstebovengezicht kijkt me met een glimlachend voorhoofd aan.
Eerst wordt met de echostaaf gekeken of alles in orde is. Dat is het: geen cystes of andere narigheid. Dan wordt de eendenbek ingebracht. Lisette knijpt hard in mijn hand. Dokter Kees pakt een soort injectienaald met een slangetje eraan, waar ze het zaad in verstopt heeft. Ze ejaculeert de inhoud van de spuit met gelijkmatige druk direct in de baarmoeder van Lisette. Zo wordt letterlijk gedemonstreerd dat het me zelf niet is gelukt mijn vrouw te bevruchten. Hopelijk heeft de dokter meer geluk.
20
We zitten in de beruchte wachtweken: de periode na een bevruchtingspoging waarin je niets anders kunt doen dan wachten op de ongesteldheid ‘ of bij voorkeur het uitblijven ervan. Lisette heeft weinig ruimte om er niet mee bezig te zijn. Ze moet pillen inbrengen om het innestelen van de bevruchte eicel te bevorderen. Kleine bolletjes die zorgen voor een dik pak slijm dat vervolgens deels in de onderbroek terechtkomt. Ik krijg de indruk dat dat niet comfortabel zit.
Naarmate de datum van ongesteldheid dichterbij komt, loopt de spanning op. Er is bij ons beiden niets gevonden wat een zwangerschap in de weg staat. Goed mogelijk dat het kleine iui-duwtje in de rug genoeg is.
‘Als ik zwanger ben, wordt het kindje rond mijn verjaardag geboren,’ droomt Lisette.
‘Niet handig, twee verjaardagen op dezelfde dag,’ zeg ik. ‘Laat het maar een paar dagen eerder zijn.’
‘Jongen of meisje’?
‘Meisje. Als we een jongetje krijgen moeten we hem maar ter adoptie aanbieden.’
Dat is niet nodig. Een dag na de uitgerekende ongesteldheidsdatum belt Lisette me op vanaf haar werk. ‘Ik ben ongesteld geworden,’ snottert ze.
‘Echt’ Ach.’ Ik ben verrast door mijn eigen teleurstelling. Misschien wil ik dit liever dan ik zelf dacht. Of wil ik gewoon dat onze moeite beloond wordt.
‘En ik heb ook nog eens ontzettend last van mijn buik.’
‘We gaan het gewoon nog een keer proberen,’ probeer ik haar gerust te stellen.
De kans dat een vrouw via iui zwanger wordt is 25%. Toch blijf ik ervan overtuigd dat een klein beetje hulp genoeg moet zijn.
‘Het is niet gelukt,’ concludeert dokter Kees. We zitten weer aan het bekende bureau.
‘Nee,’ zeggen Lisette en ik in koor.
‘Het was mooi geweest, meteen de eerste keer,’ zegt Lisette.
‘We geven nog niet op,’ zegt dokter Kees met een flauwe glimlach. ‘De Clomid heeft niet veel effect gehad, dus dat betekent dat we nu overgaan op Decapeptyl. Spuithormonen. Die spuit je vanaf zo’n tien dagen voor de eisprong dagelijks in.’
‘Elke dag’? Lisette trekt een vies gezicht.
‘Het zijn maar kleine prikjes en het hoeft ook niet zo diep als de Pregnyl-prik.’
Vanaf tien dagen voor de eisprong plant Lisette elke dag een spuit in haar buik, waarbij ik mezelf train in het aanschouwen van een injectie. Het prikken gaat met wisselend succes: meestal is het niet pijnlijk, soms wel. Er zijn flink wat blauwe plekken zichtbaar.
‘Mijn arme buikie. Hopelijk is het niet voor niks.’
Ook als we niet thuis zijn moet het spuiten gewoon doorgaan, waardoor Lisette genoodzaakt is zichzelf op het toilet van een restaurant en ook bij vrienden thuis te injecteren. Gelukkig heeft het effect: uit echo’s blijkt dat er een tweede eiblaasje groeit.
Twee dagen voor de inseminatie is het weer tijd voor de Pregnyl-prik.
‘Zal ik je helpen’? vraag ik. ‘Dan doen we het aan de eettafel en breek ik die ampullen open.’
‘Denk je dat je ertegen kunt’?
‘Inmiddels wel.’
Zo zitten we tegenover elkaar aan tafel, met alle benodigdheden tussen ons uitgestald. Ik sla een theedoek om de eerste ampul en breek voorzichtig de bovenkant van het glas. Dat gaat goed en ook nummer twee breek ik open. Lisette voegt het poeder bij de vloeistof, zuigt het op met de injectienaald en pakt haar buik vast. Ik hou mijn adem in en krijg een wee gevoel in mijn buik als de naald in haar vel verdwijnt.
‘Dat brandt!’ zegt ze als de naald uit haar lijf is. Er verschijnt een rode vlek rond de prikplek.
‘Ik ben trots op je,’ zeg ik en ik geef haar een knuffel.
‘En ik op jou. Dit ging veel beter dan de vorige keer.’
Twee dagen later vul ik een potje met zaad, gaan we naar het ziekenhuis, zien we de echo en wordt Lisette geïnsemineerd. Het recept voor de volgende poging krijgen we mee naar huis. Kunnen we meteen door als het niet gelukt is.
21
‘Dag, u spreekt met Sadina Chakrabarti van Makelaardij Motief,’ klinkt een hese vrouwenstem aan de andere kant van de lijn. ‘Ik bel u naar aanleiding van uw inschrijving voor het complex De Commodore en ik mag u vertellen dat u bent ingeloot voor appartement nummer 32!’
Drie maanden eerder hebben we ons ingeschreven voor een nieuwbouwappartement. Ons huisje bevalt prima, maar iets groter zou fijn zijn. We hoorden over een kleinschalig nieuwbouwproject, op de plek van het oude sportfondsenbad. We schreven ons in voor de nieuwsbrief en werden uitgenodigd voor de officiële uitreiking van de woningbrochures, op de bouwlocatie. Het was een zaterdagochtend en we fietsten er direct vanuit de sportschool naartoe. Zo bevonden we ons in onze joggingbroeken en sweatshirts tussen brallende mannen in overhemden. Op witgedekte statafels lagen luxe brochures, de rondwandelende serveerster liet ons kiezen uit champagne of jus d’orange. We voelden ons vreemde eenden. De prijzen in de brochure logen er niet om en na veel gepieker schreven we ons in voor een appartement. Er zou geloot worden en de makelaar wist te vertellen dat zich op ons voorkeursappartement zo’n dertig mensen hadden ingeschreven. De kans dat we ingeloot zouden worden was klein. En hoe graag wilden we het eigenlijk’
Dat vraag ik me ook nu weer af.
‘O. Eh... dat moet ik met mijn vrouw overleggen,’ zeg ik zonder enig enthousiasme.
De vrouw aan de andere kant van de lijn is even uit het veld geslagen. ‘U bent ingeloot uit meer dan dertig inschrijvingen. De meeste mensen die ik bel zijn heel erg blij.’
‘Sorry, het is alweer even geleden en ik was het helemaal kwijt. Ik bel u deze week nog terug, is dat goed’?
Ik bel Lisette die net zo min enthousiast is. ‘Moeten we weer achter hypotheken aan. Net nu we in het ziekenhuis bezig zijn.’
We besluiten er nog eens kritisch naar te kijken.
Dat blijkt nog niet zo makkelijk. Het is een fantastisch appartement, maar wel fors duurder dan onze huidige woning. En we moeten onze prachtige tuin inleveren, waar we op zomeravonden met een fles wijn naar de vleermuizen zitten te kijken.
‘We moeten een lijstje maken met voors en tegens,’ zegt Lisette. Lisette is gek op lijstjes. En dit lijstje verschaft ons een verbluffend inzicht: de nieuwe woning steekt op papier met kop en schouders boven ons oude huis uit. Grotere woonkamer, grotere badkamer, leukere plek, parkeergarage, nieuw (weinig onderhoud), mooi uitzicht (hopelijk’), meer comfort, dakterras. En niet te vergeten een grotere kinderkamer.
De charme van onze jaren twintig benedenwoning met tuin kan er niet meer tegenop. Een paar weken later zetten we onze handtekening voor een appartement dat over twee jaar klaar zal zijn.
22
De wachtruimte van het ziekenhuis zit vol met zwangere vrouwen omdat de ruimte door de afdeling Fertiliteit wordt gedeeld met de afdeling Gynaecologie. Niet handig. Lisette houdt een tijdschrift voor haar neus zodat ze niet hoeft te kijken naar al die gelukzalige aanstaande moeders.
We worden binnengeroepen door dokter Kees, die ons alles gaat vertellen over ivf. In Vitro Fertilisatie. Reageerbuisbaby. Ik herinner me de ophef uit mijn kinderjaren over de eerste ivf-baby in Nederland. Ik dacht toen dat een reageerbuisbaby in zijn geheel in een grote reageerbuis groeide. Ouders, uw kind is klaar. Vader, wilt u het glas breken’
‘Bij ivf proberen we de hele hormoonhuishouding van je lichaam over te nemen,’ zegt dokter Kees. ‘Eerst moet je twee weken lang dagelijks Decapeptyl injecteren. Daarmee onderdruk je je eigen hormoonproductie. Sommige vrouwen krijgen last van overgangsverschijnselen.’
