DEEL DRIE
Een kwestie van vaart
1
Killeen sloeg zijn gehandschoende handpalm tegen het mechschot. 'Domme!'
Toen hoorde hij Joslin terugkomen en dwong zich tot langzaam en kalmerend ademhalen. Het was nooit een goed idee een officier, zelfs niet met zoveel discipline als Joslin, een blik te gunnen op een kaptein met een aanval van pure, gefrustreerde woede. 'Niks,' meldde ze. 'Nergens in schip gebeurt wat, domme.' Killeen knikte. Hij had geweten dat het toestel stokdoof zou zijn voor hun bevelen, maar ze moesten elke mogelijkheid nagaan. Ze konden ook maar heel weinig anders doen.
Hij wist nog hoe hij het tijdens de aanval op het station betreurd had dat hij als kaptein niet langer in de hitte van de strijd stond. Welnu, zijn wens was vervuld—
Hun flitser was nu al meer dan een uur onderweg. Gestaag dreunende motoren gaven een lichte versnelling naar het achterdek. In deze scheve, zeshoekige compartimenten was dat een bijzonder vreemde oriëntatie, die een onbegrijpelijk mechdoel diende.
Joslin werkte zich handig over een wirwar van u-vormige buizen die uit de vloer kwamen en in een boog naar de buitenwand liepen. Killeen tuurde in de massa draden en geheimzinnige, wigvormige elektronica die hij onder een luik in de vloer had ontdekt. Hij riep zijn Aspecten op — Arthur voor elektronische kennis uit het Arcologie-tijdperk, ex-kaptein Ling voor zijn duizenden jaren oude kennis over ruimteschepen, en zelfs de afstandelijke, erudiete Grey, zo ver weg dat ze bijna onbereikbaar was. Maar wie hij ook opriep, geen van die oude persoonlijkheden had iets nuttigs te bieden. Ling kwam nog het dichtst in de buurt.
De middelen waarmee de externe entiteit dit toestel beheerst, kunnen verraderlijk zijn... merk op dat geen van je voorzorgen heeft verhinderd dat de Wesp bij onze aankomst weer de teugels in handen nam. Je beheersing van de Argo was illusoir.
'Je doelt dat we altijd kansloos weest zijn,' zei Killeen bitter. 'Vroeger en nu.'
Lang voor mijn tijd, lang voor die van Grey en zelfs voor het tijdperk van de grote Luchters werd gezegd dat onze voorouders ooit de handschoen opnamen tegen de mechs. Hogere entiteiten werden gedwongen ons bestaan te erkennen in plaats van onze vernietiging over te laten aan minuscule mechanismen zoals je die op Sneeuwvlek kende.
Killeen kon zich de Wesp maar met moeite als iets 'minuscuuls' voorstellen, hoewel de Wesp zelf had gezegd dat dat waar was. Killeens geest kon de hoogten niet omvatten die Lings woorden impliceerden — hoogten die de mensheid ooit bestormd had voordat de lange, uitputtende val begon.
Voor je huidige probleem bestaat wel degelijk een simpele oplossing. Een manier om te verhinderen dat die externe entiteit dit toestel beheerst.
'Hoe dan?'
Door te vernielen waarmee het zijn instructies ontvangt. Ga naar buiten en maak de antennes kapot.
Killeen lachte zo wrang dat Joslin opkeek van haar nutteloze werk onder de vloerplaten. 'Daar heb ik al aan dacht. We kunnen niet naar buiten!' Voordat Ling kon antwoorden, dreef hij het irriterende Aspect naar de achterkant van zijn geest. Via de comm probeerde hij opnieuw contact te krijgen met Sjibo.
Sinds zijn laatste poging was de ontvangst verbeterd, hoewel die nog steeds fluctueerde en haar stem in een zachte ruis hulde. Voor hem klonk dat mooi.
— Hoe gaat 't?— vroeg ze gespannen van zorg.
'Leven nog. Mis jou en Tobie. Hoe gaat 't met 'm?'
— Prima. Hij en Cermo zijn hier bij me op brug. We volgen je.— Even
was het stil.— Je zit nog steeds op ontmoetingskoers met naderende schip.
't Is afschuwelijk hier te moeten zitten. Krijg Argo niet op weg om je achterna te gaan.—
'Waarom probeer je romp niet met isolerend spul te verven? Dat houdt misschien buiten wat besturing verpest.'
— Jazeg. Helpt niet. We zitten hier vast door Wesp-programma's. Die zitten te diep in machine.— Haar kalme stem kon haar bange voorgevoelens niet voor hem verbergen.
— Maar zo te zien hielp 't bij andere flitsers wel. Die hebben we nu onder controle. Straks zijn ze vliegklaar.-
Dat hield onuitgesproken in dat geen daarvan op tijd klaar was om Killeen en Joslin te redden. Joslin reageerde door tegen de cabinewand te spuwen.
'Oké,' zei Killeen. 'Sjibo, ik wil dat je de Familie in formatie zet. Reik rantsoenen uit. Volledige velduitrusting.'
— Waarvoor?—
'Om het station te verlaten. Neem de Familie mee.'
— Maar Argo!—
'We moeten ook de Argo achterlaten. Maak de agrokoepels los. Daar hebben we het over gehad. Die houden zichzelf in stand. Sleep ze mee. Maar ga binnen twintig uur weg.'
— Maar we kunnen station verdedigen!— Dat was Tobies stem, die zich doortrokken van frustratie in het gesprek mengde. 'Zoon,' zei Killeen, 'ga weg van de bevelscomm.'
— Ik zeg: we kunnen die domde mechs áán—
Voordat Killeen zijn zoon kon afsnijden, kwam Sjibo er instemmend tussen.
— Jazeg. We blijven op Argo, slaan alles af dat komt.— Haar stem liep over van felle motivatie, wat hem een warm gevoel gaf, maar het frustreerde hem dat hij haar niet tot rede kon brengen.
De krachtige stem van luitenant Cermo mengde zich in het gesprek.
— Hogere mechs bestrijden? Vanuit vaste positie? Waanzin! Neezeg!-
Sjibo's antwoord klonk onzeker.— We lokken ze binnen, bespringen ze.—
— Dat verwachten ze.— Cermo praatte harder dan nodig.
— Mechs stellen niks voor!— onderbrak Tobie weer.— We grijpen ze met gemak.—
Cermo's antwoord klonk bitter.— Waren gewoon nachtwakers. Wacht maar tot de Rover-mechs komen. Ik zeg dat we dingen op dat niveau niet aankunnen. Niet vanuit vaste posities. In elk geval niet zonder hulp van zoiets als Wesp.—
— Jullie met je Wesp!— riep Tobie hees.— Wespmechs gingen ons hier opwachten, dachten jullie. Waar waren ze? Voordat we aankwamen, kregen ze klop van iemand anders.—
— Precies wat ik bedoel! Wie Wesp-vrienden versloeg, komt hier gauw terug. Hij heeft kaptein al te pakken.—
'Cermo heeft gelijk,' zei Killeen, blij dat zijn tweede luitenant van enig gezond verstand blijk gaf. Hij wilde daar nog meer lof aan toevoegen, toen Cermo een volstrekt onverwachte kant op ging.
— Bedankt, kaptein. Daarom zeg ik dat we nú naar kapotte grond moeten. Naar terrein waar we weten hoe we moeten vechten, net als vroeger, en waar wij vrienden kunnen vinden.-'Je bedoelt toch niet... '
— Jazeg! Naar oppervlak.—
'Nee! Ga met de flitsers de ruimte in. Jullie kunnen de vierde planeet bereiken. Die heeft ijs, koolstof. We hebben Aspecten die dat soort leven nog kennen. Jullie kunnen koepels opzetten.' Maar Cermo onderbrak weer.
— Argo heeft ons met reden hier bracht, kaptein. Sommigen van ons zeggen: laten we naar beneden gaan en kijken wat reden is.-
'Maar die redenen kunnen achterhaald zijn! Zijn waarschijnlijk achterhaald als de vrienden van de Wesp verloren hebben. Trouwens: en de anderen van de Familie dan? Die de Wesp niet vertrouwen?' Die hadden altijd de meerderheid van de Argo-bemanning gevormd. Killeen had lange tijd hun steun gebruikt om de mystiek of goedgelovigheid te overwinnen van de factie die bereid was geloof te hechten aan de beloftes van een mech, zelfs een zo ongewone, 'andere' mech als de Wesp. Killeen ging ervan uit dat de druk van Cermo's collega's hem tot andere gedachten zou brengen.
Maar Sjibo's volgende woorden sloegen de grond onder zijn voeten vandaan.
— Meerderheid zegt dat we moeten standhouden en vechten voor station,— zei ze met een lage, bittere stem die hij maar nauwelijks kon verstaan.— Maar kaptein heeft me overtuigd dat we dat niet kunnen. Daarom heeft Cermo gelijk.-
'Nee! Neem de Argo! Vlucht!'
— Met flitsers kunnen we je misschien later vinden.—
'Niet veel kans dat ik nog lang leef. Iemand wil Joslin en mij bekijken.
Zal wel niet vriendelijk bedoeld zijn.'
Cermo zei:— Kaptein, we stemmen voor landen.—
'En ik verbied dat.'
Iets afgekoeld zond Cermo nu:— Wesp...—
'Wij beslissen over ons eigen leven, domme!' riep Killeen.
— Wesp had bedoeling,— zei Cermo koppig.
'Nou en? Dat kosmische snoer soms? Sjibo! Wat is dat aan 't doen?' Bij wijze van antwoord zond ze een gesimuleerd beeld, dat in zijn linkeroog trilde.
De ronddraaiende hoepel overschaduwde de hele planeet. Uit de kleine opening langs de as schoten donkere, podooddunne strengen omhoog. Uit beide polen stroomde materie. Gele metaallava bereikte het vacuüm en ontplofte tot mistbanken. Uit die damp kwamen lange, dunne draden.
'Lijkt wel of ze iets bouwen...,' zei Killeen.
— En tegelijk planeet leeghalen,— zei Sjibo instemmend.
Killeen zei scherp: 'Doe wat ik bevolen heb. Sjibo, heb je de oproep tot verzamelen al gedaan?'
Sjibo antwoordde met tegenzin:— Jazeg.—
'Goed. Nu... '
— Ik heb ook flitsers laten klaarmaken. Staan klaar voor makkelijke bestemmingsprogramma's. Argo-bestanden leerden hoe. Heb ze ingesteld op planeetbenadering.—
Killeen zag met bitterheid dat ze dat grondig had doordacht. En waarschijnlijk lukte het haar ook nog. Sjibo was ongelooflijk goed in het uitsnuffelen van mechmanieren. 'Neezeg! Daar is iets afschuwelijks gaande. Vlucht!'
— Spijt me, minnaar. Je bent weggestemd.— Sjibo gaf haar woorden iets zangerigs, maar hij voelde haar spanning.
'Als kaptein...'
— Wil je 't formeel? Dan heb ik iets voor je, — onderbrak Sjibo hem bars.— Jij bent ontvoerd. Als waarnemend officieren voeren we de Familiebeslissing uit.—
'Neezeg! Je kunt niet... '
— Luister!— In haar stem laaide abrupt echte woede op. Hij stelde zich haar plotseling opengesperde ogen, haar opeengeklemde tanden voor. Door haar kalme oppervlak braken maar zelden emoties, maar het effect was spectaculair, als een ontketende natuurkracht.— We gaan je proberen te redden. Maar we houden vast aan onze droom.—
'Sjibo, ik wil...'
— Minnaar, je wéét dat ik niet kan zitten nietsdoen.-Killeen dwong zich tot zwijgen. Zijn frustratie moest tegen datgene worden gericht dat dit schip in beslag had genomen, niet tegen deze dierbaarste van alle vrouwen. 'G-goed dan. Ik kan je met niets tegenhouden, hè?'
Cermo antwoordde verrassend warm:— Neezeg. Niets.-
'Waar gaan jullie heen?'
Stilte. Hij stelde zich voor dat ook zij zich in bedwang hield. De dunne draad die hen verbond, leek te zingen van onuitgesproken gedachten.
-Je... weet nog dat signaal van Nieuw-Loper?-
'Jazeg. Had menselijke aanwijzingen, zei je.'
— Heb er betere peiling op kregen. Stemmen. Bij evenaar. Daar proberen we naartoe te gaan.—
'Eh... '
— Daarbeneden zijn mensen. Voor veel Familieleden was dat overtuigend. Als we Argo niet kunnen verdedigen, gaan we omlaag naar ons ras.—
Dat was zinnig. Killeen moest onwillig toegeven dat Sjibo en Cermo de logica en de mensen aan hun kant hadden.
'Maar het snoer!' riep hij op het bedieningspaneel bonzend. 'Hoe kom je daar voorbij?'
— Dat wentelt een dag of zo rond en stopt dan,— zei Sjibo. — We verspreiden ons vanaf station. Als snoer stopt, vliegen we atmosfeer in.—
'Te gevaarlijk.'
