14
De Spaanse autoriteiten zijn tegenover toeristen veel
inschikkelijker dan men over het algemeen denkt. De miljoenen
Scandinaviërs, Duitsers, Fransen en Engelsen in aanmerking genomen,
die ieder voorjaar en zomer Spanje binnenstromen, waarvan volgens
de wet van het gemiddelde een bepaald percentage weinig goeds in de
zin heeft, hebben de autoriteiten er de handen vol aan.
Onbelangrijke overtredingen van de voorschriften, zoals de invoer
van twee sloffen sigaretten in plaats van de toegestane ene slof,
waar men op het Londense vliegveld tegen optreedt, worden in Spanje
door de vingers gezien.
De houding van de Spaanse autoriteiten is altijd geweest, dat een
toerist het wel heel erg bont moet maken wil hij in Spanje
moeilijkheden krijgen, maar als hij het eenmaal zover heeft
gebracht, zijn de Spanjaarden wel zo goed om het hem bijzonder
onaangenaam te maken. De vier artikelen die ze beslist niet in de
bagage van de passagiers willen aantreffen zijn wapens en/of
explosieven, verdovende middelen, pornografie en communistische
propaganda. Andere landen kunnen bezwaar maken tegen twee
belastingvrije flessen cognac, maar laten het tijdschrift
Penthouse ongemoeid. In Spanje niet. Andere landen hebben
weer andere prioriteiten, maar, zoals een Spanjaard opgewekt
toegeeft, Spanje is anders.
De douaneambtenaar op het vliegveld van Malaga wierp op die
stralende maandagochtend een onverschillige blik op het pakje van £
1000 in gebruikte biljetten van £ 20, die hij in Shannons reistas
aantrof en haalde zijn schouders op. Als het bij hem opkwam dat
Shannon het geld om het in Malaga te krijgen, door de douane van
het Londense vliegveld had mee moeten nemen, wat verboden is, liet
hij het niet merken. Dat was trouwens het probleem van Londen. Hij
vond geen exemplaren van Sexy Girls of Sovjet News en
wuifde dat de reiziger kon doorlopen.
Kurt Semmler zag er, na drie weken rond de Middellandse Zee zwerven
op zoek naar schepen die te koop waren, bruin en gezond uit. Hij
was nog steeds broodmager en rookte nerveus de ene sigaret na de
andere, een gewoonte die zijn koele zelfbeheersing als hij in actie
was logenstrafte. Maar die bruine gelaatskleur gaf hem een gezond
aanzien en stak schril af tegen zijn kortgeknipte bleke haar en
ijsblauwe ogen.
Terwijl ze van het vliegveld in de taxi, die Semmler klaar had
staan, naar de stad Malaga reden, vertelde hij Shannon, dat hij in
Napels, Genua, Valletta, Marseille, Barcelona en Gibraltar was
geweest, waar hij oude relaties op het gebied van kleine schepen
had opgezocht, de lijsten van volstrekt bonafide scheepsmakelaars
en agenten voor de verkoop van schepen had nagekeken, en er een
paar bezichtigd had, die voor anker lagen. Hij had er heel wat
gezien, maar ze waren geen van alle geschikt. Hij had gehoord over
nog tien andere in havens waar hij niet geweest was en had ze laten
schieten, omdat hij uit de namen van de kapiteins afleidde, dat ze
geen betrouwbare herkomst hadden. Uit al zijn gegevens had hij een
lijstje van een zevental opgemaakt en de Albatross was de
derde. Van de kwaliteiten ervan was het enige wat hij zeggen kon,
dat hij er goed uitzag.
Hij had voor Shannon in het Palacio een kamer op naam van Brown
gereserveerd en Shannon ging zich eerst laten inschrijven.
Het was over vieren, toen ze door de brede hekken aan de zuidkant
van het Acera de la Marina-plein de havens inslenterden.
De Albatross lag langs een kade helemaal aan het eind van de
haven. Hij zag eruit zoals Semmler hem beschreven had en de witte
verf glom in de zon en de hitte. Ze gingen aan boord en Semmler
stelde Shannon voor aan de eigenaar en kapitein, George Allen, die
ze het schip liet zien. Shannon kwam al gauw tot de slotsom dat het
voor zijn doel te klein was. Er was een grote hut, waarin twee man
konden slapen, twee eenpersoons hutten en een grote kajuit, waar je
matrassen en slaapzakken op de vloer kon leggen.
