61

Hoe meer ik over Marshall en Belinda Marcus nadacht, des te meer raakte ik ervan overtuigd dat er iets niet in orde was.

      Ik kende een cyberonderzoeker in New Jersey, een zekere Mo Gandle, die erg goed was. Toen ik bij Stoddard Associates in Washington werkte, had ik wel eens met hem gewerkt. Ik belde hem.

      ‘Ik wil dat je nagaat op welke dagen ze voor VIP Exxxecutive Service in Trenton heeft gewerkt,’ zei ik. ‘En ik wil dat je zo ver mogelijk in haar verleden teruggaat.’

 

Ik trof Dorothy achter haar bureau aan. Ze liet haar kin op haar handpalmen rusten en keek naar haar computerscherm.

      Op de monitor sprak Alexa, haar ogen diep in hun kassen, haar haar in plakkerige slierten. ‘Ik wil hier niet meer zijn, papa!

      Het beeld bleef stilstaan en viel toen uiteen in duizenden minuscule gekleurde vierkantjes, als een schilderij van Chuck Close. Die vierkantjes vlogen alle kanten op.

      En terwijl het beeld verdween, ging ze verder: ‘... Ze willen Mercury, papa. Je moet ze Mercury geven. Ik... ik weet niet wat dat betekent. Ze zeiden...

      ‘Ik heb Jillian on-ontslagen,’ zei ik.

      Ze drukte op een toets zonder naar het toetsenbord te kijken, en toen waren dezelfde seconden van de video-opname weer te zien: Alexa die sprak, het beeld dat stilstond en in geometrisch puin uiteenviel en daarna weer een samenhangend geheel vormde.

      Peinzend mompelde Dorothy: ‘Ik heb haar niet ontslagen.’

      ‘Nou, ik heb tegen haar gezegd dat ze geen ontslag kan nemen. Wat ben je aan het doen?’

      ‘Ik loop met mijn kop tegen een muur. Dat ben ik aan het doen.’

      ‘Kan ik iets doen?’

      ‘Ja. Mij ontslaan.’

      ‘Jou ook? Nee.’

      ‘Dan neem ik ontslag.’

      ‘Jij mag ook geen ontslag nemen. Niemand mag ontslag nemen. Vertel me dan nu wat er aan de hand is.’

      Dorothy gaf zacht en langzaam antwoord, en ik zag dat ze iets van zichzelf liet zien wat ze nooit eerder had laten zien. ‘Ik neem geen ontslag; dat weet je. Ik geef het nooit op. Maar ik verdien mijn salaris niet. Ik doe niet waarvoor je me betaalt. Dit is het belangrijkste wat iemand me ooit te doen heeft gegeven, en ik schiet tekort.’

      Tranen in haar ogen.

      Ik legde mijn hand op de hare en zei: ‘O, kom nou. Wat is er toch geworden van die goeie ouwe arrogante Dorothy die ik gewend ben?’

      ‘Ze heeft het licht gezien.’

      ‘Dorothy,’ zei ik. ‘Je bent gefrustreerd. Dat begrijp ik. Maar ik wil dat je je hier helemaal voor inzet. En ik dacht dat je het nooit zou opgeven. Vertel me nog eens wat je vader over je zei.’

      ‘Zo koppig als een ezel op ijs,’ zei ze met een klein stemmetje.

      ‘Waarom eigenlijk op ijs?’

      ‘Hoe moet ik dat nou weten? Nick, weet je hoe vaak ik aan dat meisje denk, en aan wat ze moet doormaken? Ik bid voor haar, en ik vraag me steeds af wie een onschuldig meisje zoiets zou aandoen, en dan voel ik me zo... machteloos.’

      ‘Het is niet jouw taak om haar te redden.’

      Er kE evangelie van Johannes staat: ‘‘We weten dat we kinderen van God zijn en dat de hele wereld wordt beheerst door de boze.’’ Dat had ik nooit eerder gehoord. Wat betekende dat in godsnaam? Dat de duivel de regie van alles heeft? Maar nu begin ik het te snappen. Misschien is er... slechtigheid op de wereld waar zelfs God machteloos tegenover staat. En daar gaat het nou juist om.’

      ‘Waarom overkomen goede mensen slechte dingen?’ zei ik zacht. ‘Ik stel mezelf zulke grote vragen al lang niet meer. Ik buig mijn hoofd en doe het weinige dat ik kan.’

      ‘Het spijt me, Nick. Ik had me voorgenomen mijn geloof nooit mee te brengen naar kantoor.’

      ‘Ik heb nooit van je verwacht dat je het thuis liet. Nou, vertel me eens wat je hebt ontdekt.’

      Ze aarzelde maar even. ‘Oké. Luister hier eens naar.’

      Ze drukte op een toets, verplaatste de muis en klikte erop, en we hoorden Alexa weer diezelfde woorden uitspreken. Dorothy zette het geluid harder. Achter Alexa’s woorden nam een gezoem geleidelijk in volume toe. Toen bleef het beeld stilstaan en viel het in kleine stukjes uiteen.

      ‘Je hoort dat geluid ook, hè?’

      ‘Een auto, misschien een vrachtwagen, zoals we al zeiden. En?’

      Ze schudde haar hoofd. ‘Valt het je niet op dat het beeld altijd uiteenvalt als het geluid te horen is geweest? Elke keer.’

      ‘Oké.’

      ‘Een auto, vrachtwagen of trein zou de video-uitzending niet op die manier onderbreken.’

      ‘Wat betekent dit dan?’

      Ze keek me aan met die typische blik van haar: grote ogen, gefronste wenkbrauwen. Zo’n blik kon een geringer wezen in steen of een zoutpilaar veranderen. Onze vroegere baas, Jay Stoddard, had die blik zo verontrustend gevonden dat hij alleen rechtstreeks met haar te maken wilde hebben als het echt moest. Het had geen zin om terug te staren. Dan kon je net zo goed een staarwedstrijd met de zon houden. Een van jullie wordt blind, en vast niet de zon.

      ‘Wat dit betekent?’ zei ze. ‘Het gaat ons vertellen waar Alexa Marcus is.’

62

‘Is er een probleem, agent?’

      Dragomir had gemerkt dat Amerikaanse politieagenten het prettig vonden als ze met ‘agent’ werden aangesproken. Ze hunkerden naar respect en kregen dat bijna nooit.

      ‘Nou, het is niet veel bijzonders, meneer. We willen ons alleen graag komen voorstellen, dan weet u wie u moet bellen als u hulp nodig hebt.’

      De oren en wangen van de jongeman waren vuurrood geworden. Als hij glimlachte, was zijn tandvlees te zien.

      ‘Is goed om te weten.’ Op de meeste mensen had het een ontwapenende uitwerking als hij slecht Engels sprak. Daardoor leek hij stunteliger. Dragomir had er een gewoonte van gemaakt andere mensen te bestuderen, zoals een vlinderverzamelaar nieuwe exemplaren bestudeert.

      De politieman verplaatste zijn gewicht weer naar zijn andere voet. De vloerplanken van de veranda kraakten. Hij trommelde met zijn vingertoppen tegen zijn dijen en zei: ‘Dus u, eh, werkt voor de Aldersons?’

      Dragomir schudde zijn hoofd, een bescheiden grijns. ‘Alleen beheerder. Ik werk wel voor familie. Opknappen.’

      ‘O, oké, goed. Blijkbaar heeft een van uw buren gezien dat u hier bouwmachines hebt.’