— Minnaar... —
Even zei ze niets. De snorrende ruis leek bijna een achtergrondkoor voor doordringende, onuitspreekbare gedachten. 'Wanneer... wanneer gaan jullie?'
— Gauw. Zijn bijna klaar. Ik... we... proberen... je op te pikken... verberg je... voor wat er in schip zit... als we kunnen... komen we naar je toe... anders... —
Haar stem rees en daalde. Killeen luisterde aandachtig, want dit was het laatste contact met haar. Eindelijk zette hij de ruis af en besefte dat hij zijn adem had ingehouden.
Joslin keek hem vol verwachting aan. Killeen had geen enkel idee, maar wilde dat niet laten blijken. Hij trok zijn kaakspieren strak want hij wist dat hij daarmee een strenge indruk gaf, maar ditmaal hechtte hij meer waarde aan het feit dat hij daarmee zijn hulpeloze frustratie in bedwang hield.
'Ze willen ons hierin houden tot...' Joslin kon kennelijk geen manier bedenken om haar zin af te maken.
'Jazeg. Tot ze ons kunnen uitroken, in hun macht hebben.' 'Nu ze ons al helemaal hier bracht hebben, willen ze misschien idee hebben wie we zijn voordat ze station ingaan.' 'Klinkt redelijk. Mechs zijn voorzichtig.' 'Ook als lijk geven we ze info,' zei Joslin vlak. Hij begreep wat ze bedoelde. 'Jazeg.'
'We moeten d'ruit voordat ze komen.'
Nieuwe woede laaide in hem op. Hij moest nadenken, maar blinde woede ziedde bijna onbeheerst. Zijn handen jeukten om te smijten en te scheuren.
Op dat moment kreeg hij het begin van een idee. De zwijgende hormoonerfenis van de evolutie had hem kwaad laten worden, en misschien was dat wel het allerbeste. Zijn woede gebruiken, inderdaad.
'Laten we beetje lol maken,' zei hij met een vage glimlach.
'Hè?'
'Dit schip heeft brein aan boord, ook al kunnen we er niet bij. We geven 't probleem. Gróót probleem.'
Killeen pakte een metalen staaf die hij van een laadmechaniek van de mechs had gewrikt. Met een golf van vreugde liet hij hem neerdalen op de u-vormige pijpen. Een, twee, drie slagen... en een pijp deukte, scheurde, spleet en liet sissend een groen gas vrij.
'Dicht!' riep Joslin geschrokken. Met een draai sloten ze hun helmen, terwijl het gas het schip met een kolkende, smaragdgroene mist vulde. Vanuit de verte jankten waarschuwingen in zijn sensorium. Killeen gebaarde Joslin hem te volgen en werkte zich zo snel als hij kon door de kronkelende tunnels van de flitser. Er was een zijsluis die ze niet open hadden gekregen, maar nu, als ze de interne scheepssystemen genoeg in verwarring brachten...
De sluis was een simpele valpijp met een groot gerimpeld deksel. Ze hadden veel tijd besteed aan pogingen om het open te wrikken, en nu bewerkte Killeen het ding simpelweg met zijn metalen staaf. Hij butste de verf en brak er de zijflenzen af. Ook Joslin had begrepen wat hij bedoelde en had een staaf zwaar composietkoper gevonden. Grijnzend van voldoening beukte ze de sluis.
Na de eerste woedeuitbarsting bedacht Killeen dat dit in ieder geval hun denken verhelderde. Ze verloren er zuurstof mee, maar hij had toch al nauwelijks hoop dat ze al hun voorraad nodig zouden hebben. Hij wist dat hij een ernstige blunder had gemaakt en daarvoor zou moeten boeten.
Nieuwe alarmen toeterden door zijn sensorium: elektromagnetische pijlen van mechafschuw. Killeen hakte op energiekabels. Vonken spetterden. Hij droeg zijn rubber handschoenen om de gebruikelijke schokvallen te vermijden, maar de woede verblindde hem nog steeds — hij liet de lucht uiteen vallen en oranje vingers in het dek vorken. Het groene gas werd steeds dikker. Killeen sloeg een bedieningspaneel aan diggelen, deukte de zijkant en trok draden stuk.
En de sluis schoot open. Killeen staarde ernaar. Flikkerende sterren wenkten. Maar een ogenblik later dreef de zzzoef van ontsnappende lucht hem met zijn hoofd naar voren naar de open sluis.
Hij wiekte met zijn armen in de storm en liet zijn handen links en rechts van het gapende gat neerkomen, zodat het hem niet kon opslokken. Joslin sloeg tegen zijn benen. Hij werkte zich opzij. Daarmee kreeg zij een duw naar de grond, waar ze de onderrand kon pakken. Maar haar veiligheid kostte hem zijn wankele houvast op de rand van de sluis. Het gegil van de opstekende orkaan klauwde naar hem. Hij probeerde rechtop te gaan zitten. Een reuzenhand duwde hem zwaar terug. Kleine mondjes zogen aan zijn armen, benen, hoofd... Iets sloeg zwaar in zijn nek en plotseling was hij in de sluis en bonkte in een groendoorschoten duister tegen de zijwand...
...en was buiten, los, wegwentelend van de glimmende huid van de flitser.
Tuimelend. Draaiend.
Met moeite corrigeerde hij de richting van zijn val. Een wirwar van indrukken begon een beeld op te leveren.
Hij hing aan de dagzijde van Nieuw-Loper, ver van het station. Hij was in de buurt van een pool. Diep onder hem wierp rozerode schemer bergschaduwen over grijze, geteisterde vlakten. In de richting van de evenaar hield het leven in dalen en vlakten stand, en daar werden de bossen dichter.
Dat allemaal lag achter de opgloeiende gouden veeg van het kosmisch snoer, dat met eindeloze energie rondwentelde. Eén van de randen liep kaarsrecht naar de pool. De andere puilde ver buiten de evenaar van de planeet uit.
De hoepel draaide sneller dan het oog kon volgen. Boven de hele wereld hing een uitgebreid weefwerk. De poolas was nu weg. Killeen zag geen donkere metaalschicht opschieten. Maar glanzende toestellen waren er nog steeds.
Nu ging hij van dichtbij een kijkje nemen. Hij was bijna boven de pool. Ver weg en al bijna voorbij de zachte kromming van de planeet welfden zich enorme grijze labyrinten. Het eindprodukt van het zojuist uitgeworpen kernmetaal, nam hij aan.
Onmachtig om te reageren nam hij dat met één snelle blik in zich op— want in zijn blikveld doemde iets op dat met de snelheid van zijn nadering opzwol.
Het schip was veel groter dan de mechflitser die, nu het toestel vertraagde en stilhield, als een hulpeloos insekt naast de roofvogel kwam te zweven. Die vergelijking kwam in Killeen op vanwege de tartende, suggestief gebogen vorm van het grotere schip. Het had uitgestoken vleugels van ingewikkeld kruisende vijfhoeken alsof ze uit één draad waren gesponnen. De voorromp puilde als een jichtige keel uit. Zwartgeworden stuwpijpen rimpelden uit het achterschip naar buiten. Zijn Arthur-Aspect merkte sereen op:
De flitser brengt mech-starheid tot uiting, maar dit enorme schip lijkt gebeeldhouwd om fundamentele lichaamssymmetrieën te uiten. Aspect Grey vertelt dat dit een kenmerk is van organische intelligentie, niet van mechs. Niettemin vrees ik dat dit niet de vertrouwde bilaterale vormen zijn die door mensen worden gemaakt.
'Joslin! Hierbuiten is iets. Verstop je!'
Haar antwoord klonk zwak.— Jazeg. Flitser hangt ook bijna stil.— De schepen hingen nu naast elkaar. Killeen vroeg zich af of dit hun bedoelde bestemming was. In dat geval hadden ze met hun woede alleen maar bereikt dat ze een paar seconden te vroeg bevrijd werden, terwijl de flitser de kans kreeg zich van de luis in zijn pels te ontdoen. Hij schoot rond de flitser en berekende dat het grotere schip hem misschien in de warboel van puin dat uit de sluis was gespuwd, over het hoofd zou zien. Als hij op een of andere manier in vrijheid kon blijven, ontdekte hij misschien welk soort schepsel dat vreemd gevormde schip bestuurde.
Voor speculatie was nu geen tijd meer. Een gedaante stormde uit een donker, ovaal gat in de zijkant van het schip, en kwam veel sneller dan een mens zou kunnen, op hem af.
Killeen haastte zich weg. Hij kon nergens naartoe, maar weigerde zich zonder slag of stoot te laten vangen. Toen hij zich omdraaide, had hij opnieuw uitzicht op de pool en de gouden gloed van de wentelende hoepel beneden. Dat geglinster onttrok heel Nieuw-Loper aan het gezicht, behalve de kleine, open cilinder aan de pool.
Killeen probeerde zijwaarts uit de baan van de aanstormende gedaante te komen en de geringe dekking van de flitser op te zoeken. Eén blik achterom bewees dat het ding snel dichterbij kwam. Hij schoot opzij. Bij elke flitsende draai kwam het dichterbij en volgde hem met bijna minachtend gemak. Het was nu zo vlakbij dat Killeen gebosseleerd metaal vol uitsteeksels zag. Tussen geklonken koperen delen was een ruw, bekorst materiaal te zien dat zich leek te krommen en in te spannen. Hij besefte abrupt dat dat ding leefde. Er rimpelden spieren doorheen. Zes beklede poten kromden aan de onderkant en eindigden in enorme klauwen.
En de kop... Killeen zag meer ogen dan hij tellen kon, en ze bewogen onafhankelijk op stelen. Daarnaast draaiden microgolfschijven. Uit holtes in het glimmende metaal staken uitschuifbare armen, die eindigden in rijen grijpwerktuigen van naar elkaar toe gerichte scharen. Het ding was minstens twintig maal groter dan een mens. Een uitpuilende keel klopte onder een stijf bekorste grijsgroene huid. Zijn achterdelen waren gezwollen alsof daar stuwbuizen waren opgeslagen. Toch vertoonden ze ook gele en groene ringen als de tekening van een levend schepsel.
Killeen nam aan dat zo'n soort ding in de buurt van het hoofdbrein van het station had gezeten. Maar dat was veel kleiner geweest. Dit was een wezen van een andere orde. Het verenigde de vormen van zowel de mechs als het leven.
Dat was alles wat hij bedenken kon voordat gapende scharen hem in een ruwe, maar onwrikbare omarming namen.
Het ding bracht hem voor zijn bewegende rij ogen en bestudeerde hem een tijdje. Killeen was zo in die oranje ovalen verdiept, dat hij niet direct merkte dat ze gestaag versnelden.
Het ding slingerde hem naar voren. Niet terug naar zijn schip, maar naar de pool. Het gooide hem van de ene rij scharen naar de andere en liet hem seconden lang door de ruimte tuimelen voordat het hem weer vastgreep.
Als een kat die met een muis speelt,
zei zijn Arthur-Aspect droevig. 'Wa's... 'n kat?'
Een dier van heel vroeger dat vereerd werd om zijn wijsheid. Grey heeft me erover verteld.
Het duizelde Killeen, maar zonder woede of angst. Hij voelde alleen een ver, pijnlijk berouw over alles dat hij op het punt stond kwijt te raken: Tobies gelach, Sjibo's zijdezachte liefde, Cermo's brede, onnadenkende grijns, de warme omhelzing van de Familie tegenover wie hij tekort had geschoten en voor wie hij nu ging sterven als betekenisloos offer aan iets dat buiten de menselijke ervaring lag. Hij probeerde zich van die ruwe scharen los te wurmen. Ze leken overal. Een grof gewicht drukte hem plat. Hij kon een hele tijd alleen met veel moeite en pijn ademhalen.
Hij vroeg zich abstract af hoe het ding hem ging doden. Een verpletterende greep, of afgerukte benen, of elektrokutie... In een plotselinge woedevlaag probeerde hij tegen de scharen te trappen.
Hij kreeg er een knie tegenaan en duwde, sloeg met zijn armen naar opzij... en was los. Onvoorstelbaar genoeg gleed hij op hoge snelheid bij die lange, pokdalige vorm van bewerkt staal en rimpelig bruin vlees vandaan. Het volgde hem niet.
Hij draaide zich om en keek waar hij naartoe ging, maar zag alleen een harde gloed. Hij was dicht bij de hoepel. Nee, niet alleen dichtbij — de hoepel omgaf hem.
Killeen keek om. Boven hem hing het vreemde, snel krimpende ding aan het einde van een gloeiende buis die zich almaar verder uitstrekte en om hem heen dunner werd.
Hij vloog met grote snelheid de pijp in die door de zoevende hoepel werd gemaakt. Een glinsterende straling omgaf hem.
Hij ging recht vliegen en startte zijn straalpijpen. Het ding had hem met grote snelheid recht in de hoepelbuis gestuurd. Als hij zijn koers op tijd kon bijstellen...
