27

‘Het is allemaal weg,’ zei Marcus. Hij sprak toonloos, alsof hij verdoofd was.

      ‘Je beheert tien miljard dollar.’

      ‘Beheerde. Het is allemaal weg.’

      ‘Is er tien miljárd dollar weg?’

      Hij knikte.

      ‘Dat kan niet.’ Toen kwam er een afschuwelijke gedachte bij me op. ‘Allemachtig, je hebt het nooit gehad, hè? Het was nooit echt?’

      Marcus verstijfde. ‘Ik ben geen Bernie Madoff,’ zei hij gekwetst.

      Ik keek hem aan en hield mijn hoofd schuin. Hij zag er verslagen uit. ‘Wat is er gebeurd?’

      Hij keek me even aan. Voor het eerst zag ik de ouderdomsvlekken op zijn gezicht. Het netwerk van lijnen en rimpels leek plotseling dieper en opvallender te zijn geworden. Hij zag bleek en zijn ogen waren diep in hun kassen verzonken. ‘Zes of zeven maanden geleden ontdekte mijn financieel directeur zoiets bizars dat hij dacht dat we per ongeluk de verkeerde financiële gegevens hadden gekregen. Hij zag dat ons hele effectenbezit was verkocht. Alle opbrengsten waren weggesluisd, net als al het andere geld op onze rekeningen.’

      ‘Waarheen weggesluisd?’

      ‘Dat weet ik niet.’

      ‘Door wie?’

      ‘Als ik dat wist, zou ik het terug hebben.’

      ‘Nou, je werkt toch met een effectenmakelaar? Iemand die je transacties voor je doet?’

      ‘Ja.’

      ‘Als zij een fout hebben gemaakt, moeten zij het in orde maken.’

      Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Er was toestemming gegeven voor alle transacties, met onze codes en wachtwoorden. Onze makelaarsfirma zegt dat zij niet verantwoordelijk zijn – ze kunnen er niets aan doen.’

      ‘Is er daar niet iemand die jouw account beheert?’

      ‘Natuurlijk. Maar toen we ontdekten wat er was gebeurd, had hij ontslag genomen. Een paar dagen later is hij in Venezuela gevonden. Dood. Hij en zijn hele gezin zijn omgekomen door een auto-ongeluk in Caracas.’

      ‘Welke effectenmakelaardij gebruik je?’ Ik verwachtte dat hij Goldman Sachs, Morgan Stanley of Credit Suisse zou noemen, de grote jongens in de effectenwereld, en ik was dan ook verbaasd toen hij antwoordde: ‘Banco Transnacional de Panamá.’

      ‘Panama?’ zei ik. ‘Waarom?’

      Hij haalde zijn schouders op. ‘De helft van onze fondsen zit in het buitenland, weet je. Arabieren en zo – dat zijn de mensen met het grote geld.’

      Ik twijfelde daaraan. Panama was het Zwitserland van Latijns-Amerika: het land van het bankgeheim, een uitstekende plaats om geld weg te stoppen zonder dat er vragen werden gesteld. Het bankgeheim was daar zelfs beter dan in Zwitserland.

      Als je in Panama opereerde, wilde dat zeggen dat je iets te verbergen had.

      ‘Plotseling had Marcus Capital Management geen vermogen meer te beheren. We hadden niets. Helemaal niets.’ Er klopte een adertje op zijn voorhoofd. Ik was bang dat hij ter plekke een beroerte zou krijgen.

      ‘Ik geloof dat ik wel zie waar dit heen gaat. Je kon je beleggers niet vertellen dat ze al hun geld waren kwijtgeraakt. Nietwaar?’

      ‘Sommigen van hen hadden honderden miljoenen bij me ondergebracht. Wat moest ik tegen hen zeggen: dat ik het had verprutst? Dat kon ik niet aan. Weet je dat ik al die tientallen jaren nog nooit een verliesgevend kwartaal heb gehad? Niemand anders heeft zo’n staat van dienst. Allemachtig, de grote Warren Buffett heeft een paar jaar geleden bijna tien procent verloren.’

      ‘Wat deed je toen, Marshall? Vervalste je gegevens, zoals Bernie Madoff deed?’

      ‘Nee! Ik had geld nodig. Veel en veel geld. Een grote toevoer van geld. En geen bank ter wereld wilde me iets lenen.’

      ‘O, ik begrijp het. Je haalde nieuw geld binnen. Op die manier kon je het doen voorkomen alsof je niets had verloren.’

      Hij knikte en haalde zijn schouders op.

      ‘Dat is nog steeds fraude,’ zei ik.

      ‘Dat was niet mijn bedoeling!’

      ‘Nee, natuurlijk niet. Van wie kreeg je dat geld?’

      ‘Dat wil je niet weten, Nickeleh. Geloof me: dat wil je niet weten. Hoe minder je weet, hoe beter.’

      ‘Ik denk dat je het me nu maar beter kunt vertellen.’

      ‘Laat ik volstaan met te zeggen dat je die kerels niet gauw op een prestigieuze herenclub zult tegenkomen. Het zijn schurken, Nicky.’ Er trilde iets bij zijn linkeroog.

      ‘Noem me een paar namen.’

      ‘Heb je ooit van Joost van Zandt gehoord?’

      ‘Ben je gek geworden?’ Van Zandt was een Nederlandse wapenhandelaar die met zijn privémilitie Charles Taylor had gesteund, de moorddadige dictator van Liberia.

      ‘Zeg maar liever wanhopig,’ zei hij. ‘En Agim Grazdani? En Juan Carlos Santiago Guzman?’

      Agim Grazdani stond aan het hoofd van de Albanese maffia. Tot zijn activiteiten behoorden wapenhandel, mensensmokkel en vervalsing. Toen de hoogste aanklager van Italië een paar jaar geleden een arrestatiebevel tegen hem uitvaardigde, kwamen die aanklager en zijn hele gezin in de vriesruimte van het favoriete restaurant van de minister van Justitie in Rome terecht. Hun lichamen waren in stukken gesneden en ingevroren.

      Daarna hadden Italiaanse aanklagers het te druk met andere zaken gehad om achter Grazdani aan te gaan.

      Juan Carlos Santiago Guzman, de leider van het Colombiaanse Norte del Valle-kartel, was een van de gewelddadigste drugshandelaren ter wereld. Hij had zijn uiterlijk veranderd door meermalen plastische chirurgie te ondergaan. Aangenomen werd dat hij ergens in Brazilië woonde. Vergeleken met hem was Pablo Escobar een padvinder.

      ‘En die verrekte Russen,’ zei hij. ‘Stanislav Loezjin, Roman Navrozov en Oleg Oespenski.’

      ‘Allemachtig, Marshall, waarvoor deed je dat nou?’ zei ik.

      ‘Ik dacht dat ik met al dat geld mijn firma in stand kon houden. Maar het was niet genoeg om aan alle verplichtingen te voldoen. Mijn hele firma ging evengoed naar de bliksem.’

      ‘Het nieuwe geld ging net zo goed verloren als het oude.’

      Hij knikte.

      ‘Van Zandt, Guzman, Grazdani en de Russen,’ zei ik.

      ‘Ja.’

      ‘Je hebt al hun geld ook verloren.’

      Hij huiverde.

      ‘Weet je, toen Bernie Madoffs beleggers alles waren kwijtgeraakt, konden de meesten van hen alleen voor een rechter staan huilen. Deze kerels huilen niet. Nou, wie van hen heeft je dochter ontvoerd?’

      ‘Ik heb geen idee.’

      ‘Ik moet een lijst van al je beleggers hebben.’

      ‘Dus je loopt niet weg? Dank je.’ De tranen sprongen in Marcus’ ogen. Hij nam mijn onderarmen in zijn grote berenpoten. ‘Dank je, Nick.’

      ‘Een complete lijst,’ zei ik. ‘Alle namen. Niemand weglaten.’

      ‘Ja,’ zei hij. ‘Natuurlijk.’

      ‘Ik wil ook een lijst van al je huidige en vroegere werknemers. Ook het huishoudelijk personeel. En ik wil hun personeelsdossiers.’

      Er werd op de deur geklopt.

      ‘Sorry dat ik jullie stoor,’ zei Dorothy, ‘maar de live feed is weer begonnen.’

      ‘De feed?’ zei Marcus verward.

      ‘Het is Alexa,’ zei ze. ‘De videostream is weer online.’

28

We verdrongen ons voor de monitor. Marcus boog op zijn stoel naar voren, terwijl Dorothy met het toetsenbord bezig was.

      ‘Het is net begonnen,’ zei Dorothy.

      Dezelfde foto van Alexa als meisje. Daaroverheen in groene letters: ‘Live’ en ‘Enter chat’. Dorothy bewoog de muis en klikte.

      Toen verscheen Alexa’s gezicht weer. Dezelfde extreme close-up. De tranen liepen over haar wangen.

      ‘Pa?’ zei ze. Ze keek niet recht in de camera, maar enigszins opzij, alsof ze niet zeker wist waar de lens zat. ‘Pa?’

      ‘Lexie?’ zei Marcus. ‘Papa is hier.’

      ‘Ze kan je nog steeds niet horen,’ zei Dorothy.

      ‘Papa, ze laten me pas gaan als je ze iets geeft.’

      Het beeld was nogal onrustig, schokkerig. Niet van hoge kwaliteit. Zoals tv-ontvangst in de tijd voordat de kabel er was.

      ‘Eh... Ten eerste zeggen ze dat als je contact met de politie of zoiets opneemt, ze gewoon...’

      Ze knipperde snel met haar ogen. De tranen liepen over haar gezicht. Ze huiverde.

      ‘Ik heb het zo koud en ik ben zo bang dat ik te zwak ben en niet kan veranderen,’ zei ze plotseling, bijna op één toon. ‘Ik... ik draai en kronkel in de donkerste ruimten... ik wil hier niet meer zijn, papa.’

      ‘O god,’ zei Dorothy.

      ‘Stil!’ zei Marcus. ‘Alsjeblieft!’

      Er volgde een diep gerommel, en plotseling viel het beeld in pixels uiteen: het stond stil, veranderde in duizenden kleine vierkantjes die uiteenvielen, en even later was alles donker.

      ‘Nee!’ zei Marcus. ‘Niet opnieuw! Waarom gebeurt dit?’

      Toen waren de videobeelden terug. Alexa zei: ‘Ze willen Mercury, papa. Je moet ze Mercury geven. Ik... ik weet niet wat dat betekent. Ze zeiden dat je het zult doen. Alsjeblieft, papa, ik denk dat ik het niet langer uithoud.’

      En toen werd het beeld weer donker. We wachtten even, maar ditmaal kwam het niet terug.

      ‘Is dat het?’ zei Marcus. Hij keek opgewonden van mij naar Dorothy en terug. ‘Is dat het eind van de videobeelden?’

      ‘Het zijn vast niet de laatste beelden,’ zei ik.

      ‘Het moet wel een IR-camera zijn,’ zei Dorothy. Infrarood, bedoelde ze. Daarom waren het monochrome, groenige beelden. Zo’n videocamera had waarschijnlijk zijn eigen ingebouwde infraroodlicht, onzichtbaar voor het menselijke oog.

      ‘Ze houden haar vast in totale duisternis,’ zei ik.

      ‘Mijn kleine Lexie!’ riep Marcus uit. ‘Wat doen ze met haar? Waar is ze?’