      ‘Ja?’

      ‘Ik wilde er alleen zeker van zijn dat er niet in strijd met de voorschriften wordt gebouwd. U weet wel, als u bijvoorbeeld een aanbouw maakt zonder vergunning.’

      De jongeman straalde geen enkel gezag uit. Hij nam een verontschuldigende houding aan. Heel anders dan de politie in Rusland, die alle mensen behandelde alsof ze misdadigers waren.

      ‘Alleen grondwerk.’

      ‘Is dat... U bent hier niet aan het bouwen, of...?’

      ‘Niet bouw,’ zei Dragomir. ‘Eigenaar wil tuin met meer niveaus.’

      ‘Mag ik een kijkje achter het huis nemen?’

      Dit ging te ver. Als Dragomir op een huiszoekingsbevel aandrong, was de jongen binnen een uur terug met nog twee agenten en een gerechtelijk bevel, en dan zouden ze ook het huis willen doorzoeken, alleen om te laten zien dat ze het konden.

      Hij haalde zijn schouders op en zei gastvrij: ‘Gaat uw gang.’

      Agent Kent keek opgelucht. ‘U weet wel: omdat ik dan tegen de commandant kan zeggen dat ik mijn werk goed heb gedaan.’

      ‘We moeten allemaal ons werk doen.’

      Hij volgde de politieman naar de achterkant van het huis, naar de lege akker. De politieman keek naar de sporen in de harde aarde en toen naar de grijze ventilatiebuis midden in het veld, en hij liep erheen.

      ‘Is dat een septic tank, uh, Andros?’

      Dragomir bleef staan. Hij had de politieman zijn naam niet genoemd. Blijkbaar had de buurman dat gedaan.

      Dit zat hem dwars.

      ‘Is om gas uit bodem te laten,’ zei Dragomir toen ze naast de buis stonden. ‘Van de vuilnis, de... composthoop.’ Een improvisatie, het beste wat hij kon bedenken.

      ‘Voor methaangas of zo?’

      Dragomir haalde zijn schouders op. Hij verstond geen Engels. Hij deed alleen wat hem gezegd werd. Hij was maar een eenvoudige arbeider.

      ‘Want als u een septic tank in de grond stopt, hebt u een vergunning nodig, weet u.’

      De wangen en oren van de agent hadden de kleur van koude borsjt.

      Dragomir glimlachte. ‘Geen septic tank.’

      Er kwamen gedempte, vage kreten uit de buis.

      De politieman hield zijn hoofd schuin. Het leek wel of zijn belachelijke oren bewogen. ‘Hoorde u iets?’ zei hij.

      Dragomir schudde langzaam zijn hoofd. ‘Nee...’

      De kreten van het meisje waren nu luider, en beter te verstaan.

      HELP GOD HELP RED ME ALSTUBLIEFT O GOD...’

      ‘Het klinkt alsof het van beneden komt,’ zei de politieagent. ‘Is dat niet vreemd?’

63

‘Ik luister,’ zei ik.

      Dorothy zuchtte. ‘Laten we beginnen met de elementaire vraag: hoe komen ze op het internet? Ik denk niet dat het een standaardverbinding is.’

      ‘Waarom niet?’

      Ze leunde achterover en sloeg haar armen over elkaar. ‘Mijn ouders wonen in North Carolina. Een paar jaar geleden wilden ze kabel-tv om naar al die films te kunnen kijken. Er was alleen geen kabel beschikbaar, en dus moesten ze een schotelantenne op hun dak zetten.’

      Ik knikte.

      ‘Ik probeerde een keer bij hen thuis naar een film te kijken, en toen werd het beeld telkens wazig en viel het weg. Ik werd er gek van. En dus vroeg ik hun wat het probleem was, je weet wel, was het altijd al zo, hadden ze het satellietbedrijf gebeld om het te laten verhelpen? En mijn moeder zei: o, dat gebeurt vaak, elke keer dat er een vliegtuig overkomt. Je went eraan. Er is niets aan te doen. Ze wonen namelijk dicht bij het vliegveld Charlotte/Douglas. Ze zitten precies op de vliegroute. En die vliegtuigen maken een ontzaglijk lawaai. En toen merkte ik dat de tv steeds uitviel als ik een vliegtuig hoorde overkomen.’

      ‘Oké,’ zei ik. ‘Als onze ontvoerders ergens diep in de bossen zitten, of in een landelijk gebied waar niet eens snel internet bestáát, is de satelliet waarschijnlijk hun enige mogelijkheid om online te komen. En je denkt dat een vliegtuig het signaal kan verstoren?’

      ‘Met gemak. Een lelijke onweersbui kan dat ook. Satellieten werken met zichtlijnen, dus als er iets tussen de schotel en de satelliet hoog in de lucht komt, wordt het signaal verstoord. Als een vliegtuig maar groot genoeg is, en maar laag genoeg vliegt, kan dat het signaal ook verstoren. Een fractie van een seconde is genoeg om de videostream te bederven.’

      ‘Dit is goed,’ zei ik. ‘Het lawaai dat we horen, zou heel goed van een straalmotor kunnen komen. Dus ze zijn in de buurt van een vliegveld. Maar hoe dichtbij, denk je?’

      ‘Dat is moeilijk te berekenen. In elk geval zo dichtbij dat als een vliegtuig landt of opstijgt, het laag genoeg vliegt om de verbinding met de satelliet te blokkeren. Het hangt dus af van de grootte en de snelheid van het vliegtuig en nog meer dingen.’

      ‘Er zijn verdomd veel vliegvelden in de Verenigde Staten,’ merkte ik op.

      ‘O ja?’ merkte ze droogjes op. ‘Daar had ik niet aan gedacht. Maar als we het zoekgebied kunnen verkleinen, wordt het veel gemakkelijker.’

      ‘Ik denk dat we dat kunnen.’

      ‘O ja?’

      ‘New Hampshire.’ Ik vertelde wat George Devlin over de mobiele telefoons had ontdekt. Hoe we wisten dat ‘Mr. X’ met Alexa over de grens van Massachusetts naar New Hampshire was gegaan.

      Ze luisterde en keek voor zich uit. Na twintig seconden van stilte zei ze: ‘Daar komen we veel verder mee. Ik weet niet hoeveel vliegvelden er in New Hampshire zijn, maar we hebben het nu teruggebracht tot een beheersbaar aantal.’

      ‘Misschien kunnen we het aantal mogelijkheden nog kleiner maken,’ zei ik. ‘Laat die gekke website CamFriendz de streams in realtime zien?’

      ‘Ze zeggen van wel. Ik denk ook van wel, binnen een paar seconden. Je moet rekening houden met trage verbindingen en vertragingen in de server en dat soort dingen. Misschien zitten de tijden er vijf seconden naast.’

      ‘Dan leggen we die tijden naast de exacte vluchttijden in de database van de F.A.A.’

      ‘Hebben ze zoiets?’

      ‘Natuurlijk. We zijn dus op zoek naar vliegvelden in New Hampshire – ach, laten we voor alle zekerheid ruimer gaan zoeken en Massachusetts er ook bij betrekken – met een vluchtschema dat overeenkomt met de tijden van onze vier storingen.’

      Ze knikte heftig.

      ‘En we kunnen nog nauwkeuriger zoeken,’ zei ik. ‘Zitten er in een van die uitzendingen niet twee afzonderlijke storingen?’

      ‘Je hebt gelijk.’