Maar de glanzende wanden sloten hem steeds verder in. Met vol gas probeerde hij te stoppen, hoewel dat betekende dat hij zijn brandstof minder efficiënt gebruikte. Zijn ingebouwde straalpijpen waren klein en zwak en alleen bedoeld voor manoeuvres in vrije val. Hij stortte recht omlaag. Het vreemde ding had zijn snelheden zo zorgvuldig afgesteld dat Killeen niet zijwaarts tegen de hoepelwanden viel. Hij viel precies naar de pool van Nieuw-Loper. Door de glanzend-doorschijnende wanden heen zag hij de vage contouren van de planeet, maar zo spookachtig als een verloren droom.
Zijn straalpijpen puften, liepen nog eventjes soepel, maar vielen toen kuchend uit. In een plotselinge, griezelige stilte viel hij verder omlaag. Het was stom van hem geweest te denken dat die vreemde bloemlezing van vlees en staal hem op een voor de hand liggende manier zou doden. In plaats daarvan had het hem om een dwingende en verknipte reden deze eigenaardige baan naar de ingang van een enorme vernietigingsmachine gegeven.
Elk moment, nam hij aan, kon de buis opnieuw vloeibaar metaal uitspuwen. Dan zou hij vrijwel direct in rook opgaan. Tevergeefs zocht hij zijn sensorium af. Geen wenkende sporen van mensen. Snel ademend in zijn met zweet beslagen helm vertrok zijn gezicht. De glanzende wanden kwamen dichterbij. Hij had het gevoel dat hij ze bijna kon aanraken, maar hield zijn armen tegen zijn zij. Hij viel met zijn voeten omlaag en zag een geel puntje tussen zijn laarzen snel groeien. Zijn Grey-Aspect zei afstandelijk:
Dit zijn... verbijsterende prestaties... die ik... nooit onder ogen heb gehad... vergelijkbaar met de werken... in oeroude tijden... van de mechs zelf...
Zijn Arthur-Aspect merkte op:
We zitten in het gat van de buis die zich uitstrekt langs de pool-as. Laten we hopen dat die niet-menselijke mijnbouwers de hele buis geleegd hebben. Zo te zien volgen we een uiterst nauwkeurige koers. Het ding heeft ons recht langs de draaiingsas van Nieuw-Loper gestuurd. Misschien vallen we wel dwars door de planeet.
Killeen probeerde na te denken. 'Hoe lang duurt dat?'
Laat me even rekenen. Ja, ik heb de gegevens over Nieuw-Loper nog waar Sjibo het over had... en dat komt uit op... ik pas nu analytisch de dynamische integraal toe...
In Killeens gezichtsveld verscheen:
De passage naar de andere kant van de planeet kost 36,42 minuten. Ik zou je aanraden een lopende klok aan te zetten.
Killeen riep in zijn rechteroog een tijdpieper op, zette hem op nul en zag een stroom gele cijfers afspoelen. Voor hem betekenden die niets en zijn hele leven lang had hij nooit meer nodig gehad dan een ruwe schatting van het aantal verstreken minuten — alleen als ze het begin van een aanval bepaalden. Het Arthur-Aspect mocht ze lezen, als hij wilde. Tijd was niet meer van belang als de uitkomst zo machteloos vaststond.
2
Quath'jutt'kkal'thon zwol op van trots.
Een machtige versnelling drukte haar in het ruwe web. Ze zong in zichzelf over de avonturen die haar wachtten — de eerste vrucht van haar nieuwe status in de Korf. Beq'qdahl riep: °Kijk, het thermoweb!°
Quath had de algemene elektroaura van het schip kunnen inschakelen, maar boog zich liever voorover en keek door de optische patrijspoort. Ze hingen ruim boven de gladde, blauwe contouren van deze planeet. De Kosmische Cirkel hing nog steeds grijs en sereen in de verte. Spoedig ging hij weer draaien. Er was nog meer metaal nodig voor... Ze speurde het besterde duister af. Daar!
Het thermoweb was een leidonker vlechtwerk en moeilijk te zien. Sommige strengen ervan waren al bijna klaar en op de kruispunten verbonden met paarlmoeren hechtklompen die groter waren dan bergen. Het gevaarte beschreef een duidelijke boog en de andere kant ervan lag voorbij de horizon.
Quath versmalde haar blikveld. Ze zag meerpoters aan de immense dwarsliggers en koepels werken — ze vormden, schiepen, sneden en polijstten. Binnenkort was het thermoweb klaar om de uitstroom van zonneënergie van de nabije ster te bedwingen, en dan kon Quaths ras zijn opdracht met onverbiddelijke vaart blijven voortzetten.
Maar eerst moesten een paar kleinere details geregeld worden. Quath en Beq'qdahl waren in het ruimteveer omhoog gestuurd om een vervelende kwestie op te lossen die het vroegere mechstation in de ruimte onveilig maakte.
Voor Quath was dat een grote eer. Ze had zich in de strijd tegen de Nullen onderscheiden. De hoogste scheidsvrouw in de Korf, de Tukar'ramin, was van Beq'qdahls laffe vlucht getuige geweest. Quath was dus onderscheiden met nieuwe, bonte toevoegingen aan haar lichaamsonderdelen, waaronder twee nieuwe poten. In de gangen werd over haar gepraat als Quath-de-Gesel en Zij-die-Vecht.
En nu dit: de opdracht om een plaag in de ruimte te bestrijden. Eer! Kansen!
Kwaadaardig ongedierte had het station bezet en een lagere functionaris gedood. De ruimtearbeiders hadden het voor die taak te druk en delegeerden die dus aan de lagere meerpoters op de grond. Niettemin was dit beslist meer dan Quath ooit had hopen te bereiken: een veel hogere draad in het maatschappelijk web.
°Ik heb het mechschip weggehaald en op een snelle koers in onze richting gezet,° zei Beq'qdahl.
Quath riep spottend: °Ik val liever direct het station aan.°
°Ja, dat zal wel. Binnenstormen zonder nadenken en zonder te weten wat je te wachten staat.°
°Moed schenkt ons de overwinning!°
°Ik weeg liever de risico's af.° Haar beschamende treffen met de Nullen was voor Beq'qdahl nog steeds een gevoelig punt. Quath zei sluw: °De rapporten van onze mechslaven houden in dat gewone Nullen het station zijn binnengedrongen. Omzichtigheid is overbodig bij het verpletteren van niet meer dan... °
°Ik beslis wat hier nodig is.°
Quath zag Beq'qdahls opzet. Ze wilde met één klap haar reputatie herstellen, en met een snel treffen was dat inderdaad mogelijk. Misschien had de Tukar'ramin hen wel precies hierom gezamenlijk deze taak gegeven.
Quath was geërgerd. Ze had gedacht dat zij degene was die geëerd werd. Inmiddels besefte ze dat de Tukar'ramin misschien alleen maar Beq'qdahls status beschermde... met Quath in de buurt als rugdekking. Mocht Beq'qdahl de zaak verknoeien, dan kon Quath-de-Nullenslachter alsnog voor succes zorgen.
°Laat het je voldoende zijn dat ik een veilige en betrouwbare koers wil volgen,° zei Beq'qdahl.
Quath aarzelde. Uiteindelijk was actie in de ruimte een groot voorrecht. Ze liet haar porieharen fonkelen en toonde daarmee instemming. °Wat kan ik doen?°
°Spoedig bereiken we het mechschip. Ik heb het schip bevolen het station te verlaten en ons hier voor inspectie te ontmoeten. Scheepssignalen beduiden dat het een paar Nullen bevat. We zullen hun capaciteiten vaststellen.°
°Ah!° Sinds de Nullen de fluxstations beschadigd hadden, hechtte de Tukar'ramin grote waarde aan hun vernietiging. Ook de dood van Nimfur'thon kon een kwestie van Nullenvandalisme zijn geweest, waarbij de Sifon in de war raakte. Quath genoot van de kans om nog meer van deze dwergvijanden te verpletteren.
Ze zwiepten om de kom van de planeet. Beneden hen hing de Kosmische Cirkel schuin tegen de verre horizon en begon weer met trage gratie te draaien. De Cirkel zette een klein deel van de kernmassa om in zelfenergie en glansde schitterend over zijn hele lengte. Quath keek er met nederig ontzag naar. Ze zag dat ze het veer bij de pool zouden onderscheppen, waar ze de werking van de Kosmische Cirkel goed konden zien.
Ze hoopte er vlakbij te kunnen komen en zijn cyclische kracht te voelen. Onder de meerpoters bestond de legende dat van de Cirkel, hun machtigste werktuig en wapen, een versterkende aura uitging. Meerpoters die zich in de buurt waagden, waren verzekerd van een langer leven. Volgens Quath was dat waarschijnlijk onzin, maar helemaal zeker wist ze dat niet. Waarom zou ze het niet proberen? Ze was immers een Wijsgeer? Haar bekering tot de innerlijke zekerheid van haar eigen onsterfelijkheid, die op het slagveld als een verblindend inzicht in haar was opgeweld, had nu in heel haar leven echo's gekregen. Niet langer betwijfelde ze het uiteindelijk gelijk en de centrale plaats van de meerpoters, noch haar uiteindelijke plaats in het samenstel van de melkweg. De kalmerende zekerheid die haar bekering met zich meebracht, was een altijd aanwezige vreugde.
Maar toen ze dat aan de Tukar'ramin had verteld, leek deze grote entiteit vreemd genoeg onbewogen.
Quath sloeg het schip bij hun nadering gade. Ze voelde zich gespannen
van opwinding toen Beq'qdahl beval: °Jij inspecteert de Nullen. Ik laat ze nú los. Intussen maak ik onze aanvalswapens klaar.° Quath baande zich rinkelend en schurend een weg door de sluis. Al haar reservoirs en capaciteiten waren opgeladen. Haar lichaam jeukte van verlangen naar verovering.
Ze schoot met een ruk door de sluis de koele omarming van een hoog vacuüm in. Aangename golven rolden over haar ruwe zelfhuid — de oorspronkelijk organische huid waarmee ze was geboren. Ze had overwogen die met lichaamspantser of nuttige apparatuur te bedekken, maar de charme van het echte vlees woog zwaarder dan nutsoverwegingen. Ze had heimwee naar haar vroegere, zuiver organische zelf. Alle afhankelijkheid van het vlees uitwissen was een te grote, te snelle breuk met haar verleden. Later, als ze naar nog hogere levensdraden was geklommen, was daarvoor nog genoeg tijd. Alleen de Verlichten waren, naar verluidt, volledig uitgebreid. Die enorme, wijze wezens hadden de opperste synthese van vlees en mechaniek bereikt.
Het veer hing in de buurt. Bij de kleine sluis op het achterschip zag Quath direct een wolk puin lui wegdraaien. Tussen die wervelende rommel hing een zilveren Nul.
Ze schoot erheen. Ja, het was hetzelfde vervelende soort tweevoeter dat ze op het slagveld had afgeslacht. De spiegelende bovenlaag van de huid — een isolerend weefsel — verried technologie van hoog niveau. De Nul had dat materiaal misschien uit de voorraden van de meerpoters in het ruimtestation gestolen. Die verdenking welde heet in Quath op. Haastig onderschepte ze de meelijwekkend langzame koers van de Nul. Ze ving hem probleemloos. Zijn verzet was komisch zwak.
°Wat voor vorm?° vroeg Beq'qdahl. °Zo een als waarvoor jij gevlucht bent, weet je nog?°
°Erger me niet. Ik waarschuw je. Rapporteer!°
°Duidelijk verwaarloosbare tech, maar het pak is van hoog niveau. Hij beweegt zijn ledematen alsof hij op twee poten loopt en met de twee andere werkt. Zo te zien geen uitbreidingen. Waarschijnlijk in werkelijkheid een ruwe diervorm.°
°Die moeten makkelijk uit te roeien zijn.°
°Ja. Zal ik het pak afpellen zodat we goed kunnen kijken?°
°Ik ben niet graag getuige van de walgelijke ruwe diervorm, Quath.° Beq'qdahl snoof. °Dat is beneden mijn waardigheid.°
°, neem me vooral niet kwalijk.° Quath onderdrukte een gejoel van pret. °Maak maar gauw af. Genoeg geïnspecteerd.°
°Kunnen we niet even naar de Sifon kijken, Beq'qdahl? Kijk, hij draait dichtbij.°
°Ik zie geen nut in... °
Quath voelde uit een van haar subbreinen een idee opborrelen. °Wacht! Deze Nul heeft ons last veroorzaakt, nietwaar?° Beq'qdahls stem verried belangstelling. °En?°
°Edele Beq'qdahl, mijn gedachten gaan uit naar een amusant spel... °
3
Killeen viel.
