DEEL VIJF
Hemelzaaier
1
Schemerlicht sijpelde door vuilgrijze wolken en wierp bleke banen over de helling waarlangs de Loper-Familie zich terugtrok. Killeen bleef staan en keek om. De achterhoede had net de heuvels van deze scheve rug bereikt en zou daar stoppen om rugdekking te geven. 'Blijf er tot we over de top zijn,' zond hij naar Cermo. — Jazeg, — antwoordde Cermo op de laagste commstand. Ze hielden hun transmissies beperkt en zwak om ontdekking door achtervolgende Cybers te voorkomen. — Hebben weinig ammo. —
Killeen antwoordde niet, want daar kon hij niets aan doen. Hij zat bij de hoofdmacht van de Familie, die niet meer munitie had. Aangezien de Cybers uit elke richting konden aanvallen, had het geen zin de voor — of de achterhoede te versterken.
Cermo had wapens en energievoorraden moeten gebruiken om één voor één de kleine, buisvormige dingen neer te schieten die achter de Familie aan zaten. Die hondgrote schepsels leken miniatuur-Cybers met roodachtige pantsers en in aluminium verpakte poten. Ze waren ongewapend maar hadden de Familie sinds de ramp bij de magnetische generatorstations gevolgd. En ze waren ook slim gebleken; ze trokken zich terug en verspreidden zich als Cermo mensen stuurde om met ze af te rekenen, en vertraagden de Familie daarmee nog meer.
Elk cyborginsekt kon hun positie verraden, en in het rommelige dal dat ze daarnet verlaten hadden, zaten er duizenden in schuilplaatsen. Hij liep de steile helling op. Hij had blaren op zijn voeten en ontzag zijn linkerbeen, zodat hij een beetje hinkte. Er was wat water in zijn dijkokers geraakt en dat was in zijn geweven sokken terechtgekomen. Geen enkele laars — en compressorschoktechniek ter wereld kon de druk op het pijnlijke, ontstoken weefsel van zijn hielen wegnemen. Het water was afkomstig van geisers die in een zanderige kloof plotseling waren gaan spuiten. Na de veldslag hadden ze die op volle snelheid doorkruist. Er was geen tijd geweest om rustig de schade op te nemen, en nu hinkten tientallen Familieleden van dezelfde pijn.
— Heb Joslins pieper vonden, — zond Sjibo. Ze leidde de voorhoede en was al over de top. Killeen zond een trillertje bij wijze van bevestiging en hoopte dat dat hen, als de Cybers de transmissie oppikten, minder verried dan een menselijke stem.
Die boodschap ondokte een sprankje van gejuich. Joslin leidde de andere Familiegroep, die tijdens de veldslag gescheiden was geraakt. Hun reserveplan voor de terugtocht werkte dus; ze had langs parallelle heuvelruggen een weg gevonden door de ondiepe ravijnen aan de andere kant, waarbij ze volgens plan een signaalzender achterliet. Dat betekende dat ze niet gedwongen waren geweest rond Cybers te trekken, wat op zijn beurt betekende dat misschien helemaal geen ruimtewezens de Lopers volgden. Als bewijs weinig degelijk, maar Killeen gunde zich die hoop grimmig. In hun situatie was hoop even essentieel als energie. Maar toen zond Sjibo: — Meer doden, — en verduisterde zijn humeur.
Met een beroep op zijn energiereserves sprong hij naar het laatste plateau van verbrijzelde rots vóór de top. Even sneed een rode zonsondergang door het rokerige wolkendek en wierp felle schaduwen in de doorploegde, droge waterlopen beneden. Hijgend bereikte hij de top. Hij verbreedde even zijn sensorium en pikte Sjibo's groene indicator op. In close-up zag hij hoe ze haar groep over de hellingen verspreidde, waar ze een verdedigende positie innamen.
Killeen schoot op vol vermogen verder en baande zich met een serie sprongen een weg over de steile helling. Zijn compressoren zoefden en hij liet zijn kuiten het grootste deel van de schok opvangen, maar zijn voeten jankten van pijn.
Een vreemd filigrein van bladeren bedekte de waterlopen. Hij nam snelheid terug om er doorheen te kunnen. Broodmagere bomen vormden een groen baldakijn boven hem, en hij passeerde Familieleden in de schaduwen. De taaie, scheefhangende stammen klampten zich nog steeds aan de doorsneden bodem vast en waren al begonnen hun schuinte te herstellen door zich om te draaien en langs nieuwe verticalen de hemel op te zoeken. Hoewel in dit buigzame, zwijgende bos grote stukken door hellingen en nieuwe, kervende beken waren weggeslagen, leek het leven hardnekkig stand te houden. Scherpe klauwafdrukken bewezen dat grote dieren hadden overleefd. Killeen zag ze maar zelden, behalve uit de verte. Ze waren voor mensen evenzeer op hun hoede als voor mechs en Cybers.
Hij trof Sjibo aan de voet van een helling. Ze staarde omhoog. Hij volgde haar blik en zag aan een hoge, verwrongen boom een lijk hangen. 'Iemand van ons?'
'Neezeg,' antwoordde ze. 'Boer zo te zien.'
Diverse Familieleden volgden hen toen ze naar de boom liepen. Het uitgemergelde vrouwenlichaam zwaaide aan voortreffelijk gevlochten touwen van vezelweef. Haar hele borstkas en maag waren één uitpuilende, glazig-ondoorschijnende blaas zoals Killeen die al eerder gezien had. Uit deze lekte bovenin een melkachtige vloeistof.
'Rijp volgens mij. Barst zó open,' zei Sjibo.
'Klopt. Hoe lang geleden is Joslin passeerd?' vroeg Killeen.
'Paar uur, denk ik. Pieper was bijna op.'
'Waar was-ie?'
'Waar ik zat.'
'Dus liet ze 'm hier achter zodat wij dit lijk... '
'Of iets liet dit achter bij pieper.'
'Jazeg — toen ze al weg was.'
Sjibo staarde hem aan. Het vlakke bot onder haar kaken leek haar gebruinde huid strak en glimmend te trekken. 'Wat van tweeën?' vroeg ze onzeker.
Killeen probeerde zich voor te stellen hoe een Cyber dacht. 'Waarom
vraagt Joslin aandacht voor dit? Zou ons eerder andere kant op sturen.'
Sjibo knikte. 'Cyber vond dus pieper en liet dit achter.'
Killeen deed een stap naar achteren en zag mieren over het gezicht van
het lijk zwermen. Het draaide in de wind langzaam rond. 'Vraag me af of ze ons bang willen maken.'
'Zie je dat?' wees Sjibo.
De handen en voeten waren doorboord. Uit de bloederige wonden staken groene stengels die in volledig geopende bloemen eindigden. Ze leken uit de vrouw te groeien.
Killeen voelde kille misselijkheid opwellen en moest aan de groteske beeldhouwwerken van de Wesp denken. De uitwerking van datzelfde afzichtelijke thema. 'Waarom zou Cyber dat doen.'
'Plant en dier in één,' zei Sjibo.
'Soort boodschap?'
'Waarom doet-ie dat?'
'Punt is dat anderlingen anders zijn.' Hij spuwde geïrriteerd op de grond. Waarom maakten Wesp en Cyber 'kunst' door mensen en planten scheef te trekken?
Een man in zijn buurt liep naar het lijk en stak zijn mes uit om de touwen door te snijden.
'Nee!' Killeen sloeg de hand van de man omlaag. 'Zat alleen te denken... '
'Niet aanraken.'
'... om ding neer te halen, in ding te steken dat erin zit.'
'Is waarschijnlijk gemerkt. Jij snijdt 't dood, alarm gaat af, komen Cybers aanrennen.'
De man keek geschokt. 'Jij laat 't groeien, komt 'ruit, één Cyber extra.'
Sjibo zei: 'Neezeg. Ze kweken kleine hulpjes in ons, niet zichzelf.' De man knipperde met zijn ogen, kreeg toen iets uitgeputs over zich en draaide zich om. Killeen keek langs de helling naar het bos, waar verspreide Lopers binnenkwamen van hun lange terugtocht. Ze lieten zich op de grond vallen zonder de moeite te nemen om tegen bomen te leunen en gingen met hun hoofd op hun draagpakken liggen.
'We kunnen zowat niet meer,' zei hij nadenkend.
'Kunnen hier niet blijven,' zei Sjibo. 'Cybers kennen deze plek.'
Killeen knikte. 'Komen misschien terug.'
Hij vroeg zich af of het voor Cybers moeilijker was om zich 's nachts te bewegen en te zoeken. Waarschijnlijk niet, want hij wist nog dat hun natuurlijke optische zintuigen het beste werkten in het infrarood. Wat betekende dat het steeds diepere duister de Loper-Familie geen voorsprong gaf.
Hij liep naar het midden van de groeiende menigte en ging zitten. Zijn benen deden gelukkig geen pijn meer. Door de aardbevingen waren de meeste van die vreemde, driehoekige bladeren op de grond gevallen, waardoor een verrukkelijk zacht, kleiachtig matras ontstond. De laarzen van aankomende Lopers maakten geen enkel geluid, en de wegebbende schemering baadde het landschap in een rustgevend, vredig licht. Zijn voeten schreeuwden om bevrijding, maar hij durfde zijn laarzen niet uit te trekken uit angst dat hij ze niet meer aan kreeg als zijn voeten opzwollen. Hij voelde de verleiding zijn sensorium te verbreden en snel de koppen te tellen, maar het hangende lijk maakte hem uiterst voorzichtig met alles dat hen elektromagnetisch kon verraden. En hij wist toch wel zo ongeveer hoe groot hun verliezen waren. De Loper-Familie had bij de aanval de buitenste flank bezet — een betrekkelijk ongevaarlijke positie die een duidelijke ontsnappingsroute bood. Toen de voorste eenheden uit hun schuilplaats in de Cybertunnels te voorschijn kwamen, hadden ze de aanval ingezet. De slag had zich afgespeeld op de vlakte onder de gebouwen van de magnetische generator. Die eenheden hadden direct tussen de Cybers gezeten.
Killeen had het lot van die dappere Families gadegeslagen. Tijdens de aanval was er minstens één Familie per Cyber geweest. Bij de eerste uitval waren twee Cybers gedood, en alles leek goed te gaan. Toen begonnen mannen en vrouwen op de vlakte om te vallen alsof ze door een geluidloze windvlaag waren geveld. Killeen kon geen enkele aanwijzing voor microgolf — of optica-wapens opvangen, niet eens voor wapens die kinetisch doodden. Mensen vielen midden in hun stap alsof ze door een onzichtbare reus waren opgepakt en tegen de grond geslingerd. De vlaag ging plotseling liggen. Families hergroepeerden zich achter de gesneuvelde, rokende Cybers. Maar zelfs daar werden ze één voor één door een vreemd wapen gedood. Ze probeerden een uitval naar de magnetische generatoren te doen, die als moddergrijze, rechthoekige heuvels boven hen uittorenden — en sneuvelden met tientallen tegelijk. Hun verstikte kreten kronkelden door de comm.
De Lopers beantwoordden het blèrende aanvalssignaal van Zijne Almachtige. Nieuwe Families stroomden over de verre heuvels. Ze verspreidden zich en bewogen staccato tussen dekking biedende waterlopen, boomgroepen en rotsblokken. Het slagveld was een grijs, schurftig gebied als gevolg van een magmaspuwend gat, dat er kort geleden al het leven had uitgewist. Killeen wist niet of dat bij toeval of met opzet was gebeurd. Toen het lavameer nog maar nauwelijks was afgekoeld, hadden de Cybers er al tunnels in gegraven. Scheuren in de schurftkorst boden enige dekking toen de Stam erin afdaalde en verschrompelend vuur over de laatste vier Cybers bracht.
Als het mechs geweest waren, hadden de gerichte salvo's poten weggehakt en antennes doorgebrand. Maar hier gebeurde niets. De Cybers bleven staan alsof ze de situatie opnieuw in ogenschouw namen, en schoten toen de heen en weer rennende mensen één voor één af, alsof niets irritanters dan een zomerse regenbui hen bestookte. Killeen had in het midden van de Familie gerend. Hij zag de eerste Familieleden sneuvelen en beval iedereen op de grond te gaan liggen. Ze hadden de dichtstbijzijnde Cyber met vuur overstroomd en wisten diverse aanhangsels te vernietigen. Maar zelfs de natuurlijke, knobbelige huid weerstond hun schoten.
Dat geloofde Killeen pas toen hij drie projectielen achter elkaar recht in het onbeschermde middendeel van het ding had gejaagd. Pas toen die geen van alle iets uitrichtten en tot niet meer dan lichtgevende blauwe kronkels in de lucht vervaagden, merkte hij de vage gloed op die rond de Cyber hing en hoorde hij het geknetter van ioniserende lucht in zijn sensorium.
Op dat moment blies hij de aftocht. Zijne Almachtige was direct op Killeens commverbinding binnengedrongen, vervloekte hem en eiste een nieuwe, grootscheepse aanval. Killeen had even geaarzeld, maar om hem heen sneuvelden Lopers. De chaos van de rest van het slagveld had tegen zijn sensorium geraasd en hem met al die kreten van pijn en uitgegilde smeekbeden verblind.
Hij moest de druk van een eeuwenoude Familietraditie weerstaan, de absolute regel die zei dat een Ouderling van de Stam gehoorzaamd moest worden, vooral in het flitsende tumult van een veldslag. Killeen was verscheurd blijven staan, en op dat moment zag hij Loren, een jongen van Tobies leeftijd, uit elkaar spatten. De jongen viel gewoon in stukken uiteen. Iets had hem in zijn borstkas geraakt en in een bloederige bloem veranderd. Loren had in de schijnbare dekking van een lavascheur gezeten, maar het glanzende gesteente had niet kunnen tegenhouden wat de Cybers gebruikten.
Toen blies hij de aftocht. Soortgelijke bevelen van andere kapteins leken zwak door zijn comm te echoën, maar dat wist hij niet zeker. Hij had voor de hoofdmacht van de Lopers wat dekkingsvuur gelegd, maar verbood bars elke poging om gesneuvelde lichamen mee te nemen. Bij hun vertrek van de vlakte waren ze elf mensen kwijtgeraakt, en nog meer toen ze zich een weg door de waterlopen en over een heuvelrug baanden. Hij had maar met moeite kunnen verhinderen dat de terugtocht in een chaotische vlucht ontaardde. En al die tijd had hij de waanzinnige stortvloed vervloekingen van Zijne Almachtige genegeerd.
Het enige gunstige van de situatie was dat alle kinderen, zwangere vrouwen en oudere Familieleden bij de legertros zaten. Vergeleken met hun gevechten tegen de mechs was dat een verbetering. Maar de vermogens van de Cybers deden die ruimschoots teniet.
Killeen wijdde zich even aan de vraag hoe zijn volgende gesprek met Zijne Almachtige ging verlopen. Ging die man hem aan een spit laten binden zoals de gepijnigde resten van mensen die hij bij het Stamkamp had gezien? Daarop was een flinke kans. Niettemin moest de Loper-Familie het aangewezen punt van samenkomst zien te bereiken. Zonder de Stam zou het hen in dit open landschap slecht vergaan; ze wisten gewoon te weinig van deze wereld om het lang te kunnen overleven. Even woog Killeen zijn persoonlijke lot af tegen de Familiebehoeften. Van de tactieken van Zijne Almachtige had hij inmiddels ruim voldoende gezien. Tegen de Cybers waren die rampzalig en tegen mechs waarschijnlijk weinig doeltreffend. Zijne Almachtige had zijn overwinningen immers behaald met de hulp van mechbondgenoten. En na Killeens ongehoorzaamheid ging Zijne Almachtige de Lopers in de toekomst in het heetst van de strijd werpen, waar hij hen beter onder de duim kon houden — ongeacht de vraag of Killeen zelf dan nog hun levende kaptein zou zijn.
Hij zuchtte. Sjibo, die naast hem lag, wierp een wijze, nadenkende blik op hem. Ze wist waarover hij broedde, maar zei niets. Hij haalde een pruim te voorschijn en beet in de harde, zoete korrels ervan. Cermo arriveerde met de achterhoede. Killeen keek hem fronsend aan — zijn gebruikelijke signaal dat aangaf dat hij niet in de stemming was om te praten. Hij moest nadenken.
Alles overwegend moest hij hen naar het punt van samenkomst leiden.
Dat scheen op een bergtop te liggen en had blijkbaar iets te maken met een van de godsdienstige symbolen van de inheemse bevolking. Daar zouden ze weer de legertros bereiken. Als ze vervolgens besloten zich aan het waanzinnige leiderschap van Zijne Almachtige te onttrekken, konden ze met volle buiken en draagpakken wegsluipen. Dat was het risico voor zijn persoonlijke lot waard; in de grond van de zaak kon geen enkele kaptein iets anders verzinnen. Zijn Arthur-Aspect merkte op:
Tegenover catastrofes als deze mensen te verduren hebben gehad, zijn religieus vuur en zelfs verwoed fundamentalisme alleen maar te venvachten. Houd voor ogen dat dat vuur een onderliggende vrees weerspiegelt die ze maar nauwelijks kunnen bedwingen. Ze zijn losgerukt van hun thuisbasis...
'Wij ook,' mompelde Killeen.
Ja, maar wij hebben jarenlang in het comfort van de Argovertoefd.
Wij zijn niet krankzinnig worden, ook niet in ergste tijden op Sneeuwvlek.'
En Bijl dan? Was Bijl niet gestoord?
Killeen moest aan de ontoegankelijke, strakke uitdrukking op Bijls gezicht denken. 'Neezeg — alleen maar vals. Dacht dat-ie handjeklap met mechs kon spelen, terwijl zij 'm hele tijd gebruikten en ons in dierentuin wilden stoppen.'
Laten we ons niet in details verliezen. Maar houd voor ogen dat de Stam klaarblijkelijk ook ovenwinningen op de mechs heeft behaald toen ze door de conflicten tussen steden in het voordeel waren. Daarna volgde echter de verpletterende komst van de Cybers. Plus het leeghalen van hun planeet. Hun sterke reactie, hun behoefte aan een volmaakte leider die hun hoop belichaamt, die zegt te spreken namens God — zo'n reactie ligt ruim binnen de grenzen van het menselijk gedrag.
'Verzin je excuses? Vent zegt dat-ie GW is.'
Ik wijs er alleen op dat de Stam nog steeds effectief kan zijn, en weggaan is misschien niet in het belang van de Familie.
Geïrriteerd riep Killeen zijn Ling-Aspect op en vroeg: 'Wat vind jij?'
Een handige kaptein buit de zwakten van zijn meerderen uit. Ik...
'Zwakten?'
Een broze plek in hun karakter. Stafdiscipline is fundamenteel en ik kan geen commandant gispen die een kaptein bestraft...
Killeen ramde het stemmetje in zijn nis terug en stond op. Ze moesten op pad voordat al het licht weg was. De rust had zijn voeten alleen nog maar gevoeliger gemaakt. Hij zou een tijdje moeten marcheren voordat ze weer een beetje verdoofd raakten.
Rijen gezichten sloegen hem belangstellend gade. Vooral een ervan, dat van de vrouw Telamud, leek te stralen van energie. Ze stond op en begon met rechte, stijve benen te lopen. Met wijdopen, knipperende ogen keek ze om zich heen. Voorzichtig zwaaide ze heen en weer en spande toen haar knieën alsof ze haar kuitschokbrekers probeerde. Toen begon ze weer te lopen. Haar tong schoot uit om de lucht te proeven en ze ademde snel. Inmiddels hadden ook een paar anderen dat opgemerkt. Een man stond op en vroeg of alles goed met haar was. Killeen vroeg zich af of ze plotseling koorts had gekregen. Telamud keek rond alsof ze niemand van hen ooit eerder had gezien. Ze begon te schokken. Killeen was bang dat ze in een Aspectstorm raakte, waarbij haar ingebouwde intelligenties haar overweldigden. Ze schokte steeds heviger en uit haar open mond kwam zacht gegorgel. Toen viel ze slap als een doek op de grond.
Telamuds vrienden onderzochten haar, sloegen haar en probeerden haar bij bewustzijn te brengen. De vrouw kwam langzaam, maar duizelig en lijkbleek weer bij. Ze kon geen woord uitbrengen, maar leek wel in staat om te lopen.
Terwijl Killeen rondkeek, begonnen door het dak van bladeren en takken boven hen druppels te kletteren. Het was lichtgroene regen, koud en onvertrouwd, en hij viel in vlagen als vliesdunne kant tussen de bomen. De Familieleden lagen verspreid over de grond alsof ze dood waren. Sommigen hadden al voedsel uit hun pakken gehaald, alsof ze hier de hele nacht wilden blijven. 'Hézeg, regen,' zei iemand slaperig.
Iemand anders antwoordde. 'Nooit dacht da'k regen zou haten. Op Sneeuwvlek nooit genoeg had. Maar hier... '
'Water boven, water beneden,' zei Killeen. 'Meer in m'n blaren dan 'r uit hemel valt.'
Een man riep: 'Die regen houdt Cybers binnen, wed ik.' Killeen schudde zijn hoofd. Die armzalige logica was op niets gebaseerd, maar de vermoeidheid in 's mans stem klonk diep. Hij deed een beroep op zijn voorraad oude verhalen en zei: 'Weet je Jezus nog, die Grote Kaptein? Nou, ik ben groter, want ik loop op meer water dan hij.' Dit grapje ondokte een lach en hij wist een paar mensen over te halen om op te staan. Ze waren te moe om zich erg te verzetten, maar Killeen wist dat hij hen tot niet veel meer kon dwingen zonder dat hun reserves uitgeput raakten. Dan kwamen ze écht in opstand. 'Kom op!' riep hij. 'Trots op pad! Vanavond dubbele rantsoenen.' De stemming verbeterde iets en de colonne ging in het steeds diepere duister op weg.
2
Quath achtervolgde de Nullen met vreemd gemengde uitgelatenheid. Ze genoot van de waanzinnige spurts die ze kon uitvoeren als ze van de ene vluchtende, paniekerige Nul naar de andere schoot en hen doodhakte en verpletterde en doormidden sneed. Dit was de vervulling van haar plan en een grote vreugde.
Toch schoten zwervende impulsen door haar heen. Bij de dood van de Nullen voelde ze een glimp van pijn, bij hun angstige vlucht heel even een trillende koorts.
Dat bracht haar van haar stuk, verlaagde haar armen een beetje en haalde het doelwit uit haar vizier. Beq'qdahl riep dus: °Je schiet mis! Corrigeer!°
°Ja, ja,° antwoordde Quath, en hoopte dat niemand van de meerpoters merkte hoe geschokt ze was.
°Achtervolg ze!° klonk de gezamenlijke kreet van de gewapende meerpoters. Quath sloot zich bij hun stormloop aan.
Over gekartelde heuvelruggen, door grijze mechruïnes en leeggehaalde groene bossen en ten slotte over de verwoeste steppen van dit geteisterde oord zaten ze de stompzinnige, hersenloze Nullen achterna. Quaths slimme plan had gewerkt. De Nul die zij gevangen had genomen, was vrijgelaten in de streek waar de grootste bendes Nullen geacht werden te huizen, en hij had direct zijn kameraden opgezocht. Een klein apparaatje dat op de Nul was aangebracht, gaf diverse malen per dag een plaatsbepalend signaal. Dat was Quath nagegaan, en ze had hun plan geraden voor een nieuwe aanval op de magnetische veldstations die de bewegingen van de Kosmische Cirkel beheersten.
En nu klapte de val die zij voor hen had opgesteld, dicht en ving duizenden mijten. Terwijl ze in een mechfabriek haastig naar zich verstoppende Nullen zocht, sprong de stem van de Tukar'ramin hard haar aura in.
°Jij bent waarlijk fel en geslepen,° zei ze. °Ik heb je bewonderenswaardige opzet zich zien ontplooien. Maar pas op dat je in deze brute treffens niet jezelf riskeert.°
°Wij zijn met wapens uitgebreid, immense. Vrees niet,° antwoordde Quath.
°Ik heb ook goed nieuws. De tweede van de gecodeerde platen, die je uit het Nullenschip hebt gehaald, is nu zo goed mogelijk ontcijferd. Hij blijkt heel waardevol.°
Quath voelde Beq'qdahl, die een helling in de buurt beklom, zieden van amberdoorschoten jaloezie. Ze deed net of ze niets merkte. °°? Dan ben ik tweevoudig gelukkig. Maar... wie heeft ze vertaald?°
°De Verlichten.°
Quaths subbreinen kakelden in een kruisvuur van verbazing door elkaar heen.
°De Verlichten speuren hier?°
°Zij hebben zich door het struikgewas van samengepakte betekenis op die platen bekwaam een weg gebaand.°
°U spreekt rechtstreeks met hen...nu?°
°Ja, over de uitgestrektheid van zonnen heen. Ik heb aanwijzingen ontvangen van alle Verlichten binnen lichtreisafstand van dit stelsel. Twee van hen zijn hier en houden toezicht op onze ruimteconstructies. Nog op dit moment debatteren ze onderling.°
°Kennen de Verlichten de antwoorden die me zo kwellen en beproeven?° flapte Quath eruit. °Quath... °
°De dood bijvoorbeeld? Ligt er een zin in wat we doen, een zin die verder gaat dan ons uiteindelijke einde? En... °
°De antwoorden waarin wij allemaal geloven — de Samenvatting — hebben de Verlichten zelf geformuleerd. Die wijsheid is werkelijk oeroud. Tegenwoordig speuren zij niet meer naar dergelijke zaken. Ze peinzen over hoe ons grootse doel te bereiken. Herinner je je wat ik je al eerder over je eigen wezen heb onthuld?°
Quath bleef even verbaasd nadenken. Tegelijkertijd ploegde ze door een groep verwrongen bomen zonder bast (opgegeten door Nullen? vroeg ze zich af). Ze zocht doelwitten. Maar Beq'qdahl had de twee Nullen die Quath achternazat, al te pakken genomen en oreerde nu uit egobehoefte luidruchtig over haar miezerige overwinning. Quath draaide zich om en rende een puinhelling af.
°Natuurlijk herinner ik me alles wat de Tukar'ramin me gegeven heeft. Ik ben een Wijsgeer, zegt u.°
°Voel je bij dat onderwerp aarzeling?°
°Ja... ik vraag me af waarom ik gekozen ben.°
°De voorbeschikte gesteldheid van de genen. Wij hebben facetten van dat oeroude ras in ons opgenomen; die komen voortdurend in ons boven.°
°Ik zou liever een zuivere strijder vol woede zijn!°
°Jij kunt niet zuiver zijn, Quath. Dat is de nalatenschap van dat verloren ras — dat je elk levensaspect gemengd met andere ziet.°
°Maar zo wil ik het niet!°
°Doet niet ter zake. Je pijn, je besluiteloosheid, je speuren naar hogere antwoorden — allemaal jouw beproeving, jouw zwoegen, jouw lotsbestemming.°
°Ik wil het zeker weten!°
°Zekerheid is het lot van wie geen vragen stelt. Bijna alle meerpoters zijn zo. Wij hebben de materiële wereld overwonnen, doorgronden zijn werking. Maar wij vragen ons niet de dingen af die jij je afvraagt, Quath.°
°Ik wou dat ik zoals u was!° riep Quath met vreemde, eenzame woede. °Als Wijsgeer zou je inmiddels moeten weten dat de eigenschappen die lang geleden genetisch zijn overgenomen, in jou op onvoorspelbare en verontrustende manieren tot uiting zullen komen. Bovendien nemen ze toe naarmate je ouder wordt. Misschien vertoon je aangeboren eigenschappen van oeroude wezens of een combinatie van meerpoterschap en hun zijn.°
°Ik vind geen manier om antwoord op mijn vragen te krijgen.°
°Er zijn andere, misschien nog belangrijker vraagstukken, Quath. Over dat soort kwesties breng ik nieuws. De platen die jij hebt meegebracht, bevatten zo veel informatie dat de Verlichten een gedurfd avontuur overwegen, waarover de meerpoters zelfs nog nooit gedroomd hebben: een reis naar het allerbinnenste van de melkweg.°
°Maar alle teksten zeggen dat dat onmogelijk is — dat hebt u ook zelf opgemerkt. De mechs beschikken daar over een enorme strijdmacht.° Quath klauterde door een moeras van drek en omgewoelde grond. Enorme aardbevingen hadden deze bergen woest verscheurd.
°De platen verhalen van een tijd toen organische wezens — misschien wel degenen die hun genen met de onze verbonden hebben — zich dicht bij het zwarte gat in het centrum waagden. Misschien is er een toegang zonder hinder van de mechs. Maar het zal al onze middelen vereisen.° Quath bleef bij een ravijn staan. In het bos verderop zaten degenen die ze op het spoor was. De verklikker die ze had aangebracht, flitste een microseconde op; in dat gezelschap was haar eigen Nul. Maar ze kon zich nu niet op de jacht concentreren.
°Graag wijd ik elke pees en zenuw aan zo´n onderneming.°
°Misschien zal dat ook nodig blijken.°
Iets in de stem van de Tukar'ramin bracht Quath tot de vraag: °Is er-veel te leren in het Galactisch Centrum?°
°Dat hoop ik. De mechs verhullen hun activiteiten in de binnenste lichtjaren. Al duizenden jaren peinzen de Verlichten over hun vergaren van pulsars, hun heimelijke experimenten. We mogen nauwelijks op de uitroeiing van dergelijke wezens rekenen als we hun diepste, misschien gevaarlijkste vermogens niet kennen.°
°Mijn vermogens zijn mager. Ik zou niet weten...°
°Jij bezit iets dat we moeten hebben.°
°Wat? Hoe kan dat zijn?°
°Je Nul.°
°Ik... ik begrijp niet... °
°Ik voelde je kleine passagier toen je nog in de Korf was.° °Ik... ik wou hem... °
°Weet dat ik je dwarsstromen en diepe broeden peil, Quath. Al heel lang hebben we geen Wijsgeer in de Korf gehad. Ik besloot je je innerlijke kompas te laten volgen.°
°Mijn Nul...°
°Misschien hield je hem als huisdier; dat hebben meerpoters al eerder gedaan. Dat is geen misdaad. Dat je heimelijk die mijt hield, is ruimschoots bewijs van de geheimzinnige wijsheid die een Wijsgeer, vaak ongevraagd, gewordt. Zorg goed voor het diertje.°
°Nee, ik... °
°Ja?°
°Ik heb hem niet.°
°Wat?°
°Ik gebruik hem om de andere Nullen op te sporen.° Door de geprojecteerde aura van de Tukar'ramin flitste schrik. °De Verlichten zelf hebben hem nodig! Hij was leidsman op het schip dat hen hierheen bracht — een wezen dat we moeten hebben.°
°Maar ik... °
°Vind hem!°
Met dat bevel vloog de aura van de Tukar'ramin weg alsof een windvlaag die wegblies. Quath had het gevoel dat de Tukar'ramin zich haastte die informatie door te geven naar een verre plek.
Bij deze plotselinge wending had ze enige uitgelatenheid moeten voelen. De platen die zij en Beq'qdahl gevonden hadden, bleken nu belangrijker dan welke fabeldroom ook. Haar Nul was vanwege zijn schip op een of andere manier een sleutel. Quaths overtreding — een Nul verbergen en voor de Tukar'ramin verzwijgen — werd probleemloos door de vingers gezien.
Toch was ze somber en geïrriteerd toen ze in de snelpas naar het bos voor haar uit liep. Als de Verlichten haar vragen niet konden beantwoorden, welk gezag bij de meerpoters kon dat dan wel? Kon het zijn dat zelfs op de hoogste niveaus niemand zich bezighield met dat verschrikkelijke visioen van een volstrekt leeg en betekenisloos universum? Quath wierp haar aura rusteloos vooruit en hoopte een zweem van haar Nul te proeven. Hem vinden zou niet makkelijk worden als ze moest afgaan op de paar snelle flitsen die de verklikker per dag uitzond. Ze had het apparaatje in zijn primitieve uitrusting laten glijden — elementaire uitbreidingen als een grove parodie op het gladde dekmateriaal van de meerpoters.
Ze had nooit gedacht dat ze die ene Nul nog eens zou moeten vinden, alleen de bende bij wie hij zich had aangesloten. Wat irritant! Ze ving het elektrosmaakje op van Nullen die zich door de dichte, bladerrijke massa voor haar uit verspreid hadden. Hier in de openlucht was moeilijk te proeven of een van hen de hare was. Ze ampte haar signalen — en hijgde.
Overal lelijke horizontalen en verticalen. Onveranderlijk, gedempt licht. En met die botte waarnemingen gemengd kwam een stortvloed van sterke opwellingen over haar heen.
Zwijgende kleuringen van vermoeidheid en pijn. Bitterrode angstgeuren. Schaamgeel.
Raspende trots. Kletterende, luidruchtige verwarring. Zure jaloezie, lijkbleke kwaadaardigheid en onbegrijpelijk modderige verlangens. Dat alles ziedde ongekend onder een olievlek van zintuigen. Het was moeilijk te geloven dat die Nullen zo onbewust waren! Door deze breinen zweefde een cryptisch, half ontwikkeld waarnemingsvermogen. Ze leden voortdurend aan splitsende zintuigen. Hun hele gedachtengang werd aan één stuk door onderbroken door boodschappen over hun omgeving, hun honger, hun voortdurende seksuele signalen (zelfs als ze uitgeput waren!) — hun verwarde, levendige kleine werelden!
Quath versmalde haar aura voorzichtig tot een punt en liet die naar één speciale Nul schieten die verscheidene heuvels verderop lag. Was dat de hare?
Door die wirwar van botsende, snelle, grove waarnemingen overspoeld kon ze dat niet zeggen. In dit kleverige moeras kon ze zelfs de subbreinen niet scheiden. Zorgvuldig liet ze de spieren van de Nul verstijven en opstaan van waar het wezen op de grond zat. Voelde dit vertrouwd?
Een van de bovenste ledematen drukte iets zachts tegen het gezicht. Nee, in het gezicht. Een afschuwelijke zoute scheut maakte duidelijk dat dit een mond was, waarschijnlijk de hoofdmond. Die bevatte beslist een enorm uitgebreid smaaksysteem, want het voedsel wierp bijtende stroompjes door heel het binnenste van haar mondzak.
De metgezellen staarden de Nul aan. Ze nam waar dat ze zouden schrikken als iemand voedsel op de grond spuwde, waar het misschien de bladeren kon verbranden. Deze Nullen waren broodmager; voedselverspilling zou wantrouwen wekken. Ze mocht hen niet laten schrikken voordat ze haar eigen Nul had gevonden; anders vluchtten ze misschien allemaal in paniek. Quath dwong het ding het spul door te slikken, alleen maar om die smaak weg te krijgen.
Wat kon dit primitieve wezen doen? Haar eigen Nul had ze niet op deze manier betreden; ze werd er beter in. Nieuwsgierigheid stimuleerde haar. Ze liet het wezen op één voet staan, toen op de andere. Het gevoel van tweevoetige instabiliteit was vreemd opgewekt. Ze liet één been een stap doen, ving het lichaam op toen het begon te vallen en haalde het andere been naar het eerste. Dit gevoel van op de rand van rampen leven, van vallen en jezelf opvangen, had iets verrukkelijk opwindends. Ze stapte nog eens, en nog eens. De schokken van het lopen werden via de benen naar boven doorgegeven, en snel leerde ze die met onhandige knieën dempen. Eén enkele, knobbelige ruggegraat gaf de indruk alsof hij op een bekleed voetstuk van heupen en billen rustte. Erger nog: onder in de rug deed het pijn. De spieren daar waren verkrampt alsof dat zo hoorde. Wat een slecht ontwerp! En ze hadden zo weinig verbeeldingskracht dat ze dat soort irritante pijnen gewoon verdroegen.
Ze liet het hoofd ronddraaien en zag een verrassende hoeveelheid van wat er — naar ze wist — buiten de Nul lag, maar zonder het fijne weefsel dat Quath kende en met angstige emoties overdekt.
Deze Nul kon nauwelijks iets zien zonder er direct op te reageren. Langs een lage struik met rode besjes lopen betekende al een felle scheut honger. De beschaduwde hemel boven moest altijd op dreiging worden doorzocht. Een vochtige bries kroop in zijn eerste neusgaten en visioenen van regen luidden de alarmklok. Een gezicht in de buurt ontlokte herinneringen aan gelukkiger tijden, lachen, een warm vuur... Maar Quath zag dit naderende gezicht geluiden uiten die haar gast-Nul verontrustten. Het gezicht vertoonde snelle schriksignalen. Vlak onder de bovenste haarlijn rimpelde iets. De enige mond spleet en de lippen werden iets roder, waardoor de tanden beter te zien waren. Vernauwing van de ruimte tussen de haarheggen boven de ogen. Ondanks haar opwindende ontdekking van tweepotig lopen hanteerde
Quath deze Nul kennelijk niet goed. Ze dacht dat ze het erg bekwaam gedaan had. Hoe goed kon zo'n rudimentaire constructie zich immers voortbewegen?
De naderende Nul zei iets onbegrijpelijks. De eerste boodschap lag in het timbre van zijn spraak en werd hoger naarmate het grove akoestische gestotter versnelde. Quath wilde deze troep niet aan het schrikken maken voordat ze de kans had gehad ze te onderzoeken. En er hing ook nog iets diepers, onpeilbaars om hen heen. Inmiddels hadden zelfs verstopte subbreinen opgedoken moeten zijn. Kennelijk waren ze eigenaardig geïntegreerd.
Ze liet de kwestie rusten en besloot de Nul los te laten. Het had immers geen zin zijn makkers te alarmeren. Ze koppelde zich soepel af, en even later zat ze weer in haar eigen elektro-aura.