      ‘Ze willen nog niet dat we dat weten,’ zei ik. ‘Het maakt deel uit van de druk die ze uitoefenen, de... wreedheid. Het niet-weten.’

      Marcus legde zijn hand over zijn ogen. Zijn onderlip trilde en zijn gezicht liep rood aan. Hij snikte geluidloos.

      ‘Ik geloof dat ze ligt,’ zei Dorothy. ‘Dat is aan haar gezicht te zien, denk ik.’

      ‘Wat gebeurde er aan het eind met de videobeelden?’ vroeg ik. ‘Waarom hielden ze op?’

      ‘Misschien een storing in de verbindingen.’

      ‘Dat weet ik nog zo net niet. Hoorde je dat lage geluid? Het klonk als een auto of vrachtwagen daar in de buurt.’

      Dorothy knikte. ‘Misschien een grote oude vrachtwagen. Waarschijnlijk hebben ze verkeer in de buurt. Het kan ergens naast een snelweg of andere grote weg zijn.’

      ‘Nee,’ zei ik. ‘Geen grote weg. Geen drukke straat. Dat was de eerste auto die we hoorden. Het betekent dus dat ze bij een weg is, maar niet bij een drukke weg.’ Ik keek Marcus aan. ‘Wat is ‘‘Mercury’’?’

      Hij haalde zijn hand bij zijn ogen vandaan. Zijn ogen waren half dichtgeknepen, rood en betraand. ‘Geen idee.’

      ‘En wat bedoelde ze nou met ‘‘Ik ben te zwak en kan niet veranderen’’ en ‘‘Ik draai en kronkel in de donkerste ruimte’’?’

      ‘Wie weet,’ zei hij met een stem vol slijm. Hij schraapte zijn keel. ‘Ze is doodsbang.’

      ‘Maar het is toch niet haar normale manier van praten?’

      ‘Ze is vreselijk bang. Ze praatte maar wat!’

      ‘Citeerde ze misschien een gedicht?’

      Marcus keek me nietszeggend aan.

      ‘Het klinkt als een verwijzing naar iets. Alsof ze iets aan het opzeggen was. Klinkt het je niet bekend in de oren?’

      Hij schudde zijn hoofd.

      ‘Een boek?’ opperde ik. ‘Misschien iets wat je haar voorlas toen ze nog klein was?’

      ‘Ik... weet je...’ Hij haperde. ‘Weet je, haar moeder las haar voor. En jouw moeder. Ik... ik heb dat nooit gedaan. Ik was niet veel thuis.’

      En hij legde zijn hand weer over zijn ogen.

 

Toen we in de duisternis van een sterrenloze avond bij Marcus’ huis vandaan reden – weg van wat ik nu zag als Marcus’ complex, verdedigd door gewapende bewakers – vertelde ik Dorothy hoe Marshall Marcus al dat geld was kwijtgeraakt.

      Ze reageerde met hetzelfde ongeloof als ik. ‘Bedoel je dat hij tien miljard dollar heeft verloren alsof het achter de bankkussens is gevallen?’

      ‘Daar komt het wel op neer.’

      ‘Kan dat?’

      ‘Gemakkelijk.’

      Ze schudde haar hoofd. ‘Weet je, daarom ben ik zo blij dat ik nooit in geldzaken ben gegaan. Ik verlies vaak mijn sleutels en mijn bril. Als je iets kunt verliezen, verlies ik het.’

      Ze was aan het multitasken. Terwijl ze praatte, typte ze op haar BlackBerry.

      ‘Herinner me eraan dat ik nooit geld aan jou in beheer geef,’ zei ik.

      ‘Heb je enig idee wat Mercury is?’

      ‘Marshall weet het niet. Waarom zou ik het weten?’

      ‘Marshall zégt dat hij het niet weet.’

      ‘Dat is waar.’

      ‘Misschien is het een van zijn offshorefondsen of zoiets. Geld dat hij ergens heeft weggestopt.’

      ‘Nee.’

      ‘Waarom niet?’

      ‘Als de ontvoerders weten dat ze hun hele investering kwijt zijn, weten ze ook dat hij blut is. Mercury kan dus niet betrekking hebben op geld.’

      ‘Misschien denken ze dat hij ergens iets heeft weggestopt. Al die kerels stoppen geld weg. Het zijn net eekhoorns met hun noten. Kwaadaardige eekhoorns.’

      ‘Maar waarom zeggen ze het niet gewoon? Waarom zeggen ze niet: maak driehonderd miljoen dollar over naar die-en-die offshorerekening, of anders vermoorden we het meisje?’

      ‘Dat weet ik niet,’ gaf ze toe.

      ‘Nou, wat is waardevoller dan geld?’

      ‘Een deugdzame vrouw.’ Dorothy perste haar lippen op elkaar.

      ‘Misschien een algoritme voor effectenhandel dat hij alleen heeft. Een beleggingsformule die hij heeft uitgedacht.’

      Ze schudde haar hoofd en bleef typen. ‘Een handelsalgoritme? De man heeft geen cent meer. Als hij een toverpoeder heeft, wil ik het niet kopen.’

      Ik glimlachte.

      ‘Denk je dat hij het weet, maar het ons niet vertelt?’ zei ze.

      ‘Ja.’

      ‘Zelfs als zijn dochter daardoor om het leven komt?’

      Een hele tijd zei ik niets. ‘Dat is moeilijk te geloven, hè?’

      ‘Jij kent hem,’ zei ze. ‘Ik niet.’

      ‘Nee,’ zei ik. ‘Ik dacht dat ik hem kende. Ik ben daar niet zo zeker meer van.’

      ‘Hmpf,’ zei ze. Toen zei ze het opnieuw.

      ‘Wat is er?’

      ‘O, man, dit kan niet waar zijn.’

      ‘Wat?’

      ‘O lieve god, alsjeblieft, laat dit niet waar zijn.’

      ‘Waar heb je het over?’

      Ik keek vlug opzij om een blik op Dorothy te werpen. Ze keek strak naar haar BlackBerry. ‘Die gekke dingen die Alexa zei? ‘‘Ik draai en kronkel in de donkerste ruimte’’?’

      ‘Ja?’

      ‘Ik heb het gegoogeld. Nick, het komt uit een nummer van een rockgroep die Alter Bridge heet.’

      ‘Oké.’

      ‘Dat nummer heet ‘‘Buried Alive’’. Levend begraven.’

29

Toen ik Dorothy bij haar flat in Mission Hill had afgezet en een parkeerplek had gevonden in de buurt van mijn appartement in de binnenstad, was het bijna negen uur ’s avonds.

      Mijn appartement was een loft in de leerwijk. Dat klinkt misschien wat vreemd, maar ik heb het over zes blokken in de binnenstad van Boston, tussen Chinatown en de financiële wijk. De oude bakstenen gebouwen waren vroeger schoenfabrieken, leerlooierijen en pakhuizen.

      Ik vond een plek op enkele blokken afstand, liep door een steegje naar de naargeestige dienstingang en nam de stalen achtertrap naar de achterdeur op de vierde verdieping.

      De loft was een grote open ruimte met een vijf meter hoog plafond. De slaapkamer bevond zich in een nis, en de badkamer was helemaal aan de andere kant. Een ontwerpfout. In een andere nis bevond zich een keuken met apparatuur van topklasse, waarvan ik nooit iets had gebruikt, behalve de koelkast. Er waren veel gietijzeren steunpilaren en blootgelegde baksteenmuren en buizen, en natuurlijk waren ook alle leidingen te zien. Het was een lege, functionele ruimte zonder opsmuk. Zonder rommel.

      Ongetwijfeld zou een psychiater zeggen dat ik me afzette tegen mijn jeugd in een kolossaal landhuis in Bedford, New York, een huis vol kostbaar antiek. Mijn broer en ik konden binnen niet rondrennen zonder dat we een Etruskische vaas van onschatbare waarde of een ladekast van John Townsend omgooiden.

      Maar misschien heb ik alleen maar een hekel aan rommel.

      De komiek George Carlin vertelde vroeger een prachtig verhaal over ‘spullen’, de dingen die we in ons leven verzamelen en van het ene naar het andere huis meenemen. Een huis is alleen maar een berg spullen met een dak, zei hij, een plaats waar je je spullen neerlegt als je naar buiten gaat om nog meer spullen te halen. Ik heb zo weinig mogelijk spullen, maar wat ik heb, is eenvoudig en goed.

      Ik ging regelrecht naar de badkamer, kleedde me uit en stapte onder de douche. Ik bleef er een hele tijd onder staan en voelde het hete water op mijn hoofd, mijn hals, mijn rug.

      Ik kon het beeld van die arme Alexa Marcus niet uit mijn hoofd zetten. Die wasbeerogen, die verschrikkelijke angst. Het deed me denken aan een van de gruwelijkste webvideo’s die ik ooit heb gezien: de onthoofding van een dappere verslaggever van de Wall Street Journal enkele jaren geleden door monsters met zwarte kappen over hun hoofd.

      En dat vervulde me met afgrijzen.

      Ik vroeg me af wat ze met ‘levend begraven’ bedoelde. Misschien zat ze opgesloten in een ondergrondse bunker of kluis of zoiets.

      Toen ik het water uitzette en de handdoek pakte, meende ik een geluid te horen.

      Een klik of knapgeluid.

      Of niets.

      Ik bleef staan, luisterde nog even en begon me af te drogen.

      En hoorde het opnieuw. Er was duidelijk iets.

      Het kwam uit het appartement zelf.

30

De deur van de badkamer stond half open. Ik keek naar buiten en zag niets.

      In zo’n oud gebouw midden in de stad waren in het begin van de avond allerlei geluiden te horen. Vrachtwagens, vuilniswagens, pneumatische hamers, gierende remmen, autoportieren die dichtvielen, bussen die dieseldampen uitbraakten. Alarminstallaties van auto’s, dag en nacht.

      Maar dit kwam beslist uit mijn eigen appartement.

      Een skritsj skritsj skritsj uit de voorkant van de loft.

      Naakt, nog nat, liet ik de handdoek op de vloer vallen en duwde de badkamerdeur een beetje verder open. Ik stapte naar buiten, druipend op de hardhouten vloer.

      Luisterde nog aandachtiger.

      Het skritsj skritsj skritsj was nog duidelijker te horen. Het kwam absoluut uit de loft zelf, ergens aan de voorkant.

      Mijn beide vuurwapens waren buiten bereik. Het SIG-Sauer P250-pistool lag onder mijn bed, maar om in de slaapkamernis te komen, moest ik langs de bron van het geluid. Ik vloekte op de idiote ontwerper van de loft, die de badkamer zo ver bij de slaapkamer vandaan had gezet. Het andere wapen, een Smith & Wesson M&P 9mm, lag in een kluisje onder de keukenvloer.

      Dichter bij hen dan bij mij.

      De houten vloeren, ooit gedeukt en bekrast, hadden kortgeleden een nieuwe laklaag gekregen. Ze waren stevig en glad en piepten niet als je eroverheen liep. Op blote voeten kon ik een paar geluidloze stappen door de kamer doen.