      ‘We weten dus de exacte tijd tussen twee vluchten.’

      Haar glimlach werd langzaam breder. ‘Niet slecht, baas.’

      Ik haalde mijn schouders op. ‘Het was jouw idee.’ Dat was een van de weinige dingen die ik heb geleerd sinds ik voor mezelf ben begonnen: de baas moet nooit de eer voor iets opeisen. ‘Kun je in de beveiligde elektronische database van de F.A.A. hacken?’

      ‘Nee.’

      ‘De FBI kan dat wel. Ik zal Diana bellen.’

      ‘Sorry?’

      Jillian Alperin stond er aarzelend bij.

      ‘We zijn in bespreking,’ zei Dorothy. ‘Is er een probleem?’

      ‘Ik was vergeten dit uit de printer te halen.’ Ze hield een grote glanzende foto omhoog. Het was een vergroting van een deel van de foto die met Alexa’s iPhone van de tatoeage van haar ontvoerder was gemaakt.

      ‘Dank je,’ zei Dorothy, en ze pakte de foto van haar aan.

      ‘Ik denk dat ik weet wat het is,’ zei Jillian.

      ‘Het is een uil,’ zei ik. ‘Maar evengoed bedankt.’

      Toen hield ze iets anders omhoog, iets wat ze in haar andere hand had gehad. Een dunne witte pocket. Op het vooromslag stond een zwart-witte lijntekening van een uil.

      De tekening was identiek aan de tatoeage op de foto.

      ‘Wat is dat?’ vroeg ik.

      ‘Het is een boek over tatoeages dat mijn broer heeft gevonden.’

      Ze gaf me het boek. De titel luidde: Criminele tatoeages in Rusland.

      ‘Dorothy,’ zei ik. ‘Hoe laat is het op dit moment in Rusland?’

64

Een van mijn beste bronnen was een voormalige generaal-majoor van de KGB. Anatoly Vasilenko was een broodmagere man van achter in de zestig, met een adelaarsprofiel en de houding van een hoogleraar in Cambridge. De Sovjet-Unie was nog maar amper ingestort of hij sloeg al munt uit zijn connecties.

      Ik kon niet zeggen dat ik hem erg graag mocht – ik heb bijna nooit iemand ontmoet die zo op geld belust was als hij –, maar hij kon heel vriendelijk en charmant zijn en kende ontzaglijk veel mensen. Voor de juiste prijs kon hij je aan bijna alle informatie helpen die je maar wilde.

      Tolja wist altijd wie hij moest bellen, wie hij moest omkopen en wie hij moest intimideren. Als een cliënt van mij vermoedde dat de directeur van zijn fabriek in Sint-Petersburg verduistering pleegde, kon Tolja het probleem met één telefoontje oplossen. Hij liet de man oppakken en ondervragen, en dan werd de man zo bang dat hij geen paperclip meer van zijn eigen bureau durfde te stelen.

      Ik kreeg hem aan de lijn toen hij aan het diner zat. Aan de achtergrondgeluiden kon ik horen dat hij niet in zijn eigen huis was.

      ‘Ben ik nooit met je naar Turandot geweest, Nicholas?’ zei hij. ‘Wacht even, dan ga ik naar een stiller plekje.’

      ‘Twee keer,’ zei ik. ‘Haaienvinnensoep, geloof ik.’

      Turandot was een restaurant op een paar blokken afstand van het Kremlin, aan de Tverskoy Boulevard, de favoriete eetlocatie voor oligarchen, criminelen en hoge overheidsfunctionarissen (velen van hen waren alle drie tegelijk). Het was een kolossale vergulde reproductie van een barokpaleis, met een binnenplaats van Venetiaans marmer, beelden van Romeinse goden, Aubusson-wandtapijten en een enorme kristallen kroonluchter. Aan de voorkant stonden potige bewakers te roken en op de Bentleys van hun werkgevers te letten.

      Toen hij weer aan de telefoon kwam, zonder rumoer op de achtergrond, zei hij: ‘Zo, dat is veel beter. Niets is erger dan een tafel vol dronken Tataren.’ Zijn Engels was beter dan dat van de meeste Amerikanen die ik kende. Ik wist niet hoe hij aan zijn bekakte Britse accent was gekomen, tenzij ze het hem op de KGB-opleiding hadden geleerd. ‘Je hebt me een heel interessante foto gestuurd.’

      ‘Vertel eens.’

      ‘Die tatoeage? Dat is Sova.’

      ‘Wie?’

      ‘Niet ‘‘wie’’. Sova is... Nou, sova betekent natuurlijk uil.’

      ‘Is het een tatoeage van de Russische maffia?’

      ‘Maffia? Nee, zo goed is die niet georganiseerd,’ zei hij. ‘Sova is eerder een los verbond van mannen die allemaal dezelfde gevangenis hebben overleefd.’

      ‘Welke?’

      ‘Gevangenis Nummer 1 in Kopeisk. Een afschuwelijk oord.’

      ‘Heb je een lijst van alle bekende Sova-leden?’

      ‘Van alle Sova-leden?’ Hij grinnikte. ‘Had ik maar zo’n lijst. Dan zou ik óf erg rijk óf erg dood zijn.’

      ‘Je hebt vast wel een paar namen.’

      ‘Waarom vraag je daarnaar?’

      Dat vertelde ik hem.

      Toen ik klaar was, zei hij: ‘Dit is geen gunstige situatie voor jou. En vooral niet voor de dochter van je cliënt.’

      ‘Waarom niet?’

      ‘Dit zijn erg slechte mensen, Nicholas. Geharde criminelen van het allerergste soort.’

      ‘Dat begrijp ik.’

      ‘Nee, ik denk dat je het nog niet begrijpt. Ze houden zich niet aan normale regels. Ze... Laten we zeggen dat ze zich niet storen aan conventionele morele normen.’

      ‘Hoe erg is het?’

      ‘Ik geloof dat er niet zo lang geleden een erg onaangenaam incident in de Verenigde Staten is geweest. Kun je je een gewelddadige overval in Connecticut herinneren?’

      Hij sprak de c midden in Connecticut als harde c uit. Zo’n foutje maakte hij bijna nooit.

      ‘Niet meteen.’

      ‘Lieve help. Een welvarende slaapstad in Connecticut – was het niet Darien? Een echte nachtmerrie. Een arts, zijn vrouw en drie dochters waren op een nacht thuis toen er twee indringers kwamen. Ze sloegen de arts met een honkbalknuppel, bonden hem vast en gooiden hem de kelder in. Toen bonden ze de meisjes aan hun bedden vast en verkrachtten hen zeven uur lang. Daarna goten ze benzine over de vrouwen en staken hen in brand...’

      ‘Oké,’ zei ik, want ik wilde niet meer horen. ‘Waren dat Sova-leden?’

      ‘Ja. Een van hen is bij een poging tot arrestatie om het leven gekomen, als ik het me goed herinner. De ander is ontkomen.’

      ‘Een inbraak?’

      ‘Vermaak.’

      ‘Sorry?’ Er vormde zich iets kouds en hards in mijn maag.

      ‘Je hebt me goed verstaan. Ze deden het voor de lol. Die Sova-mensen doen dingen die een normaal mens zich nauwelijks kan voorstellen. Als je mensen zoekt om iemand onder druk te zetten, zijn ze ideaal.’

      ‘Mensen die geweld gebruiken voor geld?’