Inmiddels kwam een verwarmende en vreemd prettige regen op haar af zwiepen. Daarbij moest ze vol verwachting aan de voedselstromen in de Korf denken. Ze koesterde zich in de zachte streling van wind en lucht. Toen kroop ze vermoeid naar voren. Het probleem om deze ene Nul te vinden kon nog wel eens lastig blijken. Ze had spijt dat ze er geen onafgebroken, heldere verklikker op had gezet. Ze was bang geweest dat zelfs een dom wezen die uiteindelijk zou hebben opgemerkt. Niets aan te doen. Door de spattende bergbeek kroop ze verder.
3
Toen ze de laatste heuvels beklommen en verspreid over de berghelling trokken, ging de zon opnieuw onder.
Killeen zag een roestrode zon wegzakken achter de volgende piek van de keten die vanuit het zuiden oprukte. Zijn zintuigen pasten zich traag aan deze planeet aan en nu pas besefte hij dat hier mildere seizoenen heersten dan op Sneeuwvlek. De geringere zwaartekracht en kortere dagen verstoorden zijn ritmes. Iedereen had daar last van, bedacht hij, terwijl hij naar de achterhoede van de Lopers keek die moeizaam de zwart-granieten helling beklom. Na de stortregen van gisteravond was een kille wind opgestoken, wat hun mars bemoeilijkte. Als er eenmaal water in hun beenbeschermers kwam, werkte niets meer honderd procent tot ze de kans kregen om te stoppen en het metaal bij te buigen. Maar daar was nog geen tijd voor geweest. Killeen had aangemoedigd en bevolen en grappen gemaakt en de Lopers over modderig slik en door vernielde wouden in beweging gehouden.
Hij keek nu achterom op zoek naar Cyber-achtervolgers. Zijn voeten smachtten naar verlossing van zijn laarzen, en hij vond een compromis door op een rotsblok te gaan zitten en de drukklemmen van zijn schokbrekers los te maken. Hij had willen zuchten van opluchting, maar Cermo passeerde in de buurt en Killeens gevoel voor discipline hield zijn lippen verzegeld.
De grond was door nieuwe aardbevingen geribbeld en doorgroefd. Beneden was een rivier druk bezig een nieuw kanaal te graven, want het water was uit zijn oude bedding gesleurd. De geologie leek zijn tempo te hebben verhoogd, misschien uit angst voor nieuwe rampen. De regen had ontelbare nieuwe stromen met modder verstopt, en ze verspreidden zich over de vlakte als handen met kronkelvingers die bruine meren voedden. Ondergelopen groepjes broodmagere bomen staken boven het water uit, en een schuine zon viel op hun gedoemde knot.
We zijn in de buurt van de evenaar en hebben dus gelukkig geen last van kou-effecten als gevolg van het kosmisch snoer. Dat lijkt een deel van de atmosfeer te hebben weggehaald, zodat de kou uit de ruimte slechter geïsoleerd wordt.
'Dacht dat alles heter werd als grond instortte,' antwoordde hij zijn Arthur-Aspect.
Op korte termijn heeft het luchtverlies grotere gevolgen. De hitte moet zich vanuit diep in het binnenste verspreiden. We mogen echter spoedig nieuwe uitgravingen van de kern verwachten. Kijk maar hoe het snoer pulseert van nieuwe energie.
Killeen tuurde naar de donker wordende hemel en zag de messcherpe bocht tegen de gevlekte kleuren van de interstellaire wolken afsteken. Tegen de hemel had het zich de hele dag nog niet bewogen, wat betekende dat de Cybers het met de planeet lieten meeroteren. Als het begon te draaien, moesten ze zich schrap zetten voor aardbevingen of nog erger.
Aardbevingen zijn alleen een dreiging voor stads — of Citadelbewoners. In de openlucht zijn aardverschuivingen je grootste gevaar, en ik verwacht dat de meeste losse grond al is iosgeschud.
'Misschien. Tenzij bergen plotseling zin krijgen in dal.' Alsof dat een waarschuwing was, hoorde hij over de helling in de buurt steentjes kletteren, en toen hij omkeek, zag hij Sjibo van de voorhoede op hem afkomen.
'Stampiketten voor ons uit,' meldde ze. Sinds ze op de berghelling waren, hadden ze commstilte betracht, want ontvangers van een zichtverbinding konden hen op grote afstand oppikken. Dat betekende een aanmerkelijk tragere informatiestroom, maar Killeen voelde zich hier al veel te veel in het zicht. Elk steentje kon een Cyberverklikker zijn, wachtend tot iemand erop ging staan — of zelfs maar in de buurt kwam. 'Nette colonne vormen,' beval hij. 'Laat ze zien dat we in formatie marcheren. Uitrusting op z'n plaats.'
Toen ze door de rijen Stamleden naar de bergtop marcheerden, was hij trots op de Lopers. De Families lagen over de vooruitstekende platen zilvergevlekt graniet onder de top verspreid, maar Killeen liet geen halt houden om het kamp op te zetten. Hij liet de Lopers rechtstreeks naar het midden marcheren, waar al een grote tent was opgezet die bol stond in de koude wind. Killeen gebaarde naar zijn luitenants dat ze naast hem moesten komen lopen en vertraagde hun tempo pas toen ze de brede open plak boven op de berg bereikten, waar de tent luidruchtig stond te flapperen.
Zijne Almachtige kwam naar buiten om hen te begroeten. Naast zijn officieren stond hij ijzig en met lege, uitdrukkingsloze blik te staren, terwijl Killeen het traditionele saluut gaf.
'Je hebt je zonder mijn bevel teruggetrokken,' zei de man abrupt, zonder het saluut te beantwoorden.
'Ik wist dat mijn Familie onder de voet gelopen ging worden,' zei Killeen formeel.
'Wie loopt harder dan mensen die zo snel vluchten?'
'We hebben zware verliezen geleden. Acht... '
'Alle families hebben dergelijke verliezen te betreuren,' zei Zijne Almachtige. Toen herhaalde hij dat luidop en liet elk woord galmen. Mensen hoorden het en kwamen aangerend.
Killeen zag dat de Lopers door de veel grotere aantallen van de Stam omspoeld werden. Kennelijk stond hun een voorstelling te wachten.
'Dat is de manier... we moeten gehoorzamen... als we die monsters willen verslaan.' Zijne Almachtige liet zijn lange zin genietend dreunen als een klaroenstoot. Een uitdrukking van hartstocht en vervoering kwam over hem terwijl hij zich tot Killeen wendde. 'Andere Families hebben niet over hun doden gekniesd. Zij begraven eenvoudig hun helden, houden vol en gehoorzamen.'
'Wij hebben niemand begraven,' zei Killeen voorzichtig. 'We hebben ze op het slagveld gelaten.'
'Fraai! De Negens hebben een dozijn doden mee teruggenomen.'
'Hoeveel zijn er daarbij gesneuveld?'
Een geruis uit de menigte. Zijne Almachtige fronste z'n wenkbrauwen.
'Die verliezen zijn voor ons geen andere categorie. Allen sneuvelden voor een nobele zaak.'
'Ik word liever bij de aanval geraakt, niet bij het rondzeulen met lijken.'
'Ongetwijfeld, kaptein. Ik heb gemerkt dat je voor onze oude, eerbiedwaardige methoden weinig achting hebt. Ook heb je geen enkel besef van je overtredingen.'
Killeen begon te antwoorden, maar beheerste zich. Dit was als openbare vernedering bedoeld. Of nog erger. Hij probeerde een manier te vinden om deze kleine man te sussen. Diens blik had iets gefixeerds en glazigs.
'Voorts heb ik gemerkt dat je op de drempel van de oneerbiedigheid jegens Mijne Heiligheid hebt verkeerd. Tot dusver ben ik zo vriendelijk geweest dit verzuim toe te schrijven aan je afkomst van een vreemde ster.' Killeen kon de verleiding van instemmende woorden niet weerstaan. 'Jazeg, dat kan het best zijn.'
De ogen van Zijne Almachtige verloren hun vreemde uitdrukkingsloosheid. Een duistere blik vernauwde ze tot dreigende spleetjes. 'Misschien denk je dat Gods regels niet gelden voor Families van andere sterren?' Bij Killeens inspanning om zijn sarcastische opmerking te bedwingen, verstrakte zijn kaak. Toen zei hij langzaam: 'Natuurlijk niet. Uw taal is anders dan de onze. Ik heb moeite met het spreken ervan, en mijn bedoeling komt misschien verwrongen over. Wij mensen zijn al lange tijd gescheiden; dat weet u. Hoe...' Opnieuw klemde hij zijn kaken opeen en vervolgde: 'Hoe kan iemand denken dat het mij aan eerbied voor Uwe Almachtige ontbreekt? Voor de grootste geest uit de geschiedenis van ons ras?'
De kleine, donkere man knikte alsof dat laatste, overvloedige compliment een simpel feit was. Killeen merkte opgelucht dat strooplikkerij geen enkel wantrouwen wekte. Voor deze man, die dacht dat hij God Zelf was, was dit soort gepraat waarschijnlijk dagelijkse kost. 'Je hebt een vreemde manier om je eerbied te tonen, kaptein. De veldslag verliep goed.'
'Ze maakten ons af als vliegen.'
'Elke slag kost bloed — dat is de glorie ervan! Alleen met grote offers kunnen we grote overwinningen behalen. Dat is het punt dat de kortzichtige Ouderlingen en kapteins vóór mij is ontgaan, wat slechts door goddelijke tussenkomst in de vorm van mijzelf weerlegd kon worden.'
'Ik begrijp het, Uwe Almachtige.'
'Juist door onze felheid, onze goddelijke onbevreesdheid voor zware verwondingen en zelfs de dood hebben wij een plaats boven de monsters en demonen die onze moederwereld teisteren!'
Dit ontlokte een kreet van instemming aan de Stam. De menigte was gehypnotiseerd. Ze keken vurig en grijnsden, en hun neusvleugels spreidden zich van gespannen verwachting. Killeen sloot zich nogal laat bij het gejuich aan, en dat gold ook voor zijn luitenants. Maar Zijne Almachtige merkte dat en stak abrupt zijn handen omhoog, waarmee hij de menigte tot zwijgen bracht.
'Ik neem een zekere traagheid in je waar, kaptein. Een onwil om de bevelen van Mijn Heilige Zelf op te volgen.'
'Neezeg, ik... '
De ogen van Zijne Almachtige flitsten. 'Neezeg?'
'Nou, ik... '
'De God van de Heilige Toorn houdt niet van het woord neezeg. Vooral niet bij een kaptein die op de vlucht slaat. Mijns inziens gebruik je dat veel te vaak. Knieën!'
Officieren sloegen Killeen direct en deskundig tegen de achterkant van zijn knieën, zodat hij voorover op de grond viel. Iemand greep zijn handen achter zijn rug en trok ze omhoog, zodat hij gedwongen werd te buigen. Hij keek op naar de hangers die aan de brede, scharlaken gordel van Zijne Almachtige bungelden. Een ervan was een uitgesneden, grijnzend mensenhoofdje. Een andere leek een deel van een mechschild, bijgewerkt om op een lange stengel te lijken waaruit een groot zaadje ontsproot. 'Besef je dat de lijken die je op het slagveld hebt laten liggen, door de Cybers worden misbruikt?'
'Jazeg.' Killeen kon zichzelf niet dwingen om meer te zeggen; te makkelijk sloop sarcasme binnen.
'Ze proppen onze heldhaftige doden vol eieren. Demoneëieren!'
'Jazeg.'
'Toch verkoos je ongehoorzaamheid, hoewel je dit smerige feit kende.'
'Ik dacht alleen aan de veiligheid van mijn Familie.'
'En hoe zul je je dan voelen als je demonen over de heuvels ziet kruipen, demonen die geboren zijn uit de doden die jij achterliet?' Daarop wist Killeen niets te zeggen; hij boog dus alleen zijn hoofd. 'Een deel van mijn goddelijkheid dringt erop aan dat je uit onze opdracht verwijderd wordt. Ik kan je tot de paal veroordelen, zodat je hier verblijft tot de bezoedelde vloeistoffen uit je zijn weggestroomd.' De menige mompelde vol dierlijke lust. Killeen zag Tobie een hand dichter bij zijn wapen brengen. Killeen schudde kort zijn hoofd. Zijn zoon liet zijn hand onwillig zakken. Killeen ving Sjibo's blik op en zag daar iets dat hij niet kon negeren. Ze stond doodstil en beheerst op een manier die hij heel goed kende.
'Wij, Lopers,' zei hij haastig, 'hongeren naar uw opdracht.'
'Gretig? Ondanks de hemeldemon waarvan wij allen getuige zijn geweest?'
'Een diepe honger. Jazeg, jazeg!' Killeen dwong zich tot schreeuwen. 'Toon ons de rechte weg!'
Uit de menigte klonken schimpscheuten en gejoel. Een verbaasde uitdrukking kwam over het gezicht van Zijne Almachtige en zijn blik werd uitdrukkingsloos. Zijn lippen trilden en hij staarde omhoog alsof hij hemels advies zocht. De menigte gonsde. Een kille wind zwierde over de bergtop.
Eindelijk zei Zijne Almachtige: 'Toch is vergevingsgezindheid soms wijs. Ik kan een bron zijn van genade en van straf, kaptein.' De menigte gromde van teleurstelling.
'Toch kan ik niet toestaan dat een Familie de leiding van zo'n kaptein moet verdragen.'
Killeen opende zijn mond, maar sloot hem weer. De stemmingen van die man sloegen zo snel om dat Killeen ze niet kon volgen. 'Dus zal ik een nieuwe Loperkaptein benoemen. In tijden van beproeving — en dit is voorzeker zo'n tijd! — heb ik dat recht. Jij' — hij wees naar Joslin — 'zult de nieuwe kaptein zijn. Kom voorwaarts!' Joslin deed een stap naar voren en salueerde militair. Handen lieten Killeen los en hielpen hem overeind
'Ik verwacht in alles onmiddellijke gehoorzaamheid.'
'Jazeg!'
'We beginnen direct aan de voorbereidingen voor onze volgende veldslag, een machtig gevecht dat het tij tegen de monsterlegioenen zal keren. En ditmaal zullen de Lopers vooropgaan.'
'Uitstekend, Uwe Almachtige,' zei Joslin. 'Dat is ons een eer.'
'Bereid je voor, Lopers!' riep Zijne Almachtige. 'En vier vanavond met jullie heilige, verheven Stambroeders de overwinningen die ons wachten!' Hij gebaarde haar terug te gaan. Buigend liep ze naar achteren. De menigte gilde halfhartig en begon zich te verspreiden. Lopers keken elkaar onbehaaglijk aan.
Joslin liep naar de plek waar Killeen nog steeds onbeweeglijk stond. Pas toen ze bij hem in de houding kwam staan, besefte hij dat hij zich bij de formatie moest aansluiten. Zwijgend draaide hij zich om en liep weg. Achter hem vervolgde Zijne Almachtige zijn aankondiging van de viering van iets godsdienstigs. Bij het idee om vanavond, na de zware verliezen die alle Families geïncasseerd hadden, feest te vieren kreeg Killeen een bittere smaak in zijn mond. De Familieleden, geschokt over de plotselinge wisseling van kaptein, staarden hem aan terwijl hij de scherp afgetekende pelotons passeerde. Sommigen in de formatie salueerden heimelijk; anderen knikten vol achting. De wereld leek fris en helder, hoewel hij niets anders deed dan doorlopen op voeten vol blaren.
4
Quath liep haastig een steile, ruwe rots op. Ze mocht zich eigenlijk niet op deze manier blootgeven, maar moest in deze bergpassen snel haar Nul zien te vinden. Ze had gedacht dat ze dicht achter hem zat, maar toen stuitte ze op een grote bende en moest wegsluipen om ontdekking te voorkomen.
Ook de Tukar'ramin vond dat ze de bendes Nullen niet mocht alarmeren tot ze zeker wist dat ze de juiste te pakken had, degene die wist hoe dat antieke Nullenschip werkte. Om ervoor te zorgen dat haar Nul niet sneuvelde bij de hinderlagen die haar mede-meerpoters overal voor de zwervende vluchters gelegd hadden, had de Tukar'ramin de aanvallen afgeblazen. Nu was alle aandacht op Quaths speurtocht gericht. Maar waar wis die Nul? Haar verklikker was niet op tijd aangeflitst. Waarschijnlijk beschadigd.
Die complicatie ergerde Quath. Ze verbreedde haar elektroaura en ving overal in de sensolucht van de bergen Nullengeuren op. Ze verzamelden zich hier, inderdaad. Wat een kans! Zodra Quath haar vangst veilig binnen had, konden de meerpoters dit ongedierte met duizenden tegelijk uitroeien.
Waar ze zich bevond, had ze bij haar beklimming van de ruwe helling van een schuine rots een paraplu van dekking dank zij de wirwar van scherpe toppen van een hele bergrug. Ze bedwong de sudderende paniek in haar subbreinen die de hoogte veroorzaakte. Alleen haar zekere greep voorkwam dat ze aan haar diepe hoogtevrees ten prooi viel. Hier in de buurt van de evenaar had de Sifon vreemd genoeg het effect dat de geteisterde aardkorst nog hoger was opgeworpen. De Sifon had de ondergrond van basalt samengeperst, grote naden gespleten en die in de onderste rotsen van de bergketen geduwd. In de verte zag ze een kegel roetzwarte gutsen een hemel in spuiten die nu al oververzadigd was van gekarnd stof. De rampspoed had brede sporen door de wouden en het plateaustruikgewas getrokken. Mechmijnen waren ingestort. Hun railsysteem was verpletterd en begraven.
Alles goed en wel, maar die rommel gaf ongedierte ontelbare schuilplaatsen. Quath klauterde zespotig naar een hoge bergpas. De hoofdgroep van de Nullen bevond zich één top verderop, en ze hoopte dat hun zintuigen inderdaad zo weinig verfijnd waren als die op het slagveld geleken hadden; anders ontdekten ze haar misschien. ° Quath!° klonk de roep van de Tukar'ramin. °Ik breng ernstig nieuws.°
°Mijn Nul?° Geschrokken beëindigde Quath haar commstilte. °Heeft iemand hem gedood?°
°Nee, veel erger. Onder de Verlichten zijn conflicten uitgebroken.°
°Wat...? Hoe...?° De chaos dwong Quath tot stilstaan. °Maar zij vertegenwoordigen de hoogste wijsheid van ons ras!°
°Ja.°
°Hoe kunnen zij het onderling oneens zijn?°
°Ik kan het evenmin peilen, jongpoter, en ik ben veel bedrevener dan jij. Dit is voor het eerst dat ik betrokken ben bij handelingen van Verlichten. Aanboren van een kleine fractie van de vloed betekent al het voelen van enorme gissingen die als getijden schuiven in je ziel. Vraag me niet het te beschrijven, want dat kan ik niet. Onenigheid raast tussen hen alsof in de ruimte van mijn geest zonnen verpletterd worden. Ik... ik probeer nog steeds mijn wankelend evenwicht te herwinnen.°
°Ik begrijp het,° zei Quath, hoewel dat niet het geval was. De signalen van de Tukar'ramin hadden een zuigende onderstroom van twijfel en grijze angst.
°Sommige Verlichten willen geen strooptocht naar het Galactisch Centrum. Zij verzetten zich met hand en tand.°
°Maar... waarom...?° Quath beefde bij haar stoutmoedigheid om zo'n verheven wezen als de Tukar'ramin te ondervragen over de nog veel grootsere majesteiten van de Verlichten.
°Zij vermoeden hierachter een veelomvattender plan. Misschien een mechkunstgreep om ons naar het Centrum te lokken.°
°Maar dat is ons historisch doel, hebt u ooit gezegd.° Quath formuleerde haar tegenwerping zorgvuldig in de bewoordingen van de eigen uitspraken van de Tukar'ramin.
°Dat was ook mij medegedeeld, en tot dit moment heb ik daaraan nooit getwijfeld. Jij bent een Wijsgeer, Quath — jij kunt niet weten hoe heerlijk beschermd wij, ongeremde intelligenties, ons voelen... ° Quath ving een glimp op van wat de Tukar'ramin voelde. Het moest een verschrikkelijke ervaring zijn die zekerheid in rook te zien opgaan bij de aanblik van meningsverschillen tussen de Verlichten. Quath voelde met de Tukar'ramin mee — en besefte plotseling hoe ver ze verwijderd was van de simpele Quath uit haar Korftijd. Nog maar een paar dagen geleden zou het onvoorstelbaar zijn geweest dat ze jegens de Tukar'ramin iets anders kon voelen dan onversneden ontzag.
°Andere Verlichten achten het onze historische lotsbestemming deze onbeduidende Nullen te gebruiken, want door een of ander kwaadaardig toeval hebben zij de sleutel tot de binnenzone.° De gedempte draagfrequenties van de Tukar'ramin klonken somber, verward en door vlekken bleke twijfel geteisterd.
°Welke opzet zien de Verlichten in dit alles?°
°Ze verschillen van mening. Ze hebben al deze gebeurtenissen bestudeerd, en sommige menen dat de Nullen hierheen zijn gestuurd als onderdeel van een groter plan.°
°Wat voor?°
°Een soort dat we nog niet helemaal begrijpen. Sommige mechs doen dingen om ondoorgrondelijke redenen. Dat noemen ze 'kunst'. Dergelijke zaken hebben geen zichtbaar nut.°
°Dan hoeven we ons er geen zorgen over te maken,° zei Quath praktisch. °Niet noodzakelijk. Sommige Verlichten denken dat de Nullen in dat oude schip zijn gekomen om de conflicten tussen mechsteden tot bedaren te brengen.°
°In dat geval zijn ze dus onze vijanden.°
°Misschien. Net als wij hebben de mechs een bevelsstructuur. De wezens die deze wereld vóór onze komst beheersten, stonden laag op de inschalingsladder van de mechs. Dit was maar een zijweg, een operatie aan de rand van waarin de mechs belang stelden.°
Quath onderdrukte haar kortstondige schok bij het horen van dit nieuws. Al die tijd had ze gedacht dat hun inspanningen hier van het grootste belang waren en de mechs overal doodsangst aanjoegen. °In dat geval moet de leiding zijn overgelaten aan het plaatselijk niveau en moet royaal gebruik zijn gemaakt van de concurrentiestimulans tussen subeenheden.°
°Kunt u dit alstublieft uitleggen?° Quath zond verwarde ondertonen. °Doeltreffendheid komt voort uit zorgvuldig beheerste conflicten. Denk er maar aan hoeveel vlijtiger jouw eigen bestrevingen waren, kleintje, toen je gestimuleerd werd door je rivaliteit met je zuster Beq'qdahl.° Hoe weinig was aan de aandacht van de Tukar'ramin ontsnapt! Had zij elk detail van Quaths leven gemanipuleerd?
°Het gebruik van wedijver tussen eenheden is praktisch universeel. De mechs hadden met deze wereld een omvattend plan. Maar afzonderlijke mechsteden en complexen kregen toestemming — zelfs aanmoediging — te wedijveren om de rijkdommen en uitdagende rollen. Zelfs de cellen van alle levende wezens werken aldus. Ze proberen elkaar te verdringen bij het zoeken naar voedsel en hogere taken. Verfijnde chemische evenwichten houden het proces in bedwang. Als alles goed gaat, bloeit het hele organisme.°
°De mechs op deze planeet waren zwak. Bedoelt u dat dit proces hier op hol is geslagen?° Quath herinnerde zich de alomtegenwoordige, levendige blijken van strijd tussen de steden op de planeet. Die littekens zagen er allerminst 'in bedwang gehouden' uit.
°Inderdaad. Net als bij levende wezens houdt dit proces bij mechs gevaren in. De spanningen kunnen tot inhalige excessen verworden. Dat staat bekend als kanker: een onbeheerste wildgroei van het ego, blinde agressie van een deel tegen een groter geheel. De mechs van het middenniveau op deze wereld begonnen in dodelijke ernst te wedijveren. Ze gebruikten nieuwe, kwaadaardige wapens tegen elkaar.° Quath voelde haar begrip met sprongen stijgen. °De Nullen!° Ze voelde de tevredenheid van de Tukar'ramin rommelen, maar ook nog iets anders... misschien een vleug respect?
'Inderdaad, jonkie. Je soepelheid van geest doet me genoegen. Al heel lang teisteren de Nullen de tussenruimtes van de mechcultuur, maar als niet meer dan een licht ongemak. Af en toe zijn ze door lagere mechentiteiten voor korte-termijndoelen gebruikt, maar vaker werden ze als ongedierte beschouwd dat vertrapt moest worden. Tot de kanker begon. Toen bleken ze voor een van de strijdende partijen een machtig wapen. Het gevolg was rampzalig en hun bondgenootschap verzwakte de macht van de mechs in dit stelsel.°
°Een zwakte die wij hebben uitgebuit.°
°Precies. Daarom riskeerden de Verlichten het zenden van onze expeditie met het kostbare Grote Snoer naar een plek zo dicht bij de grenzen van de mechmacht.°
Quath voelde dat ze iets van de omvang van dit verhaal begon te begrijpen. Het was enorm, intimiderend.
°Hebben de grotere mechbreinen dieper in de Kern die terugslag niet opgemerkt?°
°Ongetwijfeld. Maar de kanker verspreidde zich zo snel en onze macht daalde zo snel over dit stelsel neer, dat we ons vestigden voordat ze in actie konden komen om de kanker uit te roeien. Met het snoer tot onze beschikking versloegen we alle expedities die uitgezonden werden om deze afgelegen mechkolonie te 'genezen'. En de Verlichten meenden dat economische overwegingen een werkelijk massale tegenactie verhinderden. Deze buitenpost was te onbelangrijk om zo'n grote onderneming te rechtvaardigen.°
°De wijsheid van de Verlichten is grenzeloos.°
°Niettemin. Mechs van elders hebben misschien op subtielere manieren hulp aan hun broeders willen sturen en met slinkse tactieken medicijn door ons bewakingskordon willen smokkelen.°
Quath onderging een explosie van inzicht. °Die andere Nullen! Die aankwamen in hun kleine schip. Zijn die als medicijn gestuurd... ? Om iets aan die kanker te doen?°
°Dat is wat sommige Verlichten menen... degene die het voertuig als een dodelijk projectiel beschouwen, bemand door agenten die schade doen aan onze zaak, en door onze vijanden gezonden. Daarom ontving ik opdracht hen uit te branden. Daarom stuurde ik aanvankelijk jou en je zuster achter hen aan om hen eens en voor altijd uit te roeien.°
De Tukar'ramin zweeg even en begon toen zachter te praten. °Maar nu brengen andere Verlichten daar tegenin dat deze nieuwe Nullen nog op een andere manier bijzonder zijn. Dat hun lotsbestemming op een of andere manier samenhangt met de onze. Het is allemaal bijzonder verwarrend. De tekenen op het schip wijzen in beide richtingen tegelijk. Hun vluchtprofiel en sporen aan boord wijzen duidelijk op mechwerk. Maar die oude platen die je gevonden hebt, brengen vele Verlichten tot de mening dat de kwestie nog veel meer omvat.° Quaths subbreinen tolden van de complexiteit van keuzes. Daarbij moest ze denken aan de vreemd tegenstrijdige emoties die ze had gevoeld toen ze de Nullen op het schrale planeetoppervlak achternazat.
°Ik... wat moeten we dan doen?°
Een openlijke echo van haar eigen verwarring kaatste van de Tukar'ramin terug, en dat vond ze verontrustender dan al het andere. °Een crisis als deze heb ik nooit eerder beleefd, kleine Quath. Ik gehoorzaam de meerderheid onder de Verlichten die binnen gehoorsafstand zijn, en beoordeel de zaken dienovereenkomstig. Omdat deze opdracht er een was van de avontuurlijke soort, bestaat die meerderheid uit verscheidene Verlichten die geloven in gedurfd optreden, in snel voordeel trekken uit de mogelijkheden waarop die oude platen lijken te wijzen.°
°Maar waarom...?°
De Tukar'ramin schudde haar grote lichaam en verwierp de vraag nog voordat hij gesteld was.
°Ik weet alleen hoe. De grove wetten van licht en materie, de botte mechanica en zijdezachte thermodynamische stromen.°
°Ja, natuurlijk. En die kent u ten gronde.°
°Ik weet niet waarom. Dat is niet het sterke punt van ons ras, zoals je inmiddels moet weten, kleine Wijsgeer.°
°U vreest de geselstorm van de besluiteloosheid?°
°Natuurlijk. Dat deed ook jij ooit. Maar ik heb de genen van dat oude, dode ras in je zien opwellen, krachtiger worden en in actie komen. Waarschijnlijk weet jij in deze zware wervelstorm van chaos beter wat te doen.°
°Conflict betekent nederlaag. Als de meerpoters zich door de verdeeldheid onder de Verlichten laten besmetten... °
°Ja. Dan zijn we veroordeeld. Alleen onze geconcentreerde woestheid heeft ons de heerschappij over deze en andere werelden gegeven.° °Zonder dat vallen we ten prooi aan de mechs,° zei Quath met onwankelbare zekerheid.
°Laat ons de kwestie dan beslissen voordat de huilende storm van twijfel over ons losbarst! Vind je Nul en laat ons er dan een streep onder zetten.°
Quath trompetterde een dapper antwoordlied, scherp en duidelijk als een klaroenstoot. Dat schetterende geluid was ceremonieel. Toch was het merkwaardig aangrijpend — hoewel ze wist hoe leeg dit soort gebaren was in het licht van de enorme vragen die de meerpoters omgaven en al het leven omringden.
Met nieuwe vastbeslotenheid beklom ze zwaaiend een steile, gebarsten rotswand. Bij de overhangende top vond ze een spleet — zo dicht bij de verzamelde Nullen als ze durfde zonder zich te verraden. Bekwaam speurde ze de nacht af. Even schampte ze een zwak stinkende mechgedachte. Die was verkrampt van pijn en in kwellende verwarring gedrenkt. Waarschijnlijk de laatste van zijn soort in dit gebied, dacht ze. Hij leek dichtbij en sloeg waarschijnlijk eveneens de Nullen gade. Zijn kenmerkende gekletter en zigzagpatronen waren op een of andere manier in Nullengekijf gedompeld, waardoor hij moeilijk te vinden was. Daarmee rekende ze later wel af.
Ze sondeerde opnieuw. Stemmen, bleke honger, verlegen muziek — en plotseling trok haar elektroaura haar in het veld van een Nul. De kern daarvan leek op die van haar eigen Nul, maar Quath wist niet zeker of ze identiek waren. Dit was een zachthuidig, prikkelbaar ding met pijnvlekken over zijn hele lichaam. Het had dezelfde stompe maar bekwame handen, knobbelige ruggegraat en verrassend lange benen met onmogelijk kleine voeten om zich in evenwicht te houden. Het straalde gevoelstonen met een ratelend timbre uit, en plotseling begreep Quath het. Deze had dezelfde smaak als haar eigen Nul omdat ze van hetzelfde geslacht waren. Wat schokkend ongewoon om de geslachten zo verschillend te maken. Waarom? Deze was langer en zwaarder met 1,8 maal de verhouding tussen spiermassa en lichaamsmassa als de vorige Nul waarin ze was binnengedrongen. Was dat de bedoeling — specialisatie van functies door aanpassing van het lichaam?
Nee, ze wist onmiddellijk dat deze verschillen voortkwamen uit de natuurlijke afkomst van de Nullen. Welke selectiedruk dwong tot zodanig afwijkende geslachten? Welk voordeel kon dat hebben? Quath zag juist onmiddellijk conflicten uit zo'n situatie voortspruiten. Ze had gewoon nooit vermoed dat die sterke Nulgeuren op sekseverschillen wezen — die zelfs de hele ruimte tussen hen leken te doordrenken. Ze had deze Nul dus ten onrechte voor die van zichzelf aangezien omdat hij dezelfde muskusachtige mannenlucht verspreidde. Ze hield de spieren van het ding half gespannen, zoals het ook leek te willen. Met enige moeite liet ze de onnodig ingewikkelde machinerie van botten en in elkaar grijpende spieren samentrekken en weer ontspannen en bracht met succes een werktuig naar het gezicht. Geuren zweefden naar holtes in het hoofd, waar herkenningsflitsen kreten van warm welkom slaakten.
Ze liet de halfautomatische Nulsystemen het voedsel naar de hoofdmond brengen. Ze liet het ding kauwen. Zintuiggeluiden explodeerden in Quaths elektroaura, en ze begreep dat dat smaakindrukken waren waarvan het schepsel genoot. Daar dreef de smaak van het gekauwde voedsel door, die noten boven submelodieën veroorzaakte en een kleine symfonie van dankbaar gezang tot stand bracht.
Drie anderen van zijn soort stonden in een groepje in de buurt. Een naakte, primitieve oxydatie knetterde geelheet in hun midden. De Nul gaf zich aan de infrarode straling ervan over.
Akoestische patronen speelden door het hoofd van de Nul. Quath zag dat dit op korte afstanden hun enige communicatiemiddel was. Hadden ze dat als nostalgisch eerbewijs aan hun afkomst in stand gehouden? Of - alarmerende gedachte — waren ze nog steeds zo elementair?
Quath probeerde een monster van de subbreinen van deze Nul te nemen, maar vond slechts een moeras. Waar zaten de kernen van aanvullende intelligentie? Dat binnenste struikgewas was te verward om op dit moment te kunnen ordenen. Ze wijdde zich aan praktischer kwesties. De Nul kon niets zeggen zonder dat Quath meer controle uitoefende. Hoe klonk een geprek op deze oude akoestische wijze? Voorzichtig maakte ze de mond open. Boog de lippen. Krulde de dikke, zachte tong die — nu Quath zich op de beheersing ervan concentreerde - leek te zwellen en de hele mond vulde. 'Lekker eten,' zei de Nul.
Quath zorgde dat die woorden een eenvoudige betekenis hadden. Dan vergiste ze zich niet zo gauw. Die twee woorden waren heel vanzelfsprekend in het denken van de Nul opgekomen, en wel uit het gedachtenmoeras. Quath had ze zorgvuldig onderzocht toen het zenuwstelsel van de Nul de aanwijzingen om die woorden te uiten, naar de mond begon over te brengen.
Twee woorden, en een simpeler boodschap was nauwelijks mogelijk. Een goed begin. Ze volgden de grammaticale basisregels van de taal, die verbazend eendimensionaal waren met nauwelijks middelen om betekenistinten toe te voegen in parallelle gespreksdimensies. Het was bijna als praten tegen een vachtplukkende mijt in de Korf. Maar dit experiment leek tot verontruste blikken op de gezichten van de andere Nullen te leiden. Ze besloot deze fout — welke dan ook — te maskeren.
'Mond voelt raar,' zei de Nul, zoals zijn geest rapporteerde. Was er iets mis met Quaths beheersing? De andere Nullen vertoonden opengesperde ogen, halfopen monden en nog meer van hun merkwaardige, archaïsch witte tanden.
'Vuur is lekker,' liet ze de Nul zeggen. Door de zin iets ingewikkelder te maken, werd het probleem misschien opgelost. Ze zorgde dat vooral de tong en lippen hun toegewezen taak goed uitvoerden. Bij de metgezellen van het ding zag Quath nog meer spieren en pezen onder hun vuilgele huid verschuiven. Uit die signalen bleek spanning, maar ze wist niet goed hoe ze die moest interpreteren. Bij de ogen werden smalle groeven dieper. Mondspieren namen scheve houdingen aan. Ja, een gebrek aan symmetrie drukte kennelijk bezorgdheid uit. Of woede, misschien wel dreiging? Het was allemaal heel verwarrend. En toen ze tegen haar begonnen te snateren, kwam de akoestiek in zo'n wirwar van modi dat Quath niet eens wist of ze wel dezelfde taal spraken als de Nul waarin ze was binnengedrongen. 'Ik voel me niet lekker,' liet Quath de Nul zeggen. Ze verhief het ding op zijn twee wankele benen en liet het weglopen. De anderen kwamen er niet meteen achteraan. Goed. Quath wilde voorkomen dat deze simpele wezens gingen vermoeden wat er gaande was. Het geratel van complexe geluiden dat haar achtervolgde, bevestigde Quaths vermoedens. Al die dingen spraken een soort idiosyncratische zelftaal. Hun monden waren zo weinig elegant en bekwaam gemaakt dat de woorden bij elke kleine verschuiving of hapering van spieren en kraakbeen anders klonken.
Wat ondoelmatig! Elk woord moest in het snelbrein apart worden opgeslagen en geadresseerd, in verband gebracht met een herinnerd woord van een bepaald individu en dan op zijn beurt geïntegreerd met de andere woorden van hun primitieve, lineaire reeksen — alleen maar om hun betekenis te kunnen begrijpen.
Dat moest een enorme subbreinruimte in beslag nemen. Geen wonder dat ze nooit verder waren gekomen dan een eendimensionaal taalmodel! Ze begonnen bij het begin van een woordenreeks en passeerden hulpeloos elke afzonderlijke groep geluiden voordat ze het geheel begrepen. Maar dat was onvermijdelijk gezien de oneindige moeite die ze anders zouden moeten doen om de onbegrensde variatie aan uitspraken te filteren en te vertalen die hun knobbeloortjes overspoelde. Welk zinnig doel diende deze enorme verscheidenheid?
De Nullen waren — om welke reden dan ook — nog steeds bezorgd. Een van hen stond op en riep de in Quaths bezit zijnde Nul iets achterna. Quath besloot zich uit het wezen terug te trekken en geen poging te doen de situatie te herstellen.
Maar toen ze dat kleine brein probeerde los te laten, werden haar verbindingen niet verbroken. Ze rukte. Niets.
Harder. Ze kon zich nog steeds niet bevrijden!
Een zekere vage waarneming probeerde uit haar subbreinen naar haar actieve bewustzijn te lekken. Daarvoor had het nu geen tijd. Ze moest zich zien te bevrijden voordat de Nullen het begrepen. Misschien gingen ze deze Nul in hun onbeduidende woede wel beschadigen. Als Quath dan nog steeds aanwezig was, kon het trauma via haar elektroaura zijn weerslag hebben en haarzelfverwonden.