‘Poeh,’ zucht Lisette. Bah, denk ik. Jezelf volpompen met hormonen tot je je een vijftigjarige voelt. Het kan niet gezond zijn.
‘Daarna spuit je dagelijks Gonal-f. Hiermee zorgen we voor een verhoogde eicelproductie. We willen bij de punctie het liefst tien volgroeide eiblaasjes hebben.’
‘Zo!’ zeg ik verbaasd. ‘Tien eiblaasjes. Normaal heb je er maar een’?
‘Klopt. We hebben een of twee eicellen nodig voor de terugplaatsing en we willen er ook nog een paar overhouden voor een eventuele cryobehandeling. Omdat bij de punctie soms een eicel niet meegenomen wordt en meestal niet alle eicellen bevrucht worden, zetten we in op tien eiblaasjes.’
‘Cryobehandeling’? vraag ik. Het klinkt sciencefiction. De bevruchte eicel wordt ingevroren, om over duizend jaar in een klap als kind tot leven te worden gewekt.
‘Als we na de behandeling embryootjes overhebben, vriezen we die in zodat we die daarna zonder een volledige ivf-behandeling kunnen terugplaatsen.’
Dat is even wennen: zo gauw een eicel bevrucht is, hebben we het over een embryo. Bij dat woord zie ik toch meer een garnaalvormig minidingetje voor me.
‘Er is een risico op overstimulatie,’ vervolgt dokter Kees. ‘Soms zorgen de hormonen voor te veel eiblaasjes, waardoor de eierstokken opzetten. Dan moeten we de behandeling afbreken, want dat kan gevaarlijk zijn.’ Ik krijg een licht weeig gevoel in mijn liezen.
‘Als alles goed gaat, zet je 36 uur voor de punctie de Pregnyl-prik. Bij de punctie worden via de vaginawand de eiblaasjes een voor een aangeprikt en leeggezogen.’
Een naald van binnen door je edele delen. Veel akeliger kun je het niet bedenken.
‘Daar word je toch wel voor verdoofd’? vraagt Lisette.
‘Je krijgt een infuusje met een soort morfine. Je voelt er niet veel van.’
Waarom geloof ik dit niet’
‘Hebben jullie een auto’? vraagt dokter Kees.
‘Ja,’ zeg ik.
‘Doet de autoaansteker het’?
‘Volgens mij wel,’ zeg ik verbaasd. Wat is dit voor vraag’ Wordt er gecheckt of ik niet de kwaliteit van mijn zaad verpest door stiekem te roken’
‘Dat moet je controleren. Na de punctie worden de eicellen in een warmhoudstoof geplaatst. Die sluit je aan op de aanstekeraansluiting van je auto, waarna je naar het ivf-lab bij de VU rijdt. Daar lever je hem in en produceer je zaad. Daarna hoor je hoeveel eicelletjes er in de vloeistof teruggevonden zijn.’
Ik rij zelf met de eicellen naar het ivf-lab’ Je zou denken dat een ziekenwagen met zwaailichten Lisettes kostbare eicellen zou vervoeren. De naïviteit van de beginnend ivf’er.
‘Het kan een enkele keer voorkomen dat er geen eicellen zijn gevonden. We zien tijdens de punctie namelijk niet of er eicellen meekomen, we kunnen alleen het eiblaasje leegzuigen. In het lab kijken ze onder de microscoop hoeveel eicellen er zijn geoogst.’
Geoogst. Zo af en toe komen er termen langs die het gevoel geven dat er bij dit hele circus geen mensen betrokken zijn.
‘Twee dagen later kunnen jullie bellen om te kijken of er bevruchting heeft plaatsgevonden. Dan wordt een afspraak gemaakt voor de terugplaatsing.’
Ik haal eens diep adem. Er moet nogal wat goed gaan. Eerst moet de hormoonbehandeling zijn werk doen. Dan moet de punctie eicellen opleveren. Dan moet het zaad goed zijn. Dan moet er bevruchting plaatsvinden. Dan moeten de ‘embryootjes’ goed celdelen. Dan moet je na terugplaatsing zwanger zien te worden. En te blijven. Je moet er allemaal maar aan willen beginnen. Maar als Lisette het aan wil gaan terwijl zij al die ellende moet doorstaan, wie ben ik dan om me terug te trekken’
‘Ga jij het redden, bij de punctie’? vraagt Lisette als we weer in de auto zitten. ‘Je mag dan niet flauwvallen. Ik kan me geen zorgen gaan maken om jou.’
‘Het moet gewoon lukken. Nee; het gaat lukken.’
23
Een week later heeft Lisette een volle tas medicijnen opgehaald, die we in de koelkast moeten bewaren. We kijken naar de twee onderste lades: in de linker zit groente, de rechter is gevuld met flesjes bier.
‘Misschien maar wat minder koud bier op voorraad’? zeg ik. ‘Leggen we het bier op de bovenste plank.’
De bierla is vanaf nu ivf-la.
‘De punctie is waarschijnlijk twee weken voor we naar Vancouver gaan,’ zegt Lisette. ‘Dat is wel krap.’ Ze heeft bewust gekozen voor een leven in Nederland, maar kan soms flink heimwee hebben naar Amerika, het land waar ze grotendeels opgroeide, en naar de vrienden die er wonen. Regelmatig vliegen we naar de Amerikaanse westkust. Deze keer doen we een stapje de grens over, naar Canada.
‘Ik moet de zwangerschapstest doen vlak voor we vertrekken. Misschien stap ik zwaar teleurgesteld het vliegtuig in.’
‘We overleven het wel.’
In de tweede week van augustus begint Lisette met de injecties Decapeptyl. De hormonen leggen haar eigen hormoonproductie plat en dat is goed te merken. Ze krijgt overgangsklachten: ze is doodmoe en de opvliegers zijn niet van de lucht. Ik zeg dat ze gelukkig nog geen snor krijgt. Na twee weken is het tijd voor het echte werk: Gonal-f, de stimulatiehormonen.
‘Het voelt weer alsof ik ijsklontjes in mijn buik heb,’ zegt ze na een week spuiten. Ze voelt van alles gebeuren, maar alleen het ziekenhuis kan zien of er ook daadwerkelijk eiblaasjes groeien.
Als we de kamer van dokter Kees binnenlopen, is daar een tweede persoon in een witte jas. De jongeman stelt zich voor als Joost, assistent in opleiding. Met mannelijke artsen heb ik geen moeite, maar deze snuiter is nog erg jong. Kan hij wel met professionele afstand naar vreemde vagina’s kijken’
Even later kijken we met zijn allen vol verwachting naar de monitor, terwijl dokter Kees de echostaaf in het onderlichaam van Lisette heen en weer beweegt. We zien vaag een bewegende brij.
‘Hier is de linker eierstok,’ zegt dokter Kees. ‘En daar zie ik een... twee... drie... vier eiblaasjes.’ Ze meet op het scherm de diameter. ‘Ze moeten nog wel een beetje groeien, tot zo’n twintig millimeter.’
‘Yeah,’ zegt Lisette droog.
Joost doet zijn best om ontzettend serieus te kijken.
‘En... hier is de rechter eierstok. Daar zie ik een... twee... drie eiblaasjes en een kleintje. Die gaat het niet redden denk ik.’
‘Dus totaal zeven’ Dat is niet zoveel,’ zegt Lisette teleurgesteld.
‘Zeven is prima. We gaan voor tien, maar zeven is helemaal niet slecht.’
Joost knikt geruststellend.
Lisette mag zich weer aankleden.
‘Je moet nog een week doorspuiten,’ zegt dokter Kees, ‘en dan hebben we volgende week donderdag of vrijdag de punctie.’ We geven de dokter en de snotneus een hand en vertrekken.
24
Op mijn werk weet alleen Timo dat het ziekenhuis ons helpt met bevruchten. Ivf is een intieme kwestie die ik liever niet met iedereen deel. Tot nu toe is het gelukt om zonder lastige vragen ertussenuit te knijpen als we een afspraak in het ziekenhuis hadden. Hoewel het natuurlijk ook kan zijn dat iedereen het al weet, maar niemand vragen durft te stellen.
Hoe dan ook wordt het tijd om de bazen in te lichten. ‘Even een boodschapje doen,’ klinkt niet meer geloofwaardig als ik volgende week een halve dag weg ben voor de punctie.
‘Zo kerel. What’s up.’
Ik zit tegenover Pepijn, de partner waar ik het meeste mee te maken heb. We kunnen het goed met elkaar vinden. Ik vertrouw Pepijn. En toch voelt het nu ongemakkelijk. Niet eerder heb ik vanuit het niets ons hele verhaal verteld. ‘Ja, wat is er up,’ zeg ik onhandig. ‘Ik wil iets... persoonlijks met je bespreken.’