      ‘Ze verhuren zich. Als je iemand nodig hebt voor een heel smerig karwei, iets gewelddadigs, iets extreem bloederigs, kun je een paar Sova-bendeleden inhuren.’

      ‘Wie maken gebruik van hun diensten? Russische maffiagroepen?’

      ‘Meestal niet. Die hebben zelf genoeg gewelddadige types tot hun beschikking.’

      ‘Wie dan?’

      ‘Sommige oligarchen. Onze nieuwe Russische miljardairs. Die hebben vaak behoefte aan harde mannen. Van een paar in het bijzonder is bekend dat ze gebruikmaken van Sova-leden.’

      ‘Wie?’

      Hij lachte. ‘Nicholas, we hebben nog niet eens over een honorarium gepraat. Laten we dat eerst even regelen.’

      Hij noemde me zijn honorarium, en nadat ik de impuls had bedwongen om tegen hem te zeggen waar hij de harde valuta in kon steken, ging ik akkoord met zijn woekercondities.

      Toen zei hij: ‘Ik zal een paar mensen bellen.’

65

Dragomir leerde snel.

      Deze keer gebruikte hij het Wasp-mes op de juiste manier. De jonge politieagent had niet eens tijd om zich naar Dragomir toe te draaien voordat het mes bliksemsnel in zijn zij ging, tot aan het heft.

      Dragomir drukte met zijn duim op de knop en hoorde het gesis en de knal.

      Agent Kent zakte op de grond. Het leek net of hij plotseling had besloten midden op de akker te gaan zitten, alleen lagen zijn benen in een zodanige vreemde stand dat het ondraaglijk veel pijn zou hebben gedaan als hij in leven was geweest.

      Maar hij was meteen dood, of bijna meteen. Zijn inwendige organen waren veel groter geworden en tegelijk verstijfd. Zijn buik was opgezwollen, alsof hij opeens een bierbuik had gekregen.

      Toen Dragomir het lijk over zijn schouder hing, hoorde hij het knetteren van agent Kents radio.

66

Diana en ik ontmoetten elkaar in de Sheep’s Head Tavern, een soortement Ierse pub in Government Center, naast het FBI-kantoor. Ze had me verteld dat ze vlug moest eten en dan weer aan het werk moest gaan. Dat vond ik prima: ik had een erg lange nacht voor de boeg.

      Omdat de terrastafels allemaal bezet waren, gingen we binnen zitten. Ik zag veel hout dat vermoedelijk oud was, of nieuw hout dat oud was gemaakt door er wat blutsen in te slaan en er veel donkere lak overheen te smeren. Er hingen oude pub-borden en reproducties van oude Guinness-reclames aan de muur en er was een tapkast met houtsnijwerk en Keltische letters aan de voorkant. Er waren veel bijzondere tapbieren verkrijgbaar, voor het merendeel afkomstig uit kleine Amerikaanse brouwerijen, naast een paar Duitse merken. Ze droeg een turkooizen zijden blouse en zwarte jeans die haar curven accentueerden zonder dat ze er onprofessioneel door uitzag.

      ‘Ik ben bang dat ik niets voor je heb,’ zei ze. ‘We hebben niets in de vluchtregistratie van de F.A.A. gevonden.’

      ‘Hoe vaak wordt die bijgewerkt?’

      ‘Voortdurend. In realtime.’

      ‘En hij is compleet?’

      Ze knikte. ‘Niet alleen openbare luchthavens, maar ook privévliegvelden.’

      ‘Nou, het was een briljant idee,’ zei ik. ‘Maar niet van alle briljante ideeën komt iets terecht. Bedankt voor het proberen. Ik heb iets voor jóú.’

      ‘Slecht nieuws?’

      ‘Nee, maar ik denk niet dat je het graag hoort.’ Ik gaf haar Mauricio’s mobiele telefoon in een ritszakje.

      ‘Dat begrijp ik niet,’ zei ze toen ze er even naar had gekeken. ‘Wat is dit?’

      Ik vertelde het haar.

      ‘Heb je het uit zijn woning meegenomen?’

      Ik knikte.

      ‘Zonder het mij te vertellen?’

      ‘Sorry. Ik vertrouwde Snyder niet.’

      Ze perste haar lippen op elkaar. Haar neusgaten werden groter.

      ‘Het was fout van me om het voor jou achter te houden,’ zei ik. ‘Dat weet ik.’

      Ze zei niets. Ze werd rood en sloeg haar ogen neer.

      ‘Zeg eens iets,’ zei ik.

      Ten slotte keek ze op. ‘Was dit het waard, Nick? Je weet toch dat we dat telefoontje nu nooit meer als bewijsmateriaal kunnen gebruiken? Omdat jij het ongecontroleerd in je bezit hebt gehad?’

      ‘Ik denk niet dat de FBI een dode gaat vervolgen.’

      ‘Ik heb het over degene die achter dit alles zit. We hebben onze procedures niet voor niets.’

      ‘Jij bent altijd al een meisje geweest dat zich aan de regels hield.’

      ‘Ik ben geen rebel; dat klopt. Ik ben iemand van de voorschriften, Nick. Terwijl jij nooit veel van hiërarchische verhoudingen moest hebben, als ik het me goed herinner. Jij hebt nooit goed kunnen functioneren in organisaties.’

      ‘De laatste organisatie waar ik lid van was, stuurde me naar Irak.’

      ‘We willen allebei hetzelfde. We hebben alleen verschillende manieren om het te bereiken. Maar zolang je met mij en de FBI samenwerkt, moet je je aan onze regels houden.’

      ‘Dat begrijp ik.’

      Ze keek me strak aan. ‘Flik me dit nooit meer.’

      ‘Oké.’

      ‘Goed. Nou, vertel me dan ten minste dat het je iets nuttigs heeft opgeleverd.’

      Ik knikte. ‘Zijn telefoonnummer en het enige nummer in zijn belgeheugen, vermoedelijk zijn contactpersoon. Waarschijnlijk de man die hem heeft ingehuurd om Alexa te ontvoeren. Een van mijn bronnen zette die nummers samen met Alexa’s nummer op een kaart met telefoonzendmasten en kon de routes aangeven die ze hebben afgelegd.’

      Ze schudde ongelovig haar hoofd. ‘Hoe kwam hij aan de gegevens van die zendmasten?’

      ‘Dat moet je me niet vragen. Waar het om gaat, is dat het pad naar het noorden gaat, naar New Hampshire.’

      ‘Wat betekent dat? Dat Alexa’s ontvoerder uit New Hampshire kwam?’

      ‘Ja, maar wat nog belangrijker is: het betekent dat hij haar daar nu waarschijnlijk ook heeft.’

      ‘Waar precies?’

      ‘Dat is alles wat we weten – New Hampshire, ergens in New Hampshire.’

      ‘Nou, dat helpt,’ zei Diana, ‘maar toch hebben we nog meer gegevens nodig. Anders komen we niet verder.’

      ‘Hoe zit het met de tatoeage?’

      Ze schudde haar hoofd. ‘Onze mensen op ambassades kunnen ons daar niets over vertellen.’

      ‘Nou, ik heb een uitstekende bron in Moskou die op dit moment voor me aan het bellen is.’

      ‘Moskou?’

      ‘Die uil is een Russische gevangenistatoeage.’

      ‘Wie is je bron daarvoor?’

      ‘Mijn vierentwintigjarige kantoormeisje, een militante veganiste.’

      Ze keek me aan.

      ‘Ik meen het. Het is ingewikkeld. Die uil is het kenmerk van leden van Sova, een bende van Russische ex-gedetineerden.’