Ze moest iets doen om zich los te rukken uit de merkwaardig kleverige, hinderende aura van de Nul. Ze liet de handen over het lichaam glijden op zoek naar een nuttig werktuig. Ah, dáár. Toen kreeg ze een uitstekend idee, en voerde dat snel uit.
5
Als gewoon Familielid begon Killeen meteen te helpen bij alles wat nodig was om hun kamp op te slaan. De legertros van de Stam had hun magere bevoorrading een deel van de granieten hellingen op gebracht, en elke Familie moest hun aandeel naar hun kampplaats slepen. Bij het vallen van de nacht begon het kouder te worden en harder te waaien. De tent van Zijne Almachtige beheerste de brede, stenen bergtop, en zijn staf was bezig daarvoor een soort altaar op te richten. Killeen en Sjibo zetten hun tentje schuin tegen de opstekende wind in een bergengte op. Tobie en Besen zaten in de buurt. Ze verdeelden het karige voedsel en probeerden te bedenken hoe ze die vreemd gekruide ingrediënten moesten klaarmaken.
Een groot deel van het Stamvoedsel was uit mechvoorraden gestolen. Het was mierzoet en limoengroen. Killeen nam aan dat het gediend had om de halforganische mechcomponenten te voeden en te smeren. De toegevoegde specerijen maakten het net eetbaar. Een magere beloning voor een geforceerde dagmars. Toen de Lopers protesteerden, zeiden Stamofficieren geheimzinnig dat er later die avond meer te eten zou zijn. Nu al was de berghelling bespikkeld met kleine, oranje, flakkerende vuren. Killeen moest daar niets van hebben en begon zijn mensen te bevelen op te houden.
'Wat ben je aan 't doen?' vroeg Joslin naast hem.
Onwillekeurig zei Killeen: 'Op deze hoogte krijgt alles van beneden een IR op deze vuren. Zijn tegen de hemel goed te zien.'
'Zijne Almachtige staat vanavond vuren toe. Straks is er viering.'
'Ik vind nog steeds... '
'Jij bent geen kaptein meer,' zei Joslin streng.
'Ik... eh, luister, we weten allebei dat benoeming van kaptein Familiezaak is. Die gek heeft geen macht over...'
'Hij is Ouderling. Je hebt 'm hoord, hij deed beroep op noodsituatie. En jij zult doen wat je zegd wordt.' Joslin legde haar armen over elkaar en glimlachte kil.
Afgaande op haar blik vermoedde Killeen dat Joslin al met graagte een paar van die speciale 'priesterlijke' Aspectchips had aanvaard die Zijne Almachtige hem bij zijn aankomst had aangeboden. Die moesten geruild worden tegen wat de leider jongere, 'irrelevante' Aspecten had genoemd. Naar oeroude traditie was het dragen van Aspecten iets zó persoonlijks dat zelfs de messianistische Ouderling die ruil slechts 'met kracht kon aanbevelen'. Killeen had dat beleefd weten te weigeren. Gesprekken met andere kapteins hadden hem tot de overtuiging gebracht dat die chips het fanatisme bij de volgelingen van Zijne Almachtige aanwakkerden. Hoorde Joslin al op dit moment nieuwe, krachtige stemmen op ijver en gehoorzaamheid aandringen? En als dat zo was, hoe lang duurde het dan tot elk lid van de Loper-Familie zulke Aspecten geïnstalleerd kreeg? En hoevelen hadden dan nog de wilskracht om onafhankelijk te blijven denken? Alles wees erop dat dat bij de inheemsen maar zelden voorkwam. Toen hij Joslin alleen maar aankeek, zei ze boos: 'En ik wil graag dat je me tactische systeemchips geeft.'
Dat was in ieder geval redelijk. Een kaptein nam die mee naar het slagveld. 'Wil je ze nu?'
'Ik stuur wel techtype om ze los te klikken.'
Killeen zag haar weglopen en voelde in zijn ingewanden iets kolken.
Degradatie uit het bevel kan ernstige psychische gevolgen hebben...
Woest drukte hij Ling weg voordat deze oeroude ruimtecommandant een rede afstak over zijn onbevredigende gedrag als bevelhebber. Er spookte al genoeg door zijn hoofd; daarvoor had hij Ling niet nodig. Zittend op een rotsblok en wachtend tot een techbediende hem van zijn laatste prerogatieven kwam beroven, dacht Killeen somber aan de andere Loperkapteins die hij gekend had. Fannie — zo zelfverzekerd en bekwaam — die in zijn armen was gestorven. De oude Sal — die zich eervol en gewillig terugtrok om plaats te maken voor de man die duidelijk voor het leiderschap geboren was... Abraham.
Ja, Abraham zelf. Met zijn ontspannen glimlach. Met zijn aardse en aanstekelijke lach. Met zijn onwrikbare zelfvertrouwen. Die de Loper-Familie had geleid in tijden van schrijnende en neerdrukkende armoede; die de trucs van de mechmoordenaars bekwaam had omzeild; die hen leerde hoe ze de oprukkende woestijn moesten tegenhouden; die het zwoegen van de Familie had geleid tot hun Citadel de parel van Sneeuwvlek was. Abraham had maar weinig aandacht van de mechbeschaving getrokken. Hij leidde nauwkeurig berekende, doelmatige strooptochten en beroofde de mechs van niet meer dan nodig was. Hij had hen net genoeg afgenomen om een niveau te handhaven dat weliswaar onmetelijk ver beneden dat van de Hoge Citadels uit Arthurs tijd lag, maar niettemin waardigheid en fatsoen toestond. Zelfs enige luxe was er niet onbekend. Killeen kon zich niet herinneren dat hij op zijn verjaardag ooit een vol, geurig bad had moeten missen. Niet zolang zijn vader leefde.
Onrechtvaardig. De Catastrofe had onrechtvaardig een eind gemaakt aan Abraham en alles dat hij had opgebouwd. Want ze hadden niets, niets ongewoons gedaan om zoveel overweldigende mechaandacht te trekken! En toch daalden titanenkrachten neer om hen te verpletteren. Waarom? Waarom? Die vraag kwelde Killeen al jaren. Op die dag waren dingen gebeurd die Killeen nog steeds niet begreep. Gevoelens... bizarre kleuren aan de hemel. Snelle wolken en een geflikker, die hij daarvoor of daarna nooit gezien had. Het had net geleken of heel de natuur zich bij de aanval van de mechs aansloot.
Toch was Abraham blijven vechten. Zonder wankelen. Met galmende aanmoedigingen. Niemand had zijn vertrouwen in hem verloren, ook niet op het laatst, toen hij met de achterhoede standhield en luitenant Fannie een kleine kans gaf de overlevenden naar een onterende ballingschap te leiden.
Niemand verloor ooit zijn vertrouwen in vader. De woorden echoden door zijn geest. Zelfs in zijn nederlaag bleef hij alles dat een man kan zijn. Killeen liet zijn hoofd ellendig in zijn handen zakken. Hij kreeg de geur van zure rook in zijn neus en wist dat die niet afkomstig was van de gevechten van vandaag, maar van die dag lang geleden. De dag dat hij aan zijn vaders zijde had moeten sterven. Zijn sensorium had die geurassociatie onwillekeurig gelegd.
Waarom... denk je zo hardnekkig... dat hij dood is?
Killeens hoofd vloog omhoog, deels uit verbazing dat zijn Grey-Aspect ongevraagd naar voren was gekomen om een persoonlijke opmerking te maken. Hij knipperde met zijn ogen.
... De magnetische entiteit zei...
Hij schudde zijn hoofd. 'Ik geloof wat ik zien heb. Ik zag vuurstoot alles weghalen wat nog van Citadel over was. Eén flits, en toen was 't weg. Abraham is dood. En wij straks ook.'
Killeen besefte dat hij hardop had gemompeld. Hij keek rond en zag Tobie vanaf de overkant naar hem kijken. Ter wille van zijn zoon probeerde hij rechter te gaan zitten. Hij probeerde kalmer te lijken dan hij zich voelde, en dat was al voor een deel gelukt toen een magere jongen met instrumenten en koude handen zijn bevelchips kwam weghalen. Hij bleef onbeweeglijk zitten terwijl de technicus zijn nek openklapte en stukjes sensorium verwijderde die hem even vertrouwd waren geworden als de zenuwen in zijn handen. Op de plaats waar ze gezeten hadden, begon hij zich verdoofd te voelen.
Vanaf de plek waar hij zat, kon hij goed zien hoe Joslin de heuvel opkwam met een strafdetachement en een Loperlid dat Achmed heette. Ze bonden 's mans handen op zijn rug en Joslin geselde hem. Van de technicus kwam Killeen te weten dat Achmed een of andere geringschattende opmerking tegen een Zeven had gemaakt. Zijne Almachtige had dat afgeluisterd.
Normaal zou aan zoiets geen aandacht zijn besteed. De Lopers zouden het niet makkelijk krijgen; zoveel was wel duidelijk. Killeen keek zwijgend toe hoe Joslin de man geselde. Hij wist nog hoe pijnlijk hij dat soort dingen op de Argo had gevonden. Ze gadeslaan was niet makkelijker, maar in ieder geval hoefde hij zich niet verantwoordelijk te voelen.
Hij was vaag van plan geweest een soort overeenkomst met Joslin te sluiten, want hij wist dat ze problemen zou krijgen met het leiden van een Familie die al zoveel geleden had. Een wisseling van kapteins was op momenten van rampspoed onverstandig, en hun situatie nu was erger dan alles dat hij zich herinneren kon, zelfs erger dan hun ergste dagen op Sneeuwvlek.
In haar glanzende ogen en strakke mond zag hij nu een vrouw die precies op een moment als dit had gewacht en zich niet liet overhalen om ook maar een fractie van haar gezag te delen. Even vroeg hij zich af of hij hetzelfde had gedaan als de situatie omgekeerd was geweest. Het deed er niet toe.
Op dat moment voelde hij het gewicht van het kapteinschap van hem afvallen — dwars door de schok en de rouw om het verlies heen. Hij kon weer een gewone Loper zijn. Hij kon meer aandacht aan Tobie en Sjibo besteden en misschien aan de ramp ontsnappen die hij steeds dichter voelde naderen: een duistere aanwezigheid die in dit afzichtelijke oord op de loer lag.
De jongen met de koude handen was klaar. Echt opgelucht ging Killeen staan en liep weg.
Sjibo en Tobie kookten het groene spul op een knetterend vuur. Het smaakte veel beter dan eigenlijk zou kunnen, en dat bewees hoe moe en
hongerig ze allemaal waren. Killeen weekte zijn voeten in een warm pekelbad, in de hoop dat zijn blaren zouden barsten. Alleen al het genot daarvan was de moeite waard. Deze waterrijke wereld had ook zijn aangename kanten. Zijn jaren in de Argo hadden niet alleen zijn voeten onthard. Hij dacht weemoedig aan het scheepscomfort, het voedzame en exotische eten, de simpele maar essentiële kwesties van warmte en licht. Hij keek aandachtig naar de ingevallen gezichten rond het vuur. Wat waren ze snel uit de hemel gevallen en teruggeduwd in het wanhopig bestaan dat ze op Sneeuwvlek gekend hadden! Sjibo had hen bijeengehouden, maar hun dromen waren voorgoed vervlogen. Een discussie over de veldslag was onvermijdelijk. Aanvankelijk praatten ze er bijna nuchter over. Hun stemmen klonken zacht en somber, en daarin klonk de opgehoopte zwaarte van herinneringen door die nog te vers waren om ze te kunnen verwerken.
Eerst analyseerden ze de Cyberdefensie — een betrekkelijk neutraal onderwerp. Besen zei: 'Als ze weten waar hoofdaanval vandaan komt, kunnen ze schoten blokkeren.'
Tobie zei: 'Laten we dan van meer kanten tegelijk schieten.'
'Moeilijk,' zei Sjibo. 'Hun schermen zijn snel.'
'Maar we kunnen 't proberen,' zei Besen.
Killeen was blij te zien dat Tobie en Besen de noodzakelijke lessen eigener beweging leerden. Ze werden snel volwassen. Vooral Besen zou over een tijdje een goede luitenant zijn. Ze was besluitvaardig. En onder haar invloed ging ook Tobie vooruit. Killeen herinnerde zich dat een jongen aanvankelijk gebiologeerd was door sex en daarvan daarna begon te leren. Hij voelde zich kalm tevreden over de wetenschap dat Tobie de lastige verwarring van zijn tienerjaren achter zich begon te laten. Hij en Besen hadden de gruwelen van de veldslag goed afgeschud. Maar toen vroeg Tobie rustig: 'Wie begon met vluchten?' Sjibo keek Killeen aan.
'Net als meestal begon paniek in achterhoede,' zei hij kalm. 'Hoezo?' vroeg Besen.
'Mensen achterin hebben beter zicht, zien wat er gebeurt.' Ze zei nadenkend: 'Je zou juist voorhoede verwachten.' Sjibo zei: 'Achterste eenheden denken dat niemand ze ziet.'
'Niemand in voorhoede verbrak linie,' zei Killeen. Tobie knipperde met zijn ogen. 'Je bedoelt dat Loren 'm niet smeerde?'
'Neezeg,' zei Killeen zacht. 'Hij week naar links voor betere hoek op Cyber.'
Opluchting overstroomde Tobies gezicht. 'Goed. Ze zeiden dat-ie z'n straalgeweer liet vallen, omdraaide en wegliep.'
'Neezeg. Cyber schoot 'm overhoop toen-ie dekking leek te hebben.'
Besen en Tobie zuchtten allebei en uit hun gezicht verdween iets van hun kwellend verdriet. Killeen begreep toen dat de schijnbaar onbelangrijke kwestie van Lorens gedrag in de ogenblikken voor zijn dood voor hen even belangrijk was geweest als zijn dood zelf. De merkwaardige en toch diep menselijke moraal van het slagveld verhinderde dat hun verdriet de overhand kreeg; ze klampten zich vast aan de hoop dat goed gedrag een goede dood betekende. Hij was jaloers op de afweer die iedere jongere bezat en niet lang stand zou houden.
Killeen was diep in zijn eigen grijze gedachten verzonken toen Tobie plotseling zei: 'Lekkeh eteh.'
Killeen wierp een blik op hem en dacht dat de jongen zijn mond vol had. 'Moh voeh raah.'
Killeen dacht aan een geintje en keek verbaasd. Sjibo en Besen leken bezorgder.
'Vuuh's lekkeh.' Krampen als ijlende regenwolken schoten over Tobies gezicht.
Tobie stond onvast op en zijn ogen draaiden alle kanten uit. 'Ih voeh me nieh lekkeh.'
Op stokstijve benen deed de jongen een paar onhandige stappen bij het vuur vandaan. Killeen riep: 'Je kan beter gaan liggen. Dat vreten...' Tobie haalde zijn mes uit zijn gordel. Dat was een van zijn meest gewaardeerde bezittingen: een lemmet van versleten maar buigzaam blauw staal, even lang als de voet van de jongen. Tobies mond ging open en dicht, en hij tuurde naar het lemmet alsof hij zijn weerschijn bestudeerde. Toen deed hij twee stijve stappen naar een dikke boom met ruwe bast die schuin uit de wand van het ravijn stak. Zonder onderbreking haalde Tobie het mes met zijn rechterhand naar achteren en legde zijn linker met de palm omlaag op de boom.
Killeen zag in één lang moment van vertraagde beweging wat er op het punt van gebeuren stond voordat het feitelijk gebeurde. Hij sprong naar voren en in zijn keel welde een schreeuw op.
Tobie ramde het lemmet in zijn hand en dreef het tot aan het gevest in de boom.
Tegen de tijd dat Killeen hem bereikte, schreeuwde Tobie uit alle macht. Toen de jongen ademgebrek kreeg, begon hij te hijgen en toen opnieuw te schreeuwen. Bloed besmeurde zijn wangen en haar. Een dun rood straaltje begon langs de groeven in de dikke bast van de boom omlaag te stromen.
Tobies rechterhand rukte aan het heft, maar zonder resultaat. Hij schreeuwde hees en hijgde, slokte lucht naar binnen en schreeuwde opnieuw — maar ditmaal ellendig en wanhopig.
'Laat los!' riep Killeen. Hij pakte Tobies rechterhand, die het mes eruit
probeerde te wrikken. Het lemmet zat tot halverwege in de bast. 'Ik pak 't wel, zoon. Laat mij maar.'
Ondanks een glazige, krankzinnige glans in zijn ogen leek Tobie zijn vader te herkennen. Hij deed zijn mond open om te hijgen en begon toen weer te schreeuwen.
'Je draait 'raan!' riep Killeen. Door Tobies getrek aan het handvat was het mes gedraaid, waardoor de wond in zijn hand groter werd.
Het stroompje bloedrood werd dikker. Het bereikte de grond en begon een plasje te vormen.
Killeen riep tegen Sjibo: 'Hou 'm vast!'
Zij en Besen sloegen snel hun armen om Tobie heen, die nu hijgend en schreeuwend heen en weer wiegde. Zijn jammerklacht werd schor en Killeen hoorde hoe zijn zoon zich zijn keel rauw schreeuwde. Zorgvuldig pelde hij Tobies vingers van de handgreep. 'Smart! Smart!' Sjibo uitte deze oeroude, rouwende vervloeking schreeuwend.
'Tobie... hoe, wat...,' begon Besen, en barstte toen van angst in tranen uit.
Uit Tobies verkrampte keel welden snikken op. Zijn mond vertrok, maar hij kon geen woord uitbrengen.
Killeen zette zich schrap. Hij concentreerde zich en trok het mes met één vloeiende beweging uit de boom.
Tobie zakte ineen. De vrouwen lieten hem op het stoffige grind in de buurt zakken en vermeden de plas bruinbekorst bloed. Killeen gooide het mes aan de kant en vond even verderop zijn draagpak. In een van de zakken vond hij een stuk organotextiel en sneed het met zijn eigen mes in repen. In bedwang gehouden door de vrouwen trappelde Tobie met zijn voeten; hij jammerde, snakte naar adem en schreeuwde onsamenhangend. Andere Lopers kwamen aangerend. Killeen maakte een knevelverband en bond daarmee de hand af, terwijl de vrouwen Tobie tegen de grond bleven houden. Toen maakte Sjibo het verband los en verbond hem opnieuw, maar ditmaal beter. Tobie hijgde snel en ondiep met een asgrauw gezicht.
'Zoon... zoon,' zei Killeen. De jongen staarde naar de nachtelijke hemel, waar een roodachtig licht uit verre molecuulwolken tussen de sterren lekte. 'Zoon, wat...?'
Besen was opgehouden met huilen toen zij drieën met Tobies hand bezig waren, maar begon nu weer zachtjes te snikken. Killeen had een droge mond en kreeg de kopergeur van bloed niet uit zijn neusgaten.
'Ik... iets... kreeg idee. Doe dat.' Tobie perste zijn woorden tussen zijn bleke, gebarsten lippen door. 'Jouw idee?' vroeg Sjibo.
'Weet niet...'
'Waar leek 't op?'
'Grote... Glad, bijna glimmend.'
'Maar waar leek 't op?' vroeg Besen, die haar tranen bedwong.
'Ik... Groot. Drukte op me. Leek...?' Tobie staarde fronsend in de ruimte.
'O, waarom, waarom... ' begon Besen.
Killeen stak een hand op en bracht haar tot zwijgen. Hij knikte naar Tobie. 'Jazeg, zoon. Waar leek 't op?'
'Leek zo... zo glimmend. En... geen gezicht. Helemaal geen gezicht.'
6
De wirwar van stenen en uitsteeksels hinderde Quaths vlucht. Scherpe stenen tanden hapten naar haar. Ze struikelde meermaals en bleef nog maar net overeind. Nieuwe steenformaties, bij de laatste aardbeving bevrijd, waren zwart uitgewaaierd. Ze raspten tegen haar onderstel. Haar breinen ratelden van roffelende verwarring en ze wilde alleen maar weg — rennen, ontsnappen.
Het had maar weinig gescheeld. Ze was bijna gevangengenomen, vastgepind en in het Nulbrein getrokken dat ze was binnengedrongen. Maar dat was onmogelijk. Haar brein was goed geordend en meervoudig, kon enorme hoeveelheden kennis oproepen, in een microseconde over mentale hulpbronnen beschikken, met gelaagde massa elk simpel, lineair Nulbrein overweldigen. Toen zij haar eigen Nul nog bij zich had, had ze alleen de randen van diens brein verkend. Ze was met andere zaken bezig en had alleen oppervlakkig contact gemaakt. De bezetting van haar tweede Nul was even gemakkelijk geweest. Maar inmiddels besefte ze dat beide keren een onverwachte barrière was neergedaald. Ondanks al haar gewrik en verscheurende slagen had ze zich niet van deze laatste, op het oog lagere intelligentie kunnen bevrijden. Toen ze zich probeerde los te maken, merkte ze dat haar zelfaura in een moerassig zuigende onderlaag was gedompeld, een dikke, kleverige, modderige derrie van samengekoekte, onbewuste impulsen, herinneringen en verwrongen subsystemen.
Dit was dus de plek waar deze Nul echt woonde. In een verwarrend moment van diepe verrassing had Quath rauw en kleverig aan zich voelen trekken. De bovenlagen van het brein waren mild en meegevend als koele, gladde gangen onder de lineaire schermutselingen van het bewuste — maar diep daaronder, in met taaie doelgerichtheid omgeven en vertakte vertrekken, loerde een complex, slijmerig labyrint van vreemde macht. Of breinen. Quath wist niet eens zeker of de Nul wel één enkele intelligentie wis.
Zijn hoogste echelons hadden eerder een passief toneel dan een richtinggevende intelligentie geleken. Op dat brede, vlakke terrein boven het stroperige zieden voerden facties van het onderbrein oorlog. Een afgrond gaapte.
Instincten spraken zacht, doeltreffend, nooit zwijgend. Emoties laaiden stekend hoog op — storend, smachtend, de hogere intelligentie altijd afleidend van zijn deliberaties.
Kruidige hormonen welden op — niet om brokjes informatie of holistische beelden te brengen, zoals bij Quath, maar om de bloedsomloop met dringende eisen te overspoelen.
Organen ver van het brein beantwoordden die chemische herauten door andere hormonen de bonzende stroom in te pompen en alkalische stemmen aan die Poolse landdag toe te voegen.
Uit dit moeras verrezen ideeën als koel glanzende, kristallijne torens, maar werden al snel met die aromatische, chemische blubber bespat — bloed op glas.
Deze elementen versmolten en worstelden als strijdende legers die in vlagen botsten, gistten en in wilde schermutselingen wegdraaiden. Kakelbonte spetters tooiden de brosse borstweringen van het analytisch denken. Een kolkend moeras hapte hongerig naar de strenge bolwerken van de rede en ondermijnden versleten saillanten terwijl alweer nieuwe gebouwd werden.
Toch leverde deze innerlijke strijd niet alleen verwarring en ongerichte besluiteloosheid op. Op een of andere manier kwam één samenhangend inzicht naar boven dat de vitale, vurige facties in bedwang hield. Zijn handelen proefde van al die ontelbare invloeden zonder één daarvan ooit lang de overhand te gunnen.
Quath verbaasde zich diep over de pure energie achter die onophoudelijke botsingen en voelde tegelijk een mengsel van herkenning en afkeer. Het innerlijke landschap van deze Nul was veel complexer dan eigenlijk zou mogen. Geen wonder dat ze de technologische verfijning van de meerpoters nooit bereikt hadden! Het wezen zwoegde door een huilende storm voort, en elke scherpe waarneming verloor zijn contouren in de rafelende wind van de hartstocht.
Maar aan de andere kant wist het zich op de korte golfslag van alchemistische dwarsstromen op een merkwaardige manier staande te houden. Daaruit kwamen een zeker evenwicht en onthutsende koersvastheid voort. Het leek sterk op hun manier van lopen: naar voren vallen en zich dan redden door de val met het andere been op te vangen. Dat leverde een wiegende cadans op die de hachelijke aard van het wezen zelf weerspiegelde.
Niet één enkel brein... en evenmin een meervoudige, gekoppelde intelligentie zoals Quath.
Ze wist dat ze de Tukar'ramin moest inlichten. Deze ontdekking was een volmaakte verrassing en had implicaties die Quath niet kon peilen. Maar voorlopig was ze niet tot helder denken in staat. Al haar kleinere breinen stelden jankend en kronkelend een andere koers voor. Ze bracht hen tot zwijgen en dwong een onwrikbaar besluit af: ver genoeg uit de buurt van de Nullen blijven om ontdekking te voorkomen. Ze moest hun aard beter leren kennen.
Spinnewebben Nulbrein hingen nog steeds aan Quath. Ze vielen als glimmende maaswerken van twijfel over haar blikveld. Zelfs de lucht leek te joelen van skeptische winden. In opgejaagde verwarring strompelde ze verder.
7
Killeen was diep in slaap, toen de eerste harde dreun door de berg rolde. Hij was direct wakker, rolde de tent uit en kwam overeind met Sjibo vlak achter zich aan. Een tweede schok sloeg hem tegen de grond. Door de klap hadden zijn optieken even tijd nodig om zich aan te passen. Zijn ogen kozen automatisch voor hun gevoeligste niveau, want die had hij op nachtzicht laten staan. Maar daardoor had het landschap een felle gloed alsof de middagzon erop scheen.
Een waterval van schittering kwam omlaag waarbij alle kleuren en schaduwen verbleekten. Het hele hemelgewelf had een rijke, goudgele gloed. De Sifon. Het kosmisch snoer draaide weer en zoog de rijke ertsen uit de planeetkern. Het instortende gesteente diep beneden zond immense schokgolven uit. Door zijn voeten voelde hij de langzame, rimpelende opwelling van kolossale bewegingen duizenden kilometers onder hem.
'Weg!' riep hij over de comm. 'De ravijnen uit! Het open veld in!' Hij en Sjibo hadden met hun laarzen en volledige uitrusting aan geslapen. Ze zwaaiden hun pakken op hun rug en liepen naar de uitgang van de geul, waar hij Tobie en Besen zittend hun laarzen zag aantrekken.
'Staak dat!' riep hij. De grond wankelde onder zijn voeten en hij bleef maar met moeite overeind. 'Ren blootsvoets!'
Tobie keek zijn vader vaag aan en was nog half in slaap. Hij had de jammerlijk kleine hoeveelheid medische hulp tegen de pijn en wondkoorts gekregen die de Familie nog had.
Killeen greep Tobies pak en Sjibo dat van Besen. 'Mee!' gilde ze. Een mansgroot rotsblok stortte donderend het ravijn in en rolde recht door twee tenten boven hen heen. Het bonsde hol en schoot zwaaiend voorbij, en ze werden bestookt door scherven die van de randen braken. Het nam hun tenten mee.
Ze renden de helling op tot ze het losse puin bereikten. Killeen hielp een wankelende Tobie over plekken die glad waren van het kort geleden neergedaalde stof. De jongen was nog steeds half verdoofd en koesterde zijn linkerhand. Killeen hield de neervallende stenen in het oog en leidde Tobie uit hun baan.
Dank zij de gestage gloed aan de hemel waren de langsdonderende stenen en rotsblokken makkelijk te ontwijken. Maar niet iedereen was even snel of had evenveel geluk; uit het ravijn beneden klonken verraste kreten van pijn.
Toen ze een vlakke, open rotsplaat bereikten, hielden ze stil. De hoekige top van de hoge granieten rotspunt boven hen leek al vrij van losse stenen.
'Hier verzamelen!' riep Killeen over de comm.
— Bek dicht! — schreeuwde Joslin woedend. — Lopers! Richt je op mijn punt!—
'Joslin! Hier is alles steenvrij!' zei Killeen.
— Zet koers naar mij! Niet verzamelen bij Killeen!—
De grond schudde en rolde en trilde zonder ophouden. Lopers kropen en renden de hellingen van het zadel op en ontvluchtten de ravijnen die een trechter voor aardverschuivingen waren. Killeen zei niets meer over de comm.
Joslin had haar toevlucht gezocht bij een schoorsteenvormige helling in de buurt. Die leek veilig zolang de helling boven haar niet ging schuiven. Een paar Lopers voegden zich bij haar. De meesten baanden zich een weg naar het terrein onder Killeen. Langzaam namen de aardbevingen af. Joslins gebied hield het. Na een tijdje waagde ze zich voorzichtig de helling af en leidde haar groepje het zadel over. Ze bereikte de open plek, waar inmiddels meer dan honderd Lopers zich verspreid hadden, zodat ze neerstortende stenen makkelijk konden ontwijken.
'Je ondermijnt m'n kapteinschap,' zei Joslin hijgend bij haar nadering. Killeen schudde zijn hoofd, maar durfde niets te zeggen. Van onder op de helling klonken gekraak en geschreeuw. Een diep, langzaam gerommel steeg langs de berg op alsof de hele planeet hijgend en pijnlijk ademhaalde.
— Verzamelen! Verzamelen! — klonk de barse roep van Zijne Almachtige.
'We gaan!' riep Joslin naar de Lopers.
'Hier blijven veiliger,' zei Killeen.
'Je doet wat Zijne Almachtige zegt!' beet Joslin hem toe. Tobie en Besen hadden hun laarzen en pakken op orde gebracht. Zij vieren gingen op weg over een granietvlakte die door aardbevingen was geteisterd. Het trillen nam een beetje af, alsof het geknaag aan het centrum van deze wereld was opgehouden. Killeen keek aandachtig naar het goudglanzende gordijn boven hem maar zag geen teken van gedolven kernmetaal. Heel hoog bewoog iets — slechts een kras over de gloed — maar verder niets.
Toen ze de volgende brede rotshelling bereikten, sprak Zijne Almachtige de Families, die zich uitgeput voor hem verzamelden, al toe. 'Dit was een nieuwe poging die de duivels en demonen op ons hebben losgelaten, een mislukte poging om ons uiteen te drijven en de aansluiting te missen met de enige straal hoop die ons rest. Naar mijn Aspecten berekenen naakt de komst van de Hemelzaaier. Bereid je voor!' De andere Families begonnen knoestige takken en struiken voor een groot vuur te verzamelen. Ze wankelden en vielen als de grond schudde, maar bleven doorgaan. Killeen en de anderen stonden er ongelovig naar te staren.
Toen riep Zijne Almachtige: 'Aanschouwt! Het ogenblik is gekomen!' Killeen keek omhoog. Boven de berg hing een smalle band, die tegen de gloed in alleen als een zwart segment zichtbaar was. De band bewoog. De vrijwel rechte lijn werd langzaam korter en breder. Killeen had het gevoel dat hij langs iets keek dat veel groter was dan het leek. Met een bijna lome gratie kromde het zich licht. De zijdezachte gloed erachter droeg bij tot de indruk dat de band zich snel voortbewoog en door de hemel schoot als een zwarte vinger die vredig en bekwaam draaide. Killeen bedacht dat het absurd veel leek op een stok die zo hoog de lucht in was gegooid dat hij — hoe hard hij ook wentelde — nooit meer naar beneden viel.
Toen klonk het geluid ervan. Killeen meende aanvankelijk een diepe bastoon te horen die door de zolen van zijn laarzen opsteeg, maar besefte toen dat het langzame, plechtige geluid uit de hemel kwam: één enkele dreunende toon, die uitrafelde tot een koor van verschuivende boventonen en naar steeds diepere frequenties dook die hij eerder voelde dan hoorde — golflengtes die met zijn lichaamslengte resoneerden, zodat hij met zijn hele lichaam luisterde. Het leek het beuken van enorme golven uit de ruimte zelf, die voortgedreven door lichtgetijden tegen het grind van sterren en planeten sloegen en die overspoelden. Iets kwam uit de hemel omlaagklimmen.
De langzame, rollende tonen wekten lang natrillende angst. Het gesteente onder hen had zijn eeuwenoude belofte van vastheid verbroken, en nu opende ook dat vreemde, donkere lint boven hen zijn eigen afgrond van twijfel. Killeen vroeg zich af of dat ding soms iets van de Cybers was, net als het kosmisch snoer. Als dat zo was, was ontsnapping uitgesloten. Het was kennelijk op weg naar hen op deze kale open bergtop beneden. Hij voelde de enorme omvang van het ding zonder details te kunnen zien. Toen begon hij tokkelende noten te horen die in de lucht hingen. Ze stegen als het geluid van de wind die door hoge bomen waait, alsof een storm dat enorme ding boven teisterde, alsof dat van hout en bladeren was gemaakt.
Zijne Almachtige schreeuwde iets: een reeks godsdienstige frasen die Killeen weinig zeiden.
'Aanschouwt! Een zaaier ging uit om te zaaien. En aan de uitverkorenen werd gegeven de kennis over de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen, zoals geschonken door de zaaier. En aan al het mechanische werd die niet geschonken!'
Hij zag plotseling dat het geleidelijk groeiende lint boven langzaam omlaag boog en met zijn lange, spitse uiteinde naar de grond wees. Naar hen.
Nu het dichterbij kwam, onderscheidde Killeen details die door de hemelgloed werden verlicht. Pezen zo groot als kabels rekten omlaag, onderbroken door knobbelige zwellingen als de wervels van een immense ruggegraat. Het gromde. Het schoot de hemel uit en uitte enorme, neuzige geluiden. Strakke draden spleten keihard krakend de lucht. Een symfonie van brekende en langdurig knappende geluiden die aanzwol tot een stortvloed van lawaai...
...en iets knalde tegen de rots naast hen. Het barstte open en besproeide Killeen met een geurige vloeistof die in zijn baard bleef hangen. Hij deinsde terug, maar het rook prettig zoet en wee. Een volgend sloeg tegen de berg en toen nog een. De hele helling lag onder een spervuur. De Families schreeuwden van blijdschap, niet van angst, en intussen regenden nog meer grote, langwerpige dingen op hen neer. Killeen besefte vaag dat hij bij de snelle nadering van de band geen angst had gevoeld. Op een of andere manier had hij snel begrepen dat dit geen Cybermachine was, geen dreiging.
Nog steeds regende het brekende en knappende geluiden, maar ze ebden weg, en hij zag de lange, dunne, licht gebogen lijn zich weer verwijderen. Het had geleken of hij bijna recht omlaag kwam en als een beschuldigende — of wenkende? — vinger naar de samengepakte mensheid op de bergtop door de hemel priemde.
Verbaasd liep hij naar het dichtstbijzijnde ding. De eivorm was gespleten en overal in het rond lagen spatten vloeistof. Door het vocht gemengd waren kleine grijze bolletjes. Killeen schepte er een paar op en rook iets lichts en zoets. Onwillekeurig en zonder zijn normale voorzichtigheid zette hij er zijn tanden in. Een prettige oliesmaak stroomde zijn mond in.
'Nee! Nee!' Een Drie kwam op hem afgerend. 'Bewaren... voor koken.' Killeen keek toe hoe de man de gespleten peul opraapte en er wankelend mee wegliep. Hij kon het gewicht nauwelijks torsen. Overal op de helling renden mensen rond om ze te verzamelen. Anderen staken de groeiende brandstapels aan. Sommigen spietsten de peulen al aan stokken en begonnen ze boven de dansende vlammen te bakken. Killeen liet zich door al die jubel meesleuren. De Stam was uitgeput van zijn lange terugtocht en voedselgebrek, en had een viering nodig. Zonder zich af te vragen waarom, wist hij dat dit letterlijk uit de hemel gevallen manna goed en gezond was. De zware, koppige geur van het gebraad beloofde verrukkingen voor mond en neus. Hoewel de aardbevingen door de berg bleven doorgaan, maakte hij zich daar niet druk om.
Hij sloeg het donkere lemmet gade dat de hemel had doorsneden en zich nu verder terugtrok, waarbij de hemel huiverde. Bij het opstijgen boog het licht. Het was maar heel even op zijn diepste punt boven de bergtop blijven hangen, alsof het de zegen gaf — en dat had het ook gedaan.
8
Quath voelde door de koude bergnacht een massale aanwezigheid neerdalen.
In een rotsspleet voorbij de Nullen had ze een schuilplaats gevonden. Van daaruit ving ze hun efiusies en stralingslekken op. Ze dachten kennelijk dat de meerpoters hun tot de laagste stand teruggeschakelde belletjes elektrische waarneming over het hoofd zouden zien. Quath drong met gemak in hun kleine, vage sferen door en inspecteerde de grillige, vuurvliegachtige stralingen die daar borrelden.
Maar op deze manier maakte ze daar maar weinig nuttigs uit op. En wat ze leerde, was zeker niet fundamenteler dan haar schroeiende openbaringen toen ze in de Nul zat opgesloten. Stroompjes Nulgedachten gleden door de kille lucht en knaagden aan Quaths elektroaura. Ze wapperden als vlaggetjes op de waarnemingsbries. En de verklikker die ze op haar Nul had gezet, zweeg.
Nog steeds wilde ze de bergtop niet dichter naderen. Bij een nieuw incident raakten ze misschien écht gealarmeerd en verspreidden ze zich, wat Quaths speurtocht alleen maar zou bemoeilijken. Toen had ze de eerste hoge, ragfijne toon gehoord die ver vanuit het westen omlaag klonk. Achternagezeten door dreunende, als donder rollende bastonen gleed die hoge sopraan over de lucht. De bron ervan daalde in haar richting met een snelheid die Quath aanvankelijk voor een illusie hield. De stotterende dopplerbeelden kwamen eenvoudig te snel. Oude angsten welden op.
De meerpoters hadden een grondomwoelende oorsprong. Van hoogten raakten ze in een felle, neerdrukkende paniek. Daarom joegen ze niet vanuit de lucht op hun vijanden, hoe doeltreffend zo'n manier van achtervolgen ook zou zijn. In de ruimte hadden ze het klaaglijke gevoel dat ze vielen, en het had de meerpoters duizenden jaren gekost om dat te leren verdragen. Alleen dank zij genetische aanpassingen waren ruimtereizen mogelijk... maar daarmee verdween nog niet de hardnekkige doodsangst van een vlucht over het landschap in de buurt, die aangrijpende beelden van een mogelijk overhaaste val wekte. Quath en de anderen konden zich alleen over korte afstanden verheffen. Dan gaven ze de besturing aan een subbrein over en reduceerden die taak tot verre, mechanische bewegingen.