‘Je bent toch niet verliefd op me’? Pepijn lacht om zijn eigen grap.
‘Is het zo duidelijk’? Ik speel het spelletje lachend mee.
Ik aarzel. En dan: ‘Lisette en ik proberen al een tijdje een kindje te krijgen. En dat lijkt via de natuurlijke weg niet te lukken. Dus lopen we nu bij het ziekenhuis.’
‘Heftig. Hoe gaat het met Lisette’?
‘Wisselend. We zijn aan ivf begonnen. Volgende week donderdag of vrijdag moet ik naar het ziekenhuis voor de punctie. Ik ben dan een halve dag niet op het werk. En daarna moet ik af en toe weg voor controles en dat soort dingen.’
‘Geen probleem. Doe wat nodig is.’ Pepijn staat op en pakt stevig mijn schouder beet. ‘Het moet moeilijk zijn als je zo graag een kindje wilt.’ Hij kijkt me begripvol aan.
Ik weet even niet wat ik moet zeggen. Ineens besef ik hoe de buitenwereld tegen onze situatie aankijkt. Een jarenlang traject, ziekenhuisafspraken, onderzoeken, behandelingen. Zoveel moeite doe je toch alleen als je heel graag een kindje wilt’ Maar zo graag wil ik helemaal geen kindje. Leg dat maar eens uit. Meer dan ooit verlang ik naar het moment waarop dit allemaal achter me ligt. Kind of geen kind.
‘Sorry, ik zie dat het emotioneel voor je is,’ zegt Pepijn.
‘Valt wel mee.’ Ik zoek naar woorden. Ik wil helemaal niet de geëmotioneerde wannabe-vader zijn. ‘Een kind is voor mij helemaal niet zo belangrijk.’ De zin rolt bijna verontwaardigd uit mijn mond, wat in deze situatie nogal eigenaardig klinkt. ‘Het lijkt me wel leuk.’ Ik corrigeer mezelf. ‘Maar ik wil het vooral Lisette niet ontzeggen. Zij wil het heel graag.’
Pepijn glimlacht en knikt alsof hij me niet gelooft. ‘Veel succes.’ Ik krijg een klap op de schouder. ‘Hou me op de hoogte.’
Hij loopt de kamer uit en ik blijf achter. Ik voel me opgelucht omdat ik niet meer geheimzinnig hoef te doen. En ik vraag me af waar ik mee bezig ben.
25
De balie van de afdeling Fertiliteit is zo vroeg op de ochtend nog gesloten. De wachtruimte is compleet verlaten en zo voel ik me zelf ook. Tegelijk merk ik dat de zenuwen opspelen. Ik probeer diep in- en uit te ademen.
‘Ik hoorde van Nora dat je soms de patiënt voor je kunt horen schreeuwen,’ zegt Lisette zachtjes. Onze Limburgse vrienden Nora en Stef hebben via ivf een zoontje gekregen, wat haar sterkt in de hoop op een goede afloop.
We pakken elkaars handen vast. Tien minuten kruipen voorbij. Dan zwaait er een deur open.
‘Mevrouw Groot’? Een zuster/verpleegster/assistente van middelbare leeftijd kijkt ons aan. We staan op, stellen ons voor en lopen achter haar aan, de kamer binnen. Daar is meer leven dan je van buitenaf zou verwachten. Een jonge vrouw stelt zich voor als Maaike, anesthesist, een lange donkere man is dokter Lewis. Iedereen glimlacht geruststellend.
‘Kleedt u zich maar uit, uw bovenkleding mag u aanhouden,’ zegt de vrouw van middelbare leeftijd wier naam ik door de spanning meteen vergeten ben. En tegen mij: ‘U mag plaatsnemen op het krukje.’
‘Ik kan niet zo goed tegen prikken,’ zeg ik maar vast.
‘Maakt u zich geen zorgen, we houden u goed in de gaten,’ zegt Maaike. We lachen allebei een beetje ongemakkelijk.
Lisette gaat op de gynaecologenstoel zitten. De vrouw van middelbare leeftijd controleert haar geboortedatum.
Dokter Lewis neemt plaats tegenover Lisette. ‘Is dit uw eerste ivf-punctie’?
Lisette knikt.
‘U hoeft nergens zenuwachtig voor te zijn. We geven u via een infuusje Pethidine, een soort morfine, en dan hoort u er niks van te voelen. Als het pijnlijk wordt verhogen we de dosis.’
Lisette krijgt een klem om haar rechter wijsvinger die haar hartslag meet.
‘Ik ga nu het infuuskraantje inbrengen.’ Dokter Lewis pakt de linkerhand van Lisette en begint die warm te wrijven.
‘Niet kijken, hoor!’ zegt Lisette. Ik leg mijn hand op haar rug en kijk naar de vloer. Ik zie de bruine Van Bommels van dokter Lewis en de blote bungelende voeten van Lisette. Ik voel een schokje door haar rug gaan. Ik kijk naar haar gezicht. Ze heeft haar ogen dicht. Ik kijk weer naar de vloer. Het duurt even, dokter Lewis mompelt iets. Ineens schuift hij zijn voeten uit elkaar en vallen er dikke rode bloeddruppels op de grond.
‘Hij had er niet veel zin in maar hij zit,’ zegt dokter Lewis.
Ik kijk op, Lisette kijkt niet blij. Het infuuskraantje zit met pleisters boven op haar hand vast.
‘Gaat het’? vraagt Maaike. Ze knipoogt naar me. Ik knik.
‘Mag u gaan liggen,’ zegt de vrouw van middelbare leeftijd. Lisette gaat liggen en legt haar benen in de bekende spreidstand.
‘Ik ga het speculum plaatsen,’ zegt dokter Lewis. Ik leg mijn arm om Lisettes hoofd en mijn hand op haar schouder. Ze vertrekt haar gezicht als het verchroomde geval haar kruis oprekt.
‘Doet dat pijn’? vraagt Maaike.
‘Ik ben nogal gevoelig,’ zegt Lisette.
‘Hij zit al,’ zegt dokter Lewis. ‘Nu ga ik schoonmaken.’ Dat gebeurt met een tang en een nat doekje en is aan de reactie van Lisette te zien ook allesbehalve prettig.
‘Ik geef u nu de Pethidine en dan voelt u zich een beetje licht worden in uw hoofd,’ zegt Maaike. Ze haalt het dopje van het infuuskraantje en injecteert het spul.
‘Woooow, dat is lekker!’ zegt Lisette terwijl ze glimlachend naar het plafond staart. ‘What a trip!’
‘Fijn he’? lacht Maaike.
‘We gaan beginnen met de punctie,’ zegt dokter Lewis. Hij buigt voorover tussen de benen van Lisette en ik kijk naar haar gezicht. ‘Ik begin aan de rechterkant. Daar komtie.’ Er begint een apparaat te piepen. Er gaat een schok door Lisette heen en ze begint snel in- en uit te ademen. ‘Loopt... loopt... loopt...’ zegt Maaike. Ik kijk weg van Lisettes gezicht en zie dat er vloeistof druppelt uit een slangetje dat aan de punctienaald vastzit.
‘Het gaat hartstikke goed,’ zegt de vrouw van middelbare leeftijd.
‘Gaat het’? vraag ik. Lisette knikt maar weer verstijft haar lichaam. Ze klemt hard haar tanden op elkaar. Ik knijp in haar schouder om haar af te leiden van de pijn.
‘Loopt... loopt... loopt...’ klinkt het weer. Ik probeer niet te denken aan wat zich binnen in haar afspeelt.
‘Dat was de rechterkant. Links zitten minder eiblaasjes dus we zijn al over de helft. Hoe gaat het met u’? zegt de dokter.
‘Het doet wel pijn,’ zegt Lisette.
‘Geef nog maar 25 milligram Pethidine,’ zegt dokter Lewis. Maaike dient het spul toe en dokter Lewis begint aan de linkerkant. Lisette zet zich schrap, ik knijp in haar schouder. ‘Je doet het goed,’ fluister ik.
‘Loopt... loopt... loopt... stop.’ Weer piept het apparaat. Ik kijk naar de monitor. Een grijs cirkeltje wordt langzaam kleiner tot het bijna niet meer te zien is.
‘Dat was het alweer,’ zegt dokter Lewis. ‘We hebben acht eiblaasjes aangeprikt. Dat is nou een ivf-punctie.’ Hij zegt het alsof het niks voorstelt. Tussen de benen van Lisette ligt een grote bloedvlek.
‘Goed gedaan. Ik ben trots op je.’ Ik zoen Lisette op haar wang. Ik heb klamme handen maar de spanning glijdt van me af.
Dokter Lewis geeft ons een hand. ‘Veel succes,’ zegt hij en hij verdwijnt uit de kamer.
Maaike en ik helpen Lisette over te stappen op een ziekenhuisbed, de vrouw van middelbare leeftijd plaatst ampullen met het geoogste vocht in iets wat eruitziet als een koelbox uit de jaren zeventig.