      Ze haalde een schrijfblokje tevoorschijn en noteerde iets. ‘Als Alexa’s ontvoerder een Rus is, wil dat dan zeggen dat hij voor Russen werkt?’ dacht ze hardop.

      ‘Dat hoeft niet, maar ik denk het wel. Volgens mijn bron in Moskou worden Sova-leden vaak ingehuurd door Russische oligarchen. Die laten hen het vuile werk opknappen en blijven er zelf buiten.’

      ‘Niet alle Russische miljardairs zijn criminelen.’

      ‘Misschien niet. Maar sommigen wel. Mijn bron helpt me het aantal verdachten kleiner te maken. Intussen wil ik uitzoeken welk rol David Schechter werkelijk bij dit alles speelt.’

      ‘Hoe helpt dat ons Alexa te vinden?’

      Ik vertelde haar over het gesprek tussen David Schechter en Marshall Marcus dat ik had gehoord.

      ‘Denk je dat Marcus door Schechter wordt beheerst?’ zei ze.

      ‘Zonder enige twijfel.’

      ‘Hoe dan?’

      ‘Dat weet ik nog niet. ‘Misschien heeft het louche verleden van zijn vrouw er iets mee te maken.’

      Ze trok haar wenkbrauwen op, en ik vertelde wat ik over het laatste beroep van Belinda Marcus had ontdekt. ‘Op dit moment laat ik een privédetective daar onderzoek naar doen,’ zei ik. ‘Misschien ontdekt hij nog iets. Toch geloof ik niet dat dat er iets mee te maken heeft. Daarvoor is het te recent en te onbelangrijk.’

      ‘Waarmee kan Schechter hem dan onder druk zetten?’

      ‘Dat wil ik nou juist uitzoeken.’

      ‘Hoe?’

      Ik vertelde het haar.

      ‘Dat is illegaal,’ zei ze.

      ‘Dan heb je het niet van mij gehoord.’

      ‘Zit het je niet dwars dat je een misdrijf zou plegen?’

      Ik haalde mijn schouders op. ‘Zoals een groot man eens zei: in bepaalde extreme situaties schiet de wet tekort. Om dat aan te tonen moet je soms buiten de wet om opereren.’

      ‘Martin Luther King?’

      ‘Bijna. De Punisher.’

      Ze keek verbaasd.

      ‘Jij leest zeker geen stripverhalen,’ zei ik.

67

Dragomir reed naar de grote weg en was blij dat hij alleen een vrachtwagen met hout tegenkwam. Niet iemand uit het plaatsje zelf, die het vreemd zou vinden dat er een politiewagen bij de boerderij van Alderson vandaan kwam en daar later over zou praten en er misschien zelfs vragen over zou stellen.

      Hij wist waar hij heen moest gaan. In een eerder stadium had hij door de omgeving rondgereden om vluchtroutes te verkennen voor het geval hij ze nodig had. Uiteindelijk had hij een verlaten weggetje gevonden dat hij goed zou kunnen gebruiken. Hij stopte op een plaats waar de weg langs een afgrond liep en een scherpe bocht maakte.

      Natuurlijk was er in die bocht een vangrail, maar niet op het lange rechte stuk dat erheen leidde en waar de afgrond even diep was.

      Hij stopte op een punt vanwaar hij het verkeer in beide richtingen kon zien. Er kwam niets aan. Toen reed hij een eindje verder, tot hij zo’n zeven meter bij een rand zonder vangrail vandaan was.

      Hij keek nog eens om zich heen, maakte de kofferbak van de politiewagen open, tilde het lijk van agent Kent eruit en droeg het vlug naar het open portier aan de bestuurderskant. Daar zette hij het zorgvuldig neer. Toen pakte hij de zwarte plastic vuilniszakken van de bodem van de kofferbak.

      De kans dat er sectie werd verricht, was niet groot. Waarschijnlijk zouden ze een politieagent zien die door een tragisch auto-ongeluk om het leven was gekomen en zou het daarbij blijven. Trouwens, tegen de tijd dat er sectie werd verricht, was hij al lang weg. Hij gaf alleen maar om wat er in de komende vierentwintig uur gevonden zou worden.

      Voordat hij de auto in het ravijn stortte, zette hij hem in de versnelling. Als de verongelukte auto in zijn vrij stond wanneer hij werd ontdekt, zou een bekwame onderzoeker meteen weten wat er in werkelijkheid was gebeurd.

      Dat soort fouten maakte hij niet.

68

Kort na negen uur die avond was de John Hancock Tower, het hoogste gebouw van Boston, een monoliet van donker gesteente. Hier en daar waren verlichte ramen te zien, als een maïskolf waaraan niet veel korrels meer zaten. Sommige bedrijven in het gebouw waren dag en nacht open.

      Maar niet het advocatenkantoor Batten Schechter op de zevenenveertigste verdieping. Daar waren geen juridisch assistenten die de hele nacht doorbuffelden om aan uiterste data voor het indienen van een gerechtelijk stuk te voldoen. De advocaten van Batten Schechter maakten maar zelden hun handen vuil aan zoiets vulgairs als een gerechtelijke procedure. Het was een serene, waardige firma die zich in vermogensbeheer en nalatenschappen had gespecialiseerd. Nu en dan behandelden ze een geschil, maar dat werd dan altijd opgelost met discrete maar venijnige onderhandelingen in achterkamertjes, en soms met een woord dat in het oor van de juiste rechter of autoriteit werd gefluisterd. Het soort macht dat door de advocaten van Batten Schechter werd uitgeoefend, gedijde net als champignons het best buiten het daglicht.

      Ik reed met een wit Ford-busje door Trinity Place langs de achterkant van de Hancock Tower naar de leveranciersingang. Een rij van vijf stalen zuiltjes versperde me de weg. Ik stapte uit, zag de waarschuwende borden – NIET CLAXONNEREN OM TOEGANG TE KRIJGEN en DRUK OP KNOP & GEBRUIK INTERCOM OM TOEGANG TE KRIJGEN WANNEER DEUR GESLOTEN IS – en drukte op de grote zwarte knop.

      De stalen roldeur ging omhoog, en er stond daar een klein mannetje, gebouwd als een brandkraan en duidelijk geërgerd omdat hij werd gestoord. Het was zestien minuten over negen. Op zijn blauwe overhemd stond boven de naam van zijn bedrijf de naam CARLOS in gestikte letters te lezen. Hij keek naar het logo op de zijkant van het busje – DERDERIAN FINE ORIENTAL RUGS –, knikte, haalde een schakelaar over, en de stalen zuiltjes verdwenen in het wegdek. Hij wees naar een ruimte in het magazijn, waar een paar andere auto’s van leveranciers geparkeerd stonden.

      Hij stond erop dat hij me naar binnen loodste, alsof ik niet zelf kon parkeren, en dirigeerde me steeds dichter naar de zijkant van het laadplatform toe, totdat de voorkant van het busje net tegen de stootblokken van zwart rubber kwam.

      ‘Komt u voor Batten Schechter?’ zei Carlos.

      Ik knikte met een houding die ergens tussen hartelijk en afstandelijk in lag.

      Hij wist alleen dat de advocatenfirma Batten Schechter de beheerders van de Hancock Tower had gebeld en tegen hen had gezegd dat er na negen uur een tapijtreiniger in hun kantoor aan het werk zou zijn. Hij hoefde niet te weten dat de ‘facility manager’ van Batten Schechter in werkelijkheid Dorothy was geweest.