Maar dit ding! Het dook zondere enige belangstelling voor de verpletterende druk van de lucht. Een schip?
Nee... een donkere lijn omspande een heel hemelkwadrant. Viel een stuk van hun eigen constructie omlaag? Onmogelijk — de bruine en groene tinten ervan leken in niets op de grijze labyrinten die zijzelf bouwden. Neer, neer. Quath verbrak haar aurostilte en riep de Tukar'ramin op. Flikkerend door de frisse lucht antwoordde die zwellende intelligentie direct.
°Ik begrijp je paniek. Als ik niet met ernstiger en dringender zaken was bezig geweest, had ik je gewaarschuwd.°
°Valt het boven op me?° vroeg Quath, die een beheerste indruk probeerde te maken.
°Nee. Het zal de grond niet eens raken.°
°Mechwerk? Is het mechwerk? Ik schiet het... °
°Haal niet zulke dwaasheden uit. Hier.°
In Quaths aura hing plotseling een vette, spetterende, openbloeiende elektrische kenniskern. Een samengeperste overvloed aan gegevens. Ze slikte hem door en veranderde het rondwervelende balletje inductiestromen in leesbare hormonen. Overvloeiend van verbijsterende details welden geuren en aroma's op.
°Wat een rijkdom!°
°Dit komt ongefilterd van de Verlichten.°
De eer zo'n heilige kern te mogen ontvangen, verbijsterde Quath. Ze proefde voorzichtig. Eén verbazend, fundamenteel feit overspoelde haar als een ijskoude stroom. Dat ding boven leefde.
Geschokt ontdekte Quath dat de geschiedenis ervan in een stoffig gewelf van — naar iedereen aannam — minder belangrijke kennis verborgen had gelegen. Heel zeker had geen van de meerpoters hierover ooit veel gezegd. Maar toen ze de hormonale implicatielagen afpelde, werd de essentie steeds indrukwekkender.
°Waarom hebben we hierover nooit iets gehoord?° riep Quath, terwijl de geschiedenis van het ding haar doorstroomde en haar subbreinen de ontelbare nuances openlegden.
°We achtten het niet vitaal,° antwoordde de Tukar'ramin. °Toegegeven: het is een merkwaardig object. Misschien is het ons in de toekomst nog van nut.°
°Van nut...!° Het botte gebrek aan belangstelling van de Tukar'ramin schokte Quath wanhopig. Toen kreeg haar karakterologische subbrein de overhand en herinnerde aan het feit dat ze hoe dan ook een pas kort geleden uitgebreid Korflid was. Haar enorme promotie en de onthulling van haar Wijsgeer-elementen betekenden nog niet dat ze zo maar het oordeel van de Tukar'ramin ter discussie kon stellen. Aandachtig proefde ze de vreemd-koele aanwezigheid: de stem van de Verlichten zelf. Het ding boven haar daalde te midden van donderslagen en nachtelijke wervelingen af.
Het was begonnen als een zaadbeest, ver weg aan de rand van dit zonnestelsel.
Het was toen een dunne staaf langzaam leven dat zich in de bittere kou moeizaam staande hield. Er sleepten draden achter haar aan. Ze hielden een spiegel vast die veel groter was dan de staaf. Vaag zonlicht weerkaatste op de micaspiegel en werd op de levende kern gericht, die daardoor warm genoeg werd om een lauwe, hardnekkige vloeistofstroom in stand te houden.
In het duister ver voorbij haar doelster hangend wachtte de staaf en observeerde. Passerende molecuulwolken veegden stof over haar heen, en dat gore voedsel was — net — genoeg om de schade te herstellen die kosmische straling af en toe aanrichtte.
Fijn geweven spierdraden hielden de spiegel gericht en vormden de tuigage voor latere groei. Zelfs op deze afstand van de ster blies de druk van het zonlicht de grote maar ragfijne constructie op. Een lichte draaiing verschafte de spanning om de spiegel met een wirwar van rondhouten te richten.
Het zwakke maar gerichte sterrelicht viel op fotoreceptoren die de energie in chemische vormen omzetten. Het zaadbeest had geen grote snelheid nodig, en die zwakke energietoevoer was genoeg om zijn zoektocht te starten.
In dit bitterkoude, zwarte brokstuk huisde geen geest. Dat was ook niet nodig... nog niet.
De vliesdunne spiegel speelde een andere rol. In de loop van tientallen jaren groeide het bed van fotoreceptoren en verbreedde het beeld dat de spiegel vormde. Af en toe gaven intrekbare vezels een rukje. De gewichtloze spiegel kantelde en boog in een kunstig scheve paraboloïde af. Langzame trillingen trokken over het veld van genaaid mica. Trage, golvende beelden van de ster rimpelden weg naar de randen en zonden lange golven door het want. De glinsterende oppervlakken vingen een zwakke straling op en balden die samen. Heel even kregen de lichtreceptoren daarmee een overzicht van de ruimte bij de naderende zon. Heel lange tijd was er maar weinig belangwekkends in dat vergrote beeld te zien — alleen achtergrondvlekken en luie, lichtgevende spetters in de molecuulwolken. Tegen deze stortvloed van licht zou de prooi van het zaadbeest bleek aisteken.
Maar uiteindelijk vond het een verdacht lichtpuntje. Was het een ijsbal? Oeroude instincten werden moeizaam wakker.
Er groeiden gespecialiseerde fotoreceptoren om de smalle spectrumreepjes uit dat verre, vage puntje te analyseren. Eén ervan nam geïoniseerde fragmenten waterstof en zuurstof waar. Een andere doorzocht het struikgewas van spectrale pieken op kooldioxyde, ammoniak en sporen van nog complexere hoewel kwetsbare vormen.
De eerste poging zou wel niet meteen raak zijn, zelfs niet de tiende. Van zijn verre prooi eiste het zaadbeest niet alleen een dunne, verdampende ijszweem, maar de prekometaire kop moest ook een baan hebben die voor het zaadbeest bereikbaar was.
Eindelijk vervulde één lichtvlek alle lang geleden genetisch geprogrammeerde eisen, en het zaadbeest ging op weg. Een lange, meedogenloze jacht begon. Ruimtemechanica, ballistiek, noodzakelijke beslissingen — al die complexe interacties vonden plaats in het trage tempo dat de constante druk van het zonlicht toestond. Uit het beest groeiden grote zeilen die zich ontvouwden. Het ding greep de fotonenwind aan en loefde en boegseerde.
Eeuwen gingen voorbij. Het minuscule beeld van de prooi groeide en vervaagde naarmate de elliptische achtervolging gehoor gaf aan de soepele eisen van de zwaartekracht. De prooi voor hem uit zwol op en werd een tuimelende, onregelmatige brok stof en ijs.
Nu kwam een kritiek punt: contact. Data, opgeslagen in cellen en vezels die precies voor deze ene, bijzondere taak ontworpen waren. Hoeken draaimomenten, vectoren — al die abstracties die uiteindelijk werden teruggebracht tot molecuulsjablonen, groepen ionen en membranen. Pijnlijk langzaam voerde het beest berekeningen uit die een tweede natuur zijn van elk wezen dat met beweging te maken heeft. Maar het kon een onbeperkte hoeveelheid tijd wijden aan de verkleining van zelfs de geringste risico's.
Slanke vezels strekten zich uit. Ze vonden op de langzaam wentelende ijsberg houvast. Elke grijper greep het uitverkoren punt op hetzelfde moment. Het beest begon aan een zware, draaiende gavotte en spoelde tuien en verankeringskabels af. De lichte middelpuntvliedende versnelling activeerde al heel lang slapende chemische en biologische processen. In de koude staaf roerde zich iets dat op honger leek. Het zeil, dat spiegelde door talloze mica-dunne cellen, weerkaatste de gloed van de verre ster naar de prooi. Deze geduldige speer zonlicht blies een mist van gesublimeerd ijs weg. Het beest trok aan de wade om te voorkomen dat het door het gas scheef kwam te hangen, maar hield het brandpunt nauwkeurig op zijn plaats.
Het boorde een steeds diepere schacht. Op willekeurige plekken binnenin hadden resten radioactiviteit het waterijs gesmolten en kleine buidels vloeistof gevormd. Het zaadbeest liet een holle tentakel zakken. De eerste teug verrukkelijke vloeistof die het zaadbeest zijn rietdunne steel in zoog, bracht een bedwelmende vreugde — als een samenstel van zich voortplantende maar niet-bewuste cellen zo'n complexe reactie kent. Nieuwe tentakels overbrugden de afgrond. Ze verankerden het beest aan de ijsbal en verschaften geribbelde steun voor de verdere groei van het zeil. De zilverglanzende folie zond stekend zonlicht het boorgat in en liet de chemische rijkdom in een mist ontploffen. Voedsel! Rijkdom! Eeuwen van wachten werden beloond. Dunne, doorschijnende laagjes vingen het kolkende gas op. Gretige cellen absorbeerden het. Voedingsstoffen stroomden naar het kernlichaam van het zaadbeest. Na een onvoorstelbaar lange winter brak de lente aan. Eindelijk was het kegelvormige gat in het ijs diep genoeg om tegen meteorieten en zelfs de meeste kosmische straling bescherming te bieden. De staaf trok aan nieuwe intrekbare vezels. Zijn nest was veilig uitgeboord. Voorzichtig verhuisde het. Behoedzaamheid leidde elke stap. Pijnlijk aarzelende rukjes aan zijn intrekbare snoeren brachten de compacte, donkere asstaaf veilig het gat in. Hier zou het voor eeuwig wonen. De afdaling van de centrale as, die nu enorm opzwol, bracht nieuwe reacties teweeg. Op het beest groeiden korstige knobbels waaruit bleke, slanke wortels ontsproten. Diepe, moleculaire configuraties kwamen in actie. Hoewel het beest niets bezat dat op doelgerichtheid leek, begon het zich voor te bereiden op zijn volgende grote avontuur: de val naar de zon. Nog steeds werd het door geen intelligentie geleid. De ruwe bast en donkerbruine lichaamskleuren herbergden ingewikkelde genetische blauwdrukken, maar geen geest.
Wortels priemden en prikten door het ijs. Complexe membranen wriggelden en de overtollige warmte van hun gespeur smolt een doorgang uit. Daarna zogen ze de vloeistof weg — en bouwden daarmee meer weefsel om ijsspleten open te breken. Een deel van die langzame rijkdom bereikte het centrale lichaam, waar nieuwe minuscule blauwdrukken zich in moleculaire majesteit ontvouwden.
Mijnbouwende wortels zochten zeldzame elementen om complexere structuren te bouwen. Steeds grotere zeilen ontstonden. De ijsbal, die hoogstens een gewone komeet had kunnen worden, onderging geduldige, voorzichtige sonderingen. Het beest kon zich ongehaaste behoedzaamheid veroorloven, tenzij een onverwacht gevaar opdook. Smaragdgroene waaiers kropen over het vuile oppervlakteijs. Na een eeuw leek de tuimelende ijsberg op een schip vol eendemosselen, overwoekerd met gevlekte, bekorste planten die geen beperkingen van de zwaartekracht kenden. Sap stroomde ongehinderd door wijde cellulosebuizen. Door samentrekking kwam verwarmende vloeistof in stengels terecht die in de schaduw lagen.
Dit uitbreidende, leerachtige woud deinde en schommelde af en toe met trage energie. Het stak enorme stammen hoog de zwarte hemel in. Dikke, bruine bomen verdrongen zich en concurreerden om zonlicht. Gerimpelde en lindegroene bladeren botten uit.
Alleen de nog steeds zwellende zeilen konden de naar buiten oprukkende houten speren tegenhouden. Als een stam de zeilen overschaduwde, gaven de tentakels een signaal door. In de schadelijke boom ebde het sap weg en de groei stokte.
De stammen hadden allerminst een eenvoudige structuur. In het ijs zochten de mijnwortels koolstofaders. Hoewel de planten aan het oppervlak onmogelijk ingewikkelde kronkelingen en uitbottingen vertoonden, was dat maar kleingoed vergeleken met de verfijnde complexiteit die op het moleculaire niveau van de mijnwortels plaatsvond. Die oogstten koolstofatomen en sleepten ze precies in het gelid, zodat zijn kristal ontstond: grafiet. Lichte onvolmaaktheden in de ordening werden opgeheven door een zich verdringende menigte donor — of acceptormoleculen. Enorme grafietvezels groeiden met behoedzame omzichtigheid, vlekkeloos glad.
Talloze andere zwoegende moleculen vervoerden de grafietsnoeren onder de bast van de bomen. Het duurde jaren voordat ze versmolten en een constructieve samenhang schiepen die veel groter was dan de zwaartekracht tvrije plant nodig had. De vezels bleven in reserve, want de overwoekerde ijswereld draaide onstuitbaar binnenwaarts naar de zon.
Het woud was inmiddels tot vele malen de oorspronkelijke ijsbal gezwollen. De ster waarnaar het op weg was, was niet langer een fel lichtpuntje. Duizenden jaren laveren in de zachte fotonenadem had het komeetbeest binnen bereik van de planeten gebracht. Aan boord versnelde het tempo. Kleine, broodmagere, uit nieuw geactiveerde blauwdrukken gebrouwen schepsels verschenen. Ze draafden tussen het gebladerte en voerden ontelbare bouw — en hersteltaken uit. Sommige leken op vacuümbestendige spinnen en klommen met kleverige voetkussens over de grote, leerachtige bladeren. In het bleke licht van de verre zon vonden ze groeifouten of schade van inslaande meteorieten. Op grond van voorschriften die in maar een paar duizend cellen lagen opgeslagen, staken deze zwart gepantserde beesten hun dunne vingers in problemen.
Als ze een moeilijkheid tegenkwamen die hun verfijnd geprogrammeerde routine te boven ging, zochten ze de dichtstbijzijnde koperkleurige naad in het web rond de grote stammen. Dat waren supergeleidende draden. De spinnen maakten dan contact met het kernbeest. Dat was weliswaar een grove communicatie, maar verliep zonder signaalverlies. Door die draden vloeide ook een constante elektrische stroom waarmee de interne batterijen en condensatoren van de spinnen werden opgeladen. Hoewel de spinnen voor hun taken met een starre biologische bedrading waren uitgerust, konden ze bij tijdelijke problemen ingewikkelder instructies ontvangen en opslaan. Het grotere kernbeest was niet meer dan een grootschalig voorbeeld van dat soort methodes: complex en vindingrijk, maar nog steeds geen zelfstandige intelligentie. Het moment voor machtiger manoeuvres brak aan. Het kernbeest nam dat waar, en het veroorzaakte een reactie die een waarnemer misschien een bewijs van grote originaliteit had gevonden. Op één plek aan het oppervlak die de planten hadden vrijgelaten, begonnen zich silicaten te verzamelen. Spinnen en korstige zwammen samen brachten keramische pijpen en tanks tot stand, onderling verbonden door met klei bedekte buizen. Zorgvuldig opgeslagen zuurstof en waterstof werden in die verbrandingskamer samengebracht. Een elektrolytische vonk bracht een zorgvuldig beheerste explosie op gang. Het komeetbeest vloog weer naar de zon.
Zijn bestemming was echter niet dat vurige binnendomein. Zijn ijs-voorraad zou daar gesublimeerd worden en het beest van zijn ingewanden beroven. De zon kon nooit een intieme vriend zijn. In plaats daarvan volgde het een geleidelijk binnenwaarts draaiende spiraal. Op zeker moment dreigde de hitte, die in die grove raketmotor werd opgewekt, de komeet te veel op te warmen. Toen het smelten begon, schakelde het beest over op kleinere, weke bollen, die als parasietachtige
zakken hoog in de optorenende bomen groeiden. Deze zakken combineerden waterstofperoxide met het enzym catalase en ventileerden hun bijtende stoom veilig uit de buurt van de kostbare ijsvoorraad. Het beest achtervolgde een bijzonder rijke asteroïde waarop het oog van de zonnespiegels gevallen was. Cellulosezakken groeiden in de buurt van fotoreceptoren en werden met water gevuld. Deze dikke lenzen gaven scherpe beelden, die het komeetbeest gebruikte om handig langszij zijn nieuwste prooi te komen.
De afbraak van die wentelende, koolstofrijke berg kostte meer dan een eeuw van nooit aflatend zwoegen. Opgeroepen door diepere instructies ontstonden grotere spinnen. Zij scheurden met de woestheid van voorhamers mineralen uit de asteroïde. Kruipende mijten zetten de trage, volhardende fabricage van immense grafïetdraden met kracht voort. Uit zilverige silicaten maakten de talrijke spinnenzwermen een spiegelend scherm. Dat zwaaide aan intrekbare vezels en weerde de zonnestormen van energierijke protonen af die soms het komeetbos teisterden. Het beest bleef een binnenwaartse spiraal beschrijven. Zijn hoofdzorg was nu de bescherming van kwetsbaardere planten en voorkoming van ijsverlies. Het beest groeide nu gecombineerd. Grafïetdraden verstrengelden zich met levend weefsel langs één enkele as. Wat als een dunne staaf begonnen was, herhaalde die vorm nu op een enorme schaal. Het magere, ijzergrijze ding groeide langzaam, en zorgvuldige spinnen hielpen weven. De asteroïde kromp langzaam. De staaf werd immens. Hij was in het midden het dikst, en daar leefde nu het kernbeest. Zelfs kosmische stralen konden niet door de beschermende laag ijs en ijzer dringen om de genetische basiscode te beschadigen. Uit de keramische kamers met lage voortstuwing stroomden opnieuw chemische dampen. En nu werd een nieuwe truc gebruikt: elektromagnetische aandrijving. Inductiewikkelingen stroomden over van elektriciteit en joegen ijzeren kogels door een loop naar buiten. Deze massa-voortstuwer wierp materie uit die het beest niet nodig had en dreef het als een trage mitrailleur knallend aan.
Het samenstel begon aan een nieuwe reis, die ditmaal veel minder energie kostte. Niettemin waren vele rondgangen nodig om in een doeltreffende spiraal de volgende asteroïde te bereiken. Eeuwen gingen voorbij, en de steeds langer wordende staaf vrat nog meer kleine stenen werelden. Zonneovens van zilverig weerkaatsende vliezen smolten, legeerden en profileerden exotische, sterke steunbalken voor de staaf. Maar de kern van het werk was het afspoelen van steeds meer grafietdraad naar de draden die al langs de grote staaf lagen. Vele duizenden jaren gingen voorbij voordat de laatste fase begon: de groei van het beest tot volwassenheid. De laatste, ingewikkeldste genenlocaties in de oorspronkelijke biologische sublaag begonnen zichzelf te kopiëren. Intelligentie is, in laatste instantie, een kwestie van definitie. De acties die nu volgden, zouden door waarnemers zijn opgevat als een duidelijk bewijs van probleemoplossing en creativiteit op een schaal en met een snelheid die op leiding door een enorm brein wees.
De cellen die het enorme staafbeest steeds verder naar de zon leidden, wáren misschien inmiddels ook wel een brein. Op dit punt is het onderscheid op definities gebaseerd, niet op feiten.
Al veel eerder had het beest zijn uiteindelijke bestemming vastgesteld: een planeet met een overvloed aan vloeibaar water.
Het beest was nu immens lang: een derde van de doorsnee van zijn doelplaneet. Maar voor het oog van een bewoner van die planeet was het bijna onzichtbaar — want de enorme, zwartbruine constructie was maar weinig dikker dan het oorspronkelijke komeetbeest. Nog steeds plakte zelfs een veeg ijs aan het nauwkeurige middelpunt van die immense kabel. De voorzichtigheid eiste dat het beest altijd een reserve hield. Niettemin: terwijl de planeet zwol van een puntje tot een schijf, kwamen achter op het beest meer spiegels tot stand — een voorzorg tegen verdediging door mogelijke bewoners. Niemand daagde het beest uit. Mechs hadden deze wereld nog niet bereikt, en de lagere levensvormen die er verbleven, hadden waarschijnlijk geen ogenblik aandacht voor de slanke, donkere lijn aan de nachtelijke hemel.
Even trokken echter een paar kleine asteroïden langs het planeetoppervlak. Het altijd behoedzame beest richtte zijn grote spiegels. De irriterende stofjes versmolten tot slak.
Het beest was altijd overvoorzichtig. Maar nu gaapte het grootste gevaar. Traag en omzichtig begonnen de massavoortstuwers over zijn hele lengte te vuren. Langzaam slingerden ze de laatste reserves aan nutteloos slak weg en verkleinden de hoekmomenten van zijn baan. Deze planeet had geen maan, en het beest kon dus geen vaart minderen door herhaaldelijk voorbij te vliegen. In plaats daarvan naderde het de planeet in tientallen jaren van zorgvuldige navigatie.
Eindelijk brak het moment suprème aan. Het stompe einde van het staafbeest ving de eerste atomen van de atmosfeer op. Dat zond complexe signalen door de supergeleidende draden die rond de staaf gewikkeld waren. Iets dat op uitgelatenheid leek, leidde tot snellere moleculaire overgangen.
Het proefde de ijle lucht. Dit was rijkdom van een nieuwe soort: milde gassen, waterdamp, ozon. Bijzonder brede bladeren vingen er minuscule hoeveelheden van op en brachten ze in grote aderen samen. Monsters bereikten het kernbeest en werden goedgekeurd. Het land beneden vloeide over van leven. Dit was het voorbeschikte paradijs dat het beest zocht. Nu begon het aan de zware taak van zijn volwassenheid.
De grote staaf begon te draaien.
°Zoals je ziet,° onderbrak de Tukar'ramin Quaths meditatie, °weten de Verlichten veel van dat soort voorwerpen.°
Quath had de enorme geschiedenis van het beest in een glinsterende fractie van een seconde, in minder dan een ogenblik in zich opgenomen. Afgetekend tegen de gloed van de ronddraaiende Kosmische Cirkel dook het immense ding nog steeds door de hemel omlaag. °Is het veilig? Zal de Kosmische Cirkel het niet doden?°
°Nee, de baan van de Cirkel ligt veel verder weg. Je signaal draagt boventonen van schrik, Quath. Waarom?°
°Ik ben er bang voor!°
°Bang?°
°Het... is zo gróót! En toch leeft het. Om zo hard te vliegen...°
°Pieker daar niet over. Dat voorwerp was hier al toen wij kwamen. De mechs hadden dat vreemde, ronddraaiende ding niet benut. Misschien beseften ze niet dat het leeft — anders hadden ze het wel gedood.°
°Wie heeft het gemaakt?°
°Deze zichzelf kopiërende vorm verspreidt zich op natuurlijke wijze tussen de sterren van het Galactisch Centrum. We kennen zijn oorsprong niet.°
°Zo enorm! Welk doel heeft het?°
°Voor zover wij kunnen zien: geen. Wat weet het grove leven van doelen, Quath?°
°Het leven is altijd voorwaarts gegaan, al was het alleen maar om zich voort te planten.°
°Dat doet het waarschijnlijk ook. Ze zijn ook in de buurt van andere planeten gezien. We hebben niet de tijd genomen om hen gedetailleerd te bestuderen.°
°Maar dat moeten we! Ze zijn grootser dan al het andere dat ik ooit heb gezien!°
°Dat moet een misvatting zijn.° De Tukar'ramin klonk plotseling koel.
Quath zei diplomatiek: °Ik bedoelde natuurlijk: afgezien van u.°
°Vergeet de Verlichten niet,° zei de Tukar'ramin formeel. °Nee, natuurlijk niet. Desondanks... °
Hun gesprek had al diverse microseconden geduurd en Quath tuurde nog steeds vol ontzag naar boven. °Het is... prachtig.°
°Volstrekt niet,° zei de Tukar'ramin neerbuigend. °Dergelijke structuren zijn een klein element in de grotere vergelijking van deze wereld. Ik heb nieuws voor je... °
°Nee! U ziet alleen de omvang van dat ding. Ik zie... majesteit.°
Een stortvloed van emoties overspoelde Quath. De doodsangst en verbijstering die ze de laatste tijd zo vaak gevoeld had, zwollen tot een rollende golf die haar in plotselinge, wrikkende stromen verdronk. Eindelijk besefte ze wat haar van de rest van de meerpoters onderscheidde. Ontzag... dóódsimpel en toch onverdraaglijk enorm. Goddelijk en reinigend had dat haar in zijn greep.
°Kom, Quath. Luister goed. Er is een diepe, ernstige verdeeldheid onder de Verlichten. Sommige Verlichten hebben meerpoters hier bezet.°
°Bezet? Maar een zo verheven aanwezigheid hoeft toch slechts zijn wil te uiten om alle meerpoters verheugd te doen knielen van peilloze dank dat zij dienen mogen?° Quath herhaalde deze versleten frase terwijl haar bovenbrein tolde van smeulende, lang onderdrukte impulsen. Het akoestomagnetisch profiel van de Tukar'ramin kreeg tinten en smaken die Quath nooit eerder gevoeld had. °Er is een heilig conflict. Zelfs de Verlichten zijn verdeeld en strijden onderling.° Etsende tinten gaven de ernst van deze onthulling weer. °En ze... voeren oorlog?°
°Ik begrijp niet wat er gaande is. Sommige meerpoters in onze eigen Korf reageren niet op mijn bevelen. Ze voeren instructies uit die ik niet ken.°
Quath vroeg scherp: °Met welk doel?°
°Sommige Verlichten vinden dat we dit oogmerk niet moeten najagen en ons nog niet naar het Galactisch Centrum mogen wagen. Zij zeggen dat we beslist niet mogen afgaan op onbetrouwbare kennis afkomstig uit een nederig Nullenschip.°
°En die Verlichten hebben zich tegen ons gekeerd?°
°Ja, dat maak ik eruit op.° Droefheid en ongeloof weerklonken door het rijke spectrum van de Tukar'ramin.
°Wie? Waar?°
°Velen, en overal.°
°Hier? Ik heb bijna de Nul gevangen die we zoeken, als ik hem maar kan onderscheiden van de Nullenzwermen in de buurt. Geef me wat tijd... °
°We hebben geen tijd. Vind hem! Maar pas op voor anderen uit je Korf — zij handelen nu namens machten die ik niet ken.°
°Dat zal ik!° zei Quath bars.
Maar haar bravoure was een rookgordijn voor haar eigen kolkende binnenwereld. Ze staarde naar de enorme aanwezigheid boven haar hoofd en mompelde in zichzelf: °Al dat gepraat over Verlichten, wezens die ik nog nooit gezien heb — en nu strijden ze tegen elkaar! Maar in welke mate zijn zij grootser dan dit tollende ding dat ik nauwelijks begrijpen kan? Wiens majesteit ik voel met elke porie en elk membraan? Nee, hier heerst misverstand. Zij zien alleen omvang, en dat is het draaipunt van hun wereld. Wat ik zoek, is betekenis. Daarnaar honger ik — veel sterker dan naar die ellendige Nul.°
Glorierijke tonen vulden de tere lucht.
9
Killeen werd lui en luidruchtig wakker. Hij draaide zich om en merkte dat hij naast Sjibo lag. Ze ging lepeltje-lepeltje tegen hem aan liggen, en hij liet zich even met dat luie genot meedrijven. Pas later begonnen de weerspannige Aspectenbreinen aan zijn zalige loomheid te knagen en de vragen te stellen die hij de avond tevoren terzijde had geschoven. Het zaadfruit — dat was het. De geurige rijkdom ervan had hem helemaal omgeven, alle hinderlijke stemmen tot zwijgen gebracht en zijn langdurig getrainde instinct tot waakzaamheid en nerveuze omzichtigheid uitgeschakeld.
Halverwege de viering had Sjibo tegen hem gezegd: 'Goed voor je. Voor ons allemaal.' Toen hij het daarmee maar betrekkelijk eens bleek, had ze vrolijk gelachen en zijn gezicht in de vochtige schil van een zaadvrucht geduwd.
Het bedelaarsbanket had zich urenlang voortgezet. Boven de Familievuren bakte en rookte het fruit. Liederen hadden langs de berghelling gerold. Vanaf de vuren klonken spontane, rouwende treurzangen over pas gesneuvelde doden. De liederen kolkten van woede maar verdwaalden toen in uitbarstingen van gore grappen. Toen het overvloedige zaadfruit zijn greep op de mensen versterkte, waren de liederen zachte, lage ballades van vroeger geworden. Deze Families hadden hun vroegere gouden eeuwen, hun door werk en offers geheiligde plaatsen, hun inmiddels verloren en verwoeste Citadels en welig begroeide velden. Toch bleven ze — oog in oog met nieuwe nederlagen — zingen.
Er was ook alcohol. De kostbare, kleine flesjes die sommigen bij zich hadden, leken sterk op degene die de Families van Sneeuwvlek met zoveel liefde hadden gemaakt en versierd. Killeen had zich gedwongen om elke keer dat zo'n flesje langskwam, de vruchtenbrandewijn door te geven hoewel hem bij de bedwelmende geur het water in de mond liep. In brandewijn loerden voor hem te grote gevaren.
Toen de algemene viering annex nachtwake tot verwarde vermoeidheid en dronkenschap verviel, had Zijne Almachtige eindelijk de Families verzameld. Killeen luisterde met een half oor naar 's mans gechreeuw en hoopte dat hij zou uitleggen wat er die avond gebeurd was. Zijne Almachtige had het over de hemelzaaier, en zo was het ook: bij elke neerdaling kwamen de zaden uit de hemel vallen.
Godsdienstig jargon vertroebelde de ritmische incarnaties van Zijne Almachtige. Met rollende frasen beschreef hij de Hemelzaaier als de bron die de mensheid met alle krachten van de natuur verbond. De Stam voelde zich op een of andere manier onderdeel van de levenscyclus van de Hemelzaaier. De kleine maar gezaghebbende man zei dat die overvloedige gaven beloond moesten worden met de rijpheid van de oneindig vruchtbare grond. Kenmerk van het leven was diens vervlochten samenhang waardoor Allen tot Eén werden geweven. Er was veel luid en vaag gepraat over de Hemelzaaier als de levende band tussen de Stam en het Luchtertijdperk, als Gods soevereine boodschapper, als het enige levende wezen dat geen mech vernietigen kon. Zijn zaden eten was een godsdienstige daad, een heilige eenwording met de hoge bronnen van het levensdomein.
'Het lichaam en bloed van uitgestrektere terreinen is ons hier ter hand gesteld,' had Zijne Almachtige gegild. Zijn ogen rolden en glinsterend zweet stroomde over zijn gezicht. 'Neem! Eet! En maak je klaar — voor de mars van morgen! Voor de overwinningen die ons wachten!' Het nieuws dat nieuwe veldslagen wachtten, had de Families gekalmeerd en hun zinloze viering tot rust gebracht. Opnieuw haalde Zijne Almachtige de truc uit dat hij zijn eigen skelet verlichtte. In de bewolkte nachtlucht was het effect griezeliger dan in een tent. Killeen vroeg zich af waarom iemand elektrotech bij zich had die normaalgesproken zo onnuttig was. Misschien hoorde dat wel bij iets omvangrijkers. Maar op Sneeuwvlek had Killeen niemand gezien die dat kon. De Wesp had, toen Killeen tijdelijk in diens sensorium lag ingebed, vergelijkbare vermogens vertoond. Kennelijk had de mensheid hier dat soort vaardigheden vroeger gebruikt, misschien als traditie om het leiderschap te versterken. Hij moest toegeven dat die lichtgevende botten en gewrichten iets vreemd-indrukwekkends hadden. De afstand tot andere Stammen, hielp hij zich herinneren, was soms even groot als tot echte ruimtewezens.
Killeen had ook een groot respect voor de manier waarop ze met de eindeloze begrafenisstemming rond hun terugtocht omgingen. De slotregels van het knarsende lied van Zijne Almachtige:
Zaaier, klager,
Gever, rouwer
spraken van een lange, bittere geschiedenis die de Hemelzaaier bij het lot van de mensheid betrok.
Deze Families gingen ordelijk met hun slachtoffers om, ook met de mannen en vrouwen die alleen maar in de verte staarden en te horen moesten krijgen wat ze moesten doen. De gewonden werden verzorgd door de jongeren en bejaarden — al degenen die niet, opgesloten in het midden van de Familieformatie, konden vechten. Ook dit alles leek op de tactieken die op Sneeuwvlek via eerbiedwaardig oude praktijken waren doorgegeven, gebruiken die hen heel diep in het merg en bloed zaten.
In de bijtend kille ochtendlucht lag hij naar de voortijlende stofwolken te kijken die de aardbevingen hadden opgeworpen. Tijdens de viering was het kosmisch snoer tot stilstand gekomen. De berg kraakte en rommelde nog steeds alsof hij de menselijke mijten op zijn wenkbrauw wilde afschudden. Tussen smerige wolkenflarden door zag hij het bleke blauw en zocht een dunne, snelle lijn. Niets. Het raadsel van de Hemelzaaier kwelde hem nog steeds.
Hij riep zijn Grey-Aspect op, maar het duurde een tijd voordat die onregelmatige stem antwoordde:
Ik denk... moet een... kroonrad zijn... zoals onze... historici ze noemden. Levende kabels... in de interplanetaire ruimte gegroeid... zelfs tussen de sterren... of in molecuulwolken.
'Hoe blijven ze in de ruimte in leven?'
In de stem van die oeroude vrouw klonk iets van verbazing en spijt door.
Legende... volledig vergeten... weet niet waarom ze gemaakt zijn. Sommige doelteksten... lijken In te houden... ontwikkeld uit asteroïdeoogsters... of volgens andere... uit komeetbesturing... moeten dan... op zijn minst uit de Luchtertijd dateren... of zelfs nog vroeger.
'Wat doet 't hier?
Zoekt voedsel op planeetoppervlak... legt zaden... dit is zijn voortplantlngsfase... moet toegang hebben tot biomiddelen... in kometen niet voldoende... dat meenden tenminste de historici. Dit was lang voor... het tijdperk van mijn... voormoeders...
Plotseling dook in Killeens oog een grafische weergave van de baan van de Hemelzaaier op. Daarin proefde hij Arthurs kennis, maar de stem bleef die van Grey.
'Komtie zomaar door hele atmosfeer?' Killeen kon deze losse beelden met een stopbeweging maar nauwelijks geloven.
Ik moet zeggen dat ik deze informatie meer dan een tikje dubieus vind. Grey moet in de war zijn. Kijk maar naar de technische problemen van zo'n project! Hoe sterk de materialen zouden moeten zijn! Voorts is geen enkele planeet een volmaakte bol. Uitstulpingen zouden zo'n ruimtekabel aantrekken en zorgen voor koersafwijkingen in de lengte en breedte. Bovendien moet zijn doortocht door de atmosfeer ernstige torsietriilingen veroorzaken. En hoe kan zo'n dynamisch systeem de weerstand van de atmosfeer overwinnen? Nee — het zou al snel te pletter vallen.
'Hoe verklaar je dan wat we zien hebben?'
Ik formuleer op dit moment een model. Maar dat kost natuurlijk veel werk.
'Ga jij nou maar gewoon rekenen, jazeg?'
Na een tijdje zei Arthurs geprikkelde stem:
Ik kan die vage herinneringen natuurlijk niet ontkrachten, maar ik acht het mijn plicht erop te wijzen dat de snelheid van dat ding meer dan een kilometer per seconde zou hebben bedragen toen het de atmosfeer bereikte. Zulke...
'Jazeg, dat verklaart de knallen die we hoord hebben.'
Je begrijpt niet wat ik bedoel. Hoe kan een plant zulke krachten weerstaan? Ik vind het onmogelijk te geloven...
Killeen liet Greys zwakke, vaak verminkte stem met haar zware accent op de voorgrond treden.
Veel historici... zelfs die van de Luchters... dachten dat ook. Maar we wisten... dat ruimtereizigers erover spraken... kroonwielend over wereld van gras en wouden... onder verre zonnen...
'Waarvoor?'
Het begrip motivatie... is in de biologie... vaag. Leven streeft naar voortplanting... wil zoveel van zijn... omgeving vullen... als mogelijk is.
'Maar dit ding leeft in ruimte!'
Kan mettertijd... hele melkweg... vullen...
'Maar dat kunnen mechs toch beter? Die weerstaan kou en vacuüm.'
Correct... en misschien als antwoord daarop... op een of andere manier... heeft iemand... biologisch materiaal gemaakt... dat kosmische straling overleeft... drijft tussen de sterren... verspreidt zich.
'Wie?'
Historici van... Luchters... spraken van vroegste mensen in het Galactisch Centrum... uit de Grote Tijden. Dachten datkroonraderen misschien... toen gemaakt waren...
'Kónden ze dat... ik doel: mensen!'
We waren... zo groots... leken in niets op mijn eigen tijd... van meelijwekkende... primitieve... Arcologieën... die niet groter waren dan deze berg... minuscule dingetjes... vergeleken met de Luchters...
'Eh... dat zal wel.' Killeen probeerde zich een stad voor te stellen zo groot als de enorme rotsplaten overal om hem heen. Als Grey die al kleine, alledaagse bouwsels vond... "Tuurlijk. Luchters waren het grootste wat we ooit maakt hebben; dus...'
O nee, geen sprake van... er waren grootsere werken... op veel grotere schaal... vroeger... in de Grote TijdenKilleen vroeg zich af of hij de ontkoppelde herinneringen van het kleine Aspect moest geloven. Misschien herhaalde Grey alleen oude verhalen. De mensheid overleefde nu al heel lang op weinig meer dan geroofd voedsel en glorieuze leugens.
Hij schudde zijn hoofd en probeerde met krakende gewrichten op te staan. Tijd om zich aan zijn plichten te wijden. Toen drong plotseling dat ene feit tot hem door: hij was geen kaptein meer. Hij was enerzijds opgelucht omdat zijn last van hem was afgenomen maar anderzijds neerslachtig over zijn beperkte rol in de Familie. Het een hield het ander in evenwicht, stelde hij vast.