      Twee mannen in zwarte jacks, hun rug naar me toe. Een van hen was groot en gespierd, met het voorhoofd van een neanderthaler en gemillimeterd zwart haar. Hij zat aan mijn bureau en deed iets met mijn toetsenbord, al leek hij me geen type dat alles van computers wist. De ander was klein en slank. Hij had kort donkerblond haar, een bleke teint en wangen vol putjes van acne. Hij zat op de vloer onder de gigantische flatscreen-tv die ik aan de muur had hangen. Hij had mijn kabelmodem in de hand en deed iets met een schroevendraaier.

      Ze droegen allebei rubberen handschoenen. Hun spijkerbroeken en donkere jasjes zagen er nieuw uit. De meeste mensen zouden niets bijzonders aan hun kleding opmerken, maar voor iemand die ooit undercover had gewerkt zag hun kleding er zo opvallend uit als een elektronisch billboard op Times Square. Het was kleding waaronder je wapens kon verbergen, met verborgen pistool- en magazijnzakken.

      Ik wist niet wie ze waren of wat ze kwamen doen, maar ik wist meteen dat ze gewapend waren.

      En ik was dat niet.

      Ik was niet eens aangekleed.

31

Ik was ook niet bang. Ik was kwaad op die twee brutale indringers in mijn appartement. Ze prutsten aan mijn computer en mijn nieuwe flatscreen.

      De meeste mensen merken onder zulke omstandigheden dat hun hart sneller gaat slaan. Het mijne gaat juist langzamer slaan. Ik haal dieper adem en kan scherper zien. Mijn zintuigen werken beter.

      Als ik wilde dat ze gewoon weggingen, hoefde ik alleen maar een geluid te maken, dan zouden ze hun clandestiene werk opgeven en naar buiten glippen. Maar ik wilde niet dat ze weggingen.

      Ik wilde dat ze doodgingen. Natuurlijk pas nadat we een praatje hadden gemaakt. Ik wilde weten wie hen had gestuurd, en waarom.

      En dus liep ik achteruit de badkamer in en bleef daar even op de vloer staan druipen om na te denken over wat ik kon doen.

      Op de een of andere manier waren ze binnengekomen zonder het alarm te laten afgaan. Ze waren mijn beveiligingssysteem te slim af geweest, en dat was niet gemakkelijk. De voordeur stond op een kier, zag ik, en een van de grote oude fabrieksramen stond open. Ik geloofde niet dat ze door het raam naar binnen waren gekomen, niet in die drukke straat. Daarmee zouden ze de aandacht hebben getrokken, zelfs ’s avonds, want ik woonde op de vierde verdieping. Maar als ze door mijn voordeur naar binnen waren gekomen, moesten ze de code hebben geweten om het alarmsysteem uit te zetten.

      Blijkbaar hadden ze niet verwacht dat ik thuis zou zijn. En ze hadden ook niet gezien of gehoord dat ik door de dienstingang aan de achterkant van de loft was binnengekomen, iets wat ik bijna nooit deed. Ze hadden me niet aan het andere eind van het appartement horen douchen: in dat oude gebouw stroomde er altijd wel ergens water door de buizen.

      Eén ding werkte in mijn voordeel: ze wisten niet dat ik daar was.

      Ik keek naar mijn broek, die in een hoopje op de badkamervloer lag, en maakte vlug de balans op. Er waren de gebruikelijke voorwerpen die je als wapens kon gebruiken, zoals sleutels of pennen, maar alleen van dichtbij.

      Dit was een moment waarop een beetje rommel van pas zou zijn gekomen. Op het eerste gezicht zag ik niets veelbelovends. Tandenborstel en tandpasta, scheerapparaat, waterglas, mondwater. Grote en kleine handdoeken.

      Een handdoek kan een goed geïmproviseerd wapen zijn wanneer je hem gebruikt als een kusari fundo, een Japanse verzwaarde ketting. Maar alleen wanneer je dicht bij je tegenstander kunt komen.

      Toen zag ik mijn scheerapparaat. Ik hou het meest van nat scheren, maar als je haast hebt, gaat het elektrisch vlugger. Het spiraalvormige snoer was ruim een halve meter lang. Als je het helemaal uitrekte, mat het waarschijnlijk wel anderhalve meter.

      Ik trok mijn broek aan, haalde het scheerapparaat uit het stopcontact en liep geluidloos de kamer in.

      Ik moest eerst op de spierbundel af gaan. De computerman vormde waarschijnlijk niet zo’n grote bedreiging. Als ik Mongo eenmaal buiten gevecht had gesteld, zou ik zien wat ik aan informatie uit Gigabyte kon halen.

      Mijn blote voeten waren nog vochtig en een beetje plakkerig. Ze maakten dan ook een licht zuigend geluid als ik ze van de vloer tilde. En dus beperkte ik het geluid door langzaam te lopen.

      Binnen enkele seconden was ik drie meter bij de indringers vandaan, verborgen achter een zuil. Ik ademde langzaam en diep in. Met het scheerapparaat in mijn rechterhand en de stekker in mijn linkerhand bracht ik mijn rechterhand naar achteren en rekte ik het snoer uit om het als katapult te gebruiken.

      Toen gooide ik het keihard tegen de zijkant van zijn hoofd.

      Het trof doel met een hoorbaar kraakgeluid. De handen van de man kwamen meteen omhoog om zijn gezicht te beschermen – een seconde te laat. Ik gaf een ruk aan het snoer en het scheerapparaat vloog naar me terug.

      Intussen kwam de computerman overeind, maar ik wilde er zeker van zijn dat de grote man bleef liggen. Ik stortte me op hem, kwam boven op hem terecht en ramde mijn rechterknie tegen zijn borstbeen. De lucht werd uit zijn longen gepompt. Hij probeerde overeind te komen en haalde vergeefs met zijn vuisten naar me uit. Hij hapte naar adem. Het lukte hem me een paar dreunen tegen mijn oren te verkopen, en een harde stoot tegen de linkerkant van mijn kaak. Het deed pijn, maar stelde me niet buiten gevecht. Ik stompte met al mijn kracht in zijn gezicht, dat met een nat kraakgeluid reageerde. Ik voelde dat iets scherps en hards bezweek.

      Hij schreeuwde en kronkelde van pijn. Zijn neus was gebroken, en misschien ook een paar tanden. Het bloed spatte in mijn gezicht.

      Aan de rand van mijn gezichtsveld zag ik dat de magere computerman was opgestaan en iets uit zijn jasje haalde wat blijkbaar een wapen was.

      Omdat ik het scheerapparaat tijdens de korte worsteling had laten vallen, pakte ik de verzwaarde plakbandhouder van mijn bureau. Met een soepele boogbeweging gooide ik het ding naar hem toe. Hij dook weg, en het trof hem op zijn schouder. Toen het op de vloer viel, schoot de rol plakband eruit.

      Dat was mis, maar het leverde me wel een paar seconden op. Het wapen in zijn rechterhand, zag ik nu, was een zwart pistool met een brede rechthoekige loop. Een taser.

      Tasers hebben tot doel iemand te verlammen, niet hem te doden, maar geloof me: je wilt niet door zo’n ding geraakt worden. Elke taserpatroon schiet twee pinnen met weerhaakjes af, die met dunne draden aan het wapen verbonden zijn. Ze jagen vijftigduizend volt en nogal wat ampères door je lichaam, zodat je verlamd raakt en je centrale zenuwstelsel wordt verstoord.

      Hij boog voorover, de taser voor hem uit gestrekt, en mikte als een expert. Hij was nog geen vijf meter bij me vandaan, en dat betekende dat hij wist wat hij deed. Als de elektrische pinnen op zeven meter afstand worden afgeschoten, komen ze te ver uit elkaar terecht om allebei het lichaam te raken en een circuit te vormen.

      Ik sprong opzij, en mijn enkel werd door iets vastgegrepen, zodat ik struikelde. Het was de vlezige man. Zijn gezicht was een bloederige massa. Hij kreunde en maaide met zijn armen door de lucht, brullend als een aangeschoten everzwijn.

      De magere man met de vaalbleke teint glimlachte naar me.

      Ik hoorde de klik van de taser die werd ingeschakeld.

      Ik graaide de grote zwarte Maglite-zaklantaarn van de rand van mijn bureau en gooide hem naar zijn knieën, maar hij was snel en ontweek hem nog net op tijd. De Maglite miste zijn knieschijven, maar sloeg met een bevredigend kraakgeluid tegen zijn beide benen, net onder de knieën. Hij maakte een oefff-geluid. Zijn knieën knikten en hij bulderde van pijn en razernij.

      Ik reikte omhoog om de taser uit zijn handen te grijpen, maar in plaats daarvan kreeg ik de gereedschapstas van zwart canvas te pakken die hij aan zijn schouder had hangen. Hij draaide zich snel weg, richtte de taser opnieuw, en schoot.

      De pijn was ongelooflijk.

      Elke spier in mijn lichaam trok zich strakker en strakker samen, iets wat ik nooit eerder had meegemaakt en ook niet kan beschrijven. Ik beheerste mijn lichaam niet meer. Blijkbaar waren mijn spieren volkomen geblokkeerd. Mijn lichaam werd zo stijf als een plank, en ik viel op de vloer.

      Toen ik een paar minuten later weer kon bewegen, waren beide mannen weg. Het was veel te laat om de achtervolging in te zetten, gesteld al dat ik zou kunnen hardlopen. En dat kon ik beslist niet.

      Ik stond voorzichtig op en dwong me te blijven staan, al wilde ik me eigenlijk alleen maar weer op de vloer laten zakken. Met steeds meer woede keek ik naar de puinhoop in mijn appartement. Ik vroeg me af wie die twee mannen had gestuurd om iets clandestiens uit te halen in mijn appartement.

      Toen besefte ik dat ze zo attent waren geweest sporen achter te laten.

32

De SIG lag nog onder het bed.

      De Smith & Wesson 9mm lag veilig opgeborgen, voor het geval iemand de SIG vond. Onder de blauwe tegels van de keukenvloer zat een kluisje verborgen. Ik drukte op de juiste plaats om een van de tegels naar boven te laten komen, draaide de combinatie van het kluisje en zag dat de inhoud – een groot geldbedrag, diverse identiteitsbewijzen, enige papieren en het pistool – intact was.

      Ze hadden het niet gevonden.

      Waarschijnlijk hadden ze er niet eens naar gezocht. Daar waren ze niet voor gekomen.

      Ik pakte de dingen bij elkaar die de indringers in hun haast om weg te komen hadden achtergelaten, inclusief een gereedschapstas van zwart canvas en mijn uit elkaar gehaalde kabelmodem. En nog één ding: een wit apparaatje dat tussen een van de USB-ports aan de achterkant van mijn computertoren en de kabel naar mijn toetsenbord was gezet. De kleur kwam precies overeen. Het leek bijna of het apparaatje daar thuishoorde. Als je er niet naar zocht, zou je het niet zien.

      Ik ben bepaald geen computerkenner, maar je hoeft ook geen automonteur te zijn om te weten hoe je met een auto moet rijden. Dit dingetje heette een keylogger. Het bevatte een miniatuur-USB-drive die al je toetsaanslagen registreerde en op een geheugenchip opsloeg. Zeker, met een softwarepakket kun je dezelfde gegevens te pakken krijgen, maar dat is tegenwoordig veel lastiger, want de meeste mensen hebben antivirussoftware. Als ik geen reden had gehad om ernaar te zoeken, had ik het nooit gevonden.

      In het omhulsel van mijn kabelmodem trof ik een zwart apparaatje aan dat ik als een flashdrive herkende. Ik had het gevoel dat het daar niet thuishoorde.