Het had hem jaren gekost om echt te wennen aan de sensatie van de vrije val, en dat was buiten de Argo geweest, in de stille oneindigheid van de open ruimte. Hij had zijn reflexen toen op een of andere manier kunnen wijsmaken dat hij in zekere zin licht en zwevend en zonder acht te slaan op de wrede wetten van de zwaartekracht aan het vliegen was. Maar hier... Hier stortte hij neer tussen gevlekte, gloeiende wanden die met duizelingwekkende snelheid langs hem schoten. Hij vóelde de zilveren rand van Nieuw-Loper in zijn richting opstoten en de planeet plette zich tot een vlakte. Gekreukte gebergtes werden steeds groter en elk nieuw moment waren fijnere details te zien. Door de wazige glans van het wervelend kosmisch snoer zag hij de planeet groeien. In de poolstreek lagen nog steeds een paar stroompjes wit — sneeuw van wat ooit een ijskap geweest moest zijn. Het land zag er naakt, bleek en kaal uit alsof het pas sinds kort was bloot gekomen. Het strekte zich ver uit en vulde de helft van zijn hemel voorbij de gloeiende, doorschijnende wanden van de hoepelbuis. Het verwoeste land werd doorsneden door kersverse rivieren die over steile kartelhellingen stroomden. Hij zag grove, brede paden van gekarnde modder, uitgeslepen door loopvlakken. De grond vloog omhoog alsof een hand hem wilde slaan, en hij kromp intuïtief ineen. Hij vloog naar een brede heuvel...
... zette zich schrap voor de klap...
... en voelde niets.
Onmiddellijk schoot hij eenzaam door een vaag verlichte gouden wereld. Opgloeiende wanden gaven een beetje licht, maar daar voorbij kon hij niets zien. Diep onder hem tussen zijn voeten was een felle, gele punt. Hij hoorde Arthurs stem:
Ik heb met Grey overlegd. Helaas weet ze hiervan niet meer dan ik. We kunnen er alleen maar beredeneerd naar raden. Deze buis is inderdaad leeg, zelfs luchtledig. We zijn nu binnen de planeet. Ik schat dat onze snelheid 934 meter per seconde bedraagt.
Donker gevlekte vormen schoten omhoog op hem af en flitsten op de wanden geluidloos voorbij. 'Waarheen?'
Als de niet-menselijke cyborgs deze wonderbaarlijke planeetboor gemaakt hebben met de precisie die ik van hen venvacht, voorspel ik dat we door het hele midden vliegen en er aan de andere kant weer uitkomen.
'Wa's een cyborg?' vroeg Killeen om zich op iets te concentreren. Zijn Grey-Aspect antwoordde zwak:
Half-organisch wezen... half machine... uit zo snelle observatie... kon ik... exacte verhoudingen... niet opmaken... historische berichten... hadden het over zo'n ras... in heel vroeger tijden... de Grote Tijden...
'Overslaan! Hoe kom ik eruit? Arthur antwoordde kordaat:
Dat kunnen we niet. Door het kosmisch snoer tot vlak bij de planeetas te drukken zorgden de cyborgs dat er langs deze buis geen draaiing plaatsvindt. Materie die uit de kern omhoog komt — of van buitenaf omlaag, zoals wij — ondergaat geen langzame afwijking en mag dus de wanden niet raken. Bovendien is er, uitsluitend dank zij hun uiterst slimme keuze, geen Corioliskracht die onze koers kan afbuigen.
Killeen kon het jargon niet volgen maar begreep dat het allemaal slecht nieuws was.
Ondanks de gloeiende wanden werd het licht om hem heen zwakker. Hij bedwong zijn groeiende paniek. Zijn angst kwam deels voort uit het simpele feit dat hij steeds sneller en sneller viel, en een puur dierlijke doodsangst dreigde hem te overspoelen. Tegen deze verterende vrees vocht hij als een man die op een steeds hoger opdoemende donkere golf hamert. Hij hield zijn adem in. Hij dwong zijn keel tot opengaan en zijn longen om hun krampachtig gezwoeg te staken.
Vage, korrelige vormen schoten voorbij. Dat waren tekeningen in het gesteente, vaag verlicht door de dunne barrière van de ronddraaiende hoepel.
De gele gloed beneden hem was tot een glimmende schijf gezwollen. Door zijn sensorium voelde hij nu een botdiepe bas whoeem-whoeem-whoeem-whoeem van draaiende magnetische velden trillen.
'Kan ik niet... kan ik niet... wanden bereiken? Kan ik niet... op een of andere manier vertragen?'
Killeen voelde Arthur scherp galmend lachen. In zijn linkeroog verscheen een cirkel. Die zwol op tot een bol — een planeet — met een rode lijn die langs de draaiingsas was getrokken. Een blauw puntje viel bij de top van de as vlak onder het oppervlak naar binnen.
We hebben nu een snelheid van 1468 meter per seconde bereikt. Vergeet niet dat het materiaal van de hoepel buitengewoon dicht is — vele miljoenen tonnen per kilometer. Allemaal samengeperst tot een draad van nauwelijks atoombreedte en met immense snelheid ronddraaiend. Als je bij onze huidige snelheid die materie zou aanraken, zou je hand verdampen.
Killeen hijgde snel en hortend. 'Maar als hier nou kernmetaal naar buiten komt en ons raakt.'
Die mogelijkheid hoef ik niet voor je te analyseren, denk ik.
'Nee. Ik denk het niet.'
Killeen zocht wanhopig een idee, een strohalm. De wanden waren nu bijna donker; de straling van de hoepel werd op een of andere manier door het gesteente erachter geabsorbeerd. Smeulende, bruin-oranje slierten schoten voorbij — lava die in ondergrondse gewelven gevangenzat, grote oceanen van blauwgrijze, schroeiende rots.
Ik neem aan dat de hoepelbuis af en toe bewust leeg wordt gelaten. Misschien zijn de cyborgs aan kleine reparaties bezig. Of misschien pauzeren ze gewoon even zodat de ploegen in de ruimte, die met de eerste lading kernmetaal bezig zijn, hun werk kunnen doen. Hoe dan ook en aannemende dat de cyborg ons niet gewoon naar binnen heeft gegooid om ons door spuitend ijzer te zien verkoken, kan ons nog een ander lot te wachten staan.
Killeen probeerde te kalmeren en zich op Arthurs woorden te concentreren. De wanden leken bij zijn val steeds dichterbij te komen en de buis beneden hem werd steeds smaller. Hij zorgde dat hij stokstijf recht kwam te hangen met zijn armen langs zijn zij en zijn voeten omlaag naar de steeds grotere gele schijf. Hij knipperde om het zweet uit zijn ogen te halen en beter te kunnen zien.
Ik denk dat we de korst voorbij zijn en nu steeds sneller door de mantel vliegen. Merk op dat die paar lavameren steeds groter en talrijker worden. De temperauur stijgt hier met ongeveer 10 graden voor elke kilometer die we vallen. Dat blijft zo tot de temperatuur boven het smeltpunt van simpel silicaatgesteente komt. Daarna komen we — afgaande op studies van vergelijkbare planeten — in een steeds dichtere en hetere kern terecht. Op dat punt is het gesteente vloeibaar met een temperatuur van rond 2800 graden.
'Waarom vult gesteente niet buis?'
Door de druk van de hoepel, die werkelijk immens is. Grey berekent...
'En hitte? Houdt hoepel die tegen?' vroeg Killeen op zoek naar geruststelling, hoewel hij vreesde dat hij het antwoord al wist.
Hitte is infrarode elektromagnetische straling. De hoepel is daarvoor doorschijnend. Al het licht gaat er doorheen — daarom zien we de donkere rots aan de andere kant. Maar spoedig zal het silicaatgesteente gaan gloeien door de drukhitte.
'Wat doen we dan?'
De hittestraling oefent een druk uit. Maar die is natuurlijk symmetrisch en werkt gelijkmatig naar alle kanten. Daarmee kunnen we dus niet naar de ene wand in plaats van naar de andere worden gedrukt. Maar we worden wel grondig gekookt.
'Hoe... hoe lang?'
Doortocht door de kern... ongeveer 9,87 minuten.
'Mijn zilveren pak... weerkaatst hitte.'
Dat is waar, en dat gebeurt al. En volgens mijn berekeningen overleven we één hele doortocht als we alles verzegelen, het helmvizier sluiten en alle invoer afsnijden. Misschien begreep de cyborg dat; hij weet misschien al heel veel over onze technologie. Ja, ja... ik begin zijn duivelse logica te doorzien.
Killeen sloot alle invoer van zijn pak af en liet alleen een miniem lichtbuisje voor optische beelden open. De huid van zijn pak weerkaatste met zijn spiegelende bovenlaag het wazige, steeds dikkere licht. De voorbijflitsende wanden werden dof en roodachtig. 'Waar zijn we?'
Ik denk dat we het punt naderen waarop ijzer smelt. Het roder worden betekent waarschijnlijk de overgang van de mantel naar de buitenkern. We mogen nu ook wat variërende magnetische velden verwachten, want dit is het gebied — aldus de theorie— waar het veld van de planeet ontstaat. Grote stromen gesmolten metaal wervelen rond, geladen met elektrische stromen als grote draden in een generatorstation. De draaiing van Nieuw-Loper dient als wikkeling. Daarmee ontstaan kolkingen in de stroom die op hun beurt magnetische wervelingen opwekken.
'Domme, 't wordt al heet.'
De buitentemperatuur is 2785 graden.
Killeen klapte zijn vizier omlaag. Nu viel hij in het stikdonker. Hij vroeg zich af of hij in die uiterste isolatie de hitte kon weerstaan, maar stortte snel, sneller, steeds sneller omlaag...
Opnieuw kreeg hij moeizaam zijn ademhaling in bedwang. Als hij ook maar de volgende vijf minuten wilde overleven, moest hij helder denken. Het donker hielp daarbij misschien, zolang hij tenminste zijn natuurlijke reacties in toom hield.
Gelukkig heeft de cyborg ons extra snelheid gegeven, waardoor we hier veel sneller kunnen passeren. Ik neem een buitentemperatuur waar van ruim 3000 graden. Hier — een van de lichtbuisjes van het pak zal ons een zwak beeld verschaffen, en meer hebben we hier niet nodig.
'Domme! Denk?
Dat doe ik. Ik zie alleen geen uitweg uit ons dilemma.
'D'r móet manier zijn...'
Het bestaan van een goed gedefinieerd probleem houdt niet in dat er ook een oplossing bestaat.
'Domme!'
Toen zijn Aspecten hem een paar jaar geleden dreigden te overweldigen, had Killeen ze onderdrukt. Nu ontdekte hij hoe riskant dat was. Arthur was een afgekoppelde intelligentie die alleen als adviesbrein diende. Arthur bleef waakzaam zonder natuurlijke reacties op gevaar zoals adrenaline. Niettemin verhinderde zijn kalmte dat minder gebruikte Aspecten en Gezichten in hun paniek Killeen bihnendrongen. 'Luister, als we hier doorheen raken, komen we weer buiten, jazeg?'
Ja. Maar dat is juist het duivelse van wat de cyborg met ons uithaalt. We zijn onderdeel van een oeroud schooljongensprobleem — een schacht dwars door de planeet, met onszelf als harmonisch oscillerende proefmassa.
'Wat... '
Killeen zag plotseling wat Arthur bedoelde. Hij zag het blauwe puntje in zijn oog door de kern heen naar de andere kant van de rode buis schieten. Het steeg naar het oppervlak, maar in de greep van de zwaartekracht daalde zijn snelheid. Toen kwam het boven de grond, maar vertraagde nog steeds. Het aarzelde op zijn toppunt en begon toen weer te vallen om een nieuwe duik door de gespietste planeet uit te voeren.
We overleven misschien deze ene doortocht. Maar daarna, en daarna? — enzovoorts, ad infinitum?
'Er moet uitweg zijn.'
Killeen zei dat met volle overtuiging, hoewel hij niets wist van de natuurkunde die aan Arthurs kleurrijke beeld ten grondslag lag. Zelfs als dit enorme ruimtewezen deze verkolende muizeval had opgesteld, kon hij best een fout hebben gemaakt en één kleine uitweg over het hoofd hebben gezien.
Dat móest hij geloven; anders zou de paniek die zijn keel dichtkneep, hem overweldigen. Dan stierf hij als een meelijwekkend dier, op het spit van het ruimtewezen geprikt en tot een verkoolde schil gebraden. Dan eindigde hij als as en bleef eindeloos door de centrale schoorsteen heen en weer vliegen.
We kunnen misschien iets proberen op het allerhoogste punt, waar de hoepel hoog boven de pool begint af te buigen. Daar komen we waarschijnlijk heel even stil te hangen.
'Goed. Goed. Ik kan misschien wat koeling pompen... '
Koelvloeistoffen, ja, ik begrijp het. Gebruik ze in onze stuwraketten. Maar dat zal niet genoeg zijn om een baan te krijgen.