      Het ging van een leien dakje. Ik had Derderian alleen moeten beloven dat ik een van zijn veel te dure, zij het stijlvolle, kleden voor mijn kantoor zou kopen. In ruil daarvoor wilde hij me best een van zijn busjes lenen. Die werden ’s avonds toch niet gebruikt.

      ‘Hoe gaat het ermee, Carlos?’

      Hij gaf het gebruikelijke Boston-antwoord: ‘Goed, goed.’ Hij had een Boston-accent met een zweem van Spaans.

      ‘Moet je daarboven veel kleden schoonmaken?’

      ‘Eentje maar.’

      Hij kreunde.

      Ik trok de achterportieren van het busje open en worstelde met de grote, logge tapijtreinigingsmachine. Hij hielp me hem uit de wagen te tillen, al hoorde dat niet bij zijn werk, en wees toen met zijn duim naar een rij goederenliften.

      Het duurde een hele tijd voordat de goederenlift er was. Hij had wanden van gepolijst staal en aluminium vloeren met een ruitprofiel. Ik drukte op de knop van de zevenenveertigste verdieping. Toen de lift naar boven ging, legde ik mijn hand even op Mauricio’s STI-pistool, dat achter mijn broeksband zat. Sinds ik het uit zijn appartement had meegenomen, had het in het dashboardkastje van mijn Defender gelegen.

      Ik zag geen bewakingscamera’s in de lift, maar kon daar nooit zeker van zijn en haalde het pistool dus niet tevoorschijn.

      Even later gingen de stalen liftdeuren langzaam open en zag ik een kleine, met tl-buizen verlichte diensthal op de zevenenveertigste verdieping. Dit was duidelijk niet de plaats waar de cliënten of advocaten van de firma binnenkwamen. Ik duwde de tapijtmachine de lift uit en zag vier stalen deuren. Elke daarvan was de dienstingang van een andere firma. Elke deur was voorzien van een zwarte plastic naamplaat met reliëfletters.

      De deur van Batten Schechter was de enige met een elektronisch digitaal paneeltje ernaast. Waarschijnlijk had de firma van David Schechter reden om extra veiligheidsmaatregelen te nemen.

      Uit mijn plunjezak haalde ik een lange flexibele metalen staaf met aan het eind een hoek van negentig graden. Dit was een speciaal stuk gereedschap, een Leverlock. Het werd alleen verkocht aan overheidsdiensten en beveiligingsadviseurs.

      Ik knielde neer, stak de staaf onder de deur door en draaide hem rond en omhoog, tot hij de handgreep aan de binnenkant te pakken kreeg. Toen trok ik hem omlaag en dertien seconden later was ik binnen.

      Zoveel was een duur digitaal paneel dus waard.

      Ik stond nu in een achtergang, waar de firma kantoorbenodigdheden, schoonmaakmateriaal en dergelijke bewaarde. Ik zette de tapijtmachine tegen een muur en liep bij het zwakke licht het kantoor in.

      Het was of je op de Queen Mary van het vooronder naar een luxe hut ging. Zachte vloerbedekking, mahoniehouten deuren met koperen naamplaten, antieke meubelen.

      David Schechter, lid van de maatschap en medenaamgever van de firma, had het hoekkantoor. In een nis voor de mahoniehouten deuren naar zijn heiligdom stonden het bureau van een secretaresse, een kleine bank en een salontafel. De deuren zaten op slot.

      Toen zag ik nog een digitaal paneeltje, onopvallend op ooghoogte verscholen achter het deurkozijn. Vreemd. Het betekende dat Schechters kamer niet werd schoongemaakt door het bedrijf dat in de rest van het gebouw werkte.

      Het betekende ook dat daarbinnen iets was wat het waard was om beschermd te worden.

      De kans was groot dat de combinatie van het digitale slot op een Post-itpapiertje in de la van zijn secretaresse geschreven stond, maar ik zou minder tijd nodig hebben als ik de Leverlock gebruikte.

      Het ging allemaal bijna te gemakkelijk.

      Ik haalde een zwarte tas uit de plunjezak. Daarin lag een flexibele fiberscoop, als een slang opgerold in voorgevormd piepschuim. In een schede van wolfraamstaal zat een vezeloptiekkabel, twee meter lang en nog geen zes millimeter dik. Explosieventeams in Irak gebruikten die dingen om naar verborgen bommen te zoeken.

      Ik boog de fiberscoop om, schroefde de lens erop en zette er een externe metaalhalidelamp op, waarna ik hem onder de deur door stak. Een hendel op de handgreep stelde me in staat om de sonde als de slurf van een olifant in het rond te bewegen. Ik kon nu zien wat er aan de andere kant van de deur was. Nadat ik de slang naar boven had gericht, bekeek ik de muur aan de achterkant van het deurkozijn. Aan de ene kant was er niets op te zien.

      Toen ik de slang op de andere kant richtte, zag ik een klein rood lichtje. Het brandde gestaag en zonder te knipperen.

      Een bewegingdetector.

      Een passieve infraroodsensor. Hij bespeurde minuscule veranderingen in kamertemperatuur, veroorzaakt door de warmte die door een menselijk lichaam werd afgegeven. Een heel gewoon apparaatje, maar niet gemakkelijk te verslaan.

      Als het lichtje gestaag brandde, wilde dat zeggen dat de sensor in werking was.

      Ik vloekte hardop.

      Er waren manieren om zulke dingen te omzeilen. Ik probeerde me de trucs te herinneren waarover ik had gehoord. Op dit gebied was ik niet deskundig. Helemaal niet. Eigenlijk kon ik alleen maar raden. Daarom dacht ik erover de operatie op te geven.

      Maar ik was te ver gekomen om terug te gaan.

69

En dus zocht ik een paar dingen bij elkaar in het kantoor van Batten Schechter. Het eerste was gemakkelijk. Op een plank achter het bureau van Schechters secretaresse stond een rij foto’s. Ik schoof de rechthoek van glas uit een ingelijste foto van een angstig klein meisje dat op de schoot van een Kerstman in een winkelcentrum zat.

      In een opslagruimte vond ik tussen de schappen met verpakkings- en verzendmateriaal een doos met piepschuimplaten, die gebruikt werden om dozen van binnen te bekleden of om opgerolde papieren te beschermen, en ook een rol breed plakband.

      Toen ik bij Schechters kamer terug was, schoof ik de Leverlock onder de deur door over de vloerbedekking. In tien seconden had ik de deur open.

      Toen werd het lastig.

      Terwijl ik naar de bewegingsensor toe liep, hield ik de piepschuimplaat als een schild voor me. Ik bewoog me langzaam door de schemerig verlichte kamer, die vaag verlicht werd door de straatlantaarns beneden en de sterren boven. Als ik het me goed herinnerde, zou het piepschuim de signatuur van mijn lichaamswarmte verborgen houden.

      Het duurde kwellend lang voordat ik bij de muur was waarop de sensor was aangebracht. De plaat piepschuim bevond zich nu een paar centimeter bij de sensor vandaan. Maar niet te dichtbij. Als ik de sensor helemaal blokkeerde, zou het alarm ook afgaan.

      Zoals de meeste geavanceerde infraroodsensors had deze een ingebouwd gebrek. Hij was gericht op wat ze de ‘kruipzone’ noemden; als iemand probeerde onder de sensor door over de vloer te kruipen, zou de lens hem meteen signaleren.