      Ik nam mijn BlackBerry en belde Dorothy.

      ‘Ze wisten dat je bij Marcus was,’ zei ze. ‘Ze dachten dat je niet thuis zou zijn.’

      ‘Nou, in dat geval hielden ze ons dus niet in de gaten.’

      ‘Als ze je schaduwden, zou je dat hebben gemerkt, Nick. Ze zijn niet achterlijk.’

      ‘Wie zijn ze dan?’

      ‘Ik wil dat je die keylogger weer in de USB-drive doet.’

      Ik deed het.

      Weet je hoe je een text editor moet openen?’

      ‘Ja, als jij me vertelt hoe.’

      Ze vertelde het me, en ik opende een venster op mijn computer en las een lange reeks cijfers op. Toen haalde ik hem uit de USB-port en stak het apparaatje uit de kabelmodem erin. Ik herhaalde de procedure en las nog meer cijfers op.

      ‘Wacht even,’ zei ze.

      Ik wachtte. De twee plaatsen waar de pinnen van de taser me hadden getroffen, op mijn rechterschouder en links onder in mijn rug, begonnen te jeuken.

      Ik hoorde Dorothy op een toetsenbord typen, mompelen en nu en dan kreunen.

      ‘Huh,’ zei ze.

      ‘Ja?’

      ‘O, nou, dit is interessant.’

      ‘Oké.’

      ‘Die elektronische serienummers die je me daarnet gaf, horen alle twee bij apparatuur die bij politiediensten in gebruik is. Die kerels werkten voor de Amerikaanse overheid.’

      ‘In elk geval gebruikten ze overheidsapparatuur,’ merkte ik op. ‘Ze hoeven niet zelf voor de overheid te werken.’

      ‘Dat is redelijk.’

      Al meende ik inmiddels te weten wie ze had gestuurd.

      Al voordat ik op het kantoor Boston van de FBI was aangekomen, had Gordon Snyder geweten wie ik was. Hij wist waarom ik met hem wilde praten, en hij wist dat ik voor Marshall Marcus werkte.

      En naar Marcus was een groot FBI-onderzoek op hoog niveau ingesteld. Omdat ik door Marcus was ingehuurd, werd ik waarschijnlijk als medeplichtige gezien.

      En dus strekte het onderzoek zich nu ook tot mij uit.

      Snyder had me zonder omhaal verteld dat de FBI de telefoons van Marcus aftapte. Waarschijnlijk volgden ze zijn e-mail ook. Dat betekende dat hij wist dat ik naar Manchester was gereden. Hij wist dat ik niet thuis was, dat hij gerust zijn clandestiene jongens kon sturen.

      Ik herinnerde me Diana’s waarschuwing: Kijk uit voor die man. Als hij denkt dat je hem tegenwerkt, dat je zijn zaak in de weg zit, krijg je hem achter je aan.

      ‘Kun je de videobeelden van mijn camera’s hier in huis oproepen?’ vroeg ik. ‘Ik wil zien hoe ze zijn binnengekomen.’

      Toen ik daar was komen wonen, had ik een bewakingsfirma ingehuurd om een paar digitale camera’s met een hoge resolutie buiten de deuren van mijn loft te installeren. Twee daarvan zaten in zogenaamde rookdetectors, en twee flexibele Misumi-minicamera’s zaten verborgen in zogenaamde luchtkokers. Ze kwamen allemaal in actie als ze beweging signaleerden en waren verbonden met een videoserver op kantoor.

      Ik wist niet hoe dat alles precies werkte. Daar had ik geen verstand van. Maar de beelden van de bewakingscamera’s werden opgeslagen op het netwerk in mijn kantoor.

      Ze zei dat ze me zou terugbellen. Terwijl ik wachtte, zocht ik in het appartement naar meer apparaatjes of andere sporen die door het team van Gordon Snyder waren achtergelaten.

      Toen Dorothy terugbelde, zei ze: ‘Jammer genoeg heb ik geen antwoord voor je.’

      ‘Waarom niet?’

      ‘Kijk eens naar je computer.’

      Ik liep naar mijn bureau terug en zag vier foto’s op het scherm, stilstaande beelden van de trappenhuizen bij de voor- en achterdeur van mijn loft. Elk beeld was afkomstig van een andere camera, zag ik. Onder elk venster stonden een datum, een tijd en nog meer getallen die me niet belangrijk leken.

      Op de een of andere manier had ze die beelden op mijn computer gezet.

      ‘Hoe heb je dat gedaan?’ vroeg ik.

      ‘Een goede tovenares verraadt nooit haar geheimen.’ De cursor kwam in beweging. Hij ging om de eerste twee vensters heen, alsof ze de muis bewoog om me op iets attent te maken. ‘Die eerste twee kregen niets te zien, dus die kun je vergeten.’ Ze verdwenen. ‘Let nu op.’

      De overgebleven twee vensters werden groter en namen het grootste deel van het scherm in beslag. ‘Ze zijn om 20.22 uur je appartement binnengekomen.’

      Ik keek op mijn horloge. ‘Oké.’

      ‘We zijn nu bij 20.21 uur en... dertig seconden.’ Beide vensters gingen een paar frames verder, en opeens verscheen er een rode explosie midden in elk beeld. Er ontstond een rode wolk die het hele beeld wegnam.

      ‘Een laserzapper,’ zei ik.

      ‘Precies.’

      De rode wolk verdween na een minuut en het beeld werd weer normaal.

      Toen was er alleen nog een leeg trappenhuis te zien.

      ‘Dus we weten nog steeds niet hoe ze zijn binnengekomen,’ zei ik. ‘Toch vertelt dit ons iets nuttigs.’

      ‘Wat, dat ze wisten hoe ze de camera’s moesten verblinden? Dat is overal op internet te vinden.’

      ‘Nee. Ze wisten waar de camera’s waren.’

      ‘Waarom zeg je dat?’

      ‘Ze hoefden niet eerst te zoeken. Ze gingen snel en efficiënt te werk. Je kunt de camera’s niet verblinden als je niet weet waar ze zijn. Ze wisten precies waar ze moesten zoeken.’

      ‘En?’

      ‘Beide camera’s zijn verborgen,’ zei ik. ‘De ene in een rookdetector, de andere in een luchtkoker. De rookdetectorcamera is niet zo origineel, als je weet wat er te koop is. Maar die in de luchtkoker is ongewoon. Het is een vezeloptiekcamera van nog geen centimeter dik. Je moet wel een echte expert zijn om zo’n ding meteen te vinden.’

      ‘Wat bedoel je hiermee?’

      ‘Ze hebben de schema’s in handen gekregen. En ook mijn wachtwoord.’

      ‘Misschien van de beveiligingsfirma die de camera’s heeft geïnstalleerd.’

      ‘Dat zou kunnen. Of uit mijn eigen bestanden. Daar bij jou op kantoor.’

      ‘Dat kan niet,’ zei ze. ‘Als ze daarin waren binnengedrongen, zou ik het hebben gemerkt, Nick.’

      ‘Misschien.’

      ‘Niet misschien,’ zei ze, in het defensief gedrongen. ‘Zeker.’

      ‘Anders gezegd,’ zei ik, ‘ze wisten niet alleen precies waar mijn camera’s zijn, maar konden het systeem ook buiten werking stellen. Dat betekent dat ze de code wisten.’

      ‘Van je beveiligingsfirma.’

      ‘Die weet mijn code niet.’

      ‘Wie wel?’

      ‘Alleen ik.’

      ‘Je hebt je code nergens opgeschreven?’

      ‘Alleen op kantoor,’ zei ik.

      ‘In je archiefladen?’

      ‘Nee, op mijn computer. Opgeslagen op onze server.’

      ‘O.’

      ‘Begrijp je het?’ zei ik.

      ‘Ja,’ zei ze, en toen was er iemand op de andere lijn. Ik zag op het schermpje dat het Diana was. ‘Iemand is in het kantoornetwerk gekomen.’

      ‘Of anders hebben we een lek,’ zei ik. ‘Laat me het andere gesprek even aannemen.’

      Ik klikte naar de verbinding met Diana.

      ‘Nick,’ zei ze met een gespannen stem. ‘Ik heb net van AT&T gehoord. Ik denk dat we ons meisje hebben gevonden.’

33

Pas toen Alexa naar kostschool ging, hoorde ze dat andere tieners, normale tieners, niet het soort dromen hadden dat zij had. Anderen droomden ook wel dat ze vlogen, net als zij, maar ze droomden ook dat hun tanden uitvielen. Ze droomden dat ze in een doolhof verdwaald raakten of beseften opeens met grote schaamte dat ze naakt door de school liepen. Ze hadden allemaal angstdromen over een examen in een vak dat ze vergeten waren te volgen.

      Zo niet Alexa.

      Ze droomde keer op keer dat ze op haar buik door een eindeloos netwerk van grotten kroop en klem kwam te zitten in een van de smalle tunnels, duizenden meters onder de grond. Ze werd altijd zwetend en bevend wakker.

      Als je eenmaal een fobie had, had ze ontdekt, probeerde een klein deel van je brein altijd het bestaan daarvan te rechtvaardigen. Het wilde je laten zien waarom je fobie volkomen begrijpelijk was.

      Was het niet logisch om bang te zijn voor slangen? Wie kon dat tegenspreken? En het was toch ook logisch om bang te zijn voor bacillen, spinnen of vliegreizen? Van alle drie kon je toch doodgaan? Je brein hoefde niet eens erg zijn best te doen om die fobieën te rechtvaardigen.

      Niets kon haar zoveel angst aanjagen als het idee dat ze in een kleine, afgesloten ruimte terecht zou komen. Daar had ze geen logica voor nodig. Ze wíst het gewoon.

      Als een ekster die altijd bezig is glimmende dingetjes bij elkaar te zoeken, verzamelde haar geest de meest angstaanjagende verhalen, dingen die ze had gelezen of van vrienden had gehoord, verhalen die bewezen dat haar angsten reëel waren. Dingen die tot de meeste mensen nauwelijks doordrongen, werden obsessief in haar geheugen opgeslagen.

      Verhalen uit geschiedenisboeken over mensen die ziek werden tijdens de Pest, in coma raakten en dood werden verklaard. Verhalen waarvan ze wilde dat ze ze nooit had gelezen.

      Doodkistdeksels met krassporen aan de binnenkant. Skeletten die plukken menselijk haar in hun knokige handen geklemd hielden.

      Ze was nooit vergeten wat ze had gelezen over een meisje uit Ohio aan het eind van de negentiende eeuw. Dat meisje werd ziek en haar arts dacht dat ze was gestorven, en om de een of andere reden werd haar lichaam in een tijdelijke grafkelder gelegd, misschien omdat de grond te hard bevroren was om haar te kunnen begraven. Toen ze in het voorjaar de grafkelder openmaakten om het lichaam ter aarde te bestellen, zagen ze dat het haar van het meisje was uitgetrokken. En dat sommige van haar vingers waren afgebeten.

      Het meisje had haar eigen vingers opgegeten om in leven te blijven.