‘Dit is de warmhoudstoof,’ zegt ze. ‘Deze stekker kunt u in de aanstekeraansluiting van uw auto doen. Als de stoof begint te piepen, haalt u de stekker eruit en rijdt u rustig verder naar de ivf-kliniek.’ Ze geeft me de box.
‘U hoeft zich niet te haasten, de meeste mensen moeten van veel verder komen. U kunt uw auto bij de kliniek op de alarmlichten zetten om de stoof af te geven. Daarna rustig parkeren en terug naar de balie. Als alles goed gaat, hoort u nadat u het zaad hebt ingeleverd hoeveel eicellen er gevonden zijn. U komt dan hier terug om uw vrouw op te halen. Vergeet niet de stoof mee terug te nemen.’
Lisette wordt met bed en al de gang op gereden. Ik loop erachteraan, de warmhoudstoof in mijn rechterhand alsof ik ga picknicken.
‘We brengen mevrouw naar de vijfde verdieping, naar een uitslaapkamer,’ zegt Maaike bij de lift.
‘Tot zo.’ Ik geef Lisette een zoen.
‘Succes, rij voorzichtig,’ zegt ze terwijl ze in de lift verdwijnt.
26
Nu is het aan mij. Het lot van ons nageslacht ligt in mijn handen. Ik loop door de centrale hal van het ziekenhuis en hou het hengsel van de warmhoudstoof stevig vast. Trap naar beneden, naar de auto. O ja, parkeerkaart afrekenen. Er is iemand voor me bij de betaalautomaat en die doet ontzettend lang over het invoeren van zijn bankpas. Eindelijk ben ik aan de beurt. De stoof staat tussen mijn benen, ik ben bang dat iemand ertegenaan zal schoppen en dat het allemaal voor niets is geweest. Het gaat goed. Ik loop naar mijn auto en zet de stoof aan de passagierskant op de vloer. De stekker steek ik in de aanstekeraansluiting. Ik zet het contact aan en de stoof geeft een piepje. Er brandt een lampje.
Ik zit stil en haal diep adem. Wat als ik een ongeluk krijg’ Wat als ik aangehouden word’ Kan ik de politie wijsmaken dat die koelbox een warmhoudstoof is met de eicellen van mijn vrouw erin’
Ik rij weg en kom bij een slagboom die omhooggaat. Te laat zie ik het bord UITRIT TAXI’S. Dat zal toch niet uitmaken’ Ik rij de bocht om en tien meter verder is weer een slagboom. Die gaat niet open, daar is een pasje voor nodig. Ik sta vast. ‘Fuck!’ roep ik hardop. Mijn hart klopt in mijn keel. Ik zet de auto in zijn achteruit maar de slagboom achter me is al gesloten. O mijn god. Ik ben het aan het verprutsen. Lul! Ik stap de auto uit en ren in paniek langs de muren van het ziekenhuis. Er zwaait een deur open, een schoonmaker rolt een container naar buiten.
‘Kunt u me alstublieft helpen!’ hijg ik. ‘Ik moet zo snel mogelijk naar de ivf-kliniek maar ik heb de verkeerde uitgang genomen!’
De man lacht schaapachtig en wijst naar de slagboom.
Ik kijk om en de slagboom staat omhoog. Godzijdank, iemand moet gezien hebben dat ik de verkeerde uitgang heb genomen.
Op de snelweg komen mijn trillende handen tot rust. De reis duurt een eeuwige twaalf minuten, waarna ik de auto voor de ivf-kliniek op de alarmlichten zet en met de warmhoudstoof naar binnen loop.
‘Mijnheer Groot!’ zegt de hartelijke vrouw achter de balie. Mijn komst is blijkbaar aangekondigd. Let op, mevrouw van de kliniek, er komt straks een sukkel die zelfs zijn eigen minimale bijdrage aan ivf nog kan verknallen. Alarmfase 1.
‘Klopt,’ zeg ik. Ik zet de stoof op de balie. De vrouw opent hem, telt de ampullen en haalt er een formulier uit.
‘Zet u rustig uw auto weg. Daarna kunt u zich bij de balie om de hoek melden om uw zaad te produceren. Als u klaar bent, levert u het hier weer in.’
De gang richting de zaadbalie hangt vol kleurige, bijna psychedelische afbeeldingen. Sperma dat een eicel binnendringt, samengeklonterde cellen. We make it happen!
Om de hoek is een tweede balie, met daarvoor een soort wachthoek. Iemand kijkt op, de meeste wachtenden staren voor zich uit of lezen een tijdschrift.
‘Ik kom voor zaadproductie voor ivf,’ zeg ik overtuigend maar niet te enthousiast tegen de vrouw achter de balie. Je wilt natuurlijk niet de indruk wekken dat je ervan gaat genieten. Ze vraagt mijn naam en kijkt op haar computer. Er wordt een etiket uitgedraaid en ze zet een plastic potje op de balie.
‘Het etiket graag na de productie zelf op het potje plakken. U kunt naar kamer 3.’
Ik krijg een rode deurhanger met groot het cijfer 3 erop.
‘Aan het eind van de gang aan de rechterkant, derde deur.’
Ik loop de gang in. Op de derde deur aan de rechterkant staat groot het cijfer 3. Niets wordt aan het toeval overgelaten. Je wilt natuurlijk niet een andere producent storen tijdens zijn werk. Ik stap de kamer binnen en doe de deur achter me op slot.
Niet lang geleden vertelde een kennis me dat hij ook eens een kwakkie moest produceren in het ziekenhuis. Gewoon in een heel erg witte ziekenhuiskamer, voorzien van een stapeltje oude Panorama’s. Deze kamer overtreft al mijn verwachtingen. Het licht is aangenaam gedimd, er staat een laag bed, bekleed met zwart skaileer. Stijlvol en hygiënisch. Op het nachtkastje ligt een stapel pornotijdschriften en er staat een tv met ingebouwde video. Er is een tafel met een stapel schone handdoeken in drie verschillende maten, een wastafel met een grote spiegel (voor exhibitionisten’), een douchecel (voor ongecontroleerde producenten’). Een koelkast met diverse soorten bier en chips. Grapje. Wel staat er een grote vuilnisbak waarin een berg handdoeken ligt opgehoopt.
Ik hang mijn jas op en kijk naar de pornoblaadjes. Wiens verantwoordelijkheid zou dat zijn’ Zorgt de vrouw achter de balie voor verse aanvoer’ Anale fantasieën, dikke huisvrouwen zoeken geile seks, hete studentes hongerig naar zaad; er is keuze te over. Het enige wat ontbreekt zijn homoblaadjes voor de nog niet uit de kast gekomen aanstaande vader.
De stapel verfrommeld papier heeft iets treurigs en bovendien wil ik geen aan elkaar geplakte pagina’s tegenkomen. Ik pak de afstandsbediening van de tv/videocombinatie, waarbij ik toch even controleer of daar geen zaadresten van de vorige producent op te vinden zijn. Dan druk ik op play. Het volgende moment kijk ik recht in de ongebleekte ster van een op en neer rijdende jongedame. De serene rust in het kamertje wordt wreed verstoord door keihard Amerikaans gekreun. Godsamme! De systeemwandjes zien eruit of ze het ziekenhuispersoneel graag laten meegenieten. Ik moet even zoeken naar de volumeknop om het geluid zachter te kunnen zetten.
Ik kijk naar drie naakte mensen, maar toch is de mode overduidelijk jaren tachtig. De kapsels, de make-up, de snor van de man. De tijd dat een goeie bos schaamhaar nog gezien mocht worden. Hoe lang wordt deze video hier al afgespeeld’ Hoeveel kinderen hebben hun bestaan te danken aan deze Theo en Thea-persiflage’
Maar porno blijft porno en er begint iets te kriebelen in mijn onderbuik. Ik spoel de band een stuk terug naar een scène die me iets minder met de neus op de feiten drukt. Ik laat mijn broek zakken en pak het plastic potje. De drooglegging van een week zorgt ervoor dat de klus binnen een halve minuut is geklaard.
Ik zet het potje bij de wasbak, veeg mijn lul af aan een middelmaat handdoek en gooi hem in de vuilnisbak. Ineens heeft de hele ruimte iets ontzettend smerigs. Snel handen wassen. Deksel op potje. Sticker erop. Wegwezen hier.
Zo nonchalant mogelijk loop ik terug naar de balie, potje in de hand. De rode deurhanger wordt zonder dat de dame achter de balie een spier vertrekt aangenomen. Zou je getraind raken in het herkennen van mannen die zich net hebben afgetrokken’
Ik zet het potje op de balie. Het is een beetje een treurig gezicht: een doorzichtig plastic potje waarvan de bodem nauwelijks bedekt is met dat wat mannen man maakt. Ik weet zeker dat ze de potjes groter maken om de mannen zich kleiner te laten voelen.
De vrouw achter de balie geeft me een formulier. ‘Het zaad kunt u samen met het formulier in een lege doorgeefkluis plaatsen in de kamer hiernaast. Daarna mag u plaatsnemen in de wachtruimte.’