'En de hoepel dan? Misschien kan ik ertegen wegkaatsen waar-ie ronddraait. Misschien krijg ik dan richting en kom vrij.' Killeen voelde Arthurs vreemd abstracte aanwezigheid in actie komen, peinzen en raad vragen bij Ling en Grey en een paar Gezichten, alsof dit niet meer was dan het zoveelste probleem dat hem tijdelijk belang inboezemde. Door het absolute donker vallend voelde Killeen zijn maag in opstand komen. Hij klemde zijn keel dicht en slikte een mondvol zuur braaksel in.
Nu drong een vreemd geluid tot hem door. Onder het ratelende whoeem-whoeem-whoeem van de wentelende hoepel hoorde hij gorgelende bassen en rinkelend geplof.
We vangen de wervelingen van de magnetische velden in de planeetkern op. Ze lijken opmerkelijk veel op orgeltonen.
De lang aangehouden, tokkelende, holle klanken leidden Killeens aandacht af. Hij stelde zich majesteitelijke stemmen voor die hem riepen en naar de diepste diepten van deze wereld wenkten... Nee. Hijgend riep hij zich tot de orde en schakelde het beeld van het lichtbuisje naar zijn linkeroog.
De wanden buiten tintelden van een kersrode hittegloed. Klodders verschroeid rood kolkten in de wanden. 'Hou op met dat gereken! Geef antwoord!'
Uitstekend. Het idee is marginaal mogelijk hoewel ik niets met zekerheid kan zeggen. Dat vereist echter dat we dicht genoeg bij de door de hoepel gevormde wand kunnen komen. Naar mijn berekening heeft de cyborg ons precies midden in de buis geplaatst. We moeten misschien een meter of honderd opzij zien te komen om binnen de drukgolf van de draaiende hoepel te raken.
'Hoe ver is dat?'
Ongeveer eh... zover als jij een steen kunt gooien.
'Da's niet zo moeilijk. Ik kan die koeling nemen om... '
Als je die nu weghaalt, zijn we over een paar seconden dood.
'Domme. Dan doe ik 't bovengronds.'
Dat is verleidelijk, maar ik vrees dat dat niet werkt. De buis verbreedt zich naarmate hij dichter bij het oppervlak komt. Hier ligt de buiswand maar een steenworp weg. Tegen de tijd dat we uit de kern zijn, zijn de wanden te ver weg om ze op tijd te bereiken — tenzij we nu in actie komen.
'Jazeg, jazeg... hoe?'
Op dit moment geeft zelfs een kleine druk ons al genoeg vaart om bij de tocht naar buiten de wand te bereiken.'
'Druk... '
Killeen fronste. Zijn claustrofobische pak vulde zich met het geluid van zijn eigen gehijg, zijn zure zweet, de naakte geur van zijn angst. Hij voelde niets anders dan de klauwende leegte van zijn eeuwige val, van gewichtloze angst. Hij tuurde naar het kleine beeld dat door het lichtbuisje viel.
De wanden buiten waren met vuur overstroomd. Op maar heel korte afstand raasde en slingerde de kern van nikkelijzer met witte, kregelige drukgolven. Hij vloog dicht langs bleekroze spiralen die zich tientallen kilometers lang uitstrekten, maar passeerde hun felle gloed in maar een paar seconden. Het voortdurende tuhoeem-whoeem-whoeem van de hoepel joeg met verterende hardnekkigheid door zijn tanden en kaken. Eén kruipend ogenblik lang moest hij aan een dergelijk moment — lang geleden — op Sneeuwvlek denken. Hij was met Abraham en zijn nieuwe vrouw Veronica gaan vliegen. In de buurt van de Citadel had een oeroude tunnel door een berg gelegen, die daar in de tijd van de Hoge Arcologie was gegraven. De prikkelige woestijnwind joeg er doorheen, en wervelwinden versnelden handig de storm. Waar de tunnel plotseling verticaal afboog, was de wind sterk genoeg om een man met vleugels te dragen. Hij had zich door de brullende luchtstroom laten meesleuren rond de brede, ovale doorsnee van de tunnel. Veronica vloog grijnzend en met wijdopen ogen achter hem aan. Door hun vleugels schuin te houden konden ze omhoog schieten, neerduiken en om elkaar heen zeilen. Toen kwam Abraham omlaag gedoken, en de huilende wind overstemde zijn geroep. Ze hadden gevochten tegen de beukende wind en vrolijk om elkaar heen spiralend en door de wind meegesleurd de onophoudelijke drukkrachten geïncasseerd... Verdwenen, een tijd die voor altijd voorbij was...
Nu...
Zijn tong leek zijn keel te vullen. Schroeiende lucht beet in zijn neusgaten. Zijn pak begon oververhit te raken. Hij besefte dat hij het punt naderde waarop hij zijn greep op zichzelf zou verliezen. Dan zou hij iets roekeloos doen om aan de hitte te ontsnappen en sterven. Maar iets dat Arthur had gezegd, bleef aan hem knagen. Zelfs een kleine druk...
'Licht. Je zei dat dat druk uitoefent.'
Ja, natuurlijk, maar ook dat werkt in alle richtingen.
'Niet als we deel van zilver uitzetten.'
Wat? Dat zou... Ik snap wat je bedoelt. Als we de spiegeling op onze voorkant verminderen, bijvoorbeeld door de autoschakelingen daar minder energie te geven... ja, dan weerkaatst het licht minder goed. Dan worden we door het licht dat ons van achteren raakt, in die richting geduwd.
'Dat gaan we doen. Niet veel tijd meer.'
Maar de hitte! Minder spiegeling betekent meer absorptie.
Dat had Killeen al vermoed. 'Laat zien hoe ik het zilver op mijn borst lager moet zetten.'
Nee, dat doe ik niet... De buitentemperatuur is 3459 graden... Ik doe het niet... Ik kan niet...
'Geef info. Nu.' Killeen had zijn geest volmaakt in bedwang. Dit was de enige manier — dat wist hij zeker — en elke seconde telde.
Nee, niet nu! Ik... ik bedenk wel iets... iets dat werkt... ja, zodra we door de kem zijn. Ik kijk mijn achterste geheugens na. Ik...
'Nee. Nu.'
Hij voelde de angst van het Aspect nu bijna even onweerstaanbaar opwellen als de zijne. De weerstand van het chipbrein was eindelijk gebroken en de laatste resten van zijn menselijkheid kwamen boven. Hij reikte doelbewust naar binnen en smoorde Arthurs bezwaren. Het Aspect riep hem met een zachte, wanhopige klaagjank. Killeen drukte Arthur de kop in en dwong hem terug in een spleet.
'Nu.'
4
Beq'qdahls geribde poriën gloeiden boos en diepgeel op.
°De Nullen vluchten al!°
Met behulp van een scherp infrarood wierp Quath een snelle blik voor zich uit. Rond de omtrekken van het naderende station vlogen splinters alle kanten op. °Ze zijn snel van verstand.°
°Nee, wíj zijn zo stom als larven!°
°Ze lijken de mechanismen van dat ruimteveer anders snel genoeg onder de knie te hebben gekregen.°
°Daar hadden ze dan ook ruim de tijd voor, éénpoter! Jij moest zo nodig een leeg spelletje spelen.°
Quath zei kregelig: °Aan dat pretje hebben we allebei meegedaan.°
°Ik wilde de aanval voortzetten.°
Quath zei zo mild als ze kon: °Dan had je niet moeten helpen de precieze snelheid en hoek voor mijn gooi van dat Nulletje te berekenen.°
°Ik... ik liet me verleiden. Ik had geen idee dat dat zoveel oponthoud kostte dat we dat ongedierte misliepen. We moesten monsters nemen, weet je nog?°
Quath zag de ruimteveren naar alle kanten op schieten als fragmenten van een ontploffing. Een keurige ontsnapping. Een paar vlogen al dicht in de buurt van het gloeiend kosmisch snoer, dat proefdraaide om een paar nieuwe magnetische fluxgeneratoren aan beide polen te testen. De proef zou alleen iets langer duren en ditmaal geen metaal uit de kern zuigen, tenzij ingeval van drukverlies. Het snoer zou verhinderen dat de Nullen de bovenlaag van de atmosfeer bereikten, maar nog terwijl ze toekeek, mengden de ruimteschepen zich tussen de grote platen koudgeprofileerd nikkelijzer die hoog in de ruimte een patroon vormden. Slimme ratten! Ze wilde niets liever dan ze verpletteren. In dat ingewikkelde complex konden ze zich heel goed verstoppen, en dat waren ze kennelijk ook van plan. Dit waren beslist geen gewone grondlarf-Nullen. Zodra het kosmisch snoer langzamer ging draaien, zouden ze de planeetatmosfeer inglippen en afremmen op de lucht. Bij elke keer dat de Sifon werkte, schokte de planeet van de aardbevingen, maar dat zou hun landing nauwelijks verhinderen. En eenmaal beneden vonden ze een makkelijk toevluchtsoord in de wirwar van de wildernis.
°Ik zal duidelijk maken wat de oorzaak van deze dwaze vergissing is,° zei Beq'qdahl zwaarwichtig.
Quath beet haar toe: °En Ik zal vertrouwen op mijn ingebouwde tijdsgrafieken. Dan blijkt wel wat een verwaarloosbaar klein tijdje we aan ons spelletje hebben besteed.°
°Waag je het...?°
°Natuurlijk.° Zo'n maatregel legde bij de ouderlingen van de Korf misschien niet veel gewicht in de schaal, maar Quath was vastbesloten het te proberen.
Beq'qdahl zweeg en heroverwoog kennelijk haar positie. Hun schip vloog in zijn naderingsbaan verder. Het station voor hen uit leek nu werkeloos. De laadhallen gaapten leeg en de ruimteveren waren weg. Op het hoofdschakelbord voor Quath begon het signaal van een mech-slaaf te piepen. In de buurt van het station hing een groot schip, waarschijnlijk dat van de Nullen.
°We kunnen dat samengeflanste schip samen doorzoeken,° zei Beq'qdahl. °Ik betwijfel of daar nog Nullen zijn,° zei Quath. "Niettemin... °
°En het lijkt een benauwd, broodmager schip. We zullen ons in zijn ingewanden moeten wringen om het grondig te doorzoeken.°
"Welnu, misschien dat ik in deze hele kwestie toch maar een ander standpunt inneem,° zei Beq'qdahl voorzichtig. °Dat mag ik hopen.°
°We hebben het station immers van ongedierte gereinigd, nietwaar?°
°Inderdaad... en zonder een schot te lossen.°
°We kunnen de Korf rapporteren dat ze al bij de aanblik van onze nadering en onze woeste strijdkreten op de vlucht sloegen.°
°Ik kan me niet herinneren dat ik strijdkreten heb geslaakt.°
°Ik wel, en dat zal ik ook rapporteren.°
Quath besloot dit leugentje te laten passeren. °Denk je dat ze ons geloven?°
°Heel beslist!°
Quath ontspande een beetje. Ze zag een van de ruimteveren aan de horizon vliegen en een baan boven de aura van de Kosmische Cirkel bereiken. Een scheut van schrik schoot door haar heen. °Dat is het schip dat we onderschept hadden!°
Beq'qdahl ratelde ongelovig met haar poten. °Nee! Jij moest de besturing overnemen!°
°Dat dééd ik ook,° riep Quath gefrustreerd.
°Dan moet er nog een andere Nul in zitten. Die heeft het schip in beslag genomen.° Beq'qdahls elektroaura ziedde kwaadaardig. Zure hormonen overspoelden hun cabine nu beiden ongewild in verlegenheid waren geraakt. Hun lichamen reageerden door hun lymfkamers te ontdoen van de bijtende chemicaliën die hun plotseling stekende gevoelens voortbrachten.
Quath zei duister: °Dit is een diepe vernedering.°
°Ja, en jóuw schuld.°
°Maar dat ontslaat jou er niet van, nobele puszuiger.°
Beq'qdahl begreep Quaths dreigement. Haar kop draaide rond en werd
indigoblauw van verwarring. °Worden we béiden verantwoordelijk gehouden?°
°Natuurlijk.°
Bittere cadensen van agressieve kleuren overspoelden Beq'qdahl. °Er móet een manier tot herstel zijn.°
°Misschien moeten we gewoon over onze taak zwijgen,° zei Quath. °Zolang we aan de minimale vereisten voldoen, schenkt niemand er misschien aandacht aan. Uiteindelijk is dit een taak van minder belang.°
°We moeten een monster van het ongedierte mee terugnemen voor analyse. Vergeet dat niet,° zei Beq'qdahl zuur.
°Ah...° Quath herinnerde het zich weer. Toen ze hun opdrachten kregen, had dat zo'n onbelangrijke kwestie geleken. °Om te kijken of dat dezelfde Nullen zijn die ons hebben lastiggevallen.°
°En mij bijna hebben gedood,° voegde Beq'qdahl er scherp aan toe.