      Haar leraar Engels in Exeter had hun Edgar Allan Poe laten lezen. Het was al moeilijk genoeg om te begrijpen wat die man schreef, de vreemde woorden waarvan ze nooit had gehoord. Maar ze kon er niet tegen om zijn verhalen te lezen. Want hij was een van de heel weinigen die het echt hadden begrepen. Poe begreep de angst. Haar klasgenoten zeiden dingen als ‘Wat een zieke vent’, maar zij wist dat Poe de waarheid had gezien. ‘De val van het huis Usher’ en ‘Het vat amontillado’ – al die verhalen over mensen die levend werden begraven –, ze kon het niet opbrengen om ze te lezen. Hoe zou iemand ze kunnen lezen?

      Waarom moest haar koortsige geest aan die afschuwelijke verhalen denken?

      Per slot van rekening beleefde ze nu haar eigen ergste nachtmerrie.

34

‘Haar telefoon staat aan en zendt uit,’ zei Diana.

      ‘Waar is ze?’ vroeg ik.

      ‘Leominster.’ Ze sprak het verkeerd uit, zoals de meeste mensen die uit een andere staat kwamen. Het klinkt bijna als ‘lemming’.

      ‘Dat is hier een uur vandaan.’ Ik keek op mijn horloge. ‘Misschien minder, zo laat op de avond. Hoe nauwkeurig konden ze je een locatie geven?’

      ‘Ze mailen me de coördinaten in graden en minuten.’

      ‘Oké,’ zei ik. ‘Dat kan wel duizend vierkante meter zijn, maar als ik daar eenmaal ben, kan ik op zoek gaan naar waarschijnlijke locaties.’

      ‘Geef me tien minuten.’

      ‘Ga maar weer naar bed. Anders ben je morgen een wrak. Ik doe dit.’

      ‘Formeel heb ik het verzoek ingediend. Ik mag de informatie niet doorgeven aan iemand buiten de FBI.’

      ‘Oké,’ zei ik. ‘Ik rijd. Jij navigeert.’

 

Ik pakte vlug wat spullen bij elkaar, waaronder de Smith & Wesson en een gps-apparaat, een ruggedized Garmin eTrex.

      Onder het rijden vertelde ik haar wat er was gebeurd in de uren sinds ik haar het laatst had gezien: de videobeelden in het Graybar Hotel, de man die iets in Alexa’s drankje had gedaan en was weggereden. Haar ‘vriendin’ Taylor Armstrong, de senatorsdochter die om duistere redenen aan de ontvoering had meegewerkt. De streaming video. Marshall Marcus die had toegegeven dat hij geld van gevaarlijke mensen had aangenomen om op het laatste moment te proberen zijn firma te redden, al had hij daarna evengoed alles verloren.

      Diana fronste haar wenkbrauwen. ‘Ik zal de telefoongegevens nakijken.’ Ze scrolde met haar BlackBerry.

      ‘Ja, ik zou graag willen weten wanneer het laatste gesprek was, binnenkomend of uitgaand.’

      ‘Het laatste uitgaande gesprek ging via de zendmast van Leominster om twee uur zevenendertig ’s nachts.’

      ‘Bijna vierentwintig uur geleden,’ zei ik. ‘Hoelang duurde het?’

      Ze scrolde nog wat meer. ‘Ongeveer tien seconden.’

      ‘Tien seconden?’ zei ik. ‘Dat is kort.’

      Ik hoorde haar nog wat meer scrollen, en toen zei ze: ‘Die laatste keer werd er naar 911 gebeld, het noodnummer. Maar daar is blijkbaar niets van terechtgekomen. Het ging tot aan de zendmast, maar daarna kwam er een eind aan.’

      ‘Ik ben onder de indruk. Ze moet wel erg suf zijn geweest van dat middeltje dat hij in haar glas had gedaan, maar toch had ze de tegenwoordigheid van geest om naar het noodnummer te bellen. Welke telefoontjes heeft ze rond die tijd ontvangen?’

      ‘Er is tussen drie uur ’s nachts en ongeveer twaalf uur vandaag een paar keer naar het nummer gebeld.’

      ‘Kun je zien waar die telefoontjes vandaan kwamen?’

      ‘Ja. Vier verschillende nummers. Twee landlijnen in Manchester-by-the-Sea.’

      ‘Haar vader.’

      ‘Een mobiele telefoon, ook van Marcus. Nummer vier is een andere mobiele telefoon, op naam van Taylor Armstrong.’

      ‘Dus Taylor probeerde te bellen. Interessant.’

      ‘Waarom?’

      ‘Als ze Alexa probeerde te bereiken, kan dat erop wijzen dat ze zich zorgen maakte om haar vriendin. Dat wijst er weer op dat ze misschien niet wist wat er met Alexa zou gebeuren.’

      ‘Of dat ze zich schuldig voelde om wat ze had gedaan en wilde nagaan of het wel goed met Alexa ging.’

      ‘Ja,’ zei ik. Een hele tijd zeiden we geen woord. Er was geen snelle weg naar Leominster. Je moest de Massachusetts Turnpike nemen, en dan Route 95 naar het noorden en ten slotte Route 2. Leominster lag aan Route 2, een bochtige autoweg van oost naar west die door Lincoln en Concord leidde en vervolgens in westelijke richting doorging naar de staat New York.

      Ik maakte me niet al te druk om de maximumsnelheid, want ik had een FBI-agente naast me zitten. Als ik ooit de kans had om onder een bekeuring uit te komen, dan was het nu.

      Het was gaan regenen. Ik zette de ruitenwissers aan. Op dit late uur was er alleen vrachtverkeer op de weg. Een oude truck met oplegger reed vlak voor me. Zijn rubberen spatlappen flapten heen en weer en gooiden water op mijn voorruit. Ik liet de wissers harder gaan en veranderde van rijbaan.

      Ik kreeg het gevoel dat ze naar me keek.

      ‘Wat is er?’ vroeg ik.

      ‘Waarom heb je bloed op je kraag? En alsjeblieft, zeg nu niet dat je je hebt gesneden bij het scheren.’

      Ik vertelde over de inbraak in mijn appartement. Liet er de theorie op volgen dat Gordon Snyder erachter zat. Terwijl ik praatte, schudde ze langzaam haar hoofd, en toen ik klaar was, zei ze: ‘Het was niet de FBI. Zo werken we niet. Wij doen dat soort dingen niet.’

      ‘Niet officieel.’

      ‘Als Snyder je e-mail wilde volgen, kon hij dat op afstand doen. Hij zou geen kerels sturen om bij je in te breken.’

      Ik dacht even na. ‘Daar zit wat in.’

      We werden weer stil. Ik wilde haar net vragen naar wat er eerder op de dag tussen ons was gebeurd – of bijna gebeurd –, toen ze opeens zei: ‘Waarom staat haar telefoon nog aan?’

      ‘Goede vraag. Ze hadden hem moeten uitzetten. De accu eruit halen. Beter nog: het telefoontje vernietigen. Iedereen die naar misdaadseries op tv kijkt, weet dat een mobiele telefoon je locatie kan verraden.’

      ‘Misschien hebben ze hem niet bij haar gevonden.’

      ‘Dat betwijfel ik. Ze had hem in de zak van haar jasje.’

      ‘Dan heeft ze hem misschien ergens verborgen. Bijvoorbeeld in de auto waarmee ze werd ontvoerd.’

      ‘Misschien.’

      Een zwarte Silverado wisselde van rijbaan zonder richting aan te geven.

      ‘Ik ben blij dat we weer contact met elkaar hebben,’ zei ik. Het kwam er een beetje stijf en formeel uit.

      Ze zei niets.

      Ik probeerde het opnieuw. ‘Grappig dat we al maanden allebei in Boston zijn.’

      ‘Ik had je willen bellen.’

      ‘Nee, zoiets doe je toch niet? Je moet de man in het ongewisse laten. Dat is veel leuker.’ Ik vroeg me af of het rancuneus klonk. Ik hoopte van niet.

      Ze zweeg een hele tijd. ‘Heb ik je ooit over mijn vader verteld?’

      ‘Iets.’ Ik wist dat hij was omgekomen toen hij achter een voortvluchtige crimineel aan zat, maar ik wachtte op wat ze zou zeggen.

      ‘Je weet dat hij marshal was, hè? Mijn moeder leefde altijd in angst, weet je. Als hij ’s morgens naar zijn werk ging, zou hij dan veilig thuiskomen?’

      ‘Toch zet jij elke dag je leven op het spel,’ zei ik voorzichtig. Ik wist niet goed waar ze heen wilde.

      ‘Nou, dat is het leven waarvoor ik heb gekozen. Maar om je nou altijd zorgen te maken om iemand anders? Dat zou ik niet kunnen verdragen, Nico.’

      ‘Wat bedoel je?’

      ‘Ik bedoel dat we een stilzwijgende afspraak hadden, en ik wist dat ik me daar niet aan hield.’

      ‘Een stilzwijgende afspraak?’

      ‘We zouden ongedwongen met elkaar omgaan, ongebonden, zonder druk, zonder verplichtingen. Maar mijn gevoelens werden steeds dieper, en ik wist dat het op die manier slecht zou aflopen met een van ons.’

      ‘Zei je dat tegen jezelf?’

      ‘Moeten we hier echt over praten?’

      Ik dacht onwillekeurig aan alles wat nooit uitgesproken was tussen ons, maar ik kon niets anders uitbrengen dan: ‘Je hebt er nooit een woord over gezegd.’

      Ze haalde haar schouders op en werd stil.

      We reden over een eindeloze, monotone driebaansweg ergens ten westen van Chelmsford: kilometers en kilometers naaldbossen, met steile hellingen aan weerskanten. De onderbroken witte strepen tussen de rijbanen waren versleten. Het enige geluid was het gezoem van de weg, een zacht ritmisch geroffel.

      ‘Ze hebben me niet gevraagd naar Seattle te gaan,’ zei ze zacht. ‘Ik heb zelf om overplaatsing gevraagd.’

      ‘Oké,’ zei ik. Alsof er een koele bries door het raam kwam die mijn gezicht verdoofde.

      ‘Ik moest me ervan losmaken. Ik dacht dat ik mijn toekomst zag en die maakte me bang. Want ik zag wat mijn moeder heeft doorgemaakt. Waarschijnlijk zou ik met een accountant moeten trouwen.’

      We zeiden een hele tijd niets.

      We reden nu in noordelijke richting over Route 12, en dat was blijkbaar de hoofdstraat van Leominster. Aan de overkant was een Staples and Marshall. Een Bickford-restaurant dat reclame maakte met ‘ontbijt op elke tijd’, behalve blijkbaar om twee uur ’s nachts. Een Friendly-restaurant, ook gesloten en donker. Ik stopte langs de kant van de weg en zette de alarmlichten aan.

      Ze keek op van het gps-apparaat. ‘Hier is het,’ zei ze. ‘We zijn nu binnen driehonderd meter afstand.’

35

‘Daar.’ Diana wees. ‘Dat is 482 North Street.’

      Achter het Friendly stond een motel van vier verdiepingen, opgetrokken van baksteen en stucwerk in de klassieke Amerikaanse architectuurstijl die het best te omschrijven is met de term Motel Ugly. Er stond een hoge mast met bovenin een bord en daarop fel verlicht het geel met rode logo van Motel 12. Blijkbaar had de plaatselijke jeugd het bord als schietschijf gebruikt, want er zaten gaten en spleten in waar licht doorheen scheen. Beneden zat op de luifel een bord met zwarte plastic letters: GRATIS INTERNET.