Dat betekende dat hij de Familiezaken even kon vergeten. Zonder Sjibo wakker te maken stond hij op en ging kijken hoe het met Tobies gewonde hand ging.
IO
Quath lag op de naderende meerpoters te wachten. Ze kwamen door een lang, gekreukt dal omhoog waarin een stofzweem neerdaalde als een dofgrijze deken. Bosjes van die merkwaardig dunne bomen onttrokken hun nadering aan het oog, maar Quath nam hen duidelijk waar aan de hand van de bleke, pulserende elektroaura's die ze bij hun communicatie onvermijdelijk uitstraalden.
Hier, op de lagere berghellingen, was de grond omgewoeld en verfrommeld. Alle mensen hadden zich hoger op de berg teruggetrokken. Overal op dit geteisterde gebergte heerste een dreigende stilte. De scherven van kapotte heuvels boden vijanden talloze schuilplaatsen. Waren daar al meerpoters, uitgestuurd door facties van de Verlichten? De Tukar'ramin had gewaarschuwd dat er een paar onderweg waren. Daarna was haar signaal achter het ruisgordijn weggevallen.
°Heil en sta stil!° riep ze scherp. De groep bevond zich nog op grote afstand, maar ze was voorzichtig.
°Wat? Wie is dat?°
Quath proefde piekige uitstralingen en herkende hun vertrouwde signatuur. °Beq'qdahl! Heeft de Tukar'ramin je gestuurd?°
°Ja. Ze liet doorschemeren dat je in de nesten zat, eenpoter.°
°Ik heb een speciale Nul achtervolgd, en die heb ik bijna te pakken.° Quath stelde de richting van haar HR-sensoren bij. °En jij?°
°Ik ben gekomen om je te helpen.°
°En de anderen?° °Marcheren onder mijn bevel.°
°Je vurig-blauwe gehoorbeentjes kunnen zo'n compagnie leiden?°
°Vergeet niet dat ik hoog gestegen ben. Net als jij.°
°Hoog genoeg om de bevelen van de Tukar'ramin direct uit te voeren?°
°Inderdaad. Wij kunnen hoognodige vuurkracht richten.°
Quath voelde zich plotseling verstrakken toen haar subbreinen de implicaties van Beq'qdahls schijnbaar onschuldige woorden begrepen. Het contact met de Tukar'ramin was afgesneden. Een muur van hete ruis was tussen Quath en de grote Korf in het zuiden neergedaald. Quath zei gekscherend: °Vuurkracht? Grondkruiper, ik hoef niet te doden.°
°Maar jij jaagt toch? Zulk werk is altijd gevaarlijk.° °Ik jaag om gevangen te nemen.°
Beq'qdahls glanzende stemsmaken kregen iets ondoorzichtigs. °Inderdaad. Wij kunnen die Nullenbendes opjagen en in jouw richting drijven.
°Daarin schuilt te veel gevaar,° zei Quath stijf.
Beq'qdahl vormde een smaak van droog vermaak. °Voor meerpoters als wij, ouwe graver?°
°Nee... voor de Nullen. Ze zullen standhouden en sterven voordat ze zich
veel verder terugtrekken. Ze zijn al in de hoek gedreven.°
°Nullen vluchten voor ons; dat is een eeuwige wet.°
Beq'qdahl was óf aan het pochen vanwege de meerpoters om haar heen, óf achter de dekmantel van zinledig, arrogant gedrag een slim plannetje aan het beramen.
Quath zei: °Deze zullen op ons hameren.° °Laat ze hun gang gaan!°
°Weet je nog dat andere gevecht dat we hadden?° vroeg Quath veelzeggend.
°Toen werden we verrast.°
°En waren de Nullen minder wanhopig,° riposteerde Quath. Beq'qdahl zond een piek van wrang vermaak. °Nullen zijn per definitie altijd wanhopig. En jij hebt er maar één nodig, nietwaar? De rest slachten we af.°
Quath nam een beslissing. °Kom wat dichterbij, Beq'qdahl. Je signaal wordt steeds zwakker. Er is wat ruis.°
°Ja, dat ruik ik ook. In de Korf zijn wat moeilijkheden, heb ik begrepen.° De plompe gedaanten van de meerpoters kwamen snel in actie. Ze leken langs de rotsformaties en breuken te vloeien die de bodem van het dal ontsierden. Quath kon hen vanuit haar schuilplaats goed zien. Ze vond Beq'qdahl en richtte haar vizier op haar oude vriendin en rivaal.
°Niet verder!° riep Quath. Ze kon niet verhinderen dat aarzelende tonen haar strenge draaggolf ondermijnden, hoezeer ze ook haar best deed.
°Wat?° Klonk in Beq'qdahls hormoonzweem irritatie door, of de duisterder muskusgeur van sluwe misleiding?
°Als je Nullen zoekt, moet je westwaarts gaan.° Quath hoopte hen met deze list af te leiden.
°We nemen Nullen op deze bergtop waar, niet beneden.°
°Deze heb ik in de val. Nog één avond studie, en dan laat ik de val voor mijn Nul dichtklappen.°
Dat was maar een halve leugen. Zelfs op dit moment voelde Quath de zwakke tokkelgeur van haar Nul boven op de berg. Eigenlijk kon ze die bedwelmende, verleidelijke geur niet eens laten verdwijnen — een verontrustend feit. Maar ze had tijd nodig om haar Nul precies te lokaliseren. Daarna moest ze een middel bedenken om hem te vangen zonder een gevecht uit te lokken waarbij haar Nul zou kunnen sterven.
°Wij weten zeker dat hij daarboven is,° zei Beq'qdahl mild. Een van Beq'qdahls metgezellen mengde zich in het gesprek.
°Pap-schrokker, laat ons door! We komen foerageren, niet leuteren.° Quaths slurf klikte bij deze belediging boos en ontdekte de overtreder in haar doelspectrum.
°Voorzichtig, vierpoter.°
°Laat ons ze naar u toe jagen, vereerde en vermoeide,° voegde de metgezel toe.
Quath retourneerde snelle, schorre minachting. °Ik ben sneller dan jullie allemaal, mestkneders. En jullie zullen niet verdergaan.°
Beq'qdahl zond plotseling een scherpe, met gal doorschoten schimpscheut: °Uit de weg, puistzuiger!°
°Nee.° Quath richtte op Beq'qdahl, begon haar condensatoren te laden...
en voelde een vreemde tegenzin over zich heen komen.
°Altijd heb je de vruchten van mijn arbeid gestolen!°
Quath zei alleen: °Niet verder.°
°Of me van achteren laten struikelen!°
°Dit is de laatste waarschuwing.°
De meerpoters verspreidden zich tot een offensieve waaierformatie. °Nu!° schreeuwde Beq'qdahl wild.
Quath probeerde op Beq'qdahls naderende beeld te schieten... maar kon het niet.
Ze draaide haar voelsprieten rond. De metgezel die geroepen had, dook in haar blikveld op. Ze zond een knetterende vuurstoot naar haar doelwit. Diens bovenste pantser ontplofte in tuimelende fragmenten. Beq'qdahl schreeuwde niet eens van afschuw. Ze dook een kuil in alsof ze niets anders dan strijd had verwacht. Quath verloor het zicht op alle meerpoters, die wegrenden en — doken en tegenstrijdige aurasignalen uitwierpen.
Ze bedwong het verlangen om op kortstondig blootgegeven doelen te schieten. Op die manier konden ze een driehoekspeiling op haar krijgen.
Maar zolang ze bleef zwijgen, kon ze hen tegenhouden. Ze wist dat ze haar over zoveel onbeschut terrein niet konden bereiken.
Toen ze hun netelige toestand beseften, begonnen haar schimpscheuten te bereiken: Anaalspierdeler!Poepgat voor iedereen!
Hun beledigend gejodel vervaagde toen ze dat aan een subbrein overgaf.
Als ze een fout maakten en iets onthullends zeiden, zou dit kleinere facet het volledige Quath-zelf waarschuwen.
Nu had ze nog maar één groot doel. Dat was zo dringend dat het in haar opwelde als de plotselinge, bijtende, onverklaarbare zandstormen op de oude thuiswereld van de meerpoters. Iets oerouds nam haar verbeeldingskracht in bezit, een koortsig verlangen dat haar plicht jegens de Tukar'ramin of zelfs jegens de verre, geheimzinnige Verlichten oversteeg. Quath moest de Nul vinden.
11
'Loper-Familie zal de flankaanval uitvoeren,' zei Zijne Almachtige dramatisch.
De ochtendzon leek zich tegen de haveloze wanden van de grote tent te persen. Op de onderste berghellingen zou het vandaag heet worden, maar de tent hierboven hield de nachtkou nog vast. De kapteins en onderofficieren van de verzamelde Stamfamilies stonden op de plaats rust voor Zijne Almachtige, die liep te ijsberen.
Killeen herinnerde zich het enorme bureau waarachter Zijne Almachtige in zijn stoel had gehangen toen hij hem voor het eerst zag. Ongetwijfeld was dat door de legertros achtergelaten. Zelfs de geconfisqueerde mechtransporteurs kwamen maar met moeite de berg op, en geen enkele ploeg mannen had het bureau zo ver omhoog kunnen duwen. Nog minder waarschijnlijk was dat iemand kon worden overgehaald tot een poging daartoe.
'Ik zal uiteraard de hoofdmacht leiden. Als de Lopers de vijand hebben afgeleid, zal ik de laatste, dodelijke slag toebrengen.' De man bleef staan, stampte met zijn voeten en keek zijn officieren aandachtig aan. 'Begrepen?'
Joslin stond naast Killeen en zei: 'Voor ons, Lopers, is het een eer tegen deze vijand de spits af te bijten.'
Het gezicht van Zijne Almachtige, dat vertrokken was van concentratie, ontspande zich. 'Aan jullie gun ik een kans je betreurenswaardige optreden bij onze laatste actie goed te maken.'
'Wij zullen slagen. Wees daarvan verzekerd,' antwoordde Joslin. Ze boog heel even het hoofd.
Aan zijn blik te zien, deed dit Zijne Almachtige genoegen. Maar toen werd zijn blik weer uitdrukkingsloos en begon hij vervoerd te kijken. 'Op deze kans hebben wij gewacht. De weerzinwekkende Cyberdemonen hebben zich in het brede dal in het oosten verzameld, zoals onze verkenners berichtten. Als hun aandacht op het dal wordt gericht, drommen ze zeker samen om de Lopers aan te vallen. Op dat moment leggen we een spervuur. Zodra een bres is geslagen, kan de hele Stam er doorheen stromen. De Lopers kunnen het gevecht dan afbreken en zich in het volgende dal, voorbij de bergrug in het oosten, bij ons voegen.' De kaptein van de Zevens vroeg: 'Hoe weten we dat we ze hard genoeg kunnen raken? D'r zijn daar vast zat Cybers en we...'
'Hoe meer hoe beter,' zei Zijne Almachtige woest. 'Ze zullen dicht opeengepakt op de grond staan en kwetsbaar zijn voor gericht vuur. Als we van de berg afdalen, raken we ze zelfs nog makkelijker.'
'Jazeg!' riep een andere kaptein. 'Hoe meer we d'r raken, hoe minder moeten we er later bevechten!'
De hele tent schudde van het instemmend geschreeuw van de andere officieren. Zijne Almachtige knikte en beloonde hen met een vage glimlach. 'Wij kennen hun aantal niet, maar weten dat onze zaak heilig is. Ons is de eindoverwinning!'
Voordat hij dat zelf wist, zei Killeen: ''t Zijn er achtentwintig.'
Diepe stilte. De wenkbrauwen van Zijne Almachtige beschreven een boog. 'O? Heb jij door het dal geslopen?'
'Neezeg. Maar ik... ik weet gewoon hoeveel er zijn.'
'Dat zie je middels goddelijke openbaring?' Zijne Almachtige leek een echte vraag te stellen, alsof dat een plausibele bron van kennis was.
Killeen ving een veelzeggende blik van de dunneuzige vrouw op die kaptein van de Zevens was. Ze schudde heel licht haar hoofd.
'Nee, ik heb ze goed kunnen tellen door naar dal te kijken.'
Killeen zag inmiddels de strakke blik in de ogen van Zijne Almachtige en raadde de oorzaak. Natuurlijk: de man achtte zich God, en ieder ander die een directe verbinding met het oneindige beweerde te hebben, was een rivaal. Killeen dacht aan de mannen die aan een paal waren gehangen en achtergelaten in de zon. Misschien hadden sommigen ongelukkig genoeg een bijzondere rol opgeëist.
'Uitstekend. Maar ik zou menen dat zelfs iemand met zo weinig ervaring en gevechtskennis als jij moet zien waar je uitspraak mank gaat. Je telt alleen de vijanden die zich blootgeven. Wij weten dat de demonen zich vaak ondergronds begraven, en volgens de doctrine kan dat ook niet anders, want ze zijn handlangers van de onderwereld. Daarom heb je alleen een klein deel van hen geteld.'
'Eh, jazeg, Uwe Almachtige,' zei Killeen.
'Ik bied excuses aan voor wilde woorden van deze officier,' voegde Joslin eraan toe.
'Wij begrijpen het,' zei Zijne Almachtige royaal.
'Wees verzekerd, Almachtige, dat de Lopers hard en doeltreffend zullen vechten,' vervolgde Joslin ferm.
'Uitstekend. Er is geen reden tot hier blijven, omringd door deze demonen. De Hemelzaaier keert niet snel naar deze bergtop terug, aldus mijn reken-Aspecten. Hij verspreidt zijn heilige rijkdom rond de gordel van deze planeet in honderd neerdalingen per dag. Wij hebben ons naar hartelust gevoed en zullen nu ónze verheven taak doen.' De man oreerde alsof hij tegen kinderen praatte. Zijn blik was strak op het hoogste punt van de tent gericht.
'Almachtige, wij willen uw zegen voor de strijd,' zei de kaptein van de Negens om het ritueel af te ronden.
Killeen knielde net als de rest en liet de gezwollen zingzang van 's mans redevoering over zich heen komen. De zegen omvatte verwijzingen naar verloren veldslagen en lang geleden gevallen steden. Hij kon er geen touw aan vastknopen, maar op een of andere manier klonk daarin dezelfde droeve waarheid door als die hij als jongen in de oraties in de Loper-Citadel had gehoord. Deze Stam had zich dan misschien in zijn wanhoop aan dit eigenaardige mannetje vastgeklampt, maar hun pijn was misschien nog groter dan die van de mensen op Sneeuwvlek. Hier hadden de mensen iets genoten dat ze een soort overwinning op de mechs beschouwden. Ze hadden zelfs steden vernietigd... om vervolgens de nog dodelijker Cybers te zien komen om het werk af te maken. Eerst opstijgen om dan weer neer te storten deed dubbel pijn. Misschien was het begrijpelijk dat ze toevlucht zochten in godsdienst en bij een tirannieke Ouderling.
Toen Killeen de tent verliet, ving hij de zijdelingse blikken van anderen op en begreep hij dat hij het maar op het nippertje overleefd had. Zijne Almachtige duldde geen mededingers.
Hij had de neiging gevoeld hun te vertellen over de vreemde waarnemingen die nu onophoudelijk door hem heen schoten. Het was net of hij in zijn geheel werd opgeslokt en in de greep van een vochtige slijmwolk zat. Die was doorschoten met draden en daarin zag hij een verschuivend, muisgrijs terrein. Enorme Cybers renden er met uitsteeksels uit hun glimmende huid snel doorheen. In een holle staccatotaai klonken flarden trommelend gepraat.
Killeen kende het dal dat ze wilden proberen over te steken, kende het in een diepe, tintelende zin. Als hij nu zijn ogen sloot, voelde hij de smaak van de Cybers die er doorheen trokken. Maar hoe? Hij dacht dat hij het wel wist. Maar wat dat antwoord inhield, kon hij niet eens raden.
Als hij daarover in de tent had gepraat, had Zijne Almachtige heel zeker geweten hoe hij dat moest interpreteren. Een goddelijke openbaring, inderdaad. En dan had Killeen inmiddels aan een paal op deze kale bergtop kreunend zijn laatste adem uitgeblazen.
12
Quath wist dat ze zich moest vasthouden aan het heden, vastklampen aan de werkelijkheid van gekloofd terrein en machtige bastions. Ze moest op haar hoede blijven voor de meerpoters die Beq'qdahl de vlakte beneden op had geleid. Ze slopen steeds dichterbij. Alleen Quaths gerichte schoten hielden hen op afstand. Maar de wirwar van haar binnenwereld wenkte... Ze had die ene Nul gevonden; dat wist ze nu zeker. Voorzichtig naderend en de bleke bolletjes van hun afzonderlijke individualiteiten strelend was Quath eindelijk op Nul gestuit wiens smaak en structuur ze herkende. Ze zag inderdaad zijn gelijkenis met de Nul die ze eerder had betreden — maar ze waren niet identiek. Op zichzelf was die eigenschap intrigerend, maar ze had geen tijd om de ontelbare betekenisstroompjes in deze subrasters te inspecteren.
Quath besefte inmiddels dat ze bij elke intieme ontmoeting een ander pad naar de Nullen leerde. Elke ingang bracht nieuwe perspectieven. En valstrikken. Toen Quath de toegangspoorten tot haar eigen Nul passeerde, kwam ze in een verpestend moeras terecht. Aanvankelijk had het op een schemerige straling geleken, neerdalend door duistere herinneringen die kraakten van ouderdom. Vergeelde filigreinen rotten weg en vielen omlaag, weefsels scheurden, spinnewebben verhieven zich van glanzende, koperharde feiten... die ook zelf uiteenvielen als zingend stof onder de slijtage van de meedogenloze tijd. Binnen de Nul, inderdaad. Maar waar?
Quath had het gevoel gehad dat ze over een breed binnenplein liep, net als het plein voor de grote aanbiddingszaal in de Korf. De wanden vertoonden een borduurwerk van schaduwen op steen — alleen de vloer bestond niet uit steen, maar uit botten, witte schedels, versleten rode lichaamspantsers, skeletkooien van ribben en achterlijven. Ze knapten onder haar poten terwijl ze zich stommelend een weg baande naar een breed, somber verleden. Lege oogkassen leken haar onvaste voortgang te volgen. Gefluisterde woorden borrelden uit die bottenstraat op — sommige scherp en bitter en uit kelen gerukt die nog steeds snakten en smachtten. Ze begreep die verwrongen, kletterende geluiden niet. Plotseling zag ze wie die maakten: meerpoters uit het verleden, die bloed en merg en verlangen en geschiedenis tot één strakke geluidsknoop naaiden. Haar stevige poothouvast werd vleeszacht. Quath liet zich hulpeloos naar voren vallen. Elke angstige stap bracht haar kniediep in het kleverig bemoste verleden. Plotseling viel ze, viel ze... en een verstenende angst schoot als rode pijn door haar heen. Nee! riepen haar subbreinen. Ze landde in zachte veren. Onder de dodenstraat lag een labyrint van zwoele duisternissen. De scherpe hoeken ervan waaierden als vingers tot webpatronen uit. Quath probeerde ze te volgen. Ze rende nu hard.
Hoewel ze wist dat ze in zekere zin alleen maar was ondergedompeld in de valse schijn van de elektroaura van iemand anders, kon ze zich daaruit niet losmaken. Het was net als eerst, toen de Nul haar vasthield, maar veel erger. Ze was nu niet verstrikt in de schuivende ervaringen van één Nul, maar zat gevangen in een moeras van diep verlangen en collectief geheim.
Eindelijk kwamen de schuifelende wezens op haar af. Ze had hun voeten op de versleten ebbehouten vloeren horen kletsen; ze achtervolgden niet maar kwamen desondanks. Ze doken uit het klamme duister op dat uit de wanden leek te stromen. Doordringende, verterende schaduwen, de adem van de verre oudheid.
Quath ontweek hen slingerend. Botste hard tegen een brosse hoek. Wankelde voort.
Hoewel deze Nullen maar twee benen hadden, waren ze sneller dan Quath verwacht had. In de verpeste stilte kwamen ze nader, en toen ze hun gezichten zag, wist ze alles.
°Tukar'ramin!° riep ze.
Het talud waarover ze omlaaggleed, zond bonkende rotsblokken voor haar uit als herauten die de komst van een koningin verkondigen. °Tukar'ramin!°
Haar ervaring had haar diep geschokt, maar nu was de wereld niet meer zo'n wirwar als eerst. Uit de ijskoude, scherpe lucht bereikte haar een hardgepunte helderheid. °Ik voel je zwalk.°
°Hier! Hier ben ik! Vernauw uw spectrum; dan snijden we door de elektrostorm heen.°
°Ik probeerde versterkingen te sturen, maar zij zijn tegengehouden en in een hinderlaag gelokt. Beq'qdahl en de anderen hebben je gebied afgesloten. Zij dienen een onwijze factie van de Verlichten. Ze trachten...°
°Ik weet het, ik weet het. Vergeet ze... Ik heb een ontdekking gedaan!°
°Vat hun dreiging niet te... °
°Ik ken de herkomst van de Wijsgeergenen.° °
Wat? Hoe heb...° °Namelijk deze Nullen!°
°Onmogelijk. Die kleine Nullen konden nooit... °
Toen waren ze geen Nullen. Ze zijn zo door de mechs vertrapt dat ze nog maar weinig middelen hebben. Maar lang geleden kenden ze onze Ouderlingen. Zo zijn de Wijsgeerelementen bij ons terechtgekomen.°
°Ben je in hen doorgedrongen?°
°Diep! En ik heb mijn oorsprong ontdekt!°
°Ik.. ik begrijp het. Dit is nog vreemder dan ik dacht.°
°Dacht? Vermoedde u dat deze Nullen...?°
°Van het begin af aan voelde ik vreemd complexe elementen onder het oppervlakkig gekwetter van hun geest. Ik was nieuwsgierig.'Dat feit, plus de aankomst van nog meer Nullen in een schip... dat alles wekte sluimerende vermoedens.°
Quath had gedacht dat haar die dag geen nieuwe verrassingen meer te wachten konden staan, maar een priemende gedachte kwam bij haar op. °Het station! U hebt Beq'qdahl en mijzelf daarheen gestuurd. U wist dat ik Wijsgeer was en...°
°Ja. Als deze veronderstelde Nullen nog onontdekte aspecten hadden, dan wist ik dat jij de beste meerpoter was om die vast te stellen.°
°U had me de ware aard van mijn opdracht moeten meedelen!°
°Nee. Jouw bekwaamheid ligt in het formuleren van vragen — en dat kan aan niemand worden opgedragen.°
°Maar, maar... een aanwijzing! Dat zou me veel zielsverdriet hebben bespaard.°
°Piekeren is je lot.°
°Is dit wat Wijsgeer-zijn betekent?°
•Dat moet jij ontdekken. De genen uiten zich op veel manieren.°
Quath voelde zich leeg, op drift. °Ik ben zo nauw aan zulke Nullen verwant... velen heb ik er al gedood...°
°Quath, ik beheers enorm zware informatiespectra en bezit tal van technische vaardigheden die de jouwe verre te boven gaan, maar het vreemde talent dat jij vertoont, bezit ik niet en kán ik niet bezitten.°
°Maar... wat betekent het dat ik zo nauw aan die mijten verwant ben?°
°Ik durf geen antwoord wagen.°
°Wie wel?°
°Jij.°
°Nee, er zijn anderen,° zei Quath plotseling overtuigd. °De Nullen.°
13
Altijd op het moment, bedacht Killeen, dat hij het gevecht al zien kon zonder er middenin te zitten, schoot de angst zijn keel in en kneep die dicht.
Hij had zich al in honderd vroegere confrontaties gestort, maar dat maakte niet uit — alle oude gevoelens keerden terug. Angst voor verwondingen. Voor de dood. Hier zwaargewond raken was hetzelfde als sterven, alleen langzamer — weggedragen worden door de legertros, geteisterd worden door zwaaiende karren en langzame bloedingen. Nog scherper voelde Killeen de doordringende angst voor mislukking. Als hij nu faalde, werd alles dat ze geprobeerd hadden, nutteloos. Als ze verloren, was hun lange jacht voor een schuilplaats voor de mensheid, welke dan ook, ijdel geweest en kregen ze geen nieuwe kans meer. Hij wist hoe hij de strakke, verstikkende greep moest losmaken. Als het gevecht begon, kregen zijn opleiding en instincten de overhand. Maar nu zijn ogen de droge, verwoeste vlakte afspeurden die door het spectrum flikkerde, had hij nog steeds een piepkleine mogelijkheid om zich eraan te onttrekken. Zijn rationele kant smeekte om een reden, welke dan ook, om te blijven staan en opnieuw na te denken. Hij was hier immers door kaptein Joslin neergezet om de reserve te leiden. Gisteren had ze terecht de overlaychips opgeëist waarmee een kaptein een volledig overzicht van alle Familiebewegingen kreeg.
En een paar tellen geleden had ze de reserve onder haar eigen rechtstreekse bevel geplaatst. Cermo's opmars beneden was tot staan gebracht. Joslin wilde de impasse kennelijk doorbreken door de kop van de aanval snel te versterken. Ze had hen naar rechts geleid door een smal ravijn dat goede dekking bood tegen de doornige lange-afstandsschoten van de Cybers.
Ze had Killeen nadrukkelijk niets te doen gegeven. Heel goed. Hij kon zich bij de aanval aansluiten als de Familie de lange berghellingen afvloog naar de wirwar van lage heuvels.
Of hij kon hier gewoon blijven. Dat zei het dunne, hees schreeuwende stemmetje van de rede. Als hij zich terugtrok, kon hij de Lopers in de legertros van de Stam dekken. Ook dat was een essentiële rol... Zo had hij zich al in geen jaren gevoeld. Eventjes was het op een duistere manier verrukkelijk om de verantwoordelijkheid af te schuiven en het zich makkelijk te maken. Dat was ook veiliger. Hij zuchtte. Hij was veranderd. Misschien niet wijzer. Maar hij wist hoe hij zich zou voelen als hij die fantasie de vrije loop liet. Weemoedig liep hij omlaag. Hij kon nooit achterblijven als degenen van wie hij hield, vochten.
Hij vond een voorbijschietend Cyberdoelwit en schoot. Niets wees erop dat hij geraakt had, maar dat gaf niet. Zijn training dreef hem rennend en duikend voorwaarts, en hij liet dat over zich heen komen. De Loper-Familie had zich over de hele buik van de berg verspreid. Ze trokken omlaag door de wouden van dunne bomen die zich op de hellingen verdrongen. Het schuine middaglicht wierp verwarrende schaduwen. Zijne Almachtige wilde met alle geweld dat ze in actie kwamen hoewel nog maar weinig uren daglicht restten; zijn goddelijke oordeel had natuurlijk zwaarder gewogen dan het advies van zijn officieren.
Killeen had het dal vanaf een groep zware rotsblokken boven de boomgrens gadegeslagen. Toen hij het bos bereikte, wierp hij een blik door de vreemde, parapluachtig gebogen bomen naar de hemel. Geen schip te zien. Dat was een opluchting. De Cybers leken het voorbeeld van de mechs, die het luchtruim beheersten, nooit te volgen.
'Cermo! Linksaf. Je kunt lengtevuur geven vanaf die keep in de heuvel.'
— Jazeg, — antwoordde Cermo over de comm. — Incasseren hier wat IR-salvo's. Niemand wond. —
'Heeft geen zin om blind te worden. Dempen.'
— Al daan, — antwoordde Cermo stijfjes.
Killeen hield zich voor dat hij de officieren de vrije hand moest geven. Joslin was nu kaptein, hoewel Cermo en Sjibo haar alleen tegenstribbelend aanvaardden. In de hitte van het gevecht zouden de officieren waarschijnlijk nog steeds op zijn suggesties reageren alsof het bevelen waren. Hij rende met een lange, schrijdende pas door het bos. De kracht van zijn stap werd door vette leem geabsorbeerd. Het dichte bos leek met stille verwachting naar de veldslag te luisteren. Nieuwe energiereserves voor zijn beenplaten gaven hem veerkracht en een grote snelheid, en hij nam niet eens de moeite om dekking te zoeken. De enige nuttige kennis die ze bij hun vorige, rampzalige veldslag hadden opgedaan, was dat een groot deel van de Cyberenergie uit microgolfpulsen bestond. Mechs zagen de wereld voornamelijk in het microgolfbereik, en de Cybers dachten misschien dat de mensen dat ook deden. Of anders — hield hij zich voor — hadden ze voor hun menselijke tegenstanders zo weinig ontzag dat ze niet de moeite namen hun wapens aan te passen.
Hij rende de dekking boven de lage heuvels uit op het moment dat over de comm hees geschreeuw weerklonk. Joslin riep naar de hoofdmacht: — Vorm ster!—. Hij zag haar snel over een kale helling rennen. Op deze afstand was de reserve niet meer dan dravende puntjes.
Toen hij zich naar links draaide, zag hij Cermo's groep onophoudelijk door een keep in de steile helling vuren. Aardverschuivingen hadden gapende kansen geschapen, en Cermo was zo handig die te benutten. Maar voor de Cybers gold hetzelfde, zag hij, toen in de verte een gedaante ineenzakte. Killeen knipperde driemaal met zijn ogen, en in zijn linkeroog dook een elektromagvergroting op. Rond het gesneuvelde Familielid vervaagde een knetterende, blauwe zwerm: typisch een treffer van een microgolfhalo.
— Papa!—
Bij de schrille toon in Tobies stem vorkte in Killeen abrupt angst. Was die gevallene misschien... maar nee. Tobies significateur knipperde in een beekbedding verder naar het oosten. 'Jazeg,' zei Killeen. — Sjibo zit beneden afgesneden.
— 'Waar?'
— Weet niet. Cybers hebben statisch scherm opzet. —
Killeen scande maar kon Sjibo's kleurspoor niet vinden. Het midden van zijn uitgebreide sensorium was een grijze vlakte. 'Blijf waar je bent.' Hij zette met volle kracht af, dook omlaag en zette zijn sensorium op de allerlaagste stand. Tussen de struiken en de knobbelige bomen zongen vrolijke insekten zonder acht te slaan op de stekende dood die door de lucht vloog.
Tobie hurkte bij de rand van een smalle geul. Toen Killeen het losse gesteente bereikte, tastte van bovenaf een microgolfsalvo naar hen, maar dat vervloog sissend.
'Daarbeneden.' Tobie wees. 'Zie je? Warmtegolven.'
Maar de rimpelende beelden op de volgende helling hadden iets vaags dat niets weg had van lichtbreking in de lucht. 'Vals beeld,' zei Killeen. 'Moeilijk te zeggen waar Cyber is.'
'Wou dat we meer over hun trucs wisten.' Killeen keek naar zijn verbonden hand. Joslin had besloten dat de jongen met reservemunitie achter de tirailleurslinies mocht blijven. 'Hoe voelt 't?'
'Niet zo erg. Blij dat 't m'n rechter niet was. Had ik nou niet kunnen schieten.'
'In achterhoede hoefje vandaag helemaal niet te schieten.'
Tobie beet nuchter op zijn lip. 'Denk je?'
Op Sneeuwvlek zou Killeen een optimistische, achteloze opmerking hebben gemaakt. Hier... 'Vandaag zijn we voorhoede voor hele stam. Als Cybers over ons heen komen, zijn we moeilijk terug te trekken.'
'Dat had ik ook al dacht.'
'Prettige van niet meer kaptein zijn is dat ik minder heen en weer hoef te hollen.'
Tobie grijnsde. 'Bijna zo goed als kuthand.'
'Kutkaptein, jazeg.' Killeen legde zijn hand op Tobies schouder. 'Luister. Blijf bij me. We dekken mekaar.'
Tobie knikte zwijgend. Zijn blik bleef het scanvlak van zijn sensorium volgen. 'Wou dat ik wist waar Cyber was.'
'Laten we cirkel maken.'
Ze volgden de normale vuur-en-manoeuvreertactiek. De één loste een snelle, felle IR-puls, terwijl de ander in de dekking van het nabeeldeffect wegsprintte. Op die manier kwamen ze snel vooruit en verlieten de laatste bosjes paraplubomen. Het dichte struikgewas op de lage heuvels bood wel duizend plekken waar een mens zich kon verstoppen, maar heel weinig plekken groot genoeg voor een Cyber. Tobie rende vrijuit van de ene scheur in de grond naar de andere, zag Killeen: veel sneller dan zijn vader kon. In het optreden van zijn zoon school ook een zekere onnadenkende bravoure, ondanks de jaren die Tobie op Sneeuwvlek vluchtend had doorgebracht.
'Heb iets naar links,' riep Tobie.
Killeen werkte zich door wat doornstruiken en bereikte zwaar hijgend zijn zoon. Aan de andere kant van een moerassige open plek zag hij een grote gedaante tussen de bomen lopen. 'Nog niet schieten.'
'Denk jij dat één Cyber hele scherm opzet?'
'Kan.' Maar het schepsel leek zich zo goed te camoufleren als het kon.
Het schoot niet eens toen in de verte een Loper de heuvel afrende en zich even blootgaf.
'Wat doet-ie? Luisteren?'
Killeen fluisterde: 'Of zoeken.'
'Wat?'
'Misschien wil-ie Zijne Almachtige voor z'n avondeten.' Tobie lachte. Killeen ging zitten en zag de Cyber in de verte een richel beklimmen. De grijze vlek in Killeens sensorium werd smaller en dunner.
Hij zag de kenmerkende Loperpieken zich op weg naar het dal een weg door de omringende heuvels banen. Deze afleidingsmanoeuvre, bedoeld om de Cybers en masse in actie te brengen, zag er geloofwaardig uit. Maar hoe lang konden ze doorgaan zonder afgesneden te raken en systematisch te worden uitgeroeid? Hij gaf Tobie een zoete brok die hij van zijn ontbijt had bewaard en stond op. 'We gaan hier weg. Blijf laag — geen hoge sprongen.'
'Jazeg. Besen is bij Sjibo, weet je.'
Scherp gezoem flitste Killeen voorbij. Allebei lieten ze zich plat op de grond vallen.
'Domme!' Killeen spuwde wat aarde uit. 'Iets in buurt.'
Tobie schoot naar de plek waar ze de Cyber voor het laatst gezien hadden. 'Laten we 't maar hard aanpakken,' zei Tobie. Ze kropen weg en botsten met hun zware beenplaten en scheenbeschermers tegen rotsblokken.
Killeen stopte en onderzocht zijn schoudervulling. Met kloppend hart ontdekte hij een keurig bruin brandgat. De laserpuls had geen belangrijke besturingssystemen doorgesneden. Tot zijn verrassing was hij niet bang, alleen uitgelaten.
'Zet je sensorium uit,' zei Killeen gespannen.
Ze trokken door een geul die halfvol vers neergevallen aarde en steentjes lag — kennelijk van de laatste aardbevingen. De Cyber was aan de andere kant. Het was een buisvormig omhulsel van glinsterende, vochtige huid die leek te zweten. Toevoegsels van geborsteld metaal en geelbruin keramiek vormden een patroon over zijn bekorste, bruine huid. Tobie schoot als eerste en brandde de achterste voelspriet weg. Killeen wist dat ze maar een ogenblik de tijd hadden tot het ding terugsloeg. In zijn geest flitste plotseling begrip van de onderlagen van de Cyber op — een scherp, trefzeker en ongevraagd beeld. Hij greep een van de projectielen uit zijn kostbare voorraad en klikte het op de stompe lanceerstaaf op zijn plaats. Hij mikte op de middelste zwelling van het glanzende lichaamspantser en liet zonder nadenken het schot afgaan. De kleine, vogelachtige cilinder rukte een luikje weg — zo te zien onbelangrijk, maar Killeen wist dat het bedieningsmechanisme van de zendapparatuur daar vlak onder de huid lag. Plotseling verdween het grijze scherm uit zijn sensorium.
'Schiet op,' zei Killeen zonder te wachten om te zien wat de Cyber ging doen. Toen ze wegslopen, raakte het ding in een soort kramptoestand en borrelde een gele elektrovlek op. Killeen voelde dat het zich niet meer kon bewegen en vroeg zich niet af hoe hij dat wist. Sjibo's verklikker knipperde in de buurt. Ze klommen door twee plekken struikgewas en renden een gebroken rotswand vol donkere gesteentelagen op. Besen bezette de flank van hun groep en had Tobie kunnen laten struikelen toen die kwam aanrennen. Sjibo kwam vanaf de andere kant naar hen toe en riep onder het rennen bevelen. Killeen bleek zo
zwaar te hijgen dat hij niets kon zeggen en keek haar alleen onderzoekend aan.
'Beginnen raak te schieten,' zei ze kalm, maar Killeen zag de kleine bewijzen van bezorgdheid op haar dunne, ingetrokken lippen.
'Hebben d'r al twee plat!' riep Besen vrolijk.
'Mooi, mooi,' zei Tobie, en keek behoedzaam rond. 'Wij één.'
'Maar Cybers blijven niet plat,' zei Sjibo.
'Repareren ze zich?' vroeg Killeen, maar op een of andere manier wist hij het antwoord al.
'Jazeg, en snel ook,' zei Sjibo.
Tobie zei: 'Mechs deden dat soms ook. Wesp... '
'Niet zó snel,' zei Sjibo.
'Winnen we terrein?' vroeg Killeen.
'Beetje.'
'Gaat te makkelijk,' zei Killeen.
Sjibo keek hem aandachtig aan. 'Je doelt: waarom raken we ze ditmaal?'
'En waarom missen ze ons.'
'Is iets aan de hand.'
'Jazeg.'
'Jouw Cyber?'
'Zo voelt 't. Weet niet waarom.'
Ze schudde haar hoofd. 'Begrijp 't niet.'
'Ik ook niet.'