°In dit soort kwesties geeft de Tukar'ramin de voorkeur aan zekerheid,° antwoordde Quath diplomatiek. °En die voorzichtigheid heeft in dit geval zijn nut ruimschoots bewezen. Deze Nullen zijn uitgekookt, als ze tenminste hetzelfde stelletje zijn dat ik heb afgeslacht.°
Beq'qdahl vrat zich op. °Ik wil graag elke mogelijke bron van klachten gedekt hebben.°
Quath zag er tegenop een van die snelle, wegschietende ruimteveren te moeten achterhalen, openpeuteren en erin rommelen om het monster van een Nul te nemen. Met hetzelfde gemak werden die allemaal verpletterd, en dan moesten ze weer een ander schip achterna. En dat allemaal in het zicht van de thermowebploegen, die aan de voorbereiding van de grote metaalbergen bezig waren. Was er geen andere manier... ? Ze sondeerde haar subbreinen en rommelde naar een idee waar ze iets aan hadden. In koor uitten ze hun deelinzichten.
Beq'qdahl zei: °Niettemin weet ik zeker dat een monster nemen een ondergeschikte kwestie is. De Korf zal ons toch niet aanrekenen dat wij zo'n verwaarloosbaar... °
"Wacht,° zei Quath opgewekt. °Wacht, ik heb een idee.°
5
De geelwitte hel schoot boven Killeens hoofd omhoog. Bijna sijpelde dofrood uit de wanden, maar zelfs dat was een opluchting na de brandende woede die nu in de verte verdween: een felle schijf die als een uitdovende, eeuwig boze zon boven hem vervaagde.
Killeen hijgde diep, hoewel dat niet leek te helpen. Prikkelgolven overspoelden hem met onverdraaglijke jeuk, die in rusteloze stormen over zijn huid joeg. Zijn longen krampten onregelmatig. Zijn armen trilden. Spieren en zenuwen vochten privé-opstanden en oorlogen uit. Maar het was hem gelukt zijn armen en benen recht te houden. De druk van het licht had niet in één richting gewerkt als hij was gaan tollen. Was het genoeg geweest? De lange minuten in de kern waren voorbijgekropen en de verschroeide lucht had zijn longen vervuld van pijn. Nu nam het geschroei een beetje af.
We zijn uiteindelijk alleen maar een gewone brok materie met straling. We raken de hitte alleen kwijt door die als infrarode golven uit te stralen. We moeten dus op een koelere omgeving wachten; pas dan kan deze onverdraaglijke hitte zich verspreiden.
Zijn Arthur-Aspect leek opmerkelijk beheerst, gezien de hysterie die hem nog maar een paar minuten geleden in zijn greep had gehad. 'Enne... kunnen we dat ding niet koelen?'
Je bedoelt ons koelsysteem? Dat werkt alleen door afvalhitte door een koelergootsteen te spoelen. Voorlopig hébben we nog geen koelere omgeving, zoals je ziet.
'We wachten dus tot we eruit zijn?' Dat leek nog onmogelijk lang te duren. Tussen zijn laarzen zag hij het zwart van de planeetmantel: duizenden kilometers zwart gesteente waar ze doorheen moesten voordat ze de duisternis van de ruimte zelf bereikten. En daar zou hij deze manoeuvrepoging op een of andere manier zodanig moeten besluiten dat ze niet vertraagden en weer omlaag vielen. Opnieuw wenste hij dat hij zijn stuwbrandstof had bewaard. Dat had hem enige vrijheid gegeven, een klein beetje hoop om iets anders te worden dan een hulpeloos, stom proefdeeltje in een grotesk experiment.
We hebben vloeistoffen om uit te werpen, maar...
'Maar wat? Luister, we proberen alles. Anders geen hoop.'
De koelvloeistoffen. Die kunnen we sterk verhitten en weg laten lopen.
'Hebben we daar wat aan?'
Zijn koelvloeistof verliezen betekende dat hij geen enkele kans meer had als hij daarboven faalde en weer in de buis viel. Dan werd hij onvermijdelijk gebraden.
Ik weet niet echt zeker hoeveel vaart we door die manoeuvre hebben gekregen. Een grote massa zoals onszelf wegduwen met alleen maar lichtdruk...
Killeen lachte kort en zenuwachtig. 'Die massa ben ik... jij weegt helemaal niks. En maak je maar niet druk over uitrekenen wat gebeurt. Aan top van buis moet ik grijpen wat ik zie. Vliegen op strohalm zonder gereken.'
Dan moet ik dus de koelvloeistoffen laten weglopen?
"Tuurlijk! Alles op één kaart!' Killeen voelde ijskoude stroompjes over zijn hals glijden nu hij het Aspect een deel van de beheersing over zijn ingebouwde systemen gaf.
Ik ben nu het polyxenon aan het opwarmen.
'En als je gaat sproeien, neem dan rugopeningen. Daarmee krijgen we opnieuw zet in goede richting. Misschien net genoeg.'
Ik begrijp het. Aan die mogelijkheid had ik niet gedacht.
'Wat jullie Aspecten mankeert, is dat je je niks kunt voorstellen wat je vroeger nooit zien hebt.'
Dit lijkt me niet het ogenblik voor een discussie over mijn eigenschappen. We stijgen naar het oppervlak, en zorg dat je klaar bent. De wand tegenover je is volgens mij iets dichterbij. Zie je de vonken?
'Jazeg. Wat betekent dat?'
Dat is het punt waarop het mantelgesteente door een zijwaartse druk tegen het passerend kosmisch snoer wordt gedrukt. Ik kan niet zien of het op een of andere manier wordt opgenomen in het snoer of dat het eenvoudig wordt teruggeduwd. Hoe dan ook, het gesteente wordt tegengehouden. De cyborgs moeten die druk op de hoepel kennelijk op een of andere manier in de kern afvoeren om de buis te vullen met het vloeibare ijzer dat we daarnet hebben gezien.
'Misschien vertragen ze 'm gewoon beetje? Laten ze ijzer erin gutsen vlak voordat snoer weer voorbijzoeft?'
Midden in die techpraat verviel hij weer in het korte, afgebeten taalgebruik van zijn jeugd in de Citadel. Onder de druk van de actie werd het zorgvuldig in stand gehouden kapteinsvernis weggeschuurd. Killeen friemelde aan de knoppen van zijn pakkoeling. Hij wist dat hij de hoepel beter moest leren begrijpen.
Mogelijk. Het ronddraaiend snoer oefent kennelijk een zware druk op dit gesteente uit.
Killeen keek naar de snelle flitsen in de wanden. Het pure feit dat hij ze kon zien, betekende dat ze enorm waren, want zijn vaart joeg hem met kilometers per seconde tegelijk langs het robijnrode gesteente. Hij voelde die snelheid niet lichamelijk, maar wist vanwege de driedimensionale simulatie die Arthur in zijn linkeroog liet afspelen, dat hij naar het oppervlak steeg — hoewel steeds trager naarmate de zwaartekracht zich sterker deed gelden.
Hij moest een middel vinden om uit de buis te ontsnappen, maar kon niets bedenken. Hij had niets om uit te werpen en vaart te krijgen. De straal koelvloeistof pulseerde achter hem, maar in verhouding tot de voortijlende beweging in de wanden kon hij niet zien of hij daar iets aan had. De mogelijkheid kwam bij hem op dat zijn succes ook te groot kon zijn. Dan zou hij tegen de voorbijschietende wand slaan en op slag in stukken worden gescheurd. Het abstractieniveau van al die dingen — het droge, afstandelijke gevoel van wetenschap— vergrootte zijn angst alleen nog maar.
De buis wordt wijder. We naderen één kant ervan, maar ik kan onze snelheid niet goed vaststellen. Naarmate we stijgen, buigt de hoepel en gaat zijn grote buitenwaartse boog beschrijven. De majesteit ervan is indrukwekkend. Ik heb nooit gehoord van een mechtech die dit evenaarde. Volgens Grey suggereren de historische verslagen dat er dicht bij de Eter nog grotere werken bestaan.
'Laat maar. Wat kan ik dóen?'
Ik probeer vast te stellen hoe we onze situatie kunnen benutten, maar ik moet zeggen dat me nog steeds geen oplossing te binnen wil schieten. De dynamiek...
'We komen dichterbij! Schiet op!'
Het gesteente om hem heen was al opgehouden met gloeien. Voorbij de wanden heerste volmaakte duisternis. Maar hij begreep niet hoe hij van het middelpunt van Nieuw-Loper kon opstijgen en toch het gevoel hield dat hij viel. Gaf niet; voor hem was de wetenschap een serie regels, en dit was gewoon een van de regels die hij niet begreep. De tunnel werd steeds breder. Tussen zijn laarzen door naar de op hem af schietende lichtflarden kijkend zag hij de goudglanzende doorgang steeds wijder worden. Opnieuw enorme lavameren overvloeiend van vuurrode kleuren. De wond die langs de hele aardas was geslagen, deed de wanden om hem heen schuimen van rafelig-oranje planetenwoede. Opnieuw dacht hij aan wat er zou gebeuren als hij, eenmaal boven, niets kon doen. De koel-logische dynamica zou hem teruggooien naar de kern, zei Arthur. Bij zijn volgende doorgang zou de hitte hem doden — of misschien alleen maar een delirium bezorgen, maar dan kwam er een nieuwe cyclus, en een nieuwe, en een nieuwe... Hij zou eindeloos op en neer vliegen — een brosse sintel die eenvoudige maar ijzeren wetten gehoorzaamde.
Plotseling zwom hij in licht.
Onder zijn voeten schitterden duizenden sterren. Een halve bol van fonkelend gas en zonnen ging open toen hij aan de greep van de planeet ontsnapte en boven de schemerzone kwam. Na het verschroeiende duister was deze hemel een welkom bad van kleuren en contrasten.
Weg, vrij!
Hij voelde zijn pak afkoelen nu dat aan de koude omgeving hitte afstond. Gewrichten krompen met ping— en pop-geluiden. Gerimpelde heuvels stegen op en een heel landschap strekte zich tot aan de horizon uit. Ook hier leek alles kaalgevreten alsof het poolijs nog maar sinds kort weg was. Aan één kant van hem weken de gouden wanden steeds verder, maar voor hem uit vervaagde of verminderde de gloed niet. Daar was alles veel dichterbij. Hij had dus inderdaad een aanmerkelijke snelheid gekregen. Maar nu begon zijn snelheid door de buis af te nemen. Hij zag de planeet boven zijn helm in een gigantische, zilverige kom veranderen. De dageraadslijn sneed die kom doormidden. Een robijnrode gloed aan de hemel van stofwolken en sterren beheerste de fletse dag. Toen hij verder opsteeg, bracht de kromming van de planeet in de verte een wirwar van bossen en steil oprijzende bergen in zicht. Pluizig-witte wolken bleven boven ondiepe valleien hangen. Zijn stijgingssnelheid daalde. De andere kant van de hoepeltunnel boog weg. De gloed voor hem uit werd helderder. Het duurde even voordat hij zeker wist dat hij inderdaad met de hoepelwanden meeboog. Zag hij in het snel ronddraaiende snoer beweging flikkeren? Hij was de wanden als massief gaan beschouwen en werd zich nu van hun vluchtige aard bewust.
Het kosmisch snoer kan natuurlijk alleen druk op je uitoefenen als je dicht in de buurt bent. Ik denk niet dat je het snoer zelf zult raken.
'Ik dacht dat je zei dat 't m'n hand eraf zou hakken.'
Ik heb nog eens met Grey overlegd. Zij denkt dat een snoer normaal gesproken werkt als een zeis. Maar dit sterk gemagnetiseerd snoer is anders. Tot dusver bewoog je je ten opzichte van het snoer met grote snelheid voort. Inmiddels is je relatieve snelheid laag, maar dat duurt maar kort. Bij dergelijke snelheden stoten de magnetische velden van het snoer je metalen laarzen en pak af.
'Huh.' Killeen nam aan dat dat goed nieuws was, maar het Aspect praatte alsof dit het zoveelste emotieloze natuurkundeprobleem was. 'Luister 's, is er nog koelvloeistof over?'
Ja. Ik voorzag dat we misschien nog een extra duwtje nodig hadden. Maar er is nog maar heel weinig. Ik had alles nodig om te zorgen dat we daarnet niet ons bewustzijn verloren, en dus...
'Maak 't klaar.'
Het verwoeste landschap van Nieuw-Loper kromp nu niet meer. Blijkbaar was hij dicht bij het hoogste punt van zijn zwaai. 'Nu!'
Hij voelde de druk van de straalpijpen op zijn rug. De gloeiende hoepelbuis boog als de opening van een trechter weg. Onder zich zag hij het zijdezachte veld dat door het wereldomspannende snoer werd geschapen. Het leek de wereld nu met een lintachtig wurgkoord te omwikkelen. De uitlaat op zijn rug hield gorgelend op. Whoeem-whoeem-whoeem zong de magnetische rotor. Een trillende, intense gloed breidde zich om hem heen uit. Hij zwaaide met zijn armen en bracht zijn laarzen in de richting van het gouden oppervlak, dat met hernieuwde energie pulseerde.