In het achterruim kon desnoods slaapplaats voor nóg zes man gemaakt
worden, maar met de bemanning van vier leden plus de vijf van
Shannon zou het wel heel erg krap zijn. Hij verweet zichzelf dat
hij Semmler niet gewaarschuwd had, dat er nog zes man bij zou
komen, die ook ingepast moesten worden.
Shannon controleerde de papieren van het schip, die in orde bleken
te zijn. Het was in Engeland geregistreerd, wat ook uit de papieren
van het ministerie van Handel bleek. Shannon zat een uur bij
kapitein Allen, om de betalingsvoorwaarden te bespreken, de
facturen en kwitanties na te kijken, waarop de hoeveelheid werk
stond dat de laatste maanden aan de Albatross was verricht,
en om het scheepsjournaal te controleren.
Hij vertrok tegen zes uur met Semmler en wandelde in gedachten
verzonken naar het hotel terug.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Semmler. ‘Die boot is oké.’
‘Daar gaat het niet om,’ zei Shannon. ‘Hij is te klein. Hij staat
als privé-jacht geregistreerd. Hij behoort niet aan een
scheepvaartmaatschappij. Wat mij dwars zit is dat hij misschien
niet door de exportautoriteiten geaccepteerd wordt als een geschikt
vaartuig om een lading wapens aan boord te nemen.’
Teruggekomen in het hotel was het te laat voor de
telefoongesprekken die hij wilde voeren en daarom wachtten ze tot
de volgende ochtend. Na negenen belde Shannon Lloyds in Londen en
vroeg of het op de lijst van jachten stond. De Albatross
stond er inderdaad op vermeld als jacht met hulpstoomvermogen van
74 ton NRT, met als thuishaven Milford en als haven van vestiging
Hooe, beide in Engeland.
‘Wat doet het dan hier in godsnaam?’ vroeg hij zich af en
herinnerde zich de betalingswijze die gevraagd was. Zijn tweede
telefoongesprek, naar Hamburg, gaf de doorslag.
‘Nein, alstublieft geen particulier jacht,’ zei Johann
Schlinker aan de telefoon. ‘Dan is de kans groot dat het niet
geaccepteerd wordt om vracht te vervoeren op commerciële
basis.’
‘Goed. Wanneer moet u de naam van het schip weten?’ vroeg
Shannon.
‘Zo spoedig mogelijk. Ik heb tussen haakjes uw overmaking ontvangen
voor de artikelen die u op mijn kantoor besteld hebt. Ze worden nu
in kisten verpakt en naar het adres in Frankrijk dat u hebt
opgegeven in entrepot verstuurd. Ten tweede, ik heb de voor de
andere zending benodigde formaliteiten rond en zodra ik de rest van
het verschuldigde bedrag krijg, zal ik meteen de bestelling
opgeven.’
‘Wanneer moet u uiterlijk de naam van het vervoerende schip weten?’
schreeuwde Shannon in de telefoon.
Het was even stil terwijl Schlinker nadacht.
‘Als ik binnen vijf dagen uw cheque ontvang, kan ik onmiddellijk
een aanvraag tot aankoopvergunning indienen. De naam van het schip
heb ik voor de uitvoervergunning nodig, binnen een dag of vijftien
daarna.’
‘Dan hebt u het,’ zei Shannon en legde de haak erop. Hij wendde
zich tot Semmler en legde uit wat het geval was.
‘Het spijt me, Kurt. Het moet een bij de koopvaardij geregistreerde
firma en een erkend vrachtschip zijn, geen particulier jacht. Je
zult verder moeten zoeken. Maar ik moet uiterlijk over twaalf dagen
de naam hebben, want ik moet die man in Hamburg binnen twintig
dagen de naam van het schip opgeven.’
De beide mannen namen ’s avonds op het vliegveld afscheid, Shannon
om naar Londen terug te keren en Semmler om naar Madrid te vliegen
en vandaar via Rome naar Genua, de volgende haven die hij ging
bezoeken.