Tussen twee rotsblokken door staarde iedereen naar het dal beneden. Cermo's groep stroomde over de laatste rij heuvels voordat de stoffige vlakte begon. Joslin manoeuvreerde de reserve door een wirwar van beekbeddingen, die goede dekking boden. De sterformatie was onregelmatig maar marcheerde. Met die koers bereikte de reserve de voorhoede zodra ze uit het dichte struikgewas te voorschijn kwamen. Killeen kon met zijn telescoop op de hoogste stand de verre gestalten nog maar net zien. 'Hebben nu Cybers tussen ons in,' zei Tobie, en vertelde de vrouwen over de schermwerper die ze geraakt hadden.
Sjibo knikte. Een IR-salvo knetterde vlakbij. 'Straks komt Joslin vlakte
'Zie je Cybers komen?' vroeg Besen. Op haar ronde gezicht lag een lichte grijns die zich af en toe zonder zichtbare reden tot een zonnige glimlach verbreedde.
Even antwoordde niemand. Ze overzagen het rommelige, grijsbruine dal dat zich tot aan de horizon uitstrekte. Water van de bergketen sneed een brede rivier door het midden en werd door diverse kolkende zijstromen gevoed.
Overal over het ooit vlakke dal verspreid lagen mechfabrieken. Verwoeste
muren stonden als losse tanden overeind en wierpen in de late middagzon spitse schaduwen. Hier hadden de Cybers kennelijk een grote veldslag geleverd, want de grond lag met mechpantsers bezaaid. Uitgebrande karkassen van elke klasse waren begonnen te roesten. Killeen overwoog met onbehagen dat de Cybers dit terrein waarschijnlijk heel goed kenden.
Ook de gretigheid waarmee Besen naar de strijd verlangde, vond hij onprettig. De jaren aan boord van de Argo hadden misschien voor een sentimenteel laagje gezorgd dat pas na een tijdje zou slijten. De LoperFamilie was opnieuw een grimmig, praktisch ingesteld stelletje voedselverzamelaars geworden. Daaraan zou hij moeten wennen.
'Zie er twee,' zei Sjibo. Ze zond het beeld naar de matrix van de anderen. Over het verwoeste terrein bij de brede modderrivier rimpelden en dansten pluizige vormen. 'Knoeien op een of andere manier met onze sensoria.'
Tobie zei: 'Ik krijg alleen flitsen en vlekken.'
'Waar?' vroeg Killeen.
'Over hele dal verspreid. Gaan langzaam, maar ik krijg geen peiling op ze.' Tobie morrelde geïrriteerd aan zijn kraaglus.
Killeen zag dezelfde grillige sporen. Als elke korte flikkering een Cyber was en geen misleiding, kwam de vijand dichterbij en waren het er heel veel.
'We gaan naar beneden,' zei Sjibo. Ze zond een melding naar haar groep, die zich over de heuvels in de buurt had verspreid.
Het zwakke geroep via de comm over hoe de zaak beneden verliep, bereikte Killeen ook zonder dat hij zijn sensorium verbreedde. Halfhartig geschreeuw en het onregelmatige peng-peng-peng van microgolfsalvo's van de Families betekenden onzekerheid, verwarring. Onder het lopen en uitkijkend naar doelen hield Killeen automatisch de stand van zaken bij, want niemand die ooit het bevel had gehad, verwaarloosde dat. Hoeveel slachtoffers tot dusver? Rukten de voorste linies gelijkmatig op? Was een vooruitgeschoven groep kwetsbaar voor een flankaanval? Was de sterformatie gesloten en waren de afstanden tussen de groepen kort genoeg voor wederzijdse steun? Paste de tactische opstelling bij het terrein? Boden de voortdurend verschuivende velden vuur een opening voor de vijand? De ongrijpbare Cybers waren moeilijker te beoordelen. Hoe gestaag vuurden ze? Hielden ze zich op afstand? De flikkerende vormen die door het dal oprukten, probeerden kennelijk de voorste groep onder Cermo's bevel af te snijden.
Om een of andere reden was een vastberaden en ongehaaste nadering veel onheilspellender dan rennende aanvallers. Maar de Cybers bewogen zich heimelijk en vreemd en rukten in andere richtingen op dan Killeen verwacht had. Niettemin leidden de Lopers de hoofdmacht weg van het punt waar de Stam bij zijn uitbraak wilde aanvallen. Vanuit het verwoeste dal echoden knetterende schoten. Joslins voorhoede verspreidde zich over de vlakte. Recht door het dal liep een breuklijn, en naar die scheur stroomden al allerlei beken. Watervallen kletterden van steile borstweringen omlaag en vraten aan de nieuw aan het licht gekomen gesteentelagen. De nieuwe rivier was een moddervinger naar de horizon. Tegen de achtergrond van dat beeld zag Killeen de spookachtig heen en weer zwaaiende vlekken van kortstondig, mistdun licht — misschien Cybers.
'Tijd voor de Stam om op te rukken,' zei hij.
Sjibo knikte. 'Cybers komen snel.'
Hun comms kwamen plotseling tot leven: algemene oproep. Joslin riep: — Sjibo! Heb Zijne Almachtige driemaal opgeroepen. Krijg geen antwoord. —
'Zeker weten dat je doorkomt?'
— Moet wel. Vang zijn draaggolf op. —
'Heb je startcode geven?'
— 'Tuurlijk. Cybers rukken op. —
Killeen zei bezorgd: 'Ze zit daar heel kwetsbaar.'
'We gaan,' zei Sjibo.
'We bewaken hier flank,' zei Killeen, en probeerde zijn stem neutraal te houden.
Sjibo likte aan haar lippen. 'Hebben geen flankenfilade nodig als zij oprold worden.'
'We kunnen hun terugtocht dekken.' Sjibo's mond trok samen. 'We gaan.'
Ze volgden haar door de laatste heuvels. Killeen was het met Sjibo's beslissing eens toen hij het vuur zag dat de Lopervoorhoede teisterde. De Cybers gebruikten weinig projectielen en de veldslag was dus vooral te volgen aan de hand van de flitsende signaturen in het IR-, uv — of micro-golfbereik. De vuurstoten raakten Lopers en vernielden hun systemen. Soms stroomden ze naar binnen en waren krachtig genoeg om te doden. Cermo incasseerde veel treffers en Joslin zat al in de modder vast. Voor het eerst was Killeen oprecht blij dat niet hij het kapteinsembleem droeg.
— Hoor je iets van Stam? — zond Joslin weer.
'Nee,' antwoordde Sjibo.
Killeen vloekte zacht. 'Vechten zonder comm altijd rotzooi.'
Sjibo klikte de spanner van haar comm los. 'Almachtige! Hoort u me?' Tot Killeens verrassing antwoordde 's mans kalme stem onmiddellijk: — Ja. Ik heb de situatie gevolgd. —
'Waarom stormen uw Families dan verdomme 't dal niet in?' vroeg ze.
— De Cyberdemonen zijn veel sterker dan ik meende. Ik acht het onverstandig mijn hoofdmacht in te zetten tot we hun volle sterkte kennen. —
'Volle...!' Sjibo hijgde van verbazing. 'We worden hier afslacht!'
— Helaas, ja. Maar ik moet meer weten. —
'Houden ze hier niet lang tegen,' zei ze.
— De schemering valt. Mijns inziens kan ik pas onder dekking van het duister in actie komen. —
Sjibo wierp een blik op Killeen. 'Terugtrekken,' zei hij.
'Joslin!' riep Sjibo. 'Heb je hoord?'
— Ja, ving wat op. Geloof niet... —
'Geloof maar wel. Hij komt pas in actie als-ie wil, niet volgens plan.' Sjibo's gezicht was een geglazuurd woedemasker.
— Wat... kunnen we doen? — Joslins stem klonk onvast van vermoeidheid.
Tobie onderbrak hen. 'Papa? Drie Cybers.'
Killeen volgde Tobies indexen op zijn sensorium. Drie flikkerende beelden verhardden tot vormen met substantie. De bleke spookbeelden kwamen vlak achter hun positie de heuvel af.
'Domme,' zei Killeen. Sjibo nam de situatie direct in zich op en zei: 'Ze bezetten hoge terrein hier. Komen snel dichterbij.'
Joslin zond: — Als we terugtrekken, moeten we in donker tegen heuvel op vechten. —
Cybers zagen het best in infrarood. Als de grond afkoelde, werd de lichaamswarmte van de mensen tegen de achtergrond zichtbaar. Volgens plan hadden ze tegen het invallen van de nacht aan de andere kant van het dal moeten zijn en posities innemen op de bergrug daar. Dan hadden de Cybers geen gemakkelijke, bewegende doelwitten. In plaats daarvan moesten ze nu heuvelopwaarts aanvallen tegen een goed gesloten formatie.
— We houden stand in dal, — zond Joslin scherp.
Sjibo fronste en keek Killeen aan. 'Waarom?'
— Zijne Almachtige moet snel in actie komen. Dan hebben we goeie positie, kunnen aansluiting maken. — Killeen zei: 'Aangenomen dat-ie 't meent.'
— Waarom niet? — vroeg Joslin fel.
'Misschien omdat-ie ons opoffert. We zijn van buiten. We hebben 'm al last bezorgd. Cybers verliezen tijd als ze ons doden.'
Sjibo knikte langzaam. Tobie en Besen keken stijf en grimmig.
— Ik... weet niet of ik dat ook vind. — Joslins heldere bevelstoon was aarzelend geworden.
Tobie zei: 'Papa, geloof dat we nog twee Cybers in onze rug hebben kregen.'
Killeen ging dat na en zag de val snel dichtklappen. 'Hoop dat Joslin gelijk heeft. Hebben nu niet veel keus meer.'
'Niet veel tijd,' zei Besen. Haar gezicht zag er afgetobd uit en haar ogen stonden groot.
Sjibo wierp een wanhopige blik op Killeen. Hij antwoordde: 'Begin na te denken. Er moet uitweg zijn.'
Zonder een woord te zeggen begonnen ze allemaal naar de hoofdmacht te rennen. Voor hen uit vuurden, vluchtten en sneuvelden Lopers.
14
Quath kende in het gekletter van de strijd maar één dwingende noodzaak: de Nul. Haar Nul.
De Nullen hadden op aanzienlijke afstand van Quath een uitval langs de berghelling omlaag gedaan, en hun snelheid verbaasde haar. Beq'qdahl en haar bende waren hen de pas gaan afsnijden. Quath had hen met groeiende snelheid over de brede, rommelige vlakte zien rennen. Haar eigen voortgang over de hoge, gebroken gesteentelagen verliep trager. Ze riep de Tukar'ramin op voor hulp.
°Hier heerst chaos, Quath'jutt'kkal'thon. Opstandigheid teistert onze Korf.° De sombere, zware muskusgeuren van de Tukar'ramin schoten met kracht door Quaths elektroaura.
°Ik heb hulp nodig!°
°Weet dat ik dat begrijp. Maar ik word hier belegerd in wat ooit mijn grootse domein was.°
°Stuur er dan in ieder geval een paar.° Quaths oproep was met wanhopige noodzaak doorschoten.
°Ik kan niemand meer missen. Ik heb tweemaal hulp gezonden, maar beide groepen liepen in een hinderlaag. De verraderlijke meerpoters die op bevel van de scheurmakende Verlichtenfactie maar al te graag in actie komen — zij verstoppen de gangen in de buurt. Wat een ketterij! Wat een verraad!°
Quath klom over leeggehaalde mechkarkassen en verpletterde ze ongemerkt. Ze twijfelde niet aan de rechtmatigheid van de Tukar'ramin, maar hier kon alleen voorzichtigheid haar leidraad zijn. °Wat zullen we doen?°
°Blijf onze opdracht trouw! De glorierijke Verlichten, de leiders van het ware Pad — zij houden vol dat de Nullen van het oude schip gevonden moeten worden.°
°Ik kan de hoofd-Nul bereiken,° antwoordde Quath. °Wat dan?°
°Daarmee moet je ontsnappen. Terugkeer naar hun oude vaartuig.°
°Stuur een ruimteveer. Dat kan ik ontmoeten...°
°Alle landingsterreinen zijn door verraderlijke meerpoters bezet. Ze zijn overal!°
Quath zag in dat haar kijk op de gebeurtenissen hopeloos beperkt was geweest. Ze had over kwesties van noodlot en dood gepiekerd, terwijl overal om haar heen ongetwijfeld meerpoters plannen en samenzweringen smeedden. Opstand tegen de Tukar'ramin! Erger nog was dat die rebellie gevoed werd door verdeeldheid onder de Verlichten. Die gedachte verbijsterde haar nog steeds. °U kunt geen ruimteveer vorderen?°
°Ik hou mijn bastion in de Korf maar met moeite.° Deze bekentenis dreef op een sombere ondertoon van zwarte afschuw.
°Beq'qdahl heeft velen onder zich. Ik kan hen niet lang weerstaan!°
°Jij bent beter uitgerust dan zij. Vergeet niet dat ze zich in allerijl voor hun smerige taak hebben toegerust.°
°Zelfs als ik in het woeste spel van de strijd mijn Nul vang, zullen ze me zeker achternazitten tot ik uitgeput ben.°
°Ik kan geen hulp zenden, Quath.°
Deze sombere, met hormonen doorschoten boodschap ontnuchterde Quath, die zich moeizaam de helling af werkte. Tussen de lagere heuvels sprongen en schoten nu al Nullen heen en weer. Met hun wendbaarheid waren ze lastige doelwitten. Deze waren sneller en bekwamer dan de bendes die ze lang geleden ter verdediging van die verraderlijke Beq'qdahl had afgeslacht.
Ze zag Beq'qdahl nu: een bleke mist die tussen een paar verwoeste mech-gebouwen droop. Ze verdedigde zich dus goed. Hun opmars vertragen ging een overvloed aan list en vaardigheid vereisen. Ze stak een kegel van elektro-ondervraging tussen de Nullen. Nu hun eigen kleine aura's bereidwillig pulseerden, kon ze dieper in hen binnendringen. Dat deed ze... en deinsde terug.
Hoe had ze dat over het hoofd kunnen zien? De vele geuren van de Nullen splitsten zich in twee groepen. Geen grove indeling zoals digitaal/analoog of akoestisch/magnetisch, maar een oeroude: geslacht. Ze had geweten dat deze Nullen nog steeds het rudimentaire mechanisme bezaten dat een simpele evolutie voorschreef. Dat had ze al eerder ervaren toen ze de mannelijke Nul betrad. Nu begreep ze waarom ze zich niet snel van zijn moerassige greep had kunnen bevrijden. Voor hen was hun sekse het absolute fundament. Die bepaalde hen in alles. Door haar onvermogen die oerknopen in de Nulgeest te ontwarren, was ze bijna gevangen geraakt.
Hadden ze niet geleerd hoe ze zulke primitieve en verblindende persoonlijkheidskrachten moesten uitbannen? De meerpoters hadden het mannelijke element al lang geleden als iets irrelevants leren zien dat gemakkelijk door genetische manipulatie te vervangen was. Op haar thuiswereld werden er een paar in reservaten bewaard, maar alleen om historische nieuwsgierigheid te bevredigen.
Maar bij de Nullen vertroebelde de scherpe smaak van de sex elke waarneming, elk oordeel. Hoe konden ze in zo'n huilende storm denken?. Ze ziftte de grillige geuren en harmonieën van de Nullenbende die zich naar het slagveld begaf. Zoveel tegenstrijdige emoties! En die waren ook niet aan subbreinen gedelegeerd. In plaats daarvan verdrongen en bevochten de ontelbare opwellingen elkaar op het open toneel van één brein. In elke Nul schreeuwden en botsten facties. Instinct, rede, die hele bonte bende van in hormonen gedrenkte emoties — alles ademde de sexsluiers die elke verwoede beweging kruidden.
Wat een onmogelijke complexiteit! Geen wonder dat ze zo potsierlijk leken. Hun binnenwerelden waren het schouwtoneel van eindeloze gevechten.
Dit bemoeilijkte haar speurtocht nog meer. Maar net toen ze begon te wanhopen, rook ze haar eigen Nul. Daar was hij... veilig! Haar voelsprieten pikten geurzwemen van hem op; hij bevond zich lager dan zij en bewoog zich snel voort.
Zijn aura mengde zich met die van iemand anders: de Nul die Quath al eerder korte tijd had bezet. Beiden omcirkelden een van de meerpoters. Quath rinkelde de heuvel af. Als ze binnen schootsafstand kon komen... De twee Nullen waren kennelijk een aanval op de zespoter van plan. Quath was te ver weg om zeker te weten dat ze de meerpoter kon raken zonder de Nullen te doden. In plaats daarvan peuterde ze de muskusgeurige lagen van het brein van haar eigen Nul open en zocht een toegang.
Daar. Snel injecteerde ze een brokje kennis over de zespoter. Voor de Nul zou dat een onaangename ervaring zijn, maar misschien kon hij de gegevens in zich opnemen.
Ja — ze zag de Nullen de meerpoter keurig met verminkende schoten raken.
Goed. Ze kon hen een beetje helpen. Maar was het niet verstandiger als ze hem gewoon oppakte en wegrende?
Nee, er was nog iets anders. Toen ze zich in de achterste uithoeken van het elektroaura van de Nul nestelde, voelde ze veerkrachtige draden van samenhang. Hij stond met anderen in verbinding. Het web trilde en golfde op een merkwaardig lied van dikke emotie en woest, smaragdgroen instinct.
Terwijl de Nullen omlaag stommelden, deed Quath haar uiterste best dat nieuwe facet te begrijpen. Hoewel elke Nul zichzelf heel individueel vond, lag onder hun bewustzijn een dik web van pezige verbindingen. Ze opereerden vol trots alleen, en toch smachtten ze naar eenheid. Daarom was de sex voor hen zo belangrijk. Wie de Nul van de anderen afsneed, bracht hem zware schade toe. Haar opdracht van de Tukar'ramin luidde dat ze alleen deze ene Nul moest wegnemen, maar ze zag nu in dat dat niet werkte. Nullen leefden niet met hun hoofd alleen. Toen ze de Nul uit de ruimte omlaag had gebracht, had ze nauwelijks iets van zijn diepte gevoeld. De pijn die de scheiding van zijn soort meebracht, had ze genegeerd. Nu besefte ze dat doorgesneden verbindingen tussen Nullen iedereen beschadigden.
De twee Nullen kwamen anderen tegen. Eén ervan zorgde voor een scherpe, gretige piek door het zoemende zelf van haar eigen Nul. Hier was echte weerklank. Haar Nul voelde een symfonie van impulsen, dik doorschoten met de complexe muskusgeur van sex.
Nee, ze kon hem niet van deze vreemde ankers losslaan. Ze zou iets beters moeten verzinnen.
Intussen caramboleerden dreunende schoten en ratelende bijna-treffers door de lage heuvels. Quath rende wanhopig naar de bodem van het dal, waar de veldslag begon. Een lid van Beq'qdahls bende richtte het vizier op haar Nul. Quath zond een knetterend salvo de meerpoter in, die omviel en begon te roken.
Goed. Deze meerpoter kende Quath niet, en ze kon de blaam terzijde schuiven die uit haar subbreinen opwelde. Maar in het dal was Beq'qdahl, en Quath wist niet wat ze daar kon uitrichten. Ze voelde een harde, pezige conflictknoop opwellen. Ze probeerde die in haar subbreinen weg te duwen, maar die aanvaardden dat soort gezwollen vezels niet. De knoop kolkte in haar als een bloedende, roze puist. Kon ze echt iemand van haar eigen ras doden ter verdediging van een Nul? Quath kon die stekelige knoop niet ontrafelen. Ze rende verder.
15
Toen Killeen in de buurt van Joslins kleine commandogroep kwam, hield hij zijn pas in. Haast of bezorgdheid tonen was een slecht idee. Dat bracht de anderen van hun stuk.
Toen besefte hij dat dat een kapteinsgedachte was. Aan het begin van de veldslag had hij van zijn vrijheid genoten; nu leek hem dat een hol genoegen.
'Rapport,' zei hij alleen, toen hij Joslin bereikte. Op haar hurken achter de kapotte muur van een mechfabriek zat ze aandachtig naar haar comm te luisteren. Haar gezicht zag er afgetobd uit en was vuil, maar haar ogen dansten van nerveuze energie. Ze had hem uit Sjibo's dominerende positie op de heuvel omlaag geroepen.
Joslin keek hem even gekweld als opgelucht aan. 'Killeen... goed.' Ze leek de woorden uit een soort innerlijk gevecht te moeten sleuren. Zwaar ademhalend ging ze op een omgekeerd mechpantser zitten. Overal in het rond lag fabriekspuin. 'Ik... ben bang dat Zijne Almachtige besloten heeft geen uitval te doen.' Killeen zei niets, knikte alleen.
Joslin vroeg verrast: 'Denk je dat dat is omdat we ons vorige keer terugtrokken?'
'Die vent is gek. Zinloos om 'm te willen begrijpen.'
Joslin tuitte haar lippen en raapte kennelijk haar krachten bijeen. Een microgolfsalvo siste voorbij. Killeen zag dat de Cybers uit de heuvels waren opgerukt en de dekking van het golvende terrein hadden afgesneden. De Loper-Familie had langs de rivier een tirailleurslinie gevormd. Ze manoeuvreerden nu tussen verspreide rotsblokken naast de diepe breuk. In het schemerlicht wierp elk uitsteeksel lange blauwe vingers. Wanneer Familieleden zich uit de greppels en droge beddingen terugtrokken, werden ze door hun schaduwen nog betere doelwitten. Hij zag een vrouw zich onder dekkingsvuur van de Familie rennend terugtrekken. Een UV-schot raakte haar onder in de rug en baadde haar in snel wegschietende vuurvliegjes. Vervagende blauwe vonken gloeiden in het halfduister. Ze viel. Het was Lanaui, een oude vriendin. Hij was te ver weg om iets te kunnen doen. Hij tuurde uit alle macht in haar richting en hoopte dat bij het schot geen hoofdsystemen beschadigd waren. Getjing en gedreun weerklonken. De Familie bestookte Cyberdoelen. Lanaui bewoog zich. Ze rolde om en wankelde naar de dekking van een uitgebrande mechtransporteur. Aan haar pas zag Killeen dat al haar energiesystemen waren uitgevallen. Nu zou ze met alleen haar normale mensenkracht moeten vluchten. Een Cyber zou haar met gemak inhalen.
'Wat' — Joslin beet op haar lip — 'kunnen we doen?'
Hij antwoordde omzichtig: 'Kunnen niet naar de heuvels, niet zonder dekkingsvuur van Stam.'
'Vind ik ook.' Haar stijve houding bewees dat ze zelfs de soepelheid om advies te vragen, moeilijk op kon brengen. 'Kunnen ook niet verder.'
'Nee.'
Microgolven ratelden door Killeens sensorium. Familieleden in de buurt doken weg, maar hij bleef gewoon tegen de verwoeste fabrieksmuur leunen. Als hij ging zitten, was hij bang dat zijn benen zouden weigeren om weer op te staan.
'Als 't nacht wordt, zijn we zichtbaar door onze lichaams-IR.' Killeen voelde ergens een idee opborrelen en hij wist dat hij dat maar op één manier naar boven kon krijgen: door te blijven praten en te zorgen dat zijn onderbewuste het vrij omhoog stuurde.
Joslins blik bleef heen en weer schieten. Ze bestudeerde de matrijzen van de veldslag in haar ogen. Ze volgde de situatie met moeite, want groepen Lopers trokken zich terug door ruig terrein vol geulen van recente aardbevingen. 'Klopt. Vind je dat we snelste moeten wegsturen? Rest hier laten en dekkingsvuur geven?'
Dat schond alle gevechtsregels van de Familie, en dat wist ze. Ze keek hem één smekend moment lang strak aan.
'Dan drijven ze ons gewoon in hoek,' zei Killeen kortaf. Het had geen zin om duidelijk te maken hoe walgelijk hij haar voorstel vond. 'Volgens mij zitten we hier vast. Als we linies hele nacht kunnen vasthouden... '
'Lukt nooit. We weten niet eens of Cybers slapen. Als ze ons omsingeld hebben, kunnen ze zoveel hulp roepen als ze willen.'
'Dan... dan... '
Omdat het geen zin had de zaken nog erger te maken dan ze al waren, verborg hij zijn irritatie door zijn sensorium over te schakelen op infrarood. Dan kreeg hij misschien een idee van hoe de Cybers hun situatie zagen. Hij wist nog van zijn tijd in de Korf dat ze voorwerpen automatisch interpreteerden alsof het licht vanaf de vloer kwam. Toch hadden ze zich kennelijk goed aangepast aan het oppervlak. Nu de nacht steeds dikker werd, was de grond voller en helderder verlicht dan de gevlekte wolken boven. Dit leek op de verlichting in de Korf en gaf hen waarschijnlijk extra voordeel. De koele, spetterende waterlopen waren nu donkerder dan het land. De beboste heuvels hielden hun hitte goed vast en gloeiden als zachtgroene tapijten. Hij draaide zich om naar de breuk en zag het daar een beetje oplichten; kennelijk stroomde daar ondergronds lava. Als om zijn vermoeden te bevestigen trilde de grond even als een beest dat een vlieg afschudt. Voorbij de breuk zag hij het zwarte lint van de nieuwe rivier. Het water schuimde zo van opwinding dat het donker en snel een nieuwe bedding door het dal uitsleet. 'Wacht,' zei hij. 'Wacht even.'
Hij keek behoedzaam naar de nacht. Links van hen had zich een Cyber bewogen, maar die was nu weg — uit het zicht, of zo goed op zijn sensorium afgestemd dat hij het ding volledig over het hoofd zag? Hij schoot een korte microgolfpuls naar de plek waar hij het beest vermoedde en kroop toen rond de richel van kapotte rots die hem dekte. Sjibo trok zich al op de volgende linie terug. Killeen rende zwaar langs de richel en boog toen af naar een geul. Terwijl hij languit de helling afrolde, schoot iets zingend voorbij. Aarde kwam vast te zitten in zijn scheenschokbrekers en hij moest even stil blijven liggen om dat te verhelpen. Toen hij weer opkeek, had Sjibo een nieuwe terugtocht bevolen.
— Nog keer! Tobie! — riep Sjibo.
Killeen zag de verklikker van zijn zoon zich naar de rivier terugtrekken. De jongen rende hard. — Carmen! — zond Sjibo.
De vrouw schoot haar dekking uit. Ze moest over een gesneuvelde Loperman springen die nog maar een paar minuten geleden geraakt was. Zijn pak gaf geen tekenen van leven, en niemand probeerde dus zijn lijk in veiligheid te brengen. Ze lieten nu alles achter, zelfs hun voorraden en munitie. Dit was de achterhoede, en die moest licht en snel blijven. Killeen riep naar Joslin: 'We komen zó.'
— Geef ons beetje tijd, — antwoordde ze.
''Domd weinig over,' zei hij.
Bijna de hele Loperfamilie was nu geëvacueerd. Maar tussen de geulen in de grond en de fabrieksmuren lagen veel lijken. Te veel.
— Killeen! — beval Sjibo.
Hij kwam op vermoeide benen overeind en schoot de droge bedding over. Het was een zware ren naar de volgende tirailleurslinie en zijn blik begon te vertroebelen van inspanning. Bij de randen van zijn ogen dansten blauwe puntjes. De koele lucht beet in zijn keel. Hij struikelde over een hoop scherpe stenen en rolde de droge bedding aan de andere kant in. Hij kwam tegen een stapel mechrommel terecht. Onder het rollen was zijn gezichtsvermogen teruggeschakeld naar normaal menselijk, en even bleef hij in het pikkedonker liggen hijgen. Hij schakelde weer naar IR. Sjibo zat in de buurt op haar hurken maar keek hem niet eens aan.
— Besen! — zond ze.
Killeen ging op zijn knieën zitten, en zijn schokbrekers piepten even hard als hij. De zanderige grond drong overal in door en hij moest de kraag van zijn pak schoonmaken voordat hij zijn hoofd kon draaien en Besen onder een schuine hoek uit een fabrieksruïne zag rennen. Ze kwam op volle vaart de droge bedding in en was al bijna onder de rand, toen iets oranjes haar helm raakte. Ze leek naar voren te vliegen en sloeg hard tegen de grond. Ze bewoog zich niet.
— Tobie! — zond Sjibo alsof er niets gebeurd was.
Killeen bereikte Besen en toetste in haar nek de codes in. Haar lopende nummers stonden allemaal op nul.
Tobie kwam met grote, makkelijke passen de geul in. Een microgolfpuls zoemde ongevaarlijk over zijn hoofd.
Hij zag Besen. 'Wat... wat...'
'Ze is... ' Killeen kon het niet over zijn hart verkrijgen om het te zeggen.
Sjibo zond: — Harper!—
Tobie knielde naast Besen en tilde haar arm op. Ze lag met haar gezicht omlaag, en toen hij haar omrolde, zag hij een fijn web van barstjes in haar gezichtsplaat. Elektrostatische breuken. Daar doorheen zag hij haar ogen nog steeds openstaan. Ze staarde hen aan alsof ze iets wilde vragen — en Killeen wist dat hij daarop geen antwoord had. Harper kwam hijgend de droge bedding in rennen. Ze ging op haar hurken zitten en loste direct een uv-schot in de richting waaruit ze gekomen was.
Sjibo zond: — Joslin! Iedereen binnen. —
— Blijf daar, — antwoordde Joslin. — Heb jullie boot bijna klaar. —
Sjibo kwam op haar hurken naar hen toe. Tobie zei dof: 'Dat kan niet. Ze kan niet gewoon... '
'Voltreffer,' zei Killeen, die meteen spijt had van zijn botheid.
'Nee. Nee.' Tobie frunnikte aan haar helm.
'Laat 'r,' zei Sjibo.
Tobie maakte de kraagring los, draaide hem een kwart slag en tilde de helm op. De sleepkabels naar Besens nek klikten uit hun contactpunten, maar het lichaam reageerde niet met een ruk. Haar ogen waren nog steeds open.
Tobie raakte haar gezicht aan. 'Besen, luister. Word wakker. Kom op. Word wakker. Besen... '
'Hou je kalm, Tobie,' zei Killeen dof. Mensen overleefden een systeem-aanval als deze maar zelden.
'Ze is bewusteloos, meer niet. We geven d'r stim, en niks aan de hand.'
Tobie begon over Besens wangen te wrijven.
Sjibo zei: 'Controleer haar indexen.'
'Gewoon bewusteloos, meer niet.' Met trillende vingers draaide Tobie Besens hoofd. Hij en Killeen moesten haar rugzak afdoen om een goed zicht op haar interne monitoren te krijgen. De digitale cirkel aan de bovenkant van haar ruggegraat was een en al blauw. Door elk venster draaiden cijfers zinloos rond.
Sjibo wierp er een blik op en keek toen weer naar de heuvels waar de Cybers waren. 'Ziet 'r niet best uit,' zei ze.
'Nee, nee.' Tobie wreef harder en sneller over haar gezicht. 'Overbelast. 'Tuurlijk. Maar da's alles.'
'Kan d'r stim geven,' zei Killeen, die in zijn rugzak reikte. Dat gebaar moest hij maken, maar dit was het laatste bolletje dat hij had.
'Riskant om 't meteen te doen,' zei Sjibo. 'Systemen moeten reflextijd hebben.'
'Ik breng d'r bij,' zei Tobie. 'Heeft alleen bloed in hersens nodig...'
'Hier.' Killeen hielp Tobie het stimbolletje in Besens hoofd schroeven. Tobie staarde in Besens knipperloze ogen. 'Je móet wakker worden.' Een microgolfpuls zoefde boven hun hoofd voorbij. Sjibo zei vriendelijk: 'Moeten d'r nú proberen.'
Tobie likte aan zijn lippen. Zijn mond vertrok. 'Als d'r systemen overstimmen... '
Killeen legde zijn hand op de schouder van de jongen, maar kon geen woorden vinden.
Tobies handen trilden rond het bolletje. 'Hoe... hoe kan ik dat? Als...'
'Ze is van jou. Jij moet beslissen.'
Tobies gezicht was bleek. Hij keek Killeen lang aan. Toen pakte hij het stimbolletje en vroeg: 'Welke... welke stand?'
Killeen: 'Probeer maar op max. Ze is behoorlijk ver heen.' Hij dacht dat Besen bijna zeker dood was, maar dat zou het volgende moment duidelijk genoeg maken. Maar hij moest zorgen dat Tobie snel wegkwam, hoe graag de jongen ook bij het lijk wilde blijven.
'Oké.' Tobie zette de knop helemaal om. 'Zoon, ik... '
Tobie trok aan het lipje. Dat gaf een kleine, doffe bons.
Besens lichaam krampte. Haar lippen gingen open. Ze hoestte. Tobie tilde haar in een zittende houding, en allemaal zagen ze de indexen in haar nek ophouden met draaien. Ze knipperde verwoed met haar ogen. Ze keken haar sprakeloos aan. Ze hoestte opnieuw en zei: 'Ik... wat... '
Tobie omhelsde haar en begon te huilen.
Twee snelle IR-pulsen schoten door de lucht.
'Laat haar lopen,' zei Sjibo.
Tobie en Killeen hielpen Besen overeind. Ze staarde hen uitdrukkingsloos aan.
— Sjibo! Begin terugtrekking! — zond Joslin. Sjibo riep: 'Harper! Dekkingsvuur! Carmen! Nú!'
Tobie masseerde Besens nek. 'Je moet weg. Eén stapje, meer niet. Hier, leun op mij.'
Sjibo zei vriendelijk: 'Tobie, Besen... we moeten weg.'
'Wat?' Zijn hoofd vloog omhoog. 'Nee, ze... '
'Andere flanken zijn introkken,' zei Sjibo.
Killeen pakte Besens andere schouder. 'Kom op, we raken afsneden.'
'D'r rugzak,' zei Tobie.
'Laat liggen.'
'Nee, wacht...' Tobie reikte in de rugzak. Hij frunnikte even aan een onzichtbare sluiting en haalde toen met een rukje iets te voorschijn. 'Dat heb ik d'r geven,' zei hij, en hield een kettinkje omhoog met een kleine gele hanger eraan. 'Wil... wil niet dat die domde Cybers 't krijgen.'
'Ja, neem mee.' Sjibo keek Killeen aan. 'Dekkingsvuur.'
Killeen ging tegen de steile wand van de droge bedding liggen en vuurde een snel salvo de nacht in. Sjibo en Tobie trokken zich met Besen terug. Killeen liet zich terugglijden naar Besens rugzak en vond haar wapen. Hij schoot het luidruchtig leeg en smeet allerlei energiepulsen naar elk flikkerend doelwit in zijn sensorium. Dat werd beantwoord met vuur dat de rand van de bedding wegschoot. Hij dook er onderdoor en vluchtte met een plotselinge, koortsachtige piek angst. Het hele stuk naar de rivier was hij zich scherp bewust van zijn rug, die zo'n groot en verleidelijk doelwit vormde.
Hij gleed langs de smalle, zanderige rivieroever naar beneden en botste tegen Joslin op. Een IR-puls fluisterde dichtbij.
'Hoeveel nog?' hijgde ze.
Drie Lopers sleepten een groot mechonderdeel de helling af. Killeen keek rond. Tobie en Sjibo zetten Besen in een vreemd samenstel van mech-plaatmetaal dat in het water dreef.
'Niemand,' zei hij, en begon naar de rivier te lopen.
'Drie is maximum. Voor jou geen plaats.'
'Zeker weten?'
'Die kant op.'
'Luister, ik wil... '
'Bek dicht en opschieten.'
'Ik...' Killeen hield zijn mond.
'Jij bent dus laatste. Help ons hiermee.'
Joslin was weer kwiek en efficiënt. Als ze een plan had, werkte ze goed. Maar kaptein zijn omvatte meer dan dat.
Drie lange mannen rolden iets naar de waterkant. In het infrarood leek het een grote halve dop. Killeen greep het beet en hielp het spattend in het ondiepe water duwen. Het water beet koud aan zijn enkels. Hij rook een zweem Cyberlucht in de buurt. Vanaf de oever boven spatten microgolven.
Zijn voeten haakten achter grote stukken steen terwijl hij de halve dop vasthield, die op de schuimende stroom bokte en woelde.
'Instappen,' zei Joslin.
Killeen aarzelde. De ploeg bracht al een ander stuk plaatmetaal naar beneden dat een handwerker snel tot een ruwe halve bol had gevouwen. Het metaal was zijn meeste daghitte al kwijt en gloeide zo vaag dat hij het nauwelijks kon zien.
'Hoeveel moeten nog?' vroeg hij.
'Alleen wij,' zei Joslin.
'Ik blijf tot... '
'Gaan.' Joslin keek hem recht aan. In de infrarode gloed van haar gezicht waren haar gelaatstrekken vlekkerig. 'Ik ben kaptein. Ik blijf tot 't laatst.'
'Jazeg.' Ruziemaken had geen zin.
Killeen stapte in de dop die door Joslin werd stilgehouden. Hij ging onhandig liggen. De rand van de ondiepe kom lag maar een handbreed boven het zwarte water. Joslin duwde hem af. De rivier graaide naar hem alsof hij een favoriete snuisterij was. Het water zwiepte hem voorwaarts, beukte tegen de dop en sproeide bitterkoud in zijn gezicht. Hij werd over verborgen uitsteeksels geslingerd en sloeg er soms hard tegenaan. Hij bleef zo laag als hij kon. Zijn IR-beeld zou opgaan in dat van het koude water. Cybers langs de oever konden hem makkelijk over het hoofd zien. Zo redeneerde hij tenminste.
Hij wachtte en klampte zich aan het zachte binnenste van de dop vast. Het luide gebrul van het water steeg op. In de buurt zongen geen schoten door de lucht. Hij vroeg zich af hoe ver de stroom hem zou meevoeren. Nu pas drong tot hem door dat iemand de Familie had moeten vertellen hoe lang ze in hun geïmproviseerde boten moesten blijven. Nu zouden ze op elke plek kunnen uitstappen en langs deze onbekende rivier ver verspreid raken.