Ik loop de kamer binnen. Naast elk deurtje brandt een lampje, groen of rood. Ik open een groen kluisje en leg het formulier en potje erin. Terug naar de wachtruimte.
Het duurt zeker een half uur tot een vrouw in doktersjas me komt halen. ‘We hebben zeven eicellen gevonden dus dat is mooi,’ zegt ze. ‘En het zaad zag er ook goed uit. U kunt overmorgen bellen of er bevruchting heeft plaatsgevonden en als dat zo is maakt u een afspraak voor de terugplaatsing.’
27
Twee dagen later staat Lisette om stipt half tien gespannen met de telefoon in haar hand terwijl ik naast haar sta te wiebelen. ‘Hallo, ik heb maandag een ivf-punctie gehad en ik bel om te kijken of de bevruchting is gelukt.’ Lisette noemt haar geboortedatum. Korte lange stilte. ‘O, gelukkig!’
Ik blaas lang uit en gooi mijn hoofd achterover. Het is mogelijk! Hoe is het mogelijk.
‘Vrijdag om half twee. Ok. En weet u hoeveel eicellen er zijn bevrucht’?
Dat weet ze niet. Het gesprek wordt beëindigd.
‘Bevrucht! We hebben bevruchte eicellen,’ fluistert Lisette terwijl ik mijn armen om haar heen sla.
‘Daar links zijn de aftrekkamertjes,’ zeg ik als we de ivf-kliniek binnen lopen. Ik voel lichte trots dat ik hier de primeur had. We gaan zitten in de wachthoek. Er zit een stel van een jaar of dertig en een wat ouder stel. Ook terugplaatsingen vinden hier aan de lopende band plaats.
‘Mijnheer en mevrouw Groot’? Een knappe blonde assistente geeft ons een hand. We lopen achter haar aan een kamer binnen met de bekende benenspreidstoel en in de hoek een gordijn.
Een tweede vrouw stelt zich voor als dokter Koops. ‘Mag u uw onderkleding uittrekken,’ zegt ze tegen Lisette. En tegen mij: ‘Gaat u maar op het krukje zitten.’
Lisette komt in haar blote kont achter het gordijn vandaan en gaat op de rand van de spreidstoel zitten. Dokter Koops neemt tegenover haar plaats.
‘De bevruchting is goed geslaagd. Er zijn zes eicellen bevrucht en die hebben zich de afgelopen dagen verder gedeeld. Een embryo is nu driecellig en groeit te traag, dat kunnen we niet gebruiken. Vier embryo’s zijn nu zescellig, dat is netjes. Een embryo is zevencellig. Dat gaan we terugplaatsen en de overige vriezen we in voor een eventuele volgende terugplaatsing.’
Geheel tegen de zin van Lisette zijn we overeengekomen dat we een bevruchte eicel laten terugplaatsen. Twee is gebruikelijk, maar geeft meer kans op een tweeling. Mij niet gezien.
‘Wow!’ zegt Lisette. ‘Dus we kunnen nog een cryo doen’?
‘Ja, maar we hopen natuurlijk dat dat niet nodig is.’ Dokter Koops glimlacht.
Lisette moet gaan liggen, spreidt de benen en de chromen eendenbek wordt ingebracht. Ze knijpt hard in mijn hand.
‘Ik breng nu de eerste katheter in,’ zegt de dokter. ‘Daar voeren we de transportkatheter door, met het embryo.’
Een echoapparaat op de buik van Lisette brengt haar baarmoeder in beeld.
‘Dat ziet er allemaal goed uit, er is een mooie slijmlaag aanwezig in de baarmoeder.’ De dokter is tevreden. Alles is klaar voor onze onbevlekte ontvangenis.
‘We krijgen nu het embryo op het beeldscherm te zien,’ zegt de knappe blonde assistente. En inderdaad, op een groot scherm rechts van ons verschijnt een kleurige klont cellen, net als de posters die op de gang hangen.
‘Dat je dat zo kunt zien,’ zeg ik verbaasd.
‘We zien nu dat het embryootje door de pipet wordt opgezogen,’ zegt de dokter. ‘Dit gebeurt allemaal hiernaast. Een laboratoriummedewerker komt de katheter brengen.’ Ons zevencellige nageslacht lijkt even te bewegen en schiet dan het beeld uit.
De grote klapdeuren naast me slaan met veel geweld open en een derde vrouw komt binnen. Ze vraagt Lisette naar haar geboortedatum. In haar handen houdt ze een soort rietje omhoog, wat ze overhandigt aan dokter Koops. Het rietje verdwijnt in het buisje tussen Lisettes benen. Iedereen kijkt naar de echomonitor.
‘Dat streepje is de katheter. En dan ga ik nu het embryo inbrengen,’ zegt de dokter. We zien een wit stipje wegschieten van het streepje.
‘Het embryootje is veel te klein om met het blote oog te zien,’ legt de assistente uit. ‘Het witte stipje zijn twee luchtbelletjes, waardoor we weten dat het embryootje zich daartussen bevindt.’
De laboratoriummedewerker verdwijnt met de transportkatheter weer door de dubbele deuren.
‘Ze gaan nu onder de microscoop kijken of de katheter leeg is,’ zegt de dokter. ‘Om er zeker van te zijn dat het embryootje niet is achtergebleven.’
Na even wachten verschijnt het hoofd van de laboratoriummedewerker om de hoek van de deur. ‘Hij is goed, hoor.’
‘Nou mevrouw Groot, dan mag u zich weer aankleden,’ zegt de assistente.
‘Moet ze niet even blijven liggen’? vraag ik.
‘Dat maakt niets uit. U kunt gewoon alles doen wat u wilt doen. Ik zou alleen geen zware dingen tillen.’
Als we weer in de auto zitten, legt Lisette haar hand op die van mij. ‘Jammer dat ik niet mag drinken. Ik ben hard aan een borrel toe.’ Ik zie een dikke blauwgroene plek op de bovenkant van haar hand, waar dokter Lewis het infuus erin heeft geramd.
28
Het is waar: ik heb een foute smaak. Fout is lekker. Fout is het nieuwe goed. Ik heb een foute smaak in motoren en in vrouwen (beetje hoerig, dikke tieten een pro). Ik hou van koffie met Completa en ik vind Hollandse Chinees best lekker. Ik kijk graag motorracen en ik zit regelmatig een weekje all inclusive. Maar mijn foute smaak blijkt waarschijnlijk nog het meest uit mijn voorkeur voor foute auto’s: BMW’s. En dan niet van die chique zakenbakken. Nee, van die ordinaire chagrijnig kijkende types uit de jaren tachtig. Echte BMW’s.
Mijn huidige Echte BMW is een BMW 323i. Een auto met een voor zijn bouwjaar 1981 duizelingwekkende 143 pk en standaard dubbele uitlaten. Ik ben weleens met draaiende motor uitgestapt, op een heldere winterochtend, om even de links en rechts opdwarrelende rookpluimpjes te kunnen zien. Serieus.
Helaas bleek al snel dat de onderzijde van mijn 323i totaal verrot was. En het motorblok was ook niet veel meer. Het enige wat niet roestte was mijn liefde voor de oude auto.
Gelukkig ken ik Jaap, die alles van BMW’s weet en er graag ‘ voor geld ‘ aan sleutelt. Vier maanden en zeker vierduizend euro verder reed ik vol trots mijn gerestaureerde oude liefde terug naar Amsterdam.
Niet veel later begonnen ook de deuren en spatborden van de BMW roestplekken te vertonen. Tijd om de buitenkant van de auto op te laten knappen. Weer een paar maanden en duizenden euro’s verder reed ik glimmend van trots mijn versgelakte schatje naar huis.
En toen kwam ik op Marktplaats een versnellingsbak tegen met vijf versnellingen. Een buitenkansje. Weer stond mijn auto maandenlang op de brug, want er volgden een paar tegenslagen die de planning en mijn portemonnee verder oprekten. Maar eindelijk, na vijf jaar en een sloot geld die ik niet eens durf uit te rekenen, was mijn BMW 323i uit 1981 klaar.
En toen moesten we ineens een kind. En werd er gezegd dat een verlaagde tweedeurs auto niet handig is. Dat we vier deuren en soepele vering en goede stoelen moesten hebben. Het werd door Lisette voorzichtig gebracht maar ik reageerde als door een wesp gestoken. We hebben het er niet meer over gehad.
En zo rijden we op een zondagavond over de A2, ergens bij Werkendam, in de BMW 323i die al mijn spaargeld heeft opgegeten. We komen bij de ouders van Lisette vandaan die vlak bij de Belgische grens wonen. De laatste cd van Queens of the Stone Age klinkt boven het monotone geluid van de motor uit.
‘Mag die herrie uit’? vraagt Lisette. Ik zet de muziek af. Ze is moe en gespannen. De wachtweken zijn bijna voorbij, ze kan nu elk moment ongesteld worden. De kans op een zwangerschap is klein en toch zullen we enorm teleurgesteld zijn als het niet gelukt is. De scheefgang van de hoop.