      Ik stopte op het parkeerterrein van het motel. Er stonden daar een stuk of tien auto’s geparkeerd. Geen daarvan was de Porsche die ik op de videobeelden had gezien – niet dat ik dat had verwacht. Aan de andere kant van het motel doemde een hoog gebouw met opslagboxen op. Ik had het gevoel dat we niet op de goede plaats waren.

      ‘Verdomme,’ zei ik. ‘We hebben nauwkeuriger coördinaten nodig. Kun je nog eens naar AT&T bellen en vragen het telefoontje opnieuw te pingen? Ik wil de gps-coördinaten met een extra cijfer achter de komma.’

      Terwijl ze belde, liep ik naar de straat terug. Er reden een paar auto’s voorbij. Aan de overkant hing een bord dat de weg wees naar het Sheraton Four Corners. Ik zag nergens bouwterreinen, velden of woonhuizen.

      ‘Ik heb het,’ riep Diana terwijl ze naar me toe rende. Ze hield de Garmin naar voren, en ik pakte hem aan. Ze had de nieuwe coördinaten al ingeprogrammeerd. Onze eigen positie werd aangegeven door een flikkerend pijltje. Een stip gaf Alexa’s iPhone aan, en die was heel erg dichtbij. Ik liep dichter naar de straat toe en het flikkerende pijltje ging met me mee.

      Dichter bij Alexa’s iPhone.

      Met mijn blik op het gps-scherm stak ik de straat over naar een rommelige berm naast een vangrail. De pijl en de stip vielen nu bijna samen. Haar telefoontje moest daar ergens liggen.

      Ik stapte over de vangrail en kwam op een steile helling die naar een greppel afliep en daarna weer stil naar boven ging. Ik klauterde de helling af, verloor mijn evenwicht en gleed een eind omlaag.

      Toen ik beneden overeind krabbelde, keek ik weer op het gps-apparaat. Het pijltje zat precies boven op de stip. Ik keek op, naar rechts en naar links.

      En daar, in het gele licht van de straatlantaarn, zag ik het telefoontje. Het lag een meter bij me vandaan in de greppel. Een iPhone in een roze rubberen hoesje.

      Alexa’s iPhone.

      Weggegooid langs de kant van de weg.

36

‘Alexa?’

      Ze schrok van de stem van de Uil.

      Ze had geprobeerd zich de tekst van ‘Lose Yourself’ van Eminem te herinneren. Ze had nummers gezongen die ze uit haar geheugen had opgediept, jingles van tv-commercials, alles wat ze maar kon bedenken. Alles wat haar kon afleiden van de plaats waar ze was. Het was haar gelukt zich alle woorden van ‘American Pie’ voor de geest te halen. Dat kostte een hele tijd. Ze wist niet hoelang ze erover had gedaan, want ze had alle besef van tijd verloren.

      ‘Je week af van het script, Alexa.’

      Ze gaf geen antwoord. Ze wist niet waar hij het over had.

      Toen wist ze het weer. Ze had een stukje tekst van dat nummer gebruikt om haar vader te laten weten wat ze met haar hadden gedaan.

      ‘Begrijp je wel dat je leven geheel en al in mijn handen ligt?’

      ‘O, god, maak me dóód!’ riep ze uit, al kwam het er gesmoord uit. ‘Doe het nou maar. Het kan me niet schelen!’

      ‘Waarom zou ik je willen doden, Alexa? Het is veel erger voor jou om zo diep onder de grond in je doodkist te liggen.’

      ‘O god, maak me alsjeblieft dood!’

      ‘Nee,’ zei de stem. ‘Ik wil dat je nog een hele tijd in leven blijft. Wetend dat niemand je ooit zal vinden. Niemand.’

      Ze kreunde, schreeuwde, voelde zich licht in haar hoofd, voelde zich misselijk.

      ‘Daar ben je dan, drie meter onder de grond, en niemand weet waar je bent. Misschien ga ik een eindje rijden. Misschien blijf ik een paar dagen weg. Ik laat de luchttoevoer natuurlijk aanstaan, zodat je niet zult stikken. Je zult schreeuwen en niemand zal je horen, en je zult met je vuisten tegen de stalen wanden van je kist slaan, en erover graaien, en niemand zal weten dat je daar bent.’

      ‘Alsjeblieft, ik wil alles wel doen,’ zei ze. ‘Alles.’ Ze zweeg even, slikte diep. Ze dacht dat ze misschien weer moest overgeven. ‘Je bent erg sterk. Ik denk dat je erg aantrekkelijk bent.’

      Er kwam een grinniklachje uit de luidspreker boven haar. ‘Niets wat je met me kunt doen, kan me meer opwinden dan dat ik je zie kronkelen en smeken om je te redden. Dat vind ik heel erg opwindend, Alexa.’

      ‘Mijn vader zal je alles geven wat je wilt. Alles!’

      ‘Nee. Daar vergis je je in. Hij geeft niets om je vrij te krijgen.’

      ‘Misschien wéét hij niet wat je wil. Misschien weet hij niet wat Mercury is.’

      ‘Je vader weet dat. Hij begrijpt het heel goed. Weet je waarom hij niet geeft wat we vragen?’

      ‘Hij weet niet wat jullie willen!’

      ‘Jij bent niet belangrijk voor hem, Alexa. Hij houdt meer van zijn vrouw en zijn geld dan van jou. Misschien heeft hij nooit van je gehouden. Je zit als een rat in de val, en je vader weet dat je daar bent en het kan hem niet eens schelen.’

      ‘Dat is niet waar!’

      Geen antwoord.

      Alleen stilte.

      ‘Het is niet waar,’ herhaalde Alexa. ‘Laat me weer met hem praten. Dan zeg ik tegen hem dat hij het meteen moet doen.’

      Niets. Stilte.

      ‘Alsjeblieft, laat me met hem praten.’

      Geen geluid.

      In de afschuwelijke stilte hoorde ze verre geluiden waarvan ze eerst dacht dat het alleen maar hallucinaties waren, piepend in het hamstermolentje van haar doodsbange geest.

      Maar nee, het waren echt stemmen. Mompelende, vage, maar onmiskenbare stemmen. Zoals ze soms de stemmen van haar ouders had gehoord via de verwarmingsroosters in de vloer van het grote oude huis, al waren ze twee verdiepingen lager.

      Er waren daar mensen. Waarschijnlijk de Uil en de anderen met wie hij samenwerkte. Hun stemmen kwamen door de buis of slang waardoor de frisse lucht naar de kist werd geleid. Waren ze bij hem? En als ze nu eens niet bij hem waren en niets van haar wisten?

      Ze riep zo hard als ze kon: ‘HELP ME HELP ME HELP ME ALSJEBLIEFT HELP ME TOCH IK BEN HIER BENEDEN HELP ME!’

      Er volgde alleen stilte.

      Toen begon het gemompel in de verte weer. Ze was er zeker van dat ze iemand hoorde lachen.

37

In plaats van Alexa te vinden hadden we haar weggegooide telefoontje gevonden.

      Zeker, dat was een grote teleurstelling, maar hoe meer ik erover nadacht, des te meer konden we eruit afleiden.

      We konden eruit afleiden dat ze waarschijnlijk binnen honderdvijftig kilometer afstand van Boston was.

      We hadden op de videobeelden van het hotel gezien hoe laat ze was ontvoerd. Op grond van het telefoontje naar 911 wisten we dat ze nog geen uur later door Leominster ten noorden van Boston was gereden.

      Toen Diana een paar mensen had gebeld, konden we concluderen dat Alexa waarschijnlijk met een auto en niet met een vliegtuig was verplaatst. Het enige vliegveld in de buurt was het Fitchburg Municipal Airport, dat twee banen had en door een paar kleine charterbedrijven werd gebruikt. Er waren daar geen vliegtuigen opgestegen tussen twaalf uur de vorige avond en zes uur die ochtend.

      Er was maar veertien uur verstreken tussen haar ontvoering en de eerste keer dat haar ontvoerders contact met Marshall Marcus hadden opgenomen. In die tijd hadden ze haar vervoerd en vervolgens – als je haar aanwijzingen letterlijk moest opvatten – in een soort grafkelder gestopt. En ze hadden ook nog camera’s geïnstalleerd om beelden te versturen via internet. Dat alles was ingewikkeld en tijdrovend. Het moest uren in beslag hebben genomen. Ze konden dus niet erg ver zijn.

      Toch was het nog een heel groot zoekgebied.

 

Ik zette Diana bij het kantoor van de FBI af. Het liep tegen zes uur in de ochtend en ze vond dat ze net zo goed vroeg aan haar werkdag kon beginnen. Ze zou meteen naar de techneuten gaan en hun om een volledig onderzoek naar Alexa’s telefoon vragen.

      Toen ze was uitgestapt, bleef ik nog een tijdje in de Defender voor 1 Center Plaza zitten. Ik dacht erover naar huis te gaan en een paar uur te slapen, want het werd waarschijnlijk een lange dag.

      Totdat ik naar mijn e-mail keek.

      Ik vond een lange reeks mailtjes, niet van een naam maar van een nummer dat ik niet herkende. Na enkele seconden besefte ik dat ze automatisch waren verstuurd door de miniatuur-gps-tracker die in de gouden S.T. Dupont-aansteker van Taylor Armstrong verborgen zat.

      Nou ja, niet háár aansteker, maar de aansteker waarmee ik hem had verwisseld toen ik hem ‘per ongeluk’ op de straatstenen van Beacon Hill had laten vallen. Ik had hem in de sigarenzaak aan Park Square gekocht, exact dezelfde S.T. Dupont Ligne 2 Gold Diamond Head-aansteker. Een klassieker, en belachelijk duur. Maar veel goedkoper dan wanneer ik iemand zou inhuren om haar te volgen.

      Het minuscule trackingapparaatje was aangebracht door een oude Special Forces-vriend van me die we vroeger Romeo noemden en die een bedrijfje was begonnen in technische contraspionage. Hij had geklaagd dat de aansteker zo klein was. Hij had niet geweten of hij een tracker had die klein genoeg was. Hij had gewild dat ik haar mobieltje stal: dat zou een makkie zijn geweest. Het zou nog gemakkelijker zijn geweest een van haar nieren te verwijderen. En je zou het nooit met een identiek model kunnen verwisselen, met al haar opgeslagen sms’jes, telefoonnummers en foto’s.

      Maar zodra Romeo had ontdekt hoe klein het vloeistofreservoir in de aansteker was, had hij kans gezien er een nano-gps-apparaatje in te zetten. Natuurlijk was hij al die tijd blijven klagen. Romeo, wiens echte naam George Devlin was, was niet gemakkelijk in de omgang, maar hij leverde geweldig goed werk.

      Hij programmeerde het ding zo dat het zijn locatie pas doorgaf wanneer het meer dan driehonderd meter was verplaatst. En nu kon ik zien dat ze meteen na ons gesprekje op de hoek van Charles Street en Beacon Street naar huis was gegaan – of in de limousine van David Schechter naar huis was gebracht – en vervolgens naar Medford was gereden, acht kilometer naar het noordwesten.

      Wie moest ze daar zo dringend ontmoeten?

      Ik had een sterk vermoeden.

38

Twintig minuten later reed ik door Oldfield Road in Medford, een mooie straat met fraaie oude bomen en huizen met overnaadse planken. Er waren twee-onder-een-kapwoningen bij en er stonden ook appartementengebouwen. De meeste waren goed onderhouden: netjes in de verf, keurig gemaaide gazons, perfect bijgesnoeide struiken, strakke paden. Een paar huizen zagen eruit alsof ze min of meer aan hun lot waren overgelaten door eigenaren die ergens anders woonden en waren gecapituleerd voor de rotzooi van de studenten die er kamers huurden. De campus van de Tufts University was maar een klein eindje lopen.