Hij lag daar over te piekeren, en herkende toen de vage geur van de dop waarin hij voer. Het was een gebruikt mechschild. Hij voer over de razende stroomversnellingen in de geharde huid van zijn oudste vijand.
16
Quath kroop behoedzaam naar voren. Ze had haar bewapening nu bijna verbruikt. Hij was tijd voor list en zorgvuldigheid; anders verloor ze de strijd.
De Nullen bleven sneuvelen. Beq'qdahls bende zou hen allang verpletterd hebben, maar Quath had in het gekloofde landschap zorgvuldig gemanoeuvreerd en greep de aanvallende meerpoters van achteren. Als een kortstondige, wazige wolk was ze de hellingen op gedanst. De extra uitrusting waarvan de Tukar'ramin haar voorzien had, bromde en zoemde en zoutte de lucht met misleiding. Als meerpoters haar beschoten, misten ze ruimschoots en bakten alleen de al geteisterde grond. Maar haar voorsprong werd kleiner. De Nullen werden nu naar de rivier gedreven, en Quath kon weinig voor hen doen.
Ze hoorde Beq'qdahl opgewonden pochen. °De hoofdbende van de Nullen gaat op weg! Zie je ze?°
Quath stelde scherp op de berg in de verte, waar kleine Nullen-aura's flikkerden. Ze had zich afgevraagd waarom die verre Nullen geen strijd voerden.
Een van Beq'qdahls meerpoters vroeg: °Achtervolgen we ze?°
In Quath welde hoop op. Maar Beq'qdahl antwoordde: °Nee. Eerst die mijten hier afmaken. Anders weten we het nooit zeker.°
Natuurlijk. Quath was vergeten dat Beq'qdahl niet wist welke Nul de doorslag gaf. Nog minder vermoedde ze dat ze uiteindelijk misschien allemaal nodig waren, noch hoe wederzijds afhankelijk die schijnbaar autonome wezens waren.
°Grijp ze allemaal!° riep Beq'qdahl.
Quath raakte een meerpoter in de verte met een snel salvo ultraviolet. Ze zwaaide gedesoriënteerd heen en weer en rolde een heuvel af, waarbij ze twee poten brak. Goed.
Nu ze dichter in de buurt van haar eigen Nul kwam, ving ze een trilling op van de verschroeiende woede die het wezen — nee: hij — voelde. Niet jegens de aanvallende meerpoters, maar jegens de verre hoofdmacht van de Nullen.
Deze Nullen in de buurt hingen samen in een web van zijdezachte draden dat Quath nu nog sterker kon voelen. De vreemde spanning tussen hen zelf en de anderen veroorzaakte een energie die bond. Ze hadden iets pezigs in zich. Ze voelde die doorschijnende, koele, vreemd geruststellende draden langzamerhand haar eigen subbreinen overdekken. En tussen hen in vonkte hun smeulende woede. Een mergduistere woede jegens hun eigen soort, aangeblazen door verraad. Quath besefte met een schok dat die bittere geuren sterk leken op de kernhete toorn die zij jegens Beq'qdahl en die andere verraders voelde. Quaths stemming welde alkalisch in haar droge kelen op. Ze gleed een gapend ravijn in dat nog maar sinds kort uit de heuvels was gescheurd. Haar Nul bevond zich voor haar uit, en ze voelde iets dringends in hem. Degenen in zijn buurt vochten in een waas van brandende vermoeidheid verder. Draden galgele wanhoop schoten door hen heen. Quath zag Beq'qdahl in korte spurts voorwaarts klauteren, dekking zoekend tussen verwoeste rotsen en in ruïnes van mechfabrieken. Somberheid daalde neer. Oranje vlammen lekten langs de kap van een dode zespoter in de buurt omhoog.
Quath schakelde haar normale gezichtsvermogen in. Knetterende rozes pruttelden overal op de grond. De bergen in de verte koelden sneller af en vervaagden als blauwe schansen in de nacht. Een paarszwart lint markeerde de grote breuk.
Ze bewoog haar gewrichten zachtjes voorwaarts. Even dook een meerpoter op. Ze verdoofde diens microgolfschijven met een bijtend schot. Toen ze zich omdraaide, zag ze een Nul die zich terugtrok. Voordat ze ook maar kon beoordelen wie van de meerpoters de kleine vluchtende vorm te pakken zou nemen, spleet een scherpe blaf de nacht.
Te laat. Een nieuwe Nul gewond of verloren.
En het web tussen al die kleine schepsels kronkelde en rukte hevig. Dat voelden ze dus in het aanschijn van de dood — minstens zo sterk, zo niet sterker dan Quaths verbijsterde terugdeinzen bij de kale feiten van het universum. Een diepere droefheid, met sombere sterfelijkheid doorschoten. Het was nog erger, zag ze in, om klein en kwetsbaar te zijn en desondanks de grote nacht onder ogen te moeten zien. Toch deden deze dingen dat.
Te laat. Te laat.
17
Killeen had in de geïmproviseerde boot proberen te slapen, maar het ondiepe mechschild draaide en zwenkte en schudde zonder ophouden. Eén keer was hij weggedoezeld, maar alleen omdat de stroom hem in een langzaam kolkende inham had getrokken. Hij wist niet hoe lang hij daar had rondgecirkeld.
Bij de allereerste aankondiging van de dageraad peddelde hij het deinende schild naar de oever. Koud, vol pijn en duizelig van vermoeidheid waadde hij naar een stenig strand.
Behoedzaam verbreedde hij zijn sensorium en ving de vage mistvlekken van Cybers op. Ze waren ver achter hem. In gespreide formatie kamden ze de rivieroever af, maar kwamen snel dichterbij. Hij stapte weer in de mechboot. Hier was de stroom zwakker. Hortend werd hij over rotsblokken geleid die uit het modderige water als enorme, gespikkelde, witte vissen opzwollen.
Hij passeerde twee stroomversnellingen en hoorde toen het diepe, doffe gebrul voor hem uit. Dat klonk anders dan alle veldslagen die hij ooit gehoord had. Toen hij er zijn Arthur-Aspect naar vroeg, zei het kleine brein:
Ik was vergeten dat Sneeuwvlek tijdens jouw leven al zo uitgedroogd was. Ik herinner me dat geluid van aangename dagen vol sport op de rivieren waarmee het dal van de grote Citadel ooit gezegend was. Het is een waterval, en afgaande op de amplitude waarschijnlijk een hoge.
Arthur maakte een snelle schets voor hem. Killeen had zich water altijd voorgesteld als iets glorierijks, zeldzaams en vredigs. Dat het ook kon woeden en doden, leek een soort impliciete belofte te schenden. Snel peddelde hij tegen de plotseling sterker wordende stroom in. De oever was vlakbij, maar hij schoot er als een blad in een storm langs. Het water verdoofde zijn handen. Ver uit de onhandige boot hangend peddelde hij met verwoede energie. Heel langzaam kwam de oever dichterbij. Overal om hem heen brulde nu water. Vlak voor hem uit stoof het op. Hij keek in die richting, maar de rivier leek te verdwijnen. Het was hopeloos. Het dekschild schoot steeds sneller naar de rand. Killeen liet zich uit het schild rollen. Hij zonk, en het water beet. Net toen hij ademhaalde, ging hij kopje-onder. Zijn laarzen sloegen tegen iets hards. Hij zwaaide met zijn handen tegen de stroom in om overeind te blijven. Nu al wilde hij ademhalen.
Het water was een bruine muur. Waar was de oever? De stromen hadden hem zo vaak rondgedraaid dat hij dat niet wist. Hij deed een zware stap en merkte dat de bodem heel steil was. Hij begon naar boven te lopen. Hij wist niet veel van water af, maar besefte dat hij maar één hoop had: verhinderen dat hij door de massa van zijn uitrusting werd meegesleurd. Hij gleed uit. Eén paniekerig moment viel hij. Hij kreeg zijn laars op een steen, maar die rolde onder hem weg. Het water was bitter koud. Hij trok zich met zijn armen naar voren en kreeg toen genoeg houvast om op te kunnen staan. Het brandende gevoel in zijn longen was erger geworden. Hij liep schommelend naar boven en hoopte dat dat de goede weg was. Zijn laars gleed uit, maar hij sloeg zijn armen uit tegen de stroom en bleef overeind. Nog drie stappen — toen kwam zijn hoofd boven water. Hij worstelde zich de oever op en viel op grind. Zittend liet hij de kou wegsijpelen en keek naar de wolk sproeiwater die vlak in de buurt optorende. Glasglad water schoot daar de lege ruimte in. Bomen en struiken gingen in dat gladde oppervlak op en neer — en slingerden dan de vergetelheid in.
Hij liep door het gebrul heen en zag met verbijsterde fascinatie de grote witte zuil omlaag storten. Het water gedroeg zich hoogst eigenaardig en veranderde in een oogwenk van een vreedzame modderstroom in meedogenloos, schitterend schuim. Hij vroeg zich af of het op zeker niveau misschien leefde en evenveel recht had op de soevereiniteit van al het leven als de planten en kleine dieren en de mensen. Toen prikte iets in zijn zwakke, ingestorte sensorium. Hij schrok, plotseling bang dat de Cybers hem misschien al hadden ingehaald.
Maar nee — het was een zwakke stem. Een oproep tot verzamelen over de Lopercomm.
De comm zweeg weer, maar hij had een peiling. Hij volgde die een tijdje naar een rij scheve, verwoeste heuvels. De puntige stenen met hun verbrijzelde lagen leken naar zijn laarzen te graaien. Hij struikelde en viel bijna.
— Deze kant op, — zond Sjibo.
Uit vrees dat de Cybers hem ontdekten, kon hij zijn zoeksensorium niet gebruiken — maar misschien hadden ze hem al ontdekt.
— Papa! — Tobies snelle piek was genoeg voor een nieuwe richtingaanwijzing.
Hij rende een verfrommelde heuvel af naar wat blijkbaar de dekking van een dicht bos was. Dezelfde paraplubomen stonden er statig en sereen in de zwakke aankondiging van de dageraad. Daaronder voelde hij zich veiliger: omhuld door de resten van leven op deze geteisterde planeet. Zijn energiereserves begonnen uitgeput te raken. Hij viel tegen een boom. Het bos broedde zwijgend, en toen kwam Sjibo zonder overgang met vaste tred op hem af en werd de last van de nacht als iets onbeduidends weggenomen.
'Jij... jij...' Hij kon niets uitbrengen dat weergaf wat hij voelde. Toen was Tobie er ook en leek het net op zijn eerdere terugkeer naar het kamp, toen de Familie hem in een onuitgesproken omhelzing had omgeven. Hij liet zich onmachtig op de grond vallen. Tijd betekende niets. De wereld was het nu, zonder verleden of toekomst. Elke boom en borstelstruik kreeg een scherpe, felle klaarte. Door een immense grijns gespleten gezichten doemden boven hem op. Tussen hen in viel fris licht dat alles met een gelijkmatige, eeuwige gloed verlichtte. Een mondvol water drenkte zijn keel in pure koelte. Zijn beet op knapperige rantsoenen ontplofte in zijn mond als explosies van ondraaglijk genot. Zijn spieren zongen van bevrijding. De zachte aanraking van Sjibo's hand en Tobies arm rond zijn nek waren het wezenlijke van elk moment en gaven er een halo van opgloeiende onmiddellijkheid aan.
Hij had geen idee hoe lang hij op die manier bleef liggen, maar het moment kwam dat de gewone wereld weer met een klap op zijn plaats schoot.
'Opstaan,' riep Joslin. Ze stond tussen de verspreide groep Lopers en zag er moe uit. Haar kaak stond stijf. 'Ik heb Zijne Almachtige gelokaliseerd. Ze zijn op weg naar beneden en volgen die bergrug daar.'
'En Cybers?' vroeg Tobie.
'Met Cybers rekenen we beter af als we bij de Stam zijn,' zei Joslin.
'Besen kan niet goed meekomen,' drong Tobie aan.
Besen leunde tegen een boom. Haar ogen waren ingevallen en haar gezicht stond afgetobd.
Joslin knikte. 'Om beurten helpen we gewonden.'
'Is niet goed voor ze,' zei Tobie. 'Put ze uit.'
'We hebben geen keus.'
'Waarom moeten we weer naar die hufters?' vroeg Tobie. 'Als Cybers ons opjagen, wil ik hulp.'
Daarop bestond geen goed antwoord. Killeen was trots op de manier waarop Tobie het voor Besen opnam, maar wist dat Joslin hen in actie moest houden. Niemand zei iets. Ze stonden op en maakten zich vermoeid klaar voor de tocht. De Familie had geen tijd om bijeen te komen en de doden te tellen of om hen te rouwen. Wanhoop hing als een droge stilte rond hen.
Killeen ontdekte dat zijn voeten pijn deden. Het waterzegel van zijn laarzen was intact, maar zijn beenplaten waren nog vochtig van de nacht. In de openlucht was het een simpel levensfeit dat zo'n ontdekking snel elke vreugde of pijn van de vorige dag verdrijft. Elke nieuwe pijn eist zijn eigen gehoor. Elk gewricht protesteerde. Toen Killeen opstond, zwoer hij dat hij zichzelf hoorde kraken.
Hij hielp Tobie het verband om zijn hand opnieuw aanbrengen. Ze zeiden weinig. Tobie was voortdurend bezig met de verzorging van Besen, die duizelig en zwak was. De jongen leek veel energieker en doelgerichter dan anders.
Killeen liep de rij langs en pepte een paar Lopers op die gewoon maar in de ruimte stonden te staren. Sommigen konden de verliezen van een veldslag nooit vergeten en namen die naar de volgende mee. Zijn jaren van vlucht hadden Killeen geleerd dat mensen hun emotionele last van zich afschudden als actie vereist was. Hun veerkracht was verbazend, zelfs nobel. Maar als ze tijd hadden om te broeden of als iemand er te lang over doorzeurde, konden ze volledig instorten. Hij schold een paar mensen uit tot ze opstonden, en zorgde dat ze op weg gingen. Dat hielp hem vergeten hoeveel gezichten hij in de marscolonne miste en nooit meer zou zien.
Niemand had nog veel energie, maar sommigen hadden iets meer dan anderen en begonnen krachtig. Ze liepen met lange passen voorop. Killeen moest daar om glimlachen. Het was dom je reserves te verspillen als je nog fris was. Joslin brulde naar deze voorhoede en gaf hen plaatsen op de flank en taken als uitkijk.
De zonsopgang zond fel licht door de bovenste wolkenlagen. Killeen dacht aan alle activiteit die boven die mistige wolken gaande was: de enorme labyrinten die gebouwd werden, het kosmisch snoer dat rondwentelde en wachtte tot het weer gebruikt werd, de Hemelzaaier die rondtolde en zaden plantte. Waarvoor? Al die immense bouwsels leken niets menselijks te bezitten — even natuurlijk en onvermijdelijk als het weer en even ver verwijderd van iedere menselijke hoop op verandering. De Familieformatie verspreidde zich over de hellingen en baande zich een weg de heuvels in. Cermo had een techtreffer in zijn heup gekregen; lichamelijk was hij niet gewond en kon nog steeds lopen. Hij friemelde aan zijn uitrusting en kreeg de meeste van zijn bovenste schokbrekers weer aan de praat. Toen liep hij langs de formatie heen en weer, maakte grappen, toonde medeleven en stak Familie-elementen die het meest ontmoedigd leken, een hart onder de riem. Joslin deed voor in de colonne hetzelfde.
Killeen zag dat allemaal merkwaardig kalm en goedkeurend aan. Daarboven lagen de Stam en de legertros. Achter hen kwamen de Cybers. Om deze dag te overleven zou de Familie snel moeten zijn en geluk hebben. Hij bepeinsde die kwestie een tijdje, maar zette die toen van zich af. Hij had niets anders te doen dan genieten van wat waarschijnlijk zijn laatste blik op een ochtend was. Hij liep met zijn arm rond Sjibo's schouders en liet die op haar exoskelet rusten. Dat werd door haar zonnepanelen opgeladen en hielp haar de steeds steilere helling op. Het katachtig gesnor ervan klonk in trage, luie vlagen door de steeds warmere lucht en zweefde door zijn geest. Het duurde een hele tijd voordat hij besefte dat dat helemaal geen geluid was.
Een droog, koel gewicht rustte in de ruimte vlak achter zijn nek. Zo voelde het ook als hij net een nieuw Aspect had gekregen — een dikke wig die aan de achterkant van zijn brein knaagde. Maar dit was sterker, alsof de lucht verdraaid was en zich tot een hangende siroop had verdicht. Maaswerken van halfgevoelde ideeën flapperden door de bol vlekkerige lucht. Killeen zwoegde de hellingen vol losse steentjes op. Hij handhaafde hetzelfde marstempo als de anderen, zei niets en werd volledig in beslag genomen door de aanwezigheid die als een soort boterige hitte achter hem hing. Het leek wel of zijn armen en benen door dikke olie waadden. Zijn longen bevatten een geduldige gorgelvloeistof. De lucht smaakte naar metalig bloed, 't Is hier,' fluisterde hij.
Ze keek hem vragend aan. Hij struikelde, maar wist overeind te blijven. De zware, doelbewuste bewegingen waren onmiskenbaar. De Cyber had hem in bezit genomen. En was achter hem.
Geen wonder dat de Cybers hen zo dicht op de hielen waren blijven zitten, dacht hij. Ze hadden ongetwijfeld een soort verklikker op hem gezet. Niets ingewikkelds, gewoon een transponder die een ingetoetst signaal kon terugzenden. Die kon niet dikker dan een duimnagel zijn. Bij de volgende rust inspecteerde hij zijn uitrusting. Hij moest ergens zitten waar hij hem niet gauw zag...
Al na een paar tellen vond hij het kleine rondje dat tegen de binnenkant van zijn schokbrekers linksboven zat geplakt. Maar het was gebroken en gebutst, waarschijnlijk door zijn valpartijen. Toen hij wat geluidssignalen probeerde, gaf het ding geen reactie.
Hij gooide het weg en staarde over de verfrommelde heuvels. Uit beboste plekken met dikke bomen steeg ochtendmist op. Hun bovenste takken bogen zich gelijkmatig tot de kenmerkende parapluvorm. Langs het bleke, smaragdgroene bladerdek zwierden en doken vogels. En die lome aanwezigheid zat nog steeds in zijn nek.
De ronde transponder was waarschijnlijk al een tijdje geleden uitgevallen. Nu volgde de Cyber hem door zijn sensorium op te snuffelen. Ook bij het gevecht van gisteren had hij iets gevoeld dat op dit vederlichte gewicht leek. En het had dingen duidelijk gemaakt die hen hielpen om Cybers buiten gevecht te stellen en te ondopen.
Die botte aanwezigheid leek niet vijandig. Niettemin kreeg Killeen een steeds onbehaaglijker gevoel. Hij voelde die zware wig gretig wachten. Filigreindunne beelden als fresco's van de echte wereld gleden door zijn denken. Ze deden hem vaag aan zijn vroegere reizen door het Wespbrein denken. Daar waren enorme grotten met gescheiden ervaring geweest, zo groot dat Killeen daarbij in het niet verzonk.
Nu had hij het gevoel dat een nieuwe duik in een grijze afgrond op maar een stap afstand lag. Zijn hart ging er snel van kloppen, maar geleidelijk verdween zijn angst. Op Sjibo leunend stond hij doodmoe op en begon het dichtstbijzijnde bosje in te lopen.
Een paar Familieleden foerageerden. Kleine scheuten aan de struiken waren eetbaar, had zijn Ann-Aspect verteld. Onder aan de stammen waren de grote bomen door diep-turkooizen zwammen omringd. Een Lopervrouw schraapte ze met een lasersnijder weg. Die had ze in haar ene hand, en met haar andere at ze. Toen ze haar passeerden, gaf ze er hen een paar van. Ze smaakten scherp, maar vlezig.
Tobie en Besen waren te ver achtergebleven. Besen kon inmiddels behoorlijk lopen maar had nog steeds donkere wallen onder haar ogen en liep met hachelijke zorgvuldigheid.
Ze hadden een paar stappen gezet, toen de vrouw achter hen een schreeuw gaf. De boom rookte. Ze stapte naar achteren en zette de laserpulsen uit. Uit de boomstam begon een dun, witheet vlammetje te spuiten. Het was heet als een soldeerlamp en gaf een plotselinge, welkome warmte. De felle straal rookloos vuur groeide snel.
De vrouw staarde verbijsterd naar de gloeiende speer. Tobie trok haar weg.
'Rennen!' riep hij.
Killeen trok Besen naar boven. Het duurde even tot het gevaar tot de Lopers doordrong. Toen begonnen ze vastberaden weg te draven en zwoegden omhoog. De vlam achter hen groeide. Cermo schreeuwde bevelen.
'Wat... was dat... volgens jou?' vroeg Sjibo naast hem. Tegen de helling op konden ze hoogstens een onregelmatige draf handhaven.
'Misschien soort energiebron,' antwoordde Killeen. 'Misschien kweken mechs die.'
'Gebruiken mechs biotech?'
'Deden ze op Sneeuwvlek soms ook.'
'Alleen voor fabrieksdingen. Reservedelen voor hun eigen binnenste.'
'Voor zover we weten, jazeg. Hier hebben ze wat beters.' Ze stopten onder de top boven het brede bos. Tobie en Besen strompelden met een muur van kolkende rook achter hen de heuvel op. De vrouw had voor een woeste bosbrand gezorgd.
Misschien vertraagde dat de Cybers wel, dacht Killeen. Hij probeerde een manier te bedenken om de vlammen tegen hen te gebruiken als ze door het bos trokken. Bij die gedachte voelde hij een energiestoot en hij haalde de voorste groep in, die door Cermo werd geleid. Hij liep nog steeds over de mogelijkheden te piekeren toen hij op de bergrug in de verte een peloton mensen zag.
'Stam!' riep Cermo. 'Lopers komen.'
— Vuur verraadt mooi waar we zijn, — antwoordde een verre stem sardonisch.
'Jullie hufters lieten ons stikken!' riep Cermo.
— Bevelen. Zijne Almachtige zegt was enige manier. —
Cermo zei: 'Enige manier om je te drukken zal je bedoelen.'
— Barst, Zijne Almachtige zegt, jij doet. Mazzel dat je ontsnapt bent. —
Killeen vond de houding van de stam bizar. Toen de Lopers de steile bergrug beklommen, troffen ze formaties in defensieve opstellingen. De Stam trok met fikse snelheid naar een hoge, beboste heuvel. Hoewel ze de Lopers met enige warmte begroetten, was bij velen geen spoor van schuldgevoel te zien over het feit dat ze hun kameraden op het slagveld in de steek hadden gelaten. Lopers mompelden boos. Sommige Stamleden hielden zich op afstand en liepen weg. Maar het grootste deel bekeek de zwoegende resten van de Lopers belangstellend, maar kennelijk zonder ook maar één tel na te denken over het feit dat een grove inbreuk op de normale menselijke moraal was gepleegd.
'We kunnen ze geen flikker schelen, hè,' zei Tobie.
'Komt door hun geloof,' zei Besen. 'Zijne Almachtige zegt dat ze ons moeten opofferen; dus doen ze dat.'
'Niemand zo blind als die niet zien wil,' zei Sjibo zacht van vermoeidheid. Ze had Besen de laatste helling op geholpen en had geen energiereserves meer.
Killeen keek haar vragend aan, en ze zei: 'Een van m'n Aspecten vertelde me dat. Oud gezegde van Kaptein Jezus. We zullen alle wijsheid nodig hebben die we kunnen vinden.'
De situatie zou veel gespannener zijn geweest als de Lopers niet zo moe waren. Ze rustten langs de bergrug, en intussen marcheerden nieuwe Families in een open-pijlformatie voorbij. Ter verdediging tegen de Cybers waren hun wigflanken ver vooruitgeschoven.
De steeds grotere brand beneden veroorzaakte vette rook. Killeen zag de bomen vlamvatten en hun potlooddunne straaltjes wegspuiten. Merkwaardig genoeg brandden de bomen alleen op regelmatige afstanden langs de stam. Hij zag een hoge boom in brand vliegen. De eerste pluim schoot vlak bij de voet naar buiten. Toen begon een andere recht boven de eerste. De boomkruin begon heen en weer te zwaaien en klapte toen onder druk van het ontsnappende, fel glanzende gas om. Ondanks zijn vermoeidheid keek hij er vol verbazing naar.
De bosbrand sputterde tot een zurige rook uit, want alle bomen waren nu uitgeput. Nog steeds voelde Killeen het hardnekkige gewicht van wat hij nu als zijn Cyber beschouwde, maar kon niet zeggen of het ding dichterbij kwam. Lagen rook hingen als vuil glas in het dal, en naderende Cybers waren onmogelijk te zien. Niettemin rook hij hun mistvlekken aan de randen van zijn sensorium.
Ze lagen in het aanzwellende ochtendlicht en lieten daardoor iets van hun pijn wegvoeren. Besen schudde haar duizeligheid van zich af en maakte een grap. Het was net of iedereen besloot de druk van de wereld van zich af te zetten en iets van hun vroegere Familieleven terug te halen.
Sjibo daagde hen met een raadsel uit: 'Welk Familielid troost je 't best?'
Killeen mompelde: 'Wa's dat? Oud Paardenraadsel?'
'Jazeg.' Sjibo was de enige overlevende van de Paarden.
'Eh... je moeder,' zei Besen redelijk.
'Ik geeft op,' zei Tobie.
'Denk 's aan zoon van je tante.' Sjibo gaf die hint licht glimlachend.
'Van je tante?' Tobie was verbaasd.
'Natuurlijk,' zei Sjibo. 'Jenever.'
Qua humor niet sterk, maar zij waren nog zwakker en iedereen lachte. Niemand had sinds de Citadels jenever gezien en de herkomst van dat woord lag in de mist der tijden verborgen. Killeens Grey-Aspect probeerde hem iets te vertellen over de Europa-Families, maar hij ging op zijn rug in het warme zonnetje liggen en lette niet op haar. De Lopers herhaalden Sjibo's grap en hij hoorde het vermoeide gelach zich over de berghelling verspreiden.
Een rust kan heel lang lijken, vooral als je die nodig hebt, en zo kwam Killeen van een heel ver oord terug toen een harde stem dichtbij zei: 'Je hebt je dus weer bij ons gevoegd?'
Zijne Almachtige stond met zijn marsgeleide tegen Joslin te praten. Killeen had tot dan toe niets van het gesprek opgevangen, maar toen hij begon te luisteren, schoot een vlaag van woede door hem heen.
'U hebt ons daar laten stikken,' zei Joslin bot.
Terwijl Killeen opstond, zei Zijne Almachtige gewichtig: 'Ik stelde vast dat je afleidingsmanoeuvre tekortschoot.'
'We hebben een hoop mensen verloren!'
Zijne Almachtige hoestte even van een kringel vettige rook uit het dal.
'Onze heldhaftige strijd eist natuurlijk martelaren.'
'U nam de benen!' Joslin had haar vuisten gebald.
'Ik gebruikte jouw manoeuvre om een ontsnapping te bewerkstelligen... '
'U smeerde 'm!'
'... uit onze onhoudbare situatie. En ik verwacht een eerbiedige houding bij iedereen die het woord tot me richt.'
'Als u dat zegd had, hadden we ons kunnen terugtrekken. Voordat we in dal waren.'
'Zoals ik al zei... '
'Ik kreeg u zelfs met diepcomm niet in actie. U wou niet... '
'Dat is genoeg In de ogen van Zijne Almachtige flikkerde een vreemd bleke gloed.
'Ik eis dat u... '
'Niemand eist iets van God Je zult nu...'
'Mooie God! U bent gewoon...'
Zijne Almachtige maakte een klein handgebaar. Een van zijn lijfwachten deed een snelle stap naar voren en sloeg Joslin met een pistool deskundig tegen de zijkant van haar hoofd, alsof hij dat al veel vaker had gedaan. Ze smakte tegen de grond en bleef stil liggen.
'Aan de paal,' zei Zijne Almachtige. 'Ze is klaarblijkelijk bezeten van de demonen die ze bestreden heeft.'
Hij staarde over de bergrug waar de Lopers zich verzamelden. Achter Killeen, die doodstil stond, had zich al een groep gevormd.
'En tevens stel ik vast dat ook andere Lopers de heilige aard van mijn ambt over het hoofd lijken te zien.' Kennelijk bedoeld om de Lopers angst aan te jagen.
Een Loperman schreeuwde: 'Zootje lafaards!'
'Voor een God loopt u nogal hard weg!' riep een vrouw sarcastisch. Een paar Loperhanden begonnen naar hun wapens te kruipen, maar het geleide van Zijne Almachtige had de hunne ogenblikkelijk in de aanslag en verraste de Lopers daarmee. Zijne Almachtige zei opgewonden: 'In de ogen van vele aanwezigen hier meen ik demonen te zien dansen. Bedwing je wilde woorden.'
'Blijf met je poten van Joslin,' gilde een stem vanuit de groep achter Joslin.
'Jazeg!'
'Laffe hufter!'
'Geelbuiken!'
'Vette clown!'
Zijne Almachtige maakte een kort gebaar en twee mannen van zijn geleide begonnen naar de groep te lopen. Ze drentelden naar voren en probeerden vast te stellen wie er gegild had.
Killeen zei: 'Hou ze tegen. Anders wordt 't vechten.'
Zijne Almachtige staarde hem aan alsof hij op een insekt neerkeek. 'Jij waagt een afgezant van Zijn Levende Heiligheid te bedreigen?'
'Ik voorspel alleen maar,' zei Killeen kalm.
... en net toen hij dat gezegd had, klemde hij zijn kaak hard dicht tegen een plotseling kolkend oproer in zijn binnenste. De wig achter in zijn brein was een zwellende zweer. Druk puilde in hem uit. Zijn blikveld vernauwde tot een compacte blauwe kegel, gericht op het donkere gezicht van die kleine, pochende man.
Zijne Almachtige hief een hand en zijn lijfwacht bleef staan. Hij likte zijn lippen af en taxeerde de aanzwellende menigte Lopers. Killeen vroeg zich af of de man de ruggegraat had voor een schietpartij op korte afstand. In dat geval gingen veel mensen heel snel sterven. Maar toen kwam die vreemd lege blik weer in 's mans ogen en Killeen zag dat hij zou proberen zich eruit te praten.
Gepraat. Eindeloos gepraat. Killeens diep begraven woede en verdriet schoten zijn keel in. Gal beet in zijn mond. Vanuit de ongrijpbare aanwezigheid in de achterkant van zijn geest stak een storm op die door hem heen joeg.
Zijne Almachtige vervolgde: 'Wij zijn op mars om ons opnieuw te goed te doen aan Gods overvloedige genade, die uit de hemel neerdaalt. Broeders, tot u allen zeg ik: wendt u af van deze bekladders van het onbevlekte pad. Uw kaptein Joslin heeft ernstig gedwaald. Op het verheven slagveld heeft zij u vele, vele tragische verliezen bezorgd. Trek uw handen van haar af Laat... '
... en samengebalde woede scheurde de lucht als een schroeiend projectiel. Killeen voelde een persende puls elektromagnetische energie langs zijn schouder zoemen. Die refracteerde de lucht met zijn kielzog en raakte het hoofd van Zijne Almachtige frontaal.
Killeen dook opzij en viel op de grond. De Cyberpuls was van boven zijn hoofd afkomstig, en zijn eerste gedachte was dat hij de bron moest opsporen. Maar toen hij op zijn linkerzij rolde, voelde hij de zware wig in zijn hoofd plotseling zalig afnemen. Hij begreep al snel dat zijn Cyber dat schot had gelost. Te midden van geroep en geschreeuw ging hij zitten.
De kleine man die zich Zijne Almachtige had genoemd, lag op de grond. Killeen wist op een of andere manier dat hij geen gevaar meer vormde. Hij stond op en liep naar de rommelige gestalte.
Stamleden keken met open mond naar hun leider. Ze waren aan verwarring ten prooi. Ze zochten de oorzaak van zijn dood en konden niets vinden.
Die waanzinnige leek in de dood zelfs nog kleiner. Nu zijn gezicht in rust was, zag Killeen dat die uitdrukking van macht en waardigheid een kwestie van pure wilskracht was geweest. Zonder dat was het een gewoon, nietszeggend gezicht. Maar dat was niet wat zijn aandacht trok. De puls had de slapen van Zijne Almachtige goeddeels weggebrand, en daar huisden de commapparatuur en het sensorium. Het geweld van de oververhitting had de hele gietmassa uit het hoofd geblazen, en daaronder werd iets anders zichtbaar.
Overal langs de binnenbekleding van de schedel bevond zich een van gedetailleerde roosters voorzien inzetstuk. Dat dikke net lag onder de ingebouwde uitrusting.
Killeen knielde en trok eraan. Met zijn opgevoerde zenuwen kreeg hij een afstotend tokkelend gevoel. De stank maakte maar al te veel herinneringen los.
'Mechtech,' zei hij. Hij pelde nog wat huid weg. Sjibo kwam naast hem op haar hurken zitten. Ze sperde haar ogen open toen ze de ingewikkelde schede rond de hele kruin zag. Ontelbare draadjes verbonden die rechtstreeks met de hersenen. 'Microtronica.'
'Geen littekens op de hoofdhuid. Die zit 'r al 'n tijd, volgens mij,' zei Killeen gespannen.
'Wat... kan dat... ' zei Sjibo.
'Ze namen 'm al te grazen voordat Cybers hier kwamen. Toen was-ie al Stamleider, en daar werd-ie zo machtig van.'
'Op die manier konden ze direct bevelen geven.'
'Jazeg. En reken maar dat-ie gehoorzaamde.' Killeen keek behoedzaam naar de Stamleden in de buurt, maar die leken allemaal in een shocktoestand te verkeren en staarden verward naar het verbrijzelde hoofd. Hij vroeg zich af wat ze met dat mooie geloof van ze gingen doen.
Sjibo zei: 'Toen Cybers kwamen, zetten de mechs 'm tegen ze op, denk ik.'
'Jazeg. Daarom wou-ie alleen maar kost wat kost aanvallen.'
'Dit... ' Ze leek haar woorden niet over haar lippen te krijgen. 'Mensen trekpoppen van mechs... '
'We waren hier gewoon pionnen.'
'Moet afschuwelijk weest zijn. Hij zat hierbinnen gevangen.'
'Arme stakkerd. Was dus niet alleen maar gek.'
18
Quath mikte haar schot netjes tussen de Nullen door. De smalle punt raakte die vreemde, mechbezeten Nul frontaal. Ze voelde de innerlijke mechaanwezigheid uiteenvallen; fragmenten en loze schijn tolden naar de leegte weg. Goed.
Heel de smeulende nacht lang had ze op haar plan gebroed, en dat was nu nog maar momenten van zijn voltooiing verwijderd. Tot een paar minuten geleden hadden de Nullen een volmaakte opstelling gehad. Ze hoefde alleen maar in actie te komen.
Maar toen brak tussen de Nullen dat gekrakeel los. En nog veel erger was dat ook Beq'qdahl inmiddels gearriveerd was. Quath voelde haar mooie plan uit haar vingers glippen.
Haar tijd ging langzamer lopen. Haar subbreinen sorteerden en positioneerden de stortvloed aan implicaties.
De mechparasiet was slim verstopt geweest. Op een bergtop had Quath die aanwezigheid al heel even gevoeld, maar de benauwde Nulbreinen hadden de staalharde intelligentie aan het oog onttrokken, en die intelligentie haastte zich schaduwdun weg als Quath sondeerde. De loerende mech spatte open zodra de Nul gedood was. Quath zag er de diepste essentie van: een verfijnde, mozaïekachtige macht. Quath rekte zich en rook de zwakke stee van de Nullen: een zwarte, zwerende behoefte, zwaar en vol bloedverstrengelde pijn.
Ja! Met monumentale ironie was die giftige zwakke plek onlosmakelijk verbonden met wat de grote kracht van de Nullen was. Ze wist dat hun wijsheid voortkwam uit een scherp besef van sterfelijkheid. Daardoor wisten ze zo zeker dat elk nieuw moment uniek en (als je er meedogenloos naar keek) lichtgevend was.
Toch ontvluchtten veel Nullen die rots van kracht en zekerheid. Hun vluchtige koorts verleidde hen tot fantasieën over dat ze helemaal geen Nullen waren maar de machtigste factor van allemaal, op een of andere manier verbonden met de belichaming van de natuur zelf. Waanzin! Wijsheid kon niet anders betekenen dan je plaats in de hiërarchie van leven en intelligentie aanvaarden. Een grotesk grote macht opeisen stond haaks op alles wat het leven leerde.
Maar toen Quath dit facet van haar Nul begreep, zag ze in dat haar eigen meerpoters even dwaas waren. De Waarheden, de Synthese — waren die soms anders? Een samenhang opeisen tussen jezelf en de inerte materie. Zingend je geloof in ongeziene machten belijden. Het was slim van de mechs dat ze die kwetsbaarheid van de Nullen hadden gezien. Quath voelde bij het besef dat de mechs dan ook de diepste
motieven van de meerpoters konden peilen, een bittere kilte opwellen. Met zulk een kennis moesten de mechs een enorme voorsprong op de meerpoters hebben. Maar waarom hadden ze deze planeet met zoveel gemak door de meerpoters laten bezetten?
Quath voelde de grond onder haar voeten wegglijden. In een fractie van een oogwenk sponnen haar breinen dunne draadjes wantrouwen samen die al heel lang hadden liggen wachten.
Ja! In de mechs school meer dan de meerpoters ooit vermoed hadden! Haar subbreinen ratelden een reeks allang smeulende raadsels af: Het opduiken van deze Nullen en het oude schip tijdens de strijd tegen de meerpoters.
De vreemde, nooit verklaarde mechexperimenten in de buurt van pulsars.
Hun verdediging — om onbekende redenen — van het Galactisch Centrum tegen alle levensvormen.