Lisette zit te draaien in haar stoel. ‘Ik krijg het in mijn rug van deze kutstoelen,’ zegt ze bits. Het is waar: de stoelen zijn niet het sterkste punt van de 323i. Ze zakken flink door, waarbij je de vijfentwintig jaar oude veren in je kont voelt drukken. Ik heb gehoord dat je ze opnieuw kunt laten vullen met paardenhaar. Moet je ze natuurlijk opnieuw laten bekleden, maar het maakt je auto helemaal af.
Dan horen we een enorme knal. Een geluid alsof er recht van voren een baksteen op de auto wordt gegooid. Vervolgens klinkt er hard geklapper, alsof iemand met een hamer zo snel mogelijk achter elkaar op de auto beukt.
‘Jezus!’ roep ik geschrokken.
‘Holy shit, wat is dat’? roept Lisette.
Ik laat meteen het gas los en stuur de auto richting de vluchtstrook.
‘Wat een geluid! Is de bumper losgeschoten’? roept Lisette met overslaande stem. De bumper is onlangs los geweest. Misschien is er een bout losgekomen en klappert hij tegen de auto.
De auto rolt uit op de vluchtstrook. Als we stilstaan is de motor afgeslagen. We stappen uit en lopen naar de voorkant. Niks te zien. Dit is niet goed.
‘Niet de bumper’?
Ik doe zwijgend de motorkap open. Het is al donker en het is moeilijk iets te zien. Ik ga op de weg liggen en kijk onder de auto. Een vrachtwagen raast op een paar meter langs me heen.
‘Pas op hoor,’ zegt Lisette.
Ik stap in en probeer te starten. De startmotor krijgt de motor met moeite een paar slagen rond. Er gebeurt niks. Ik zeg tegen mezelf dat het ook iets kleins kan zijn. Ik hou mezelf voor de gek.
We bellen de ANWB, die ons op het hart drukt achter de vangrail te wachten.
Daar staan we, met achter ons een donker bos en voor ons een zwaargewonde 323i die er fantastisch uitziet in het schijnsel van de halfvolle maan.
Er gaat een uur voorbij, het begint te miezeren. Ik knars met mijn kiezen. ‘Dat kloteding! Er rust een vloek op,’ roep ik richting de auto. De tijd van kalmte is geweest.
‘I’m so sorry,’ zegt Lisette.
‘Misschien moeten we hem verkopen. Ik denk dat we hem weg moeten doen,’ corrigeer ik mezelf. ‘Zoveel pech. Het houdt een keer op.’ Als er op dit moment iemand langs zou komen rijden die een paar honderd euro biedt, zou ik het aannemen.
Na vijf kwartier komt de wegenwacht. Een aardige vent met een adem als een asbak stapt uit. Als ik de auto probeer te starten, vertelt het geluid hem dat dit niet iets is wat hij ter plekke kan repareren. We worden weggesleept naar een loods in weet-ik-veel-waar, waar we nog eens een half uur wachten op een vervangende auto. We komen diep in de nacht thuis, de BMW wordt naar Jaap de autoknaap gesleept. Die belt me de volgende dag met de mededeling dat er een as in de motor is gebroken, die vervolgens dwars door het motorblok geslagen is. Er zit een gat ter grootte van een twee-euromunt in mijn gereviseerde motorblok. God zij met ons.
Na dit drama is mijn weerstand gebroken. Deze auto heeft ons te veel gekost. Kapotte motor of niet, onverkoopbaar of niet, de 323i gaat weg. Nog nooit heb ik zo hardvochtig iets gehaat waar ik zo van gehouden heb.
29
‘Ik denk erover morgenochtend te testen. Anders moet het in het vliegtuig, of in Vancouver,’ zegt Lisette. Het is donderdag, ze is een dag over tijd. De ongesteldheid kan gewoon laat zijn, maar natuurlijk is er de hoop dat het raak is. Ik weet nog niet hoe blij ik in dat geval zal zijn. Misschien dat ik juist daarom de spanning voel.
‘Maar dan is de test toch niet betrouwbaar’?
‘Het is een dag eerder. Als de test zegt dat ik zwanger ben, dan ben ik ook echt zwanger. Zegt de test dat ik niet zwanger ben, dan moet ik later nog een keer testen. Dat heb ik er wel voor over, het wordt anders erg onhandig.’
‘Voel je iets’?
‘Ik heb last van mijn buik, maar dat kan ook de ongesteldheid zijn die eraan komt. Maar stel je eens voor, straks is het wel gelukt!’ Lisette gaat met haar voeten op mijn voeten staan en pakt me beet. Ze kijkt me aan met een brede glimlach. ‘Dat zou fantastisch zijn!’ Dan verdwijnt de glimlach van het ene op het andere moment. ‘Ik moet er niet aan denken anders word ik gek van de zenuwen.’
Als we naar bed gaan zet ik de wekker op half acht.
Ik word wakker als Lisette uit bed stapt. Ik kijk op de wekker: iets na half zeven. Lisette loopt de kamer uit, ik lig doodstil op mijn rug. Mijn hart klopt in mijn keel. Vanaf de gang hoor ik het ruisende geluid van een vrouw die zit te plassen. Er wordt doorgetrokken, voetstappen naar de keuken. Het duurt een eeuwigheid. Voetstappen terug naar het toilet. Even is het stil. Dan ineens snellere voetstappen naar de slaapkamer.
Ik kan Lisette niet goed zien want ik heb mijn lenzen nog niet in. Mijn oogafwijking is min elf, wat betekent dat ik zonder hulpmiddelen de wereld door matglas bekijk. Ik zie het lichtblauw van Lisettes flanellen pyjama. Op de plaats waar haar hoofd zit, zie ik een vleeskleurige vlek met wat roodbruin eromheen.
‘Ik ben zwanger,’ zegt de vlek.
‘Ik ben zwanger!’
Lisette gaat op de rand van het bed zitten. Ik kruip overeind.
‘Ik ben zwanger!’ Haar bewegingen zijn kort en snel, bijna spastisch. Ze staat op en loopt de kamer uit. Ik kan het inderdaad niet geloven. Ze keert terug met de zwangerschapstest. Ik zet mijn bril op. ‘Kijk!’
Op het kijkraampje van de test staat een blauw plusje. De horizontale lijn is scherp, de verticale lijn wat waziger. Maar toch onmiskenbaar: een plusje.
‘Zouden we dan echt een kindje krijgen’? zegt Lisette opgewonden.
Ik ga naast haar op het bed zitten. ‘Allemachtig, ik...’ Ik voel een golf van opwinding over me heen komen. Tegelijk kan ik me zo weinig voorstellen bij het krijgen van een kind dat de angst me om het hart slaat. ‘We moeten voorzichtig zijn. Het is nog zo pril.’
‘Ik wil mijn ouders bellen. Ik wil het ze laten weten. Wil jij jouw ouders bellen’?
‘Bel jij ze maar. Ze zullen het geweldig voor je vinden.’
‘Ik mag nu geen rauwmelkse kaas meer,’ zegt Lisette bij het ontbijt. ‘O, ik kan het niet geloven. I’m pregnant! Ik moet het ziekenhuis bellen voor een echo en om bloed te prikken. Dat moet maar na onze vakantie.’ Ze belt het ziekenhuis voor de afspraak, die standaard plaatsvindt als je via ivf zwanger bent geworden.
Na het ontbijt pakt Lisette haar telefoon terwijl bij mij de onzekerheid in alle hevigheid toeslaat. Een felicitatie voelt als een enorme verantwoordelijkheid. ‘Ik wil niet gefeliciteerd worden,’ zeg ik tegen Lisette. ‘Ik vind het nog te eng.’
Ze belt eerst haar moeder. ‘Ik moet iets vertellen,’ zegt ze met zachte stem. ‘Ik ben zwanger.’ Het klinkt geheimverklapperig en dat is het ook. Daarna belt Lisette mijn moeder. Ik hoor aan de andere kant van de lijn haar stem omhoogschieten. Ongeloof, felicitaties, ook aan haar zoon natuurlijk. En een fijne vakantie.
Twaalf uur later zitten we in het vliegtuig naar Vancouver.
30
Het is nog donker als ik wakker word. Ik snap niet dat de deur van de slaapkamer zich ineens aan het voeteneind van het bed bevindt. Dan weet ik weer dat we in Vancouver zijn. Naast me hoor ik een zware, langzame ademhaling. Lisette is zwanger. Het is echt waar. Even ben ik alle onzekerheid kwijt. Moeten we al denken aan namen’ Wanneer zou ons kindje geboren worden’ Ik probeer te rekenen maar ik kom er niet uit. Ik val weer in slaap.
Niet veel later word ik weer wakker. Het is nog steeds donker maar de jetlag geeft me het gevoel dat het middag is. Dit gaat nog wel een paar dagen duren, ik heb al een jetlag als de wintertijd ingaat.