      Maar hij kon niet naar boven kijken.

      Van achter mijn piepschuimen schild nam ik het glazen rechthoekje, dat met plakband aan mijn riem was vastgemaakt. Ik bracht het langzaam met mijn rechterhand omhoog en hield het tegen de lens van de sensor. De strook plakband hield het stevig op zijn plaats.

      Toen liet ik de plaat piepschuim op de vloer vallen.

      Het rode lichtje bleef gewoon branden. De sensor had niets gemerkt.

      Ik ademde langzaam uit.

      Glas is ondoorzichtig voor infraroodlicht. De sensor kon er niet doorheen kijken, maar zag het glas ook niet als een belemmering.

      Ik deed de plafondlampen aan. Twee van de wanden waren bedekt met mahoniehout. De twee andere waren van glas. De ruiten gingen bijna van vloer tot plafond en boden een adembenemend uitzicht op Boston: de Back Bay, de Charles, Bunker Hill, de haven. De lichten twinkelden alsof er een sterrenbaldakijn op aarde was gevallen. Als je elke dag dit uitzicht vanuit je kantoor had, ging je misschien geloven dat je heerste over het land dat aan je voeten lag.

      Zijn antieke bureau was klein en sierlijk: glanzend mahoniehout, een blad van flessengroen leer dat met stempels was versierd, gecanneleerde poten. Er stond alleen een telefoon op.

      Ooit had gegolden: hoe machtiger iemand was, des te groter was zijn bureau. In die tijd zag je directeuren met bureaus als slagschepen. Maar tegenwoordig geldt: hoe belangrijker je bent, des te kleiner en sierlijker is je werkblad. Alsof je de wereld wilde laten zien dat je je macht met louter je gedachten uitoefende. Papierwerk was iets voor loonslaven. Er was nergens een computer te zien. Het was me een raadsel hoe iemand tegenwoordig zaken kon doen zonder een computer. Blijkbaar was het best leuk om koning te zijn.

      Overal zag ik antiek dat er kostbaar uitzag; spichtige Regency-stoelen, schemerige spiegels, perkamenten prullenbakken, dressoirs en piëdestals. Er lag een fijn geknoopt antiek zijden kleed, olijfgroen en met stukjes in gedempt gele en rode tinten. Derderian zou het water in de mond zijn gelopen.

      Ik kende bankdirecteuren die waren ontslagen omdat ze zoveel geld aan hun kantoorinrichting hadden uitgegeven. Ze waren vergeten dat als je de boel inrichtte zoals een achttiende-eeuwse Franse aristocraat zou doen, je waarschijnlijk ook als zo iemand aan je eind zou komen, namelijk door de guillotine. De slimme directeuren bestelden meubilair uit restpartijen.

      Maar David Schechter had geen aandeelhouders aan wie hij verantwoording moest afleggen. Het kon zijn cliënten niet schelen dat hun declarabele uren in duur meubilair werden omgezet. In de ogen van de meeste cliënten is een rijke advocaat een succesvolle.

      Toen zag ik een tweede stel mahoniehouten deuren.

      Ze zaten niet op slot. Toen ik ze opentrok, ging automatisch het licht aan.

      Schechters persoonlijke archiefkasten. De kasten met papieren die te geheim waren voor het centrale archief van de firma, waar iedereen erbij kon.

      Elke stalen archiefkast was afgesloten met een Kaba-Mas-slot. Een X-09-slot, elektromechanisch, ontworpen om aan de strengste veiligheidseisen van de Amerikaanse overheid te voldoen. Algemeen werd aangenomen dat het niet open te krijgen was.

      Een bekwame slotenmaker zou die sloten misschien open kunnen krijgen door op precies de juiste plaats een gaatje te boren. Maar ik kon dat niet.

      Het was maar goed dat ik het niet hoefde te proberen. De sloten waren niet open te krijgen, maar de kasten zelf waren dat wel. Het waren stalen archiefkasten van vier laden, geen Class 6 Security-kasten die goedgekeurd waren door de GSA. Alsof ze een slot van duizend dollar op een holle deur hadden gezet die zelfs een kind kon intrappen.

      Ik koos voor de kast met de letters H-O, in de hoop daarin het dossier van Marshall Marcus te vinden. Knielend stak ik een metalen wig tussen de onderste la en het frame, en inderdaad: de staaf die de kast gesloten hield gleed omhoog.

      Toen trok ik de bovenste la open en keek naar de tabs van de dossiermappen. Op het eerste gezicht leken het cliëntendossiers uit verleden en heden.

      Maar dit waren geen gewone cliënten. Het was een ‘Wie is wie?’ van de rijken en machtigen. Er zaten dossiers bij over sommigen van de invloedrijkste Amerikaanse hoogwaardigheidsbekleders uit de afgelopen dertig tot veertig jaar. De namen van de mannen (vooral mannen, en ook een paar vrouwen) die het in Amerika voor het zeggen hadden gehad. Ze waren niet allemaal beroemd. Sommigen – voormalige directeuren van de NSA en de CIA, ministers van Buitenlandse Zaken en Financiën, bepaalde leden van het hooggerechtshof, stafchefs van het Witte Huis, senatoren en afgevaardigden – leefden nog maar amper in de herinnering voort.

      Maar het was sterk de vraag of David Schechter zelfs maar enkelen van hen als advocaat had vertegenwoordigd. En wat voor juridische diensten had hij trouwens kunnen verlenen? Wat deden die dossiers daar dan?

      Terwijl ik me nog afvroeg wat het onderlinge verband van al die dossiers was, trok een naam mijn aandacht.

      MARK WARREN HOOD, LT-GEN.

      Luitenant-generaal Mark Hood. De man die de afdeling Clandestiene Operaties had geleid van de DIA, de Defense Intelligence Agency, waarvoor ik vroeger had gewerkt.

      Ik haalde de bruine dossiermap uit de lade. Hij was meer dan twee centimeter dik. Om de een of andere reden bonkte mijn hart, alsof ik een voorgevoel had.

      De meeste papieren waren geelbruin van ouderdom. Ik bladerde ze vlug door. Ik wist nog steeds niet wat die papieren daar deden.

      Totdat ik een woord zag dat in blauwe inkt aan de bovenkant van elke pagina was gestempeld: MERCURY.

      Dus hier was het.

      En op de een of andere manier stond het via mijn vroegere baas met mij in verbinding.

      De verklaring was hier te vinden, als ik alleen maar iets kon begrijpen van de rijen cijfers, de cryptische afkortingen of misschien codes. Ik bladerde verder, op zoek naar frasen of woorden die een en ander duidelijk konden maken.

      Ik zag een foto die aan een kartonnen pagina was vastgemaakt. Boven aan de pagina stonden de woorden: CERTIFICAAT VAN ONTSLAG UIT ACTIEVE DIENST. Een militair ontslagformulier, DD-214. De man op de foto had gemillimeterd haar en was een paar kilo lichter dan hij nu was.

      Het duurde zowaar een volle seconde voordat ik mezelf herkende.

      De schok kwam zo hard aan dat ik het geschuifel op de vloerbedekking achter me pas hoorde toen het te laat was, en meteen daarop voelde ik een harde klap tegen de zijkant van mijn hoofd. Er schoot een scherpe, verlammende pijn door mijn schedel, en op het moment voordat alles zwart werd, proefde ik bloed.