Hij voelde zich een kwetsbaar vogeltje dat boven een vel ijl, doorschijnend goud tevergeefs met zijn vleugeltjes klapperde en er naartoe viel en zijn eigen soort experiment uitvoerde...
De klap kwam hard aan en joeg door zijn laarzen als een rauwe, wrikkende stomp. Hij had zijn knieën gebogen en liet zijn benen de klap opvangen. Plotseling vloog hij langs het oppervlak van het vel.
Hij heeft je vaart gegeven, een oneindig klein deel van zijn draaiingsenergie.
Killeen voelde zich iets stijgen. Toen daalde hij weer naar het vel. Hij was bij de poolas vandaan opzij gevlogen en schoot weg met de baan van een munt die uit een draaimolen wordt gegooid. Hij stuiterde opnieuw. Ditmaal verzwikte hij bij de klap zijn enkel. Het was net of een hand hem greep en toen weer moest loslaten. Maar het gaf hem een nieuwe duw — naar buiten.
Ik schat dat deze aanrakingen je een aanmerkelijke snelheid geven. Die is moeilijk te berekenen, maar...
Killeen negeerde het onbeduidend gepiep van het Aspect. Zijn enkel deed pijn. Was hij gebroken?
Hij had geen tijd zich te bukken en eraan te voelen. Opnieuw rees de glinsterende vlakte hard en plat omhoog.
Hij gromde van pijn. De schok raakte zijn voeten en slingerde hem met een scherpe, wrikkende pijnscheut onder een steile hoek ronddraaiend weg.
Je moet voorzichtiger zijn bij het neerkomen. Het kan je een draaiing geven, maar als je snelheid niet is aangepast aan de zijne, krijg je een vectorkoppel, een torsiemoment...
'Bek dicht!' Hij wilde niet opnieuw op het gouden oppervlak neerkomen, dat spookgordijn dat hem kon grijpen en breken als een stok. Maar de snelheid die het ding hem gaf, was zij-, niet opwaarts. Alleen stuiterend kon hij boven de flikkerende schittering blijven. Als hij weggleed, viel, over dat vervloekte ding schoot en onbeheerst ging draaien... Het flikkerend-gouden oppervlak vloog op hem af. Hij klapte er hard tegenaan. Ditmaal gilde zijn linkerbeen van pijn en hij wist zich nog maar net los te trappen. Overal om hem heen leek een stroboscopische gloed te hangen. Hij ging de wand opnieuw raken. Hij zwaaide met zijn armen. Ditmaal was de schok niet zo erg, maar de spieren van zijn linkerbeen verkrampten afschuwelijk. Hij knipperde met zijn ogen tegen het zweet maar werd door zwakheid overmand. Zijn oren tuitten. Doodmoe liet hij zich weer ronddraaien, hoewel ditmaal langzamer: de beweging deed pijn aan zijn been. Hij verwachtte een snellere schok, maar die bleef uit. Hij keek omlaag en kon de afstand niet schatten. De gloed was vervaagd. Het duurde even voordat hij besefte dat het vel zich van hem weg boog en omlaag neigde om de kromming van de planeet te volgen. Hij was vrij. Weg. In de reine en stille ruimte.
Ik heb de indruk dat we in een hoge, elliptische baan zitten. Daarmee zouden we onder een aanzienlijke hoek uit de buurt van dit hoepetvlak moeten komen. Ik kan de details niet berekenen, en het kan dus zijn dat we binnen zijn grenzen terugkeren.
'Maakt niet uit,' zei hij hijgend.
Maar te zijner tijd zullen we die informatie nodig hebben en...
'Ik denk van niet. Kijk omhoog.'
Door zijn eigen wiskunde geobsedeerd piepte het Aspect verrast als reactie op wat Killeen zag.
Boven hen zweefde het glanzende metalen lichaam van de cyborg.
6
Quath baande zich voorzichtig een weg door een labyrint van donkere gangen.
Na de opwindende koepel van de ruimte waren deze tunnels en benauwde gangen uiterst neerdrukkend, en de lucht was er dik en muf. Om haar heen doemde de eindeloze parade van werkende meerpoters op, uitsluitend gericht op hun taak en in hun haast rinkelend tegen elkaar aan botsend. Lagere wezens met ruwe, roodbruine pantsers draafden onder haar en waren aan ondergeschikte taken bezig. Ze waren in lichamen van inheemse dieren uitgebroed om de middelen van de Korf te sparen. Ze waren genetisch geprogrammeerd om met fanatieke doelgerichtheid te werken, alsof ze hun korte levensduur beseften.
Quath daarentegen vorderde langzaam. De aanwezigheid binnen in haar jeukte. De Nul schopte en vocht, en zijn gestomp was irritant en nauwelijks te negeren. Haar keramische sensoren zagen hem als een brandende wirwar van infrarood diep in haar ingewanden. Maar het was niet dat vervelende jeuken dat Quaths denken bezighield. Ze wist wat haar te wachten stond, en dus treuzelde ze en plukte aan haar trilharen alsof ze zich verzorgde. Een paar kleine broedjongens kwamen naderbij en Quath liet ze haar pantser afspeuren. Ze vingen microparasieten, een onvermijdelijk ongemak van vreemde werelden: inheemse mijten die nu al geleerd hadden zich aan de lekkende gewrichtskokers en poreuze pantsers van de meerpoters te goed te doen. Spoedig, veel te gauw, ging de grote, gloeiende spelonk van de Tukar'ramin voor haar open. De duistere ingang ervan leek al haar levenszekerheden op te slokken.
°Jullie hebben het goed gedaan,° groette de Tukar'ramin van hoog uit de glinsterende webben.
Quath glom bij de robijnrode smaak van het compliment, tot ze zag dat ook Beq'qdahl was binnengekomen uit een van de andere ontelbare tunnels die toegang gaven tot de ondergrot van de Tukar'ramin. Beq'qdahl voerde met haar vele poten een kunstig dansje uit en aanvaardde de woorden van de Tukar'ramin alsof die alleen tot haar gericht waren. °We deden weinig meer dan uw wijze opdracht uitvoeren,° zei Quath. Ze gebruikte de eerste persoon meervoud uit beleefdheid. Vervolgens ging ze op het enkelvoud over om Beq'qdahl te ergeren. °En ik heb een van die schadelijke Nullen gevangen die het station waren binnengedrongen.°
°Wat voor soort Nul is dat?°
°Een zachte huid en tweebenig. Klein maar geraffineerd.° °Ongetwijfeld, want ze bezetten het station en dwongen de mechs daar tot medewerking. Ik had begrepen dat we de situatie daar volledig beheersten. Toch drongen de Nullen er met vernederend gemak binnen.° De hormoonverbuigingen van de grammaticale verleden tijd maakten overduidelijk dat ook Quath en Beq'qdahl tot die vernederden behoorden.
Quath onderdrukte de neiging in een gebaar van volledige verontschuldiging haar poten op te steken en te smeken om genade. In plaats daarvan zond ze snel een reeks beelden en zintuiglijke details van het ding. Die waren opgenomen nadat ze de Nul in het schip van zijn pak en wapens had ontdaan.
°Kijk vanaf uw hoge plaats alstublieft toe,° zei Quath eerbiedig. °Het ding vertoont tekenen van recente evolutie. Let op het haar: alleen boven op het hoofd en rond de genitaliën. Dat eerste ter bescherming tegen zonlicht, denk ik. Zou het tweede een primitieve manier kunnen zijn om geurstoffen vast te houden in de streek die wat hem betreft het meest voor verering in aanmerking komt?°
°Zoiets zal het wel zijn. Afwezigheid van een vacht wijst op sterk zintuiglijk leven, want dient om de oppervlaktezenuwen optimaal aan prikkels bloot te stellen.°
°Smerige schepsels!° siste Beq'qdahl streng.
°Maar doeltreffend.° Quath greep haar kans om listiger te lijken. 'Volgens mij had hij het ruimteveer meegenomen naar de Sifon om die te bestuderen.°
°Onzin!° joelde Beq'qdahl. °Ik beval het schip het station te verlaten zodra uit zijn boordsystemen de aanwezigheid van Nullen bleek. Om een monster te nemen.°
°We kunnen niet voorzichtig genoeg zijn,° zei de Tukar'ramin langzaam. °Deze Nul kan intelligenter en bekwamer zijn dan uit zijn schijnbare walgelijkheid blijkt.°
°Daarmee ben ik het eens.° Quath waagde een geur van zelfvertrouwen af te geven, doorschoten met bungelende, rafelende filigreinen rijpe bezorgdheid. Ze stond op het punt toe te voegen dat ze het Nul-monster voor nadere studie had bewaard, maar de Tukar'ramin vervolgde nadenkend:
°Dan is het goed dat jullie ze allemaal hebben opgeruimd. Ze zijn merkwaardig bekwaam. Zelfs één van hen had een last kunnen blijken.° Quaths woorden waren kennelijk niet tot haar doorgedrongen. Quath en Beq'qdahl zwegen allebei. Quath deed wanhopig haar best om instemmend te zijn zonder de waarheid te verraden, en was dus blij toen Beq'qdahl zei: °Ze stoven voor ons weg als deeltjes stof! We joegen ze meedogenloos naar de bovenste lagen van de atmosfeer, waar ze voorgoed verbrandden.°
De vastberadenheid van die uitspraak kon niet verhullen dat uit Beq'qdahls weerspannige achterste klieren de zoete geur van zelfiwijfel lekte.
°Verbrand door de wrijving, bedoel je?° °Ja, de meesten. Ik heb ze niet allemaal kunnen tellen.° Quath was verontwaardigd over Beq'qdahls gebruik van het woord 'ik', want ze hadden het gebied samen doorzocht. Maar ze voelde zich beter toen de Tukar'ramin krachtig zei: °Jullie hadden ze allemaal moeten verpletteren!°
Beq'qdahl stikte bijna van berouw en liet een smerige wind van oranje angst. °Ik... ik bedoel wij...°
°Jij was de hoogste in rang, Beq'qdahl. Kun je mij verzekeren dat deze Nullen, die misschien zelfs het vermogen tot sterrereizen bezitten, verslagen zijn?°
°Zulke verzekeringen zijn beslist onmogelijk, wijze van mijn leven.° Dat was een handige, diplomatieke zet, gemengd met vrome wolken van nederige olie, dacht Quath. Maar Beq'qdahl oogstte er geen lof mee. °Zorg dan dat je taak met succes wordt bekroond.° °Natuurlijk. Moet dit ónze taak zijn, of alleen die van mij?° °Jij bent ouder in ervaring. Allebei hebben jullie nu zes poten. Quath lijkt snel aan slimheid te winnen. Ik neem aan dat je haar hulp kunt inroepen. Zij heeft zich goed van haar taak gekweten — misschien wel beter dan jij.°
Donkergele spetters van nauwelijks bedwongen woede/angst schoten over Beq'qdahls borstschild heen en weer, maar haar stem bleef ijzig formeel. Quath genoot en ving in de melkwitte haren van Beq'qdahls snuit een glimp van jaloezie op waarmee de ander zichzelf verried. °Ik neem aan dat ik mijn vruchtbare mijnexploraties mag voortzetten terwijl ik deze onbeduidende kwestie afhandel?° vroeg Beq'qdahl. °Wat? Wat?°
Quath zag onmiddellijk dat Beq'qdahl zich misrekend had. Golven van een onbekende emotie spoten van de Tukar'ramin omlaag. °Achtervolg
die Nullen! Laat je mijnbouw varen! Ik heb bericht gekregen dat deze gebeurtenissen zelfs de aandacht van de Verlichten hebben getrokken.° Alleen al bij het noemen van deze verheven entiteiten werd het in de grote, kille rotsspelonk doodstil.
°Beq'qdahl, probeer niet ijdel jezelf uit te breiden als een vitale taak wacht.°
°Ik verzeker u, vereerde, dat ik niet... °
°Je kunt beginnen met een taak die niet zonder risico is, aangezien je eigen fouten deze problemen hebben verhaast. Aanschouw..,.° In Quath doemde het beeld van het station op. Daarnaast lag het schip van de Nullen nu met gekruiste stormlijnen vast. Beq'qdahl begon: °We kunnen... °
Samenklanken van gekwelde zorg klonken door de ongevulde ruimten van het beeld en zogen Quath met de stemming van de Tukar'ramin mee.
°Dit scheepje is hun transportmiddel. Jij hebt het over het hoofd gezien. Misschien houden er zich daar nog een paar schuil. Jouw taak is de reiniging van dit schip. Inspecteer, analyseer! Zoek de binnenbreinen! Ruk ze open voor mijn inspectie!°
Onder deze stortvloed van stankcommando's en bijtende luchtvlagen probeerde Beq'qdahl te protesteren. °Ik, wij kunnen niet alle benodigde vaardigheden aanleren om... °
°Ga! Nu!°
De plotselinge, bijtend groene woede van de Tukar'ramin deed Quath schrikken. Ze was dankbaar dat Beq'qdahl het grootste deel ervan opving: een geelwitte straal die door Quaths sensorium schuurde. Beq'qdahl werd er frontaal door geraakt en krabbelde met trillende poten achteruit.