      Het huis waar Taylor Armstrong de afgelopen nacht drieënveertig minuten had doorgebracht, was een wit geverfd houten huis van drie verdiepingen, een van de mooiere in de straat. Om halfzeven ’s morgens gebeurde er niet veel in de buurt. Een vrouw liep te joggen in een zwart met turkoois spandexpakje. Een auto reed de straat op aan het andere eind van het blok. Ik wachtte en keek naar het huis.

      Toen stapte ik uit en liep langs het huis alsof ik een buurtbewoner was die een ochtendwandelingetje maakte. Na een snelle blik om me heen ging ik geruisloos maar nonchalant het trapje naar de voorveranda op. Ik zag een rij van vijf bellen met namen erbij. Vijf appartementen. In een daarvan woonde waarschijnlijk de eigenaar. Op de twee bovenverdiepingen waren telkens twee appartementen.

      Vijf achternamen. Schiff, Murdoch, Perreira, O’Connor en Unger. Ik prentte de namen in mijn geheugen, liep naar de auto terug, drukte op een sneltoets van mijn BlackBerry en maakte Dorothy wakker.

 

Vijf minuten later belde ze terug.

      ‘Margaret O’Connor is negenenzeventig. Ze is al vijftien jaar weduwe en heeft het huis sinds 1974 in eigendom. De andere vier zijn huurders. Een van hen is kortgeleden afgestudeerd en werkt voor Amnesty International. Twee studeren aan Tufts. De vierde is de man die we moeten hebben.’

      ‘Welke?’

      ‘Perreira. Zijn volledige naam is Mauricio da Silva Cordeiro-Perreira, en ja, ik heb zijn foto gevonden. Het is dezelfde man als op de videobeelden van het hotel.’

      ‘Taylor noemde hem Lorenzo.’

      ‘Dan heeft hij haar een valse naam opgegeven.’

      ‘Zijn achternaam staat bij zijn bel. Dus zelfs als ze zijn echte voornaam niet kende, kende ze zijn achternaam. Hoe staat hij met haar in verband?’

      ‘Ik ben het volgende te weten gekomen: tweeëndertig jaar oud. Geboren in São Paulo, Brazilië. Rijke familie – we hebben het over heel veel geld. Papa werkt bij de Verenigde Naties in New York.’

      ‘O. Wat doet zijn vader daar?’

      ‘Waarschijnlijk niet veel. Hij maakt deel uit van de permanente missie van Brazilië, en voor zover ik kan nagaan, doen die kerels niets. Mauricio is opgegroeid in een ommuurde woonwijk in Morumbi aan de rand van São Paulo. Hij ging naar een tweetalige school, de Saint Paul, en daarna naar de Universidade de São Paulo. Lid van de Harmonia-tennisclub en de Helvetia-poloclub...’

      ‘Hoe komt zo’n rijke jongen in een armzalig appartementje in Medford terecht?’

      ‘Blijkbaar heeft hij een paar luie jaren doorgebracht als promovendus aan de Fletcher School of Law and Diplomacy van de Tufts University. Maar hij kwam niet veel in de bibliotheek. Hij is dealer – vooral coke en hasj, en ook methamfetamine.’

      ‘Nu wordt het interessant. Wat weet je daarover?’

      ‘Een paar jaar geleden is er een gezamenlijk DEA/ICE-onderzoek naar die jongen ingesteld. Ze vermoedden dat hij de diplomatieke bagage van zijn vader gebruikte om drugs het land binnen te brengen.’

      ‘Daar zal pa niet blij mee zijn geweest,’ zei ik.

      ‘Het zou me niet verbazen als pa zijn handen van hem af heeft getrokken. Hij is een paar keer opgepakt, maar nooit veroordeeld. Blijkbaar weet hij het systeem goed te bespelen.’

      ‘Als zijn pa bij de Verenigde Naties werkt, geniet hij diplomatieke onschendbaarheid.’

      ‘Geldt die ook voor de volwassen kinderen van een diplomaat?’

      ‘De hele familie,’ zei ik.

      ‘Ze kunnen niet voor drugs worden gearresteerd?’

      ‘Ze kunnen niet eens voor moord worden gearresteerd,’ zei ik.

      ‘Goh, dan heb ik het verkeerde leven gekozen. Ik had diplomaat moeten worden. Wat zou ik niet geven voor een geladen pistool en tien minuten diplomatieke onschendbaarheid!’

      ‘Nu begin ik het te begrijpen,’ zei ik. ‘Van Taylor is bekend dat ze problemen met drugs heeft, en Mauricio is waarschijnlijk haar dealer.’ Omdat hij uit zo’n rijke familie kwam, had hij toegang tot de juiste kringen. Waarschijnlijk had hij aan zijn achtergrond ook een zekere allure overgehouden en kon hij gemakkelijk met studenten uit een goed milieu omgaan, studenten die zich nooit zouden afgeven met iemand uit een achterbuurt.

      En daardoor kon hij ook gemakkelijk contact leggen met tieners als Taylor Armstrong, de dochter van de senator.

      ‘Papa trekt zijn handen van hem af, en daar gaat al het familiegeld,’ zei Dorothy. ‘En de diplomatieke bagage. De toevoer van drugs houdt op en aan de geldstroom komt zo snel een eind dat hij moeite heeft de huur te betalen. Of voor zijn auto te betalen. Zo iemand krijgt een wanhopige behoefte aan geld en is bereid grote risico’s te nemen, bijvoorbeeld door een rijk meisje te ontvoeren.’

      ‘Of misschien is hij ingehuurd omdat hij Taylors dealer was,’ zei ik. ‘Dat maakte het gemakkelijk.’

      ‘Ingehuurd door wie?’

      ‘Nou, Mauricio komt uit Brazilië. Hij komt uit een rijke familie met veel connecties. Een van de ontevreden investeerders in Marcus Capital is Juan Carlos Guzman.’

      ‘En dat is...’

      ‘Een Colombiaanse drugsbaron die in Brazilië woont.’

      ‘O god,’ zei ze. ‘Lieve help. Is dat meisje in handen van een drugskartel? En jij denkt dat je haar terug kunt halen?’

      ‘Met jouw hulp maak ik een kans.’

      ‘Nick, niemand kan de herkomst van die videobeelden nagaan. Ik heb met iedereen gepraat die ik ken, ook met mensen die dit soort dingen al veel langer doen.’

      ‘Heb je mensen verteld waaraan we werken?’

      ‘Natuurlijk niet. Ik heb met mensen gepraat over IP-sporen en algoritmen. Digitaal forensisch onderzoek. Op die manier vinden we ze niet.’

      ‘Ze hebben veel moeite gedaan om Marcus een bericht te sturen,’ zei ik.

      ‘Denk je dat Mauricio nog in dat appartement is, of zou hij ervandoor zijn gegaan toen Taylor hem had gewaarschuwd?’

      ‘Ik weet het niet. Ook als hij er nog is, was hij alleen maar de koerier. Hij pikte Alexa op en droeg haar over aan iemand anders. Ik denk niet dat hij haar helemaal naar Leominster heeft gebracht en daarna terug is gereden.’

      ‘Misschien heeft hij haar telefoontje daar neergegooid om ons op het verkeerde been te zetten. Misschien willen ze ons laten denken dat ze daar ergens is, en niet in de buurt van Boston.’

      ‘Dat is te ingewikkeld. Het zou veel slimmer zijn om haar telefoontje gewoon te vernietigen. Dan zou er helemaal geen spoor zijn. Bovendien reed hij in een gestolen auto. Het risico was te groot dat hij werd aangehouden vanwege een kapot achterlicht of een verouderde registratiesticker. Of dat een ambitieuze politieman de kentekens natrok.’

      ‘En als hij daar niet is?’

      ‘Dan haal ik zijn appartement overhoop en kijk ik of ik iets kan vinden wat me naar Alexa leidt. Rekeningen, papiertjes, computerbestanden, noem maar op.’

      ‘En als hij daar is? Vergeet niet: rijkeluiszoontje of niet, hij is dealer. Hij is vast wel gewapend. Alsjeblieft, ga nou niet dood voor tien uur.’

      ‘Tien uur?’

      ‘De gouverneur? Hallo? Je wilde mij toch bij je hebben, voor het geval ze met technische vragen kwamen die jij niet kon beantwoorden omdat je alleen maar de man van het ‘‘grote beeld’’ bent?’

      Ze had het over een afspraak die al veel eerder was gemaakt. We zouden gaan praten met een ex-gouverneur van een grote staat die vanwege een omkoopschandaal tot aftreden was gedwongen. Iedereen wist dat hij in de val was gelokt.

      ‘Laat Jillian dat afzeggen,’ zei ik.

      ‘Afzeggen?’ zei ze ongelovig. ‘Die juristen zijn voor dit gesprek uit New York overgevlogen. Je kunt het niet zomaar afzeggen.’

      ‘Voor zover ik weet, ben ik nog steeds de baas. Laat Jillian het afzeggen. En vraag haar ook alle afspraken in de rest van de week af te zeggen. Alles. Ik doe niets anders totdat ik dit meisje heb thuisgebracht.’

      ‘De rest van de week?’ zei ze. ‘Als je denkt dat dit in een paar dagen gepiept is, ben je niet goed wijs. Trouwens...’

      ‘We praten er later over,’ onderbrak ik haar. Ik verbrak de verbinding, stapte uit de auto en liep naar de zijkant van het appartementengebouw waarin Mauricio Perreira woonde.

      Drugshandelaren gaan vaak met paranoia door het leven. Waarschijnlijk had hij een pistool dicht bij zijn bed. Niet onder het kussen, want dat slaapt niet lekker, maar onder het bed of achter de hoofdplank.

      Ik maakte alleen een kans als ik hem kon verrassen.

39

Tenzij lockpicken je beroep is, is er een enorm verschil tussen weten hoe het moet en het goed doen. Ik heb eens een professionele slotenmaker ingehuurd om me een paar lessen te geven, al had ik enige basiskennis opgedaan van iemand van een incassobureau voor autobedrijven die ik als tiener had gekend. Ik hing toen vaak rond in de werkplaats van Norman Lang Motors in Malden.

      Ik had ook allerlei gereedschap in het dashboardkastje van mijn auto liggen, zoals een professioneel setje lockpicks en tension wrenches. Maar naast dat gereedschap heb je ook een flinke portie handigheid, tijd en geduld nodig. En ik kwam in al die drie opzichten tekort. Ik pakte mijn elektrische pickgun van Southord, een dun roestvrijstalen instrument ter grootte van een elektrische tandenborstel. Zo’n ding is sneller en gemakkelijker, al maakt het meer geluid. Jammer genoeg waren de batterijen leeg. En dus pakte ik mijn EZ-snapgun, een goeie ouwe lockpick uit het handboek, oorspronkelijk bestemd voor politieagenten die geen tijd hadden om de fijne kneepjes van het lockpicking te leren.

      Helaas zijn lockpickguns niet erg stil. Ze produceren een hard knapgeluid. Daar stond tegenover dat het snel ging.