70

Toen ik bijkwam en het waas voor mijn ogen eindelijk wegtrok, bleek ik me in een vergaderkamer met lambriseringen te bevinden. Ik zat aan het eind van een enorme doodkistvormige, kersenhouten vergadertafel.

      Mijn hoofd bonkte pijnlijk, vooral mijn rechterslaap. Toen ik mijn handen probeerde te bewegen, besefte ik dat mijn polsen met nylon boeien aan de stalen armleuningen van een dure bureaustoel waren vastgemaakt. De banden sneden in mijn huid. Mijn enkels waren aan de middenstang van de stoel geboeid.

      Ik kon me vaag herinneren dat ik ergens heen was gesleept, rechtop was getrokken, was uitgescholden. Ach, misschien hadden ze voor de goede orde ook nog waterboarding toegepast. Ik vroeg me af hoelang ik al in die stoel zat.

      Aan het andere eind van de tafel zat David Schechter nieuwsgierig naar me te kijken. Hij droeg een knalgele trui met V-hals en keek me door zijn bril met hoornen montuur met een uilige blik aan. Ik verwachtte min of meer dat hij met de stem van Dr. Evil zou spreken, met uitgestoken pink, en een miljoen dollar voor mijn vrijlating zou eisen.

      Maar ik was de eerste die sprak. ‘Je zult je wel afvragen waarom ik hier vandaag bij je op bezoek kom,’ zei ik.

      Schechter liet iets zien wat bij hem blijkbaar voor een glimlach moest doorgaan. De hoeken van zijn bijna liploze mond gingen omlaag om een volmaakte boog te vormen, als die van een kikker, naar beneden getrokken door tientallen verticale rimpels. Het leek wel of glimlachen zwaar werk voor hem was, iets wat hij maar zelden deed.

      ‘Wist je,’ zei hij, ‘dat inbraak met het oogmerk een misdrijf te plegen je op twintig jaar gevangenisstraf kan komen te staan?’

      ‘Ik wist dat ik rechten had moeten studeren.’

      ‘En dat je zelfs levenslang kunt krijgen als je dat ook nog doet met een ongeregistreerd wapen op zak? Er is in heel Massachusetts geen rechter die je niet minstens tien jaar zou geven. O ja, en dan is er ook nog de kwestie van je detectivevergunning. Die is zo goed als ingetrokken.’

      ‘Ik neem aan dat de politie onderweg is.’

      ‘Ik zie geen reden waarom we dit niet onderling kunnen regelen zonder de politie erbij te betrekken.’

      Ik moest onwillekeurig glimlachen. Hij zou de politie niet bellen. ‘Ik kan niet helder denken als de bloedsomloop in mijn extremiteiten wordt belemmerd.’

      Een lichte beweging aan de rand van mijn gezichtsveld. Aan elke kant van me stond een zwaargebouwde krachtpatser. Waarschijnlijk bewakers. Of lijfwachten. Ze hadden allebei een Glock op hun zij hangen. Een van hen was blond zonder nek. Hij had een leeg gezicht en een huid die geteisterd was door steroïden.

      De ander herkende ik.

      Hij had zwart gemillimeterd haar en een lichaam dat nog extremer gespierd was dan dat van de blonde. Het was een van de twee mannen die bij me had ingebroken. Boven zijn linkeroog, aan de onderkant van zijn voorhoofd, zat een dun wit verband. Een veel groter verband zat naast zijn linkeroor. Ik herinnerde me dat ik een scheerapparaat in zijn gezicht had gegooid en dat hij toen was gaan bloeden.

      Schechter keek enkele ogenblikken naar mij, knipperde langzaam als een oude leguaan en knikte. ‘Snij hem los.’

      Mongo keek zijn werkgever protesterend aan, maar viste toen een kniptang met geel heft uit de zak van zijn zwarte jack. Hij liep voorzichtig naar me toe, alsof hij een explosievenopruimer was en ik een atoombom, en hij tien seconden te laat was.

      Zwijgend, nors, zette hij zijn kniptang op de nylon band die mijn pols aan de rechterarmleuning van de stoel vastmaakte, terwijl zijn collega met het maangezicht me strak aanstaarde en zijn pistool op me gericht hield.

      Terwijl Mongo aan het werk was, boog hij dicht naar me toe en mompelde hij binnensmonds, zijn tanden op elkaar geklemd: ‘Hoe gaat het met George Devlin?’

      Ik bleef heel stil zitten.

      Hij nam de tijd. Hij genoot van de gelegenheid om me te bespotten. Bijna onhoorbaar ging hij verder: ‘Ik ving een glimp van Scarface op toen we naar beelden van een van onze camera’s keken. De lens sprong ervan kapot.’

      Hij keek me met een vage grijns aan en ik keek alleen maar ijzig terug.

      ‘Het moet niet meevallen om er als een monster uit te zien.’ Hij knipte de andere nylon band door en maakte daarmee mijn handen van de armleuningen los, al hield hij ze aan elkaar geboeid. ‘De ene dag willen alle meisjes die je tegenkomt dat je je broek uittrekt. De volgende dag kun je niet eens de lelijkste hoer tegen betáling...’

      Met een snelle opwaartse stoot pompte ik mijn vuisten in de onderkant van zijn kin. Daarmee sloot ik zijn kaken zo heftig dat ik zijn kiezen hoorde kraken. Toen hij nog wankelde, sloeg ik met beide handen tegen de rug van zijn neus. Ik had niet veel manoeuvreerruimte, maar ik legde er veel kracht in.

      Er brak iets met een hard knapgeluid. De straal bloed die uit zijn neusgaten kwam, wees erop dat ik waarschijnlijk zijn neus had gebroken. Hij brulde van pijn en razernij.

      Schechter stond op en zei iets snels en scherps tegen de andere bewaker, die de schuif van zijn pistool bewoog om een patroon in de kamer te brengen. Slecht werk. Zijn wapen had al doorgeladen moeten zijn.

      ‘Heller, in godsnaam,’ zei Schechter geërgerd.

      Mongo wankelde achterover en haalde wild naar me uit. Ik kon zijn vuist gemakkelijk ontwijken. Schechter riep: ‘Zo is het genoeg, Garrett’, en de man hield zich meteen in, als een goed afgerichte dobermann.

      ‘Snijd hem nu verder los,’ zei Schechter. ‘En hou je mond terwijl je dat doet.’

      Garrett, of Mongo, zoals ik hem bij mezelf noemde, knipte de overgebleven boeien door. Intussen boorden zijn ogen gaten in de mijne. Er liepen twee stroompjes bloed over de onderste helft van zijn gezicht. Toen hij klaar was, veegde hij het met zijn mouw af.

      ‘Zo is het veel beter,’ zei ik tegen Schechter. ‘Nou, als we toch een openhartig gesprek hebben, kun je misschien beter tegen die twee vechtersbazen zeggen dat ze moeten weggaan.’

      Schechter knikte. ‘Semasjko, Garrett, alsjeblieft.’

      De bewakers keken hem aan.

      ‘Jullie kunnen buiten wachten. Er komen vast geen problemen. Meneer Heller en ik moeten onder vier ogen met elkaar praten.’

      Op weg naar buiten zwaaide Mongo dreigend met zijn pistool naar me. Met zijn andere mouw veegde hij weer over zijn bebloede neus.

      Toen de deur dicht was, zei Schechter: ‘Nou, was er iets wat je wilde ontdekken?’

      ‘Ja,’ zei ik. ‘Weet Marshall Marcus dat jij de ontvoering van zijn dochter hebt georganiseerd?’