De Tukar'ramin stuurde hen niet weg en schonk die twee wegschuifelende gedaanten zelfs geen enkele aandacht meer. Haar enorme lichaam werkte zich langs de vochtig-glanzende draden omhoog het donker in, terwijl de twee anderen zich weghaastten.
Onder het rennen voelde Quath de trillerige, verwarde gemoedstoestand van Beq'qdahl. Over een subkanaal zond Beq'qdahl haar voorlopige gedachten over logistiek, zoekpatronen en wapens — indrukwekkend snel bij haar opgekomen, gezien de uitbrander die ze net gekregen had. Quaths denken werd door groeiende zorg overspoeld. Ze maakte zich van Beq'qdahl los en vluchtte een smalle schacht in, waar ze zich door de stille, koele lucht liet vallen en de diepten van de broedplaats aan zich voorbij liet schieten. Om een of andere reden had ze in deze nauwe valpijp geen last van haar verlammende hoogtevrees. Hoogten in de open lucht waren de doodsangst van haar ras, en vliegen was nog erger.
Beq'qdahl had die overwonnen — een extra reden tot minachting. Haar magnetische remmen pulseerden. Een passerende voedselwolk veroorzaakte stekende korstjes in haar ogen — toch was het alsof ze door een droom zakte.
Verteerd door de onuitgesproken leugen die ze nu in haar binnenste had, nam ze niets waar. De Tukar'ramin en Beq'qdahl en alle andere meer-poters namen aan dat ze de Nul had vernietigd na er monsters van te hebben genomen. Zij verwachtten prompte stukjes huid en klompjes hersenen om dat ongedierte beter te kunnen begrijpen. Maar de Nul bonkte tegen haar stalen binnenschotten. Hij sloeg en rukte en stond smerige geuren af. Misschien had het ding binnen in Quath zelfs wel zijn behoefte gedaan. Wat een risico... en dat allemaal voor een Nul!
Quaths hefboomarmen begonnen haar binnenste draagzak open te pulken om de Nul eruit te plukken, maar een opkomende twijfel begon aan haar te knagen, haar bewegingen werden langzamer... en toen hield ze op.
Dit onbeduidende ding was inderdaad van hetzelfde slag Nullen als die ze ter verdediging van Beq'qdahl zo dapper had afgeslacht. Vlak na de overwinning had ze het karkas van één van die Nullen bestudeerd. Dat had haar de angst voor de dood helpen overwinnen. Met deze laatste Nul voelde ze dus een vreemd soort verbondenheid. Op weg omlaag uit de ruimte had ze zich voorgehouden dat de Nul in leven moest blijven omdat de monsters dan vers bleven. Maar eenmaal in de rokerige, benauwde broedplaatsen had ze vaag gepeins gevoeld, vreemde sensatiescheuten, kantelingen van haar kijk op de wereld. Dat kwam door de Nul. Op deze intieme afstand hadden haar sonderingen ervan het verbluffend ingewikkelde sensorium van de Nul overdekt — dat voor Quath aanvoelde als een bolle spiraal van helder gekleurde, traag kronkelende slangen.
Hoe hard ze ook haar best deed, ze kon die knoop niet binnendringen. Een olieachtig druppeltje exotisch enthousiasme sijpelde nu haar geest in. Ze kon het nog niet opgeven. Nog niet.
Het ding binnen in haar interfereerde met haar elektroaura en veroorzaakte beelden en ondefinieerbare geuren. Ze voerden haar door een labyrint van luchtloze gangen, verlicht door een willekeur van rokerige mistwolken, broedende stiltes, schrille versnellingen onder ongeziene hoeken. Dit kleine schepsel verbleef in een scheef universum dat door stromingen, hormonen en geuren vertroebeld werd. Iets in die scheve wereld trok Quaths aandacht. Botte wiggen samengeknepen obstructie bloeiden beenhard in haar op. Haar bleke zekerheden versplinterden. Het nu al onzekere terrein van haar eigen verschoven binnenwereld trok krom en scheef.
Maar ze had geen keus, bedacht Quath. Ze móest het. De Tukar'ramin zou haar voor eeuwig verbannen als ze het wist, en haar wegsturen naar een uitgehongerd leven van ordeloos foerageren in de verwoeste landen buiten de Korf...
Erger nog: ze kon het niet gewoon loslaten. Nee, daarvoor was het te laat. Quath moest dat groeiende ding in haar binnenste afslachten. Verstoppen. Het lichaam tot een pasta wrijven en in poreuze wanden drukken waar niemand het ooit zou vinden of herkennen of begrijpen. Kon ze dat? Quath aarzelde op de drempel.
7
Killeen kreeg nauwelijks adem.
Hij zwom in een walgelijke vloeistof, maar toen hij hijgend zijn mond opende, raakte die niet vol met het stroperige, zurige, dikke spul dat hem omgaf, waarin hij dreef en waarin al zijn bewegingen traag en machteloos werden.
Als in een droom sloeg hij zijn armen en benen uit. Zwom. Stompte woedend naar luie lucht die zijn vuisten ving in een spinneweb van zachte weerstand dat al zijn bewegingen afstompte.
Als een baby in een indrukwekkende, alles omhullende zak, dacht hij. Hulpeloos en bang voor de geboorte.
Zijn huid was uitgerekt en leigrijs. Het brandende gevoel dat hij gehad had, kwam nu dubbel zo sterk terug. Iets schroeiends en jeukends wikkelde hem strak in — een loodgrijs zieden. Hij ging met verdoofde handen over zijn borst en dijen en voelde bij elke aanraking een boze, geprikkelde scheut die kleine stormpjes hitte over hem heen joeg. Iets krabbelde aan zijn geest.
Een klauwend gejeuk dat zich een weg naar binnen baande. Iets stotterends liep langs zijn ruggegraat omlaag.
Koude, vloeibare pijn. Hij zette zich schrap tegen deze plotselinge, brute invasie.
Een tastende, telescopische aanwezigheid gleed in een duistere schaduw langs.
Warme briesjes likten aan hem en maakten zijn haar pluizig. Iets enorms en doelbewusts cirkelde rond. Het bewoog zich op getijden van licht, doorschoten met dansende schaduwen die als waanzinnige vogeltjes tegen de ruiten van zijn geest fladderden.
Plotseling was hij niet meer in die dikke, rubberige lucht. Voor hem doemde een stromende aura op. Rood en roze schraapten en ritselden. Schuivende vlekken dreven en onttrokken elkaar als trage planeten aan het gezicht. Hun schaduwen speelden tussen blauwe maaswerken. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes, of dacht dat tenminste. Zijn armen en benen zwommen nog steeds in de gorgelende, geduldige vloeistof die hem alle bewegingen vergaf, maar hij rook een bijtende wind. Hoorde scherp geklak en gekletter. Proefde bloed en een bijtende, koude gelei. Ving een blik op van een mistige tunnel die in roodbruin smeulende schittering bij hem vandaan wees.
Hij besefte dat de cyborg zijn sensorium had aangeboord. Het ding nam monsters — hij voelde een bot, kil, vervelend gesnuffel. Styptisch licht speelde over de kreukelige wanden in de buurt. Ergens speelden glibberige harmonieën, maar hij kon ze niet goed horen. En evenzeer had hij toegang gekregen tot de verschoven wereld van de ander. Een richel met sierlijk gevormde uitstulpingen schoot voorbij. Zonder iets bekends als maatstaf kon hij niet zeggen hoe snel hij zich voortbewoog, maar een misselijkmakende trekking in zijn maag suggereerde een zwaaiende versnelling, wrikkende bochten rond hoeken, abrupte stijgingen langs schijnbaar onmogelijk steile wanden. Overal regende het bruine, kleverige hompen. Dat waren trage, glimmerende bollen die vet en weelderig op een warme wind dreven. Killeen besefte dat een vage echo van de honger van de cyborg bij hem naar binnen was gelekt; het water stond hem in de mond. Een hartige druppel raakte de wand en kaatste wiebelig en vet en wenkend terug. De cyborg at het op. Een raspend smaakje schoot door hem heen, niet in zijn mond maar ergens in zijn borst op en neer. Zijn pik kreeg een opdonder en toen trok zijn kont zich in een verrukkelijke, onbeheersbare reflex samen. Killeen had een hele tijd het gevoel dat iets onhandig door hem heen schoot.
De cyborg versnelde. Killeen voelde zich met een rollende kaak naar een stompneuzige cilinder van wit en oranje suizen. De cyborg vertraagde niet en Killeen zette zich onwillekeurig schrap voor de botsing — maar die kwam niet.
In plaats daarvan slokte de cilinder hen op. Wat een vooruitstekende punt had geleken, was een opening geweest. Terwijl ze met grote snelheid door zeshoekige tunnels vlogen en met middelpuntvliedend gemak schuin tegen de zijwand de bochten namen, begon Killeen een voorstelling van de wereld buiten te krijgen. Arthur zei:
Je ogen dachten dat de cilinder naar je wees vanwege de manier waarop de schaduwen vallen. Grey wijst erop dat het menselijk oog zich ontwikkeld heeft in een situatie dat het licht altijd van boven komt, en het interpreteert schaduwen vanuit dat vooroordeel. Hier komt de gloed vanuit de vloer en in mindere mate van de wanden. De schaduwen zijn daarom omgekeerd en betekenen het omgekeerde van wat je reflexen aannemen.
'Kun je dat veranderen?'
Nee — dat soort dingen ligt diep in het brein verborgen. De cyborg ziet via infrarood, neem ik aan. Op een eeuwig bewolkte planeet zal de grond vaak warmer zijn dan de hemel en dus helderder in het infrarood. Zo'n aspect van hun evolutie zou verklaren waarom deze tunnels vloerveiiichting hebben. Omdat we de onbewerkte gegevens van deze cyborg ontvangen, verwerken we ze met onze eigen vooroordelen en krijgen precies het tegengestelde resultaat. Om te kunnen zien zoals hij, zouden we onze aangeleerde waarnemingspatronen moeten omdraaien.
'Luister, hoe kom ik hieruit?'
Ga maar na — zo'n vermogen betekent waarschijnlijk dat het oorspronkelijke ras, dat zich inmiddels gecyborgd heeft, vaak onder de grond leefde. Ongetwijfeld zocht het zijn voedsel bovengronds, maar dank zij zijn infrarode zicht kon het zien vanaf de verwarmde muren van zijn legerstede. Als dat leger eenmaal bezet was, verwarmde hun eigen lichaamswarmte de wanden, die daardoor vaag opgloeiden. Dit soort ecologische nissen legt de nadruk op constructieve en driedimensionaal ruimtelijke vermogens. Misschien verklaart dat waarom ze in de ruimte van die enorme dingen bouwen.
'Ze halen planeet leeg om grotere mierenhopen te bouwen?'
Dat kan. Evolutie is bestemming, heb ik altijd gedacht. Maar er zijn ook andere implicaties.
'Waar we wat aan hebben?' Killeen had genoeg slap geklets gehoord.
Mijn eerste conclusie is dat we zonder twijfel onder de grond zijn. Als we de zak verlaten waar we nu in zitten, moeten we blind door een labyrint van tunnels dwalen. Ontsnapping is hopeloos, vrees ik.
Killeen gromde zuur.
Ik raad voorzichtigheid aan.
'Geloof niet dat 't veel uitmaakt wat ik doe.'
Totdat we weten waarom het je hierheen gebracht heeft, moeten we ons soepel opstellen.
Killeen probeerde zich aan de stortvloed van sensaties te onttrekken en na te denken. Wanhopig vroeg hij zich af hoe het de Familie was vergaan. Toen het cyborgschip hem naar zich toetrok, had hij even de vage indruk gehad dat een ander schip snel langs de hemel wegvloog. Tweemaal had zijn comm zwak en onbegrijpelijk gekwaak van mensenstemmen opgevangen.
Had iemand het overleefd? Het was al erg genoeg als een kaptein bij een toevalstreffen met een mech of met een ding zoals dit enorme samenstel van levende en mechachtige onderdelen stierf, maar afgesneden zijn van je bevel en nog te leven, terwijl alle anderen die je liefhad en vereerde, dood waren dank zij je eigen onbekwaamheid, was nog veel erger. Hij dwong zich alle mogelijkheden onder ogen te zien. De cyborgs hadden misschien niet de moeite genomen Joslin uit de flitser te halen. Maar tenzij ze op de planeet terechtkwam, ging het kapteinschap automatisch op Cermo over. Die gaf in een crisis niet makkelijk leiding. De man zou het natuurlijk proberen, maar Sjibo zou waarschijnlijk de harde beslissingen moeten nemen. Zij en Cermo konden de Familie op een vreemde planeet bijeenhouden. Als iemand van hen tenminste nog leefde...