      Ik liep over de zijtrap van het gebouw omhoog. Die trap bood aan de buitenkant toegang tot de afzonderlijke appartementen. Een kort betonnen trapje leidde naar een smalle veranda met een grijs geverfde houten leuning. Vanaf dat punt naar boven bestond de trap uit geverfd hout. Voorzichtig lopend, ging ik de trap op naar de bovenste verdieping. Daar bewoog ik me een meter of zo langs de leuning en beoordeelde de situatie.

      Een klein raam met dichte gordijnen naast de deur van het appartement. Een eenvoudig stiftcilinderslot. Geen Schlage of een ander merk van topkwaliteit – dat zou een probleem zijn geweest. Een onbekend merk. Dat was een hele opluchting.

      En een klein ledlichtje; een beveiligingssysteem.

      Maar het lichtje was uit. Waarschijnlijk zette hij het systeem uit als hij thuis was.

      Dus hij was er. Goed.

      Ik keek niet eens om me heen. Als een van de buren zo vroeg op was en me zag, wilde ik me niet als een dief gedragen. Ik wilde eruitzien alsof ik daar thuishoorde.

      Ik werkte snel, maar onopvallend. Eerst stak ik de tension wrench, die ongeveer zo groot was als een rechtgetrokken paperclip, in het sleutelgat en bewoog hem een beetje heen en weer. Met de snapgun in mijn rechterhand stak ik de naald daarvan naast de tension wrench in het sleutelgat, waarbij ik er goed op lette dat ik de stiften niet aanraakte. Toen kneep ik in de handgreep.

      Een hard knapgeluid.

      Ik moest nog tien of elf keer in de handgreep knijpen. Het harde geluid galmde door het ravijn tussen de huizen. Tenzij Perreira in diepe slaap verzonken was, moest hij het hebben gehoord.

      Ten slotte voelde ik dat het slot meegaf.

      Ik was binnen.

40

Het was koud. Ergens, in een andere kamer, stond een airconditioner aan. Er kwam meteen de vieze moeraslucht van oud bongwater op me af.

      Er was daar iemand.

      Alle gordijnen waren dicht. In de voorkamer heerste een bijna volslagen duisternis. Na een paar seconden waren mijn ogen aan het donker gewend en kon ik mijn weg vinden door de rommelige kamer. Ik manoeuvreerde tussen een enorme flatscreen-tv en een grote leren bank door, waarbij mijn pad bezaaid lag met lege bier- en wijnflessen. Het lukte me om nergens tegenaan te komen, en zo kwam ik dichter bij het harde gesnurk achter een open slaapkamerdeur. Bij de drempel bleef ik staan. Ik zag een bult in het bed. Nee, twee bulten.

      Er lag lang, blond haar op een kussen, alsof een leeuw een haarbal had opgehoest. Ik zag de nek van een vrouw en haar welgevormde schouders. Naast haar lag, zijn mond wijd open en snurkend als een cirkelzaag, de man die ik als Lorenzo herkende. De man op de videobeelden uit de Slammer. De man die Alexa had ontvoerd. Geen twijfel mogelijk.

      Ik dacht maar even na. Liet verschillende mogelijkheden door mijn gedachten gaan.

      Koos voor de eenvoudigste.

      Ik liep naar de kant van het bed waar Perreira onder het verkreukelde laken lag, half onder de deken. Mijn voetstappen werden gedempt door het kamerbreed tapijt. Een oude airconditioner ratelde en bulderde als een straalmotor. Het was ijskoud in de kamer en het rook er naar ranzig zweet. Zijn gewicht was afgewend naar het blonde meisje, en het laken was opgetrokken tot zijn kin.

      Ik nam het eind van het laken in mijn linkerhand. Met een snelle beweging rukte ik het over zijn hoofd en toen daaronder, zodat zijn hoofd erin gevangen zat. Hij sloeg om zich heen. Hij vloekte, schreeuwde en maaide met zijn armen en benen, maar hij zat net zo stevig gevangen als een mummie. Met mijn rechterhand greep ik zijn keel vast en kneep erin. Hij verzette zich nu nog heviger. Zijn kreten werden gesmoord door het laken.

      Het blonde meisje naast hem in het bed gaf ook een schreeuw en kwam het bed uit. Haar kreten klonken merkwaardig diep en mannelijk. Toen ik op Mauricio’s kronkelende lichaam klom en hem met mijn knieën tegen het bed drukte, zag ik dat de persoon met het lange blonde haar in werkelijkheid een magere, fijn gebouwde jongeman was.

      ‘Ik heb nergens iets mee te maken!’ riep de jongen. ‘Man, ik kén die kerel amper!’

      Hij liep achteruit alsof hij verwachtte dat ik ook een uitval naar hem zou doen, maar ik draaide me om en liet hem gaan.

      Omdat ik bang was dat Perreira het bewustzijn zou verliezen, drukte ik wat minder hard op zijn keel. Hij hapte naar adem en zei toen met hese stem: ‘O que você quer? O que diabos você quer?

      Ik wist niet wat hij zei. Ik spreek geen Portugees. ‘Waar is ze?’ zei ik.

      Entreguei o pacote!

      ‘Waar is ze?’

      Eu entreguei a menina!

      ‘Engels spreken.’

      O pacote! Entreguei o pacote!

      Een van de woorden klonk me enigszins bekend in de oren. ‘Het pakket?’

      ‘Ik...’ hijgde hij, ‘... heb het pakket afgeleverd. Ik heb het pakket afgeleverd!’

      ‘Pakket?’ Een withete woede knetterde als elektriciteit door mijn bloed. Ik moest me erg inhouden om zijn luchtpijp niet te verbrijzelen.

      Blijkbaar dacht hij dat ik iets met de ontvoering te maken had. Dat ik iemand was voor wie hij werkte. Dus hij was inderdaad alleen maar de boodschappenjongen. De eerste schakel van de keten. Hij was ingehuurd om Alexa te ontvoeren en haar aan iemand anders over te dragen.

      Als hij dacht dat ik een van zijn opdrachtgevers was, kende hij hen waarschijnlijk niet, had hij hen niet ontmoet. Dat zou van pas kunnen komen. Ik ontspande mijn greep op zijn keel en hij piepte: ‘Engrequei a cadela, qual é?

      Hoewel ik geen Portugees spreek, ken ik een paar obsceniteiten in verscheidene talen, en ik was er vrij zeker van dat hij zojuist zo’n woord had gebruikt met betrekking tot Alexa. Daar ergerde ik me aan. Ik verstrakte mijn greep op zijn keel tot ik voelde dat het zachte kraakbeen meegaf, en toen dwong ik mezelf om op te houden. Het had geen zin dat ik deze kakkerlak doodmaakte. Ik had alleen iets aan hem als hij in leven was.

      ‘Ik laat je nu los om je een paar vragen te laten beantwoorden,’ zei ik. ‘Als je liegt over wat dan ook, hoe onbelangrijk het ook is, snijd ik je oor af en stuur ik het naar je vader bij de Verenigde Naties. Dan kan hij het aan de muur van zijn kantoor hangen. Bij de tweede leugen gaat je andere oor eraf. Dat gaat...’

      ‘Nee! Néé! Ik zal je alles vertellen! Wat willen jullie? Ik heb gedaan wat jullie zeiden. Ik heb alles gedaan wat jullie zeiden. Ik heb jullie dat meisje gegeven en ik hou mijn mond.’

      ‘Waar is ze?’

      ‘Waarom vraag je me dat? Jullie zeiden dat ik die trut moest oppikken, drogeren en naar jullie toe brengen, en dat heb ik gedaan. Wat wil je, man? Jullie hebben het meisje. Ik heb het geld. Ik zeg niets. We zijn klaar. Het is helemaal oké.’

      Het is helemaal oké. Aan zo’n frase heb ik een grote hekel. Hij was glad en beschaafd en deed gemakkelijk zaken met klanten uit de betere standen, die nooit drugs zouden kopen van een dealer met gevangenistatoeages en een laaghangende broek. De meeste studenten en rijkeluiskinderen wilden toch al niet denken dat ze zich schuldig maakten aan criminaliteit. Ze beschouwden de dingen die hij aan hen verkocht als een van de vele lekkernijen die eigenlijk verboden waren, zoals Iraanse kaviaar en ongepasteuriseerde camembert. Iemand als Mauricio wekte de schijn dat drugshandel niet illegaal maar exclusief was.

      ‘Ik zou zeggen dat het op dit moment voor jou helemaal niet oké is.’

      Op zijn nachtkastje lag een Nokia-telefoontje. Ik pakte het met mijn vrije hand en stopte het in mijn zak.

      Toen greep ik achter de hoofdplank en vond een pistool dat daar met ducttape was vastgemaakt. Een erg duur STI-pistool. Ik stopte dat ook in mijn zak en liet zijn keel toen helemaal los. Hij haalde diep en rochelend adem. Zijn gezicht liep donkerrood aan en hij zag eruit alsof hij op het punt stond van zijn stokje te gaan. Misschien had ik te hard gedrukt.

      ‘Oké,’ zei ik. Ik klom van hem af en ging naast het bed staan. ‘Sta op.’

      Hij kwam met grote moeite overeind, verward in de lakens en zwak van het zuurstoftekort. Hij droeg alleen een rode Speedo. Moeizaam verplaatste hij zijn benen over de zijkant van het bed. De nagels van zijn vingers en tenen waren gemanicuurd en voorzien van een glanslaag. ‘Jesus Cristo,’ hijgde hij, ‘wat wil je van me, man?’

      ‘Je hebt het verknald,’ zei ik.

      Hij schudde zijn hoofd en keek me doodsbang aan. ‘Ik heb jullie... Ik heb het aan... de man gegeven.’

      Dus hij dacht dat ik hoorde bij de mensen die hem hadden ingehuurd. Dat mocht hij blijven denken. Misschien kwam ik op die manier meer aan de weet. ‘Welke man?’

      ‘De man die me de telefoon gaf. Jullie... jullie? Wat wil je toch, man? Jij werkt toch ook voor hen?’

      ‘Welke man?’ zei ik.

      ‘Niemand heeft me een naam genoemd. Wat stelt dit voor? Wie ben je, man?’

      ‘Hoe heette hij?’ schreeuwde ik.

      ‘Ik weet niemands naam, man! Ik kan niet praten. Die kerel heeft ogen in zijn achterhoofd!’

      Ik wilde net vragen wat hij daarmee bedoelde toen ik voetstappen op de buitentrap hoorde dreunen. Hij hoorde het ook. Zijn hele gezicht trok samen van angst. ‘O, Jesus Cristo, dat zijn ze! Dat zijn ze! Hij zei dat ze me zouden vermoorden als ik met iemand praatte. Ik heb je níks verteld, man!’

      Er volgden een harde klap en het splinterende geluid van zijn deur die met een metalen stormram werd opengebroken.

      De mannen die de kamer binnenstormden, droegen groene uniformen met groene kogelwerende vesten, zwarte kevlarhelmen en een beschermende bril waardoor ze net gigantische insecten uit een derderangs sciencefictionfilm leken. Achter degenen die de deur hadden ingeramd kwamen de aanvallers met H&K MP5-machinepistolen. Degenen met een schild hadden een Glock. Ze hadden allemaal een FBI-patch op hun schouders en borst.

      Toen hij zag wie ze waren, veranderde de uitdrukking op zijn gezicht.

      Hij keek opgelucht.