Zo lig ik in stilte te wachten tot het licht wordt. Ik denk aan ons logeerkamertje dat omgetoverd moet worden. Ik denk aan de kinderkamer in ons nieuwe huis. Ik denk aan wat als een meisje, wat als een jongen. Ik denk aan de bevalling. Ik denk aan poepluiers. Ik denk aan slapeloze nachten. Ik denk aan dikke knuffelarmpjes. Ik lig urenlang te wachten tot het ochtend wordt en de eerste zonnestralen door de smoezelige gordijnen strijken.
31
The Prince of Whales staat er trots op de boot. We zijn op Vancouver Island en vandaag gaan we walvissen spotten. ‘Doe je voorzichtig’? zeg ik als Lisette over de gammele loopplank loopt. In de halfopen boot hebben zich zo’n dertig toeristen verzameld voor een ochtendje whale watching.
Dat valt nog niet mee; na een uur varen hebben we nog geen walvis gezien. Genoeg tijd om te praten over babykamers, kinderopvang, kerst bij opa’s en oma’s, zelfgemaakt speelgoed en kinderkapsels. Lisette wil zich aanmelden bij Moeders voor Moeders, die urine van zwangere vrouwen gebruiken om vrouwen met vruchtbaarheidsproblemen te helpen.
Moet ik ook iets doen’ Doneren bij een spermabank’
The Prince of Whales wordt onderweg begeleid door een school bruinvissen.
‘Soms komen dolfijnen naar zwangere vrouwen toe,’ zegt Lisette als we op het achterdek staan. Ze steekt demonstratief haar buik uit naar de vissen.
‘Dit zijn bruinvissen,’ zeg ik. ‘En ik denk dat we te snel varen om hun aandacht te trekken. Zou je trouwens niet gaan zitten’?
Het zal maar gebeuren dat je zwangere vrouw overboord valt. Of struikelt. Of zich verslikt. Wordt hier een oerinstinct in mij wakker’ Ik wil mijn vrouw en mijn ongeboren kroost beschermen tegen alles wat een bedreiging kan zijn.
Lisette gaat zitten en ik maak een foto van haar, met de bruinvissen op de achtergrond. Ik verbeeld me dat haar buik dikker is. Lisette fantaseert over babynamen die me allemaal doen denken aan mensen op mijn werk.
Na lang varen zien we eindelijk een walvis. Niet erg dichtbij, maar we zien duidelijk een aantal keren zijn enorme staart boven water. Ook spuit hij een flinke fontein de lucht in. De tourguides proberen met hun enthousiasme te verbergen dat de opbrengst vandaag een beetje tegenvalt. ‘WOOOW! Look at that enormous fin! That was A-MA-ZING!!’
Op de terugweg varen we langs een zeeleeuwenkolonie, waarvan vooral de ondraaglijke stank indrukwekkend is. Een groot mannetje richt zich op en laat een paar grote littekens op zijn buik zien. Hij opent zijn bek en geeuwt zijn tanden bloot. Een gaap aan het einde van de paartijd.
32
Na een terugreis van dertien uur hangen we uitgeteld op de bank in Amsterdam. ‘Zullen we nu het mailtje naar onze familie schrijven’? zegt Lisette. Het mailtje waar ze het zo vaak over heeft gehad, over heeft gedroomd. De blijde boodschap die voor ons en iedereen om ons heen het einde betekent van een moeilijke, onzekere periode.
Ik tik het bericht, vertel dat Lisette zwanger is, dat het natuurlijk nog erg pril is, dat we voorzichtig moeten zijn. Wat voelt het goed om op send te klikken.
‘Ik kan niet wachten tot ik het op mijn werk kan vertellen,’ zegt Lisette als we ‘s avonds in bed liggen. ‘Ik wil daar zo graag met een zwangere buik rondlopen.’
Als ik wakker word, vertelt de wekker me dat het half vier is. Klotejetlag. De volgende vakantie vliegen we alleen nog maar naar het noorden of zuiden. Ik draai me om en probeer weer te slapen. Baby’s, werk, walvis, bevalling, motorrijden, vliegtuig, kinderkamer, bruinvissen, BMW, ivf-punctie. Herinneringen en gedachten komen langs alsof er voortdurend wordt gezapt.
Als ik weer op de wekker kijk, is het bijna half vijf. Ik ga naar de woonkamer en zet de computer aan.
Al sinds mijn achttiende rij ik motor. Er valt regelmatig iets te sleutelen aan mijn motor, want ook op dit gebied heb ik een voorliefde voor de vroege jaren tachtig. Ik heb een Honda VF1000 uit 1984 met veel verschoten plastic en hoekige vormen. Geen hypermoderne racer die nog voor de opwinding van nieuwigheid kan zorgen. Geen klassieke retrobike waarmee je als een Jan Cremer de show steelt. Mijn Honda is te oud om modern te zijn, niet oud genoeg om cool te zijn. I love it.
Als je een oude motor hebt is het motorforum van onschatbare waarde. Sinds onze vakantie is er een hoop bij te lezen. VF_Niek is zijn motorblok aan het reviseren. Op de foto’s is goed te zien hoe een van de oude zuigerveren een diepe groef heeft gesleten in de cylinderwand. Fast-Forward79 heeft de velgen van een Honda CBR ingebouwd. Kun je modernere banden gebruiken en 17 inch rijdt een stuk beter.
‘Carlo!’ klinkt het ineens uit de badkamer. ‘Ik bloed!’
Er zijn van die emoties die je niet vaak voelt, maar toch direct herkent. Een combinatie van shock, paniek, angst en machteloosheid grijpt me naar de keel, als een reusachtige klamme hand. Ik ren naar de badkamer, waar Lisette wijdbeens boven het toilet staat. In de pot zijn rozerode vlekken te zien.
‘Het kan innestelingsbloed zijn,’ zegt Lisette timide. Ze hijst haar pyjamabroek weer op en trekt door. ‘We moeten afwachten.’ Ze loopt langs me heen, terug de slaapkamer in. De schrik maakt haar afstandelijk.
Ik ga naast haar op het bed zitten. ‘Jezus christus.’ Mijn hart klopt in mijn keel. Ik leg mijn arm om haar heen.
‘Nee toch,’ zegt Lisette. Haar gezicht is verwrongen.
‘Misschien is het inderdaad innestelingsbloed,’ zeg ik. Ik wrijf over haar rug.
‘Ik ga nog maar proberen wat te slapen. We kunnen niks doen dan afwachten,’ zegt ze met een trilling in haar stem.
‘Roep me als er iets is of ik iets voor je kan doen.’ Ik geef haar een zoen. Vlak voor ik de kamer uit loop kijkt ze naar me op. ‘Het zal toch niet waar zijn’?
‘Probeer wat te slapen. We weten het niet.’ Ik sluit de deur en sta stil in de woonkamer. Mijn gezicht voelt bevroren in een angstige blik. Ik ga weer achter de computer zitten.
Ik lees verder op het motorforum maar ik zie niet meer wat er staat. Een uur lang komen alle mogelijke scenario’s langs. Dan hoor ik Lisette weer naar de wc gaan. Ik loop naar haar toe.
‘En’? Mijn stem klinkt hoog.
‘Bloed. Het is maar een klein beetje. Ik weet het ook niet.’ Lisette klinkt onverwacht relativerend.
‘Zal ik wel naar mijn werk gaan’?
‘We weten niks. Dit kan zo weer over zijn of nog dagen duren. Maar ik blijf wel thuis.’
Ik ga onder de douche en voel me beroerd. Gaar van de jetlag, bang en misselijk van de onzekerheid. Als ik me aangekleed heb, ligt Lisette weer in bed.
‘Bel me meteen als het erger wordt,’ zeg ik terwijl ik haar hand pak. Ik hou haar vast terwijl haar lichaam zachtjes schokt.
Het buitenlicht brandt ongenadig fel op mijn gejetlagde netvlies. Ik haal mijn fiets van het slot en hobbel onhandig over de tramrails naar de andere kant van de straat. Ik fiets weg en moet even verder stoppen bij de verkeerslichten. Het licht staat lang op rood.
Wat is de kans op een miskraam bij ivf’ 30% geloof ik. Het kan niet waar zijn, na alle moeite die we gedaan hebben. Alle moeite die Lisette gedaan heeft. Het angstige paniekgevoel slaat weer in volle hevigheid toe. Ik kan niet bij Lisette weg.
Weer hobbel ik over de tramrails, naar de overkant van de straat, en fiets terug. Het verkeerslicht springt op groen, alsof het aanvoelt dat ik niet was gestopt voor rood. Ik trap steeds harder tot ik weer thuis ben.
Al voor ik de voordeur kan openen hoor ik Lisette huilen.
‘Het is niet goed, ik heb zulke krampen in mijn buik. Het is niet goed,’ jammert ze als ik de slaapkamer binnenkom.