Natuurlijk waren — redeneerde een van Quaths subbreinen — de energiedichtheden hier enorm. De mechs waren onovertroffen temmers van de rauwe flux van stromingen en fotonen. Voor dergelijke harde energieën was het leven kwetsbaarder. In de natuurlijke orde der dingen werd het leven niet vanzelfsprekend verleid tot een verblijf in de buurt van de alles verslindende eetlust van een zwart gat. Zelfs de meerpoters leden ondanks hun bekorstingen van keramiek en taaie legeringen schade onder de verscheurende protonenhagel in de diepe ruimte. Voor de zachte Nullen was het eindeloze spervuur van effusies uit het gat nog veel bedreigender.
Toch kwamen ze. Waarom? Quath had over dit mysterie nooit grondig nagedacht — en zag het pas nu als een diep raadsel. Elke levensvorm, in bot of pantser of vliesdun vlees verpakt, leek aan te voelen dat het Galactisch Centrum een doel, een geheim bevatte. Misschien een sleutel tot de betekenis van hun kortstondige doortocht. Maar wat zochten ze dan? Waarom?
Wisten de Verlichten dat? Het simpele feit dat die verheven wezens over de bestemming en het gebruik van een doodgewone Nul verdeeld waren geraakt, leek daarop niet te wijzen.
Hadden de Nullen soms een onmisbaar stukje van de puzzel? Die gedachte leek plotseling niet meer zo heel erg waanzinnig. Het duizelde Quath een fractie van een tel. Toen deden haar oeroude lessen zich weer gelden. Ze richtte haar blik naar buiten, voorbij het schorre geschreeuw van haar subbreinen.
Want het ergste kwam nu. De bende van Beq'qdahl ging aanvallen. Quath had zich in kapotte gesteentelagen boven de groep Nullen verborgen. Hun achterhoede was al voorbij en hun bestemming lag niet ver weg.
Hier leken de breuken op gebarsten, midden in de lucht afgebroken vlakken. Stenen richels staken naar een platinagrijze hemel uit. Beq'qdahl en haar meerpoters waren daartussen gekropen, ruim binnen schootsafstand van de Nullen, die verward rondrenden.
Quath ving Beq'qdahls signaal voor de aanval op. Ze gingen rampen aanrichten. Ze moest de Nullen alarmeren en tijd geven. °Sta!° riep Quath. Ze liet het signaal zich door het spectrum verspreiden. Haar Nul voelde dat ongetwijfeld.
Beq'qdahl schrok op. °Quath!°
°Ja, verrader.°
°Je hebt ons opgejaagd, gewond!°
°Je bent de Tukar'ramin ongehoorzaam. Ooit zou je liever de helft van je poten hebben afgebeten.°
°Ooit was jij geen dwaas.°
°Werkelijk? Dat was misschien toen ik je ijdele zelf hielp.° Beq'qdahl was op haar hoede en probeerde haar woede te verbergen. °Ambitie is geen zonde.°
°Trouw evenmin.°
°Ik volg de Verlichten!°
°Sommige Verlichten.°
°Blijf uit de buurt van die beesten terwijl wij ons werk doen. Daarna rekenen we met jou af.°
°Nee, dat doe je nu...°
Quath zond een hard, stekelig salvo naar Beq'qdahls stem. Het verspreidde zich tussen de rotswanden.
De strijd begon. Quath rende en dook. Ze had een goede positie gekozen. Met haar superieure uitrusting kon ze de meeste schoten afweren. Met snelle, stotterende pulsen stelde ze drie meerpoters buiten gevecht. Maar haar bewapening begon uitgeput te raken. Beq'qdahl was de sleutel. De anderen zouden vluchten als hun leider viel. Quath stak een kegelvormige aura uit en raakte Beq'qdahl aan. Nu keek ze in Beq'qdahls ware zelf. Haar doelen waren simpel. In kleverige draden luieren. Zoetigheid opzuigen en valsheid beramen, alleen schuldig aan achteloos kwaad en onwetendheid, volgepropt met onbekommerde zelfverzekerdheid.
Beq'qdahl zou niets ergers dan dat zijn geweest, als tussen de verre Verlichten geen conflict was ontstaan. Moest ze wegens zo'n onbeduidend toeval sterven?
Quath kon de kwestie niet beredeneren. Als haar Wijsgeergenen haar met rust hadden gelaten — wist ze — waren die kwellende vragen niet eens bij haar opgekomen.
Ze zette dat van zich af en stoof naar voren.
Op zeker moment lag Beq'qdahl open en bloot — maar Quath kon niet schieten.
In plaats daarvan klom ze over de laatste omvergegooide gesteentelagen en rende hals over kop de chaotische bende schietende, vluchtende Nullen in.
Geschreeuw, gegil, geknal. Ze vlogen als passerende stofjes tegen haar aan. Haar superieure schilden stonden overeind en hun schoten waren niet meer dan een hinderlijk jeuken.
Haar Nul! Daar! Hij scheidde ondoorzichtige hittegolven af en hielp een andere Nul — nee: Nullin — overeind komen.
Maar Beq'qdahl had nu gezien wie Quaths Nul was. Quath zag Beq'qdahl zorgvuldig op de kleine gestalte richten.
Nog steeds kon Quath niet vuren. Dit was Beq'qdahl, draaddeler.
Beq'qdahl...
De flikkerende aanwezigheid van haar Nul brak plotseling met de kracht van een stortbui door Quath heen. Het beest — nee: hij — begreep de kwikzilverige essentie van het ogenblik. Hij draaide zich om en lokaliseerde Beq'qdahl in het rommelige landschap.
Richtte. Schoot.
En Beq'qdahl barstte open. Vlammen sprongen uit haar doorboorde lichaamsmassa.
Quath voelde een plotselinge scheut van pijn. Ze hoorde uit Beq'qdahl verbijsterd leed lekken. Het spatte door het hele spectrum. Haar vriendin en rivale was stervende. Het projectielwapen van de Nul had een bres in haar hoofdcompartiment geslagen. Fragmenten ervan staken in Beq'qdahls subbreinen. Als Quath zich niet haastte om te redden wat ze kon, zou Beq'qdahl verschrompelen, wegebben, sterven. Een loodzwaar berouw vulde Quath. Maar ze ging door. Naar haar Nul toe. Zonder te letten op de prikken en pijlen van de irritante menigte om haar heen.
Naar haar afspraak met de woelende, wentelende zwaartekracht en tijd.
19
Sjibo viel bij het eerste salvo.
De Cybers verspreidden zich vanaf de verwoeste bergtop boven hen. Hun timing was volmaakt. Het geleide van Zijne Almachtige was nog steeds verward en verbijsterd en zocht haastig dekking.
Killeen begon net op te staan, toen hij het stekende schot voorbij zijn beenplaten voelde schieten en op Sjibo zag afschampen. Ze zat op haar knieën en viel voorover. Geen zichtbare schade aan haar pak. Een tech-verminkend schot dus. Hij pakte haar schouder en draaide haar om.
'Scheelde... niet veel,' hijgde ze.
'Voel je je benen?'
'Jazeg.'
'Armen?'
'Ja... jazeg.'
'Beweeg ze.'
De puls had het grootste deel van haar exoskelet uitgeschakeld. Het zwoegde en rukte in doodskrampen. Het ribachtige geraamte piepte, snorde en viel uit. Zonder dat skelet had ze minder kracht dan ook maar de simpelste uitbreidingen van beenplaten en schokbrekers gaven. Als ze moest rennen, kwam ze niet ver.
En het zag ernaar uit dat ze dat moesten. De Cybers slachtten het geleide af.
'Kun je lopen?' vroeg hij.
'Weet niet. Hoofd 's beetje wiebelig. Hier... '
Ze verhief zich op een elleboog en gromde bij de inspanning om op haar knieën te gaan zitten. Met een harde whoeeem vloog een puls voorbij. Killeen begon haar verder overeind te helpen, maar een scherp, gericht bevel bereikte zijn brein. Iets richtte zich op zijn rug. Hij voelde het als een cirkel samengeperste hitte. Het raspte tegen zijn sensorium. Hij kantelde weg. Een schot rafelde de lucht waar hij gestaan had. Killeen wist plotseling heel zeker waar dat vandaan kwam. Zijn sensorium 'dopplerde' terug langs het pulspad en vond tussen de rotsblokken een veeg vettige mist.
Hij wist meteen dat dit zijn vijand was. Ongevraagd voelde hij diens rauwe reusachtigheid. Die geest kwam uit een plaats van glanzende bewegingen, uit donkere, vochtige ruimtes, uit naargeestigharde snelheden. Al die plotselinge, heldere zekerheid stroomde uit de zware wig die hij achter in zijn brein droeg.
Hij rolde naar links. De vijand sondeerde naar hem via het steeds dikker waas van elektromisleiding dat over de ruige helling vlaagde. Een orkaan van flikkerende beelden wervelde voorbij en kolkte door de krioelende mensenmassa die zich verspreidde.
Hij tastte naar zijn laatste projectielwapen. Klikte het op zijn plaats. Richtte zorgvuldig...
... en voelde een vederlichte wimpel aarzeling en verdriet in hem doordringen. Niet van hem.
De sombere emotie overspoelde hem en hield zijn hand werkloos. Onredelijkerwijs klonk er alleen spijt in door.
Killeen zoog lucht naar binnen om die zware, verstikkende stemming van zich af te schudden.
Sjibo hijgde van dichtbij: 'Laat mij. Uit de weg. Ik...'
Hij schoot. Het projectiel raakte precies het punt waarop hij — naar hij wist — moest richten.
Onmiddellijk klaarde de lucht op. De sneeuwstorm van rondvliegende elektromisleidingen was weg.
Eén samengepakt ogenblik lang voelde Killeen een droeve scheut verlangen. Opnieuw bereikte hem dat als een stromende, veellintige emissie uit het schaduwblauwe gewicht achter zijn brein. Hij zag Besen lager op de helling goed in dekking liggen. Tobie... Zijn zoon vuurde zorgvuldig vanuit een halve dekking in de buurt. Killeen riep naar hem: 'Terugtrekken!'
Tobie kwam aangerend. 'Ga mee,' gromde hij, terwijl hij Sjibo overeind hees. Ze zwaaide onvast op haar benen.
Sissende pulsen braken door de lucht in de buurt. Infrarode spetters veranderden rennende gestalten in stroboscopisch flitsende wanhoopsbeelden. Microgolven ratelden.
En uit het gewelf boven hen dreunde iets anders omlaag. Hij en Tobie hielpen Sjibo de steilste helling af. Ze waren op weg naar de dekking van een droge bedding, toen Killeen het hamerende geluid van een achtervolger eerder voelde dan hoorde. Een enorm gevaarte kwam op hen af. Hij had nauwelijks de tijd om zich om te draaien en een blik op de bekorste, wrattige huid te werpen.
Nu doemde het nog hoger op. De enorme borstkas had de gloed van geglazuurd keramiek. Grote stangen van koolstofaluminium bewogen het ding luidruchtig voort. Hij kon de kop niet goed zien. Bekorste voelsprieten en projectoren groeiden als glanzende gewassen uit de gerimpelde, vruchtbare huid. Een flikkerende bescherming omgaf het. Het kwam in actie om schoten in hun richting te blokkeren. Toen besprong het hen.
Een slingerende ruk. Graaiende haast. Veelribbige vingers die naar hen grepen.
Ze sloegen tegen veerkrachtig weefsel. Woelende schaduwen hieven hen ruw op. O nee, dacht Killeen. Niet weer.
Ze waren in de Cyber. Een bijtende stank bestormde zijn neusgaten. Opnieuw voelde hij het slijmvochtige compartiment zich rond hem sluiten. Sjibo's greep verslapte en ze ging achterover op de schuimige massa liggen. Een vlaag krankzinnige versnelling droeg hen weg. Killeen zag Sjibo bloeden. Het was dus niet alleen een techtreffer geweest. Hij vervloekte zichzelf.
Haar oogleden knipperden en haar systeemindexen draaiden zinloos rond. Ook haar binnenste had dus schade opgelopen. Hij negeerde de bonkende reis van de Cyber en plakte een snelpleister op haar buik, waar donkerrood bloed sijpelde.
'Tobie! Heb je stimbolletje?'
'Nee... nee. Ik... '
'Domme.' Hij had zijn laatste voor Besen gebruikt.
'Je... hou 't vol. Ik pak...' Hij kon zijn zin niet afmaken, want hij had geen idee wat hij kon doen.
Sjibo hoorde hem en draaide zich om. Ze kon niet praten. Nieuw licht viel over haar versufte gezicht.
Killeen draaide zich om en zag dat de hele wand van het Cyberlichaam doorzichtig was geworden.
De Cyber bewoog zich met zwaaiende stappen voort. Ze hadden de verwoed rennende gestalten op het slagveld al achter zich gelaten. Het ding droeg hen hotsend de bergrug af. Hij zag Stamleden op de Cyber schieten, maar dat had geen enkel effect. De Cyber bereikte de boomgrens en dus verhullende dekking.
Killeen zag nu dat de schijnbaar glazige wand een projectie, een beeld was. Hij zag het bos voorbijschieten. Zijn sensorium werkte nog steeds, maar zwervende strepen en vlekken maakten het wazig. Hij richtte het... en voelde iets hoogs en massiefs. 'Domme,' zei hij ongelovig.
'Wat?' vroeg Tobie. Hij hield zich aan het vochtige weefsel om hem heen vast.
'Iets boven ons. In lucht. Cyber is bang.'
'Mech?' Tobie zette zich schrap tegen het snelle gewieg van de rennende Cyber. Diens vele poten bestookten de grond in een sterke rimpelcadans.
'Neezeg...' Killeens keel trok samen, waardoor zijn adem werd afgesneden.
Hij kon niets meer zeggen. Een opwelling van angst bereikte hem en boorde gaten in alle isolatie tussen hem en de anderen. De Cyber was doodsbang voor wat haar nu te doen stond, maar plichtsgevoel dreef het ding snel voorwaarts.
Plotseling zwenkten ze af. Het wandtafereel van voorbijschietend smaragdgroen schoot omhoog. De zich symmetrisch uitspreidende boomtakken kriskrasten als kabels door het blauw boven hen. In dat diepe blauw groeide een donkere vlek.
De enorme streep schoot als een duikende staaf de hemel uit. De slanke vorm kwam vanuit het westen aanschieten en leek als een enorme vinger naar hen te wijzen. Nu zagen ze ook dat de Hemelzaaier de kleur van oud hout had. Over zijn hele lengte onderbraken koolzwarte aderen het diepe mahonie. Ranken kronkelden over de enorm uitgestrekte platen die glommen als gepolijst teakhout.
Dat allemaal nam Killeen in een oogwenk in zich op, en intussen schreeuwden zijn Aspecten om aandacht. Grey zei:
Het beweegt... rond de evenaar... en komt dus... elke keer op een andere plek omlaag... om te zaaien...
Killeen voelde de Cyber om hen heen moed verzamelen. Hij hield Sjibo vast en fluisterde tegen Tobie: 'Ga liggen.' Hij werkte zich plat tegen het sponzige kussen.
Zo groot... een derde van de doorsnee van de planeet... hoewel het ronddraait... kijkt naar ons... alsof... het valt recht naar beneden... en stijgt bijna verticaal... weer op...
Killeen voelde de gespannen bezorgdheid die de Cyber doortrok: het gevecht om een oeroude doodsangst te overwinnen. Het conflict leek een gekakel van afzonderlijke stemmen die tegengestelde dingen bepleitten. Oeroude alarmen klonken en redelijke stemmen drongen op voorzichtigheid aan, terwijl andere onwrikbaar eisten dat de Cyber deed wat het ding als zijn plicht kende. Een kakofonie nam bezit van... nee: van haar. Intuïtief wist hij dat het ding vrouwelijk was. Ja... maar in een vreemde, droge, mechanische zin van het woord.
Hij zond onomwonden aanmoediging naar haar. Hij wist dat ze een uitdaging onder ogen zag.
Ga, zond hij. Doe het.
En in de snelzwemmende Cybergedachten voelde hij haar overwinning op haar eigen oerangsten. Eén plechtige, heldere stem torende boven alle waanzinnige ruziepraat uit.
Haar overwinning op zichzelf kondigde zich aan met een kelig gebrul dat onder hun compartiment losbarstte. Voortstuwing dreef hen diep in de schuimplooien. De Cyber vloog.
De wand vertoonde het uitzicht op duikende bomen. Grote, dikke stammen schoten voorbij. Op vlammende stuwpijpen rees de Cyber tussen hen op. Even later hingen ze schuin en brulden over de brede bladervlakte waaruit de bovenkant van het bos bestond. Killeen keek omlaag naar het enorme platte bord dat de wereld was: pokdalig, gevlekt en gekloofd. De boomtoppen waren kaal. Hun dikke takken bogen omlaag en vormden de vertrouwde paraplu.
Opnieuw hing hun uitzicht schuin en kantelde zodat ze naar boven keken. Het stompe uiteinde van de Hemelzaaier kwam op hen af.
rond. Ook haar binnenste had dus schade opgelopen. Hij negeerde de bonkende reis van de Cyber en plakte een snelpleister op haar buik, waar donkerrood bloed sijpelde. 'Tobie! Heb je stimbolletje?'
'Nee... nee. Ik... '
'Domme.' Hij had zijn laatste voor Besen gebruikt.
'Je... hou 't vol. Ik pak...' Hij kon zijn zin niet afmaken, want hij had geen idee wat hij kon doen.
Sjibo hoorde hem en draaide zich om. Ze kon niet praten. Nieuw licht viel over haar versufte gezicht.
Killeen draaide zich om en zag dat de hele wand van het Cyberlichaam doorzichtig was geworden.
De Cyber bewoog zich met zwaaiende stappen voort. Ze hadden de verwoed rennende gestalten op het slagveld al achter zich gelaten. Het ding droeg hen hotsend de bergrug af. Hij zag Stamleden op de Cyber schieten, maar dat had geen enkel effect. De Cyber bereikte de boomgrens en dus verhullende dekking.
Killeen zag nu dat de schijnbaar glazige wand een projectie, een beeld was. Hij zag het bos voorbijschieten. Zijn sensorium werkte nog steeds, maar zwervende strepen en vlekken maakten het wazig. Hij richtte heten voelde iets hoogs en massiefs. 'Domme,' zei hij ongelovig.
'Wat?' vroeg Tobie. Hij hield zich aan het vochtige weefsel om hem heen vast.
'Iets boven ons. In lucht. Cyber is bang.'
'Mech?' Tobie zette zich schrap tegen het snelle gewieg van de rennende Cyber. Diens vele poten bestookten de grond in een sterke rimpelcadans.
'Neezeg...' Killeens keel trok samen, waardoor zijn adem werd afgesneden.
Hij kon niets meer zeggen. Een opwelling van angst bereikte hem en boorde gaten in alle isolatie tussen hem en de anderen. De Cyber was doodsbang voor wat haar nu te doen stond, maar plichtsgevoel dreef het ding snel voorwaarts.
Plotseling zwenkten ze af. Het wandtafereel van voorbijschietend smaragdgroen schoot omhoog. De zich symmetrisch uitspreidende boomtakken kriskrasten als kabels door het blauw boven hen. In dat diepe blauw groeide een donkere vlek.
De enorme streep schoot als een duikende staaf de hemel uit. De slanke vorm kwam vanuit het westen aanschieten en leek als een enorme vinger naar hen te wijzen. Nu zagen ze ook dat de Hemelzaaier de kleur van oud hout had. Over zijn hele lengte onderbraken koolzwarte aderen het moeite. Meer ging niet. Ze lag stil en wit op haar rug. De tijd vertraagde tot een ploeterende opeenvolging van pijnlijke hartkloppingen. Killeens sensorium leek met nat zand gevuld. Holle, uitgerekte bonzen en klikken trilden door het compartiment. Hij probeerde Sjibo's hand te bereiken. Maar ondanks zijn gemotoriseerde rechterarm kon hij zijn vingers niet over de smalle ruimte tussen hen in laten kruipen.
Deze versnelling is deels zwaartekracht, deels middelpuntvliedende kracht. Naarmate we stijgen, neemt de zwaartekrachtcomponent omgekeerd kwadratisch af. Maar de middelpuntvliedende component blijft constant en-
Killeen bewoog zijn lippen geluidloos. 'Hoe, lang... '
Aan de hand van waarnemingen (Grey is op dit punt volmaakt onbruikbaar — haar herinneringen zijn werkelijk een gatenkaas) schat ik dat het voorwerp ongeveer elke twintig minuten de atmosfeer in duikt. Een kwart van deze periode ervaren we minder dan 2 g zwaartekracht, namelijk als we omhoog zwaaien. Dat gebeurt over een minuut of vijf. Maar voor die tijd krijgen we een ernstiger probleem. In feite worden de gevolgen daarvan al duidelijk.
Killeens oren klikten.
We verlaten de atmosfeer.
Het was hopeloos. Zijn armen waren blokken lood. Hij kon niet zijn helm bereiken om de schroefverzegeling dicht te draaien. En hij wist niet of de O-ringen de ruwe behandeling van de laatste paar dagen overleefd hadden.
Wind floot door het compartiment.
Het schrille geluid kwam uit haardunne naden in de wand.
Een paar tellen bleef die enorme hand hem samenpersen en kon Killeen nergens aan denken. Toen raapte hij al zijn gedachten bijeen en plantte hij voor in zijn geest een simpele, gerichte boodschap.
Er kwam tokkelend antwoord. Mistig, vaag, alsof het uit meerdere kelen tegelijk kwam. De stem van de Cyber.
Ja. We zullen het proberen.
Iets sloeg tegen de buitenhuid van de Cyber. Een kleverige blauwe klodder droop langs de naden omlaag. Het gefluit stierf weg. Uit de blauwe.
Maar er vlogen geen zaden uit. In plaats daarvan krulden lange touw-achtige ranken naar buiten. Ze daalden met razende vaart. Killeen zag er één voorbij de Cyber schieten, dicht genoeg in de buurt om een glimp op te vangen van kleinere zwarte strengen, die om elkaar heen spiraalden zoals bij het sterke touw dat hij in de Citadel had gekend. Tientallen van die ranken schoten naar het bos beneden. De neerwaartse snelheid van de Hemelzaaier smeet ze de boomtoppen in. Sommige bleven in de kale takken haken. Als reflex kwamen ze onder spanning. Plotseling verstrakten ze.
Killeen zag grote golvingen door de vastgehaakte ranken rimpelen. Hij haalde zuigend adem toen hij zag wat er op het punt stond te gebeuren — en voordat hij opnieuw kon ademhalen, was het al gebeurd. Elke vastgehaakte rank trok omhoog. Tegelijkertijd bereikte de punt van de Hemelzaaier naast de Cyber zijn laagste punt. Even bleef die grote, brede punt met klikkende spanning in de lucht hangen en naar het oosten zweven. Toen begon het ding met toenemende snelheid te stijgen. Op dat moment stuurde het zweepslageffect een trilling door de uitgestrekte ranken. Ze rukten de bomen omhoog. Een paar bovenste takken spleten en lieten los. Maar andere hielden het. Met een plotselinge zwaai kwamen de bomen los van de grond.
Met hun wortelsystemen achter zich aan schoten ze door het bos omhoog. Alsof ze zich schuddend van hun planeet bevrijdden, zwiepten de takken tegen de uiteinden van hun tuiers; kluiten aarde vlogen in het rond. De intrekkende ranken brachten alle bomen onder het stompe uiteinde van de Hemelzaaier bijeen.
Toen dat gebeurde, hoorde Killeen een harde bonk. Het wandscherm kantelde opnieuw. Ze zaten aan de zijkant van de Hemelzaaier vast. Uit de poten van de Cyber kwamen grijphaken die zich aan het oppervlak klampten.
Killeen zag bosjes en struiken in de buurt. De Cyber greep ze vast en boorde snel gaten in het knobbelige oppervlak.
Hij wist onmiddellijk waarom. De lucht in hun overvolle compartiment leek een eigen zwaarte te krijgen en op hen neer te drukken. Zijn Arthur-Aspect zei:
Bereid je voor op een aanzienlijke versnelling. Volgens de berekeningen van Grey krijgen we binnen een paar seconden meer dan 2G te verduren.
Een enorme hand smeet Killeen tegen de vloer, greep zijn borstkas en verhinderde dat hij ademhaalde. Tobie lag bleek en afgetobd aan de andere kant van het compartiment. 'Sjibo...' zei hij met de grootste moeite. Meer ging niet. Ze lag stil en wit op haar rug.
kloppingen. Killeens sensorium leek met nat zand gevuld.
Holle, uitgerekte bonzen en klikken trilden door het compartiment. Hij probeerde Sjibo's hand te bereiken. Maar ondanks zijn gemotoriseerde rechterarm kon hij zijn vingers niet over de smalle ruimte tussen hen in laten kruipen.
Deze versnelling is deels zwaartekracht, deels middelpuntvliedende kracht. Naarmate we stijgen, neemt de zwaartekrachtcomponent omgekeerd kwadratisch af. Maar de middelpuntvliedende component blijft constant en...
Killeen bewoog zijn lippen geluidloos. 'Hoe... lang...'
Aan de hand van waarnemingen (Grey is op dit punt volmaaktonbruikbaar — haar herinneringen zijn werkelijk een gatenkaas) schat ik dat het voorwerp ongeveer elke twintig minuten de atmosfeer in duikt. Een kwart van deze periode ervaren we minder dan 2 g zwaartekracht, namelijk als we omhoog zwaaien. Dat gebeurt over een minuut of vijf. Maar voor die tijd krijgen we een ernstiger probleem. In feite worden de gevolgen daarvan al duidelijk.
Killeens oren klikten.
We verlaten de atmosfeer.
Het was hopeloos. Zijn armen waren blokken lood. Hij kon niet zijn helm bereiken om de schroefverzegeling dicht te draaien. En hij wist niet of de O-ringen de ruwe behandeling van de laatste paar dagen overleefd hadden.
Wind floot door het compartiment.
Het schrille geluid kwam uit haardunne naden in de wand.
Een paar tellen bleef die enorme hand hem samenpersen en kon Killeen nergens aan denken. Toen raapte hij al zijn gedachten bijeen en plantte hij voor in zijn geest een simpele, gerichte boodschap.
Er kwam tokkelend antwoord. Mistig, vaag, alsof het uit meerdere kelen tegelijk kwam. De stem van de Cyber.
Ja. We zullen het proberen.
Iets sloeg tegen de buitenhuid van de Cyber. Een kleverige blauwe klodder droop langs de naden omlaag. Het gefluit stierf weg. Uit de blauwe vloeistof steeg een zurige rook op. Killeen wist dat het een soort interne brij was die de Cyber gebruikte. Het stonk smerig. Hij bedwong de neiging om te gaan hoesten en kokhalzen. Maar de naden hielden het. Het gegil van ontsnappende lucht verstierf.
Het loodzware gewicht nam nu iets af. Killeen kon zijn hoofd een stukje draaien en naar het wandscherm kijken.
De Hemelzaaier buiten strekte zich tot in de blauwzwarte leegte uit. Hij kon de hele, enorme, kastanjekleurige lengte ervan zien. Struiken in de buurt werden plat tegen de ruwe bast geblazen. Het hoge gejank van de wind rukte er vruchteloos aan.
De Hemelzaaier was een immense kabel die zich tot in de steeds donkerder hemel uitstrekte. Overal waren ebbezwarte laminaten aangebracht, die met asblonde segmenten als dwarsbalken tot een rooster verbonden waren. Dat zat vlak boven de houtige ronding van de bast en zorgde dat de felle storm geen houvast aan hun randen kreeg.
Het zware, nooit aflatende gebrul deed hun compartiment als een levend iets trillen. Het woeste gebeuk als van voorhamers werd nog harder. Killeen vroeg zich af hoe lang zelfs de kracht van de Cyber diens greep kon volhouden.
Plotseling verstomde het geluid alsof iemand een knop had omgezet.
We overtreffen de geluidssnelheid, neem ik aan.
Langs heel die optorenende lengte zag Killeen nootkleurige randen naar boven komen. Het leken ailerons, die de lucht boetseerden. Killeen ving lange, tokkelende klanken op.
Het lijkt zich voort te bewegen als een enorme vliegtuigvleugel. Onze netto versnelling neemt af nu we de bovenste lagen van de atmosfeer bereiken. Het gevaarte ontspant zich.
Klikkende en krakende geluiden.
Ik... wat...' wist Tobie tussen opeengeklemde tanden uit te brengen.
'Hou vol.'
'Besen...'
'Is snel.' Killeen probeerde heel zelfverzekerd te klinken. 'Die redt 't wel in dit gevecht.'
Sjibo's wond was erger geworden. Hij trok haar verband strak, maar die neerdrukkende zwaartekracht maakte hem onhandig. Over haar systeemschade maakte hij zich nog de meeste zorgen. Hij wou dat hij tegen Tobie iets kon zeggen om de ongerustheid weg te nemen die hij op het gezicht van de jongen zag. Hij had geen idee waar ze heen gingen.
Als de Cyber zich nog vijftien minuten kan vastklampen, kunnen we er misschien uitspringen. Dan zijn we een zesde deel van de evenaar verder en ruim buiten bereik van de andere Cybers.
'Jazeg,' wist Killeen uit te brengen. 'En slaan we tegen de grond.'
Dat klopt. We krijgen een aanzienlijke neerwaartse versnelling. Ongeveer 2,4 g. Maar op het optimale moment, als de punt boven het oppervlak hangt, kunnen we er in principe gewoon van afstappen en hebben we netto alleen een versnelling naar opzij. De Cyber kan ons dan misschien veilig laten landen.
Dat soort theoretische gebeurtenissen leek ver verwijderd van Sjibo's rondtollende indexen. Haar gezicht was stil en doodsbleek. Buiten vervaagde de laatste zweem blauw tot diepzwart. Sterren in de buurt beten scherp aan zijn ogen. Molecuulwolken spoelden een gazig blauw over het hemelgewelf.
Killeens gedachten kwamen traag als dikke stroop. De immense hand die hem tegen de vloer drukte, was even minder zwaar geworden, maar drukte nu weer harder. Vaag vroeg hij zich af voor hoe lang ze in dit benauwde compartiment nog lucht hadden.
We zitten nog een minuut of acht in een hoog vacuüm. Ik denk dat je dat met gemak overleeft.
Maar Arthur voelde niet de groeiende pijn die zich vanuit zijn borst naar zijn armen en benen verspreidde. Als dit zo doorging, verloor Sjibo het bewustzijn — wat misschien geen slecht idee was, behalve dan dat Killeen niet wist wat ze doen moesten om te overleven. Als de Cyber faalde... Hij kon zich de luxe van speculatie niet meer veroorloven. Leven was al zwaar genoeg. Hij richtte zijn aandacht op de toenemende moeite die het kostte om lucht in zijn longen te krijgen. Zijn hart bonkte met langzame, pijnlijke slagen.
Hij tastte met loodzware vingers naar Sjibo. Een lichte, moeizame zucht vertelde dat ze nog steeds ademde.
Traag formuleerde hij een vraag en vertoonde die in zijn koortsige, gerafelde bewustzijn.
Wij zijn Quath 'jutt'kkal'thon. Wij hebben je al eerder gedragen.
'Wat... gebeurt er...'
We moeten onze dynamica voorzichtig aanpassen.
Killeen begreep dat niet. De ivoren kromming van de planeet steeg onder zijn ogen over het wandscherm. Verderop hing onbeweeglijk de dof-amberen boog van het kosmisch snoer.
Hij voelde de Cyber in lange golvingen zwaaien en schommelen. Vanaf het midden van de Hemelzaaier zag hij lange zwellingen op hen af stuiven. Golvingen, opgeworpen door de luchtturbulentie. Als ze braken op de punt, klonk een scherpe tik als een zweepslag. De Cyber hield zich grimmig vast.
Door de trillingen was zijn hand uit de buurt van Sjibo geraakt. Hij draaide zich om en keek naar haar. Een pijnscheut joeg door zijn schouder. Haar oogleden lagen diep. Hij kon niet zien of ze nog leefde. Toen ze hoger boven de planeet kwamen, werd de hele schijf zichtbaar. Door het herhaalde wegzuigen van kernmetaal waren de contouren van gebergtes vernield. Rivieren baanden zich een nieuwe weg. Meren waren in nieuwe modderreservoirs gestroomd en lieten enorme bruine vlaktes achter.
Inmiddels kon hij de hele Hemelzaaier zien. Het ding kromde zich als een soepel buigende slanke slang. De andere kant stak een klein stukje in de atmosfeer. Voortgestuwd door de supersone botsing van dit kolossale levende wezen met zijn luchtdeken liep er een lange reeks golvingen doorheen.
Al toekijkend drong langzaam tot hem door dat een van de dikkere ranken in de buurt pulseerde. Zwellingen trokken ritmisch samen. Hij besefte dat de Hemelzaaier net als elk ander levend wezen vloeistof moest laten circuleren. Die grove, kastanjebruine buizen waren net planteharten, vechtend tegen de eeuwige buitenwaartse stuwkracht als gevolg van de wenteling van de Hemelzaaier. Ergens onder die korrelige bast moest een soort spieren glijden en samentrekken om massaverplaatsingen te herstellen en de gelijkmatige draaiing van dat enorme, wentelende organisme te handhaven.
Plotseling zag hij aan de rand van zijn blikveld bij de teakkleurige horizon gaspluimen losbarsten. Lichtgevende geisers vingen de zonnestralen op. Van de Cyber ontving hij een draaddun begrip. Om te kunnen blijven wentelen ademde dit enorme ding tijdens zijn doorkomst lucht in. Dan ademde het uit en verbrandde misschien op een of andere manier gassen om extra stuwkracht te krijgen. Daarmee compenseerde het de snelheid die de supersone turbulentie van de atmosfeer het ontstal. Vechtend tegen de steeds zwaardere druk op zijn borst werd hem dat allemaal duidelijk. Hij kon alleen nog maar vaag denken en bleef bij dat steeds drukkender gewicht nauwelijks bij bewustzijn. Toen schoot plotseling iets voorbij en trok zijn aandacht. Een tweede buisvorm passeerde in de buurt en hij zag over de hele lengte ervan op regelmatige afstanden gele ballen branden. Hij moest aan de bosbrand denken. Dit waren de bomen die de ranken uit het bos hadden getrokken.
Ondanks de bijna alles uitwissende druk wist hij verbazing op te brengen. De bossen van parapluvormige bomen waren kennelijk aan het eigen zaad van de Hemelzaaier ontsproten. Meegesleurd door oogstranken waren ze nu omhooggebracht. Een diep begraven biochemisch bevel had hun brandstofvoorraden geactiveerd. Die bomen waren dus helemaal geen energievoorraad van de mechs, zoals Killeen gedacht had, maar verbruikten nu hun opgeslagen chemische energie om bij hun moederplant weg te schieten.
Een nieuwe boom schoot voorbij. Gele pluimen dreven hem tot grote snelheid aan. Hij vloog de andere achterna, die nu al steeds verder krimpende houtblokken waren.
Na overleg met Grey (geen eenvoudige zaak, kan ik je verzekeren) heb ik berekend dat onze snelheid meer dan dertien kilometer per seconde bedraagt. In jouw termen...
'Hou op met techpraat,' mompelde Killeen. 'Wat betekent 't?'
Dit schepsel — dat ik niet noodzakelijk als een gewone plant beschouw, gezien zijn vele dierlijke functies, waaronder een actieve bloedsomloop — verspreidt zijn nageslacht. Op het hoogtepunt van de kromme schieten ze hier op topsnelheid weg. Ze kunnen de buitendomeinen van dit zonnestelsel makkelijk bereiken. Van daaruit zweven ze naar andere sterren. Hier wordt doodgewoon gezaaid.
Killeen staarde naar Sjibo en dacht vergeefs na. Koortsachtig probeerde hij een manier te bedenken om haar uitgevallen systemen te herstellen. Ze werd bleker.
Ik herhaal natuurlijk slechts de speculaties van de Grey-vrouw. Ik heb de berekeningen uitgevoerd, en wat zij oppert, ligt aan de rand van het mogelijke.
'In... al die bomen zit dus zaad voor een nieuwe Hemelzaaier?' Killeen kon nauwelijks ademhalen. Hij zag de bomen voor hun vlammenzuilen uit wegschieten. Om in de sterrenzee te gaan zwemmen. Om tot nieuwe Hemelzaaiers uit te groeien. Hardnekkig en onmiskenbaar leven. Boven Sjibo's onbeweeglijke lichaam kon hij het zien. Zijn botten leken zich uit te rekken. Hij reikte naar Sjibo maar kon er
niet bij. Verre basklanken tokkelden door het Cyberlichaam doordat golven het houtige oppervlak beukten en teisterden. Plotseling maakte de Cyber haar greep op de bast los. Al haar zichtbare poten trokken hun stalen grijphaken in en zetten zich nu tegen het bruine oppervlak af. Het neerdrukkend gewicht werd ogenblikkelijk lichter. Killeen zweefde volmaakt vrij rond.
'Ben je...' Hij omarmde Sjibo. Zag hij haar oogleden knipperen? In doodse stilte zweefde de Cyber bij het slanke silhouet van de Hemelzaaier vandaan. Het wentelende lint wees nu recht naar de gewonde planeet.
De koers waarin ze wegschoten, was een tangens van de draaiende boog van de Hemelzaaier. Al snel wentelde het gevaarte beneden hen en was nu opnieuw een dunne lijn — een snee op het gezicht van de verwoeste wereld.
We hebben een correcte koers, klonken de vreemd vloeibare gedachten van de Cyber.
Mijn zusters hebben de Kosmische Cirkel stilgezet, zodat die geen hindernis vormt. We komen nu in een ontmoetingsbaan.
'Waar?'
Dicht bij het station. Daar ligt je schip. Jouw ras wacht nog een taak.
'Schiet op. In Argo zijn medispullen... '
Killeen tuurde voor zich uit en zag een wenkende, veelbelovende glans. Maar lang voordat ze die bereikten, was Sjibo al dood.