‘Nee toch.’ Ik hap naar adem, een wrange pijn komt op achter in mijn keel. Ik huil zo weinig dat ik precies weet wanneer ik voor het laatst gehuild heb. Bij de begrafenis van mijn oom, die me gitaarles gaf, lang haar had, in een rockband speelde, een oude Peugeot reed en vierenhalf jaar geleden aan kanker overleed.
Het huilen voelt als een oud mechanisme dat na honderden jaren weer in werking wordt gezet. Het doet me pijn. Mijn keel zet op, klieren geven een snijdend gevoel, ik krijg kloppende hoofdpijn. Lisette legt een arm om mijn schokkende schouders. Ze schrikt van mijn verdriet en lijkt zichzelf daardoor te vermannen. ‘Het komt wel goed,’ zegt ze met bevende stem. ‘We helpen elkaar erdoorheen.’
33
We liggen het grootste gedeelte van de dag zwijgend naast elkaar op bed. De krampen worden steeds heviger. Lisette knijpt hard in mijn hand terwijl de kramp aanzet ‘ en langzaam weer loslaat. Ik aai haar buik.
‘Niet na al die jaren wachten. My baby, my baby,’ roept ze.
‘Het is geen baby schatje, het was nog zo klein en pril.’ Ik wil haar gevoel van verlies verzachten maar voel me een relativerende klootzak.
‘Probeer te slapen,’ zegt Lisette als de jetlag begint toe te slaan. ‘We kunnen niets doen.’
Ik zeg dat ze me direct wakker moet maken als ze me nodig heeft, draai me om en val meteen in slaap. Een paar uur later word ik wakker. Een paar seconden lang ben ik het allemaal vergeten. Dan komt de mokerslag. Miskraam. Ik hoor Lisette snikken en hou haar vast. Er komt weer een kramp en ze schreeuwt het uit.
Als ze naar de wc gaat, loop ik achter haar aan. Na het plassen kijken we naar beneden terwijl ze boven het toilet hangt.
‘Carlo!’ roept ze in lichte paniek. Er loopt een dikke draad slijm vanuit haar kruis het toilet in. In de pot liggen onduidelijke bloederige stukjes... weefsel’
‘Het wordt het lichaam uit gewerkt, zie je dat’? Er klinkt iets van fascinatie in haar stem, alsof het niet haar eigen lichaam is.
De hele nacht komen de krampen en ik doe wat ik kan om de pijn te verlichten maar ik voel me zo machteloos. Ik val af en toe in slaap, bij het wakker worden besef ik steeds opnieuw wat er aan de hand is. Nooit eerder heb ik zo duidelijk het verschil gevoeld tussen slapen en waken. Het is het verschil tussen Vancouver en Amsterdam, tussen warm geluk en misselijkmakend verdriet, tussen zwanger en miskraam. Het is hemel en hel, met een paar seconden ertussen.
‘Volgens mij heb ik een miskraam,’ stamelt Lisette als we in het kamertje van dokter Kees zitten.
‘Ach nee,’ reageert dokter Kees betrokken maar professioneel. ‘Ga maar snel liggen, dan gaan we kijken met de echo.’
Op de echomonitor is voor ons weinig te zien, maar dokter Kees weet genoeg. ‘Ik zie geen activiteit. Ik ben bang dat het al in een vroeg stadium is misgegaan.’
Lisette slaat haar handen voor haar ogen. Ik had nog de hoop dat we het verkeerd hadden, dat bloedverlies en kramp bij een zwangerschap horen. Maar het is waar, de zwangerschap is voorbij.
‘Wat nu’? Er klinkt lichte wanhoop in de stem van Lisette.
‘We wachten in principe tot het lichaam de vrucht zelf afstoot. Maar dat kan even duren.’
‘Hoelang dan’? vraag ik.
‘Soms een paar weken,’ zegt dokter Kees.
‘Wat’? briest Lisette. ‘Ik kan toch niet wekenlang met die krampen rondlopen’?
Dokter Kees denkt na. ‘Het is nu dinsdag. Ik stel voor dat we een afspraak maken voor donderdag. Als de vrucht dan nog niet afgestoten is, maken we een afspraak voor een curettage.’
‘We zagen wat weefsel in het toilet liggen. Is het er misschien al uit’? zeg ik tegen beter weten in.
‘Nou nee hoor,’ zegt de dokter.
Het is nu wachten tot er een hoopje minimens in het toilet valt. Ik had me nooit gerealiseerd dat een miskraam zo roemloos kan eindigen.
‘Een curettage’ Dat betekent dat ze het weghalen neem ik aan’? vraag ik Lisette als we thuis zijn. ‘Schoonschrapen van de baarmoeder,’ zegt ze kortaf. We staren wezenloos voor ons uit. Ik denk aan een week geleden, toen we nog in Vancouver waren. Lisette draait zich naar me toe. ‘Hoe kan het misgegaan zijn’?
De vragen blijven hetzelfde, het antwoord ook.
Weer lig ik het grootste gedeelte van de dag naast Lisette, die af en toe slaapt en hard in mijn handen knijpt als de krampen opzetten. Zijn dit weeen’ Zou het hetzelfde voelen als je een kind baart’
Ook de tweede nacht word ik duizend keer wakker, als ik Lisette hoor huilen of als ze het uitschreeuwt van de pijn. Soms word ik wakker in het donker, soms is het licht aan. Ze zit op de rand van het bed of ligt met haar benen te trappen. Maar het toilet blijft leeg. Dokter Kees ziet alleen nog ruimte voor een curettage op maandag. Lisette krijst dat ze niet nog een weekend door kan met deze krampen. Vrijdagochtend wordt onder narcose haar baarmoeder schoon geschraapt.
34
Miskraam de, het; v(m) en o ‘ kramen: te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is. Onze vrucht was niet levensvatbaar. Waarom niet’ Is het omdat Lisette vegetariër is’ Is onze vakantie te actief geweest’ Is ze te oud om zwanger te worden’ Hadden we niet moeten vliegen’ Was het de jetlag’ Was het anders gegaan als we na de zwangerschapstest meteen naar het ziekenhuis waren gegaan’ Hadden ze iets kunnen doen’ Is de ivf niet goed gegaan’ Heb ik er toch te lang over gedaan om na de punctie naar de kliniek te rijden’ Had Lisette na de terugplaatsing langer moeten blijven liggen’ Wilde ik het niet graag genoeg’ Is er een hogere macht die het mij niet gegund heeft’ Heb ik Lisette te weinig aandacht gegeven’ Hield ik niet genoeg van ons pakketje celdelingen’
Het is waarschijnlijk al vroeg misgegaan, zei dokter Kees. We zijn voor de gek gehouden. Ik voel me een idioot, vanwege de keren dat ik in Vancouver Lisettes buik heb geaaid, toen er waarschijnlijk al niks meer groeide. Ik voel me een idioot omdat ik heb zitten mijmeren over het inrichten van de kinderkamer, over fietsen met een klein meisje voorop, over hoe ons kindje op ons zou lijken.
Ik wil doen alsof we in Vancouver zijn en wegdromen bij onze zwangerschap. Maar als ik aan onze vakantie terugdenk, trekken alle spieren in mijn gezicht samen en gaat mijn keel pijn doen. We hebben de vakantiefoto’s nog niet teruggekeken. Het geluk was te groot.
Lisette blijft de week na de curettage thuis. Als we elkaar bellen vlucht ik naar de archiefruimte, een donkere gang waar kopieerpapier, bronwaterflessen en oude campagnevoorstellen elkaar gezelschap houden.
‘Ik ben weer naar het park geweest,’ zegt Lisette. ‘Ik ga dan bij de bomen zitten. Daar gaat zo’n machtige, stille kracht van uit. Dan voel ik me klein en lijkt het verdriet minder. Dan lijkt alles minder belangrijk.’
Het park is het Erasmuspark, dat vrijwel aan onze achtertuin grenst. Een prachtig parkje, ontworpen met een schilderij van Mondriaan in de hand. Geen gezellig zwierende paadjes, maar rechte lanen die het gras, het speelveld en de rozentuin omlijsten. De bomen hebben een statige tijdloosheid. Zwijgend vertellen ze dat een seconde ook een eeuw kan duren, een lichtjaar ook een minuut. In het weekend lopen we er vaak een rondje, vooral als de vrije tijd te veel ruimte biedt voor spanning en onzekerheid. Een mooie plek om te fantaseren over kinderen, geen kinderen, wereldreizen en babyluiers. Een plek om elkaar goed vast te houden en waar het op mooie zomeravonden heerlijk picknicken is.
Zo’n twee keer per week ga ik ‘s ochtends hardlopen rond het grote veld. In de winter ligt er soms een betoverende laag mist, waardoor je niet verder dan twintig meter vooruit kunt zien. Een droomwereld waar je vol vertrouwen in stapt, zonder te zien wat er gaat komen. Na een mooie zomeravond is er weinig magie te bespeuren. Dan loop ik mijn rondjes tussen honderden kilo’s picknickafval en groet de gemeentereinigers, die met prikstokken de achtergebleven klerezooi mogen opruimen.
Ik hou van zomeravonden en winterochtenden.