Het was laat toen Shannon weer in zijn flat aankwam. Voor hij naar
bed ging, belde hij de BEA op en boekte een vlucht op het vliegtuig
voor de volgende middag om twaalf uur naar Brussel.
Daarna belde hij Marc Vlaminck op, die hij vroeg hem bij zijn
aankomst op het vliegveld te komen afhalen, hem eerst naar Brugge
te brengen voor een bezoek aan de bank en daarna naar de afspraak
met Boucher voor de overdracht van de uitrusting.
Het was het eind van dag Tweeëntwintig.
De heer Harold Roberts was een nuttig mens. Tweeënzestig jaar
geleden uit een Engelse vader en een Zwitserse moeder geboren, was
hij na de vroegtijdige dood van zijn vader in Zwitserland
opgegroeid en had een dubbele nationaliteit behouden. Nadat hij op
jeugdige leeftijd in het bankwezen was gegaan, zat hij twintig jaar
op het hoofdkantoor in Zürich van een van de grootste banken in
Zwitserland, voor hij als onderdirecteur naar het Londense
bijkantoor werd gezonden.
Dat was vlak na de oorlog en in de tweede twintigjarige periode van
zijn loopbaan was hij opgeklommen tot hoofd van de afdeling
investering en later tot algemeen directeur van het Londense
bijkantoor, waarna hij op zestigjarige leeftijd met pensioen
ging.
Daarna had hij besloten zijn oude dag met zijn pensioen in
Zwitserse francs in Engeland te slijten.
Sinds zijn pensionering was hij beschikbaar voor allerlei delicate
taken, niet alleen ten behoeve van zijn vroegere werkgevers, maar
ook van andere Zwitserse banken. Die woensdagmiddag hield hij zich
met zo’n taak bezig.
Er was een officiële brief van de Zwinglibank aan de voorzitter en
secretaris van de Raad van beheer van Bormac nodig om meneer
Roberts bij ze te introduceren, en hij had brieven kunnen
overleggen waaruit zijn aanstelling als agent van de Zwinglibank in
Londen bleek.
Er hadden nog twee bijeenkomsten plaats tussen meneer Roberts en de
secretaris; de tweede werd bijgewoond door de voorzitter, majoor
Luton, de jongere broer van de overleden onderdirecteur van sir Ian
Macallister in het Verre Oosten.
Men had besloten een buitengewone Raadsvergadering te beleggen, die
gehouden werd ten kantore van de secretaris in de City. Behalve de
raadsman en majoor Luton, was er nóg een lid van de Raad aanwezig
die ermee had ingestemd naar Londen te komen. Hoewel twee leden al
voldoende waren, vormden drie een uitgesproken meerderheid voor het
nemen van besluiten. Ze overwogen het door de secretaris ingediende
voorstel en de documenten die hij ze had voorgelegd. De vier
onzichtbare aandeelhouders, wier belangen door de Zwinglibank
werden behartigd, bezaten samen zonder enige twijfel dertig procent
van het aandelenbezit van de vennootschap. Ze hadden wel degelijk
de Zwinglibank gemachtigd in hun naam op te treden en de bank had
daartoe uitdrukkelijk de heer Roberts benoemd.
Het doorslaggevende punt bij de bespreking was het eenvoudige
argument, dat indien een consortium van zakenlieden onderling was
overeengekomen, zo’n grote hoeveelheid Bormac-aandelen te kopen, en
als hun bank uit hun naam zei, dat het in hun voornemen lag nieuw
kapitaal in de firma te injecteren en deze te verjongen, men het
rustig kon aannemen. Een dergelijke gedragslijn deed de
aandelenkoers geen kwaad en alle drie de leden van de Raad waren
aandeelhouders. Het voorstel werd ingediend, gesteund en
aangenomen. Meneer Roberts werd in de Raad opgenomen als
gedelegeerd lid, die de belangen van de Zwinglibank behartigde.
Niemand nam de moeite de statuten van de vennootschap te wijzigen,
die voorschreven dat een aantal van twee leden nodig was om
besluiten goed te keuren, hoewel de Raad van beheer nu uit zes en
niet meer uit vijf leden bestond.
Meneer Keith Brown werd nu een vrij regelmatige bezoeker van
Brugge en een gewaardeerde cliënt bij de Kredietbank. Hij werd met
de gewone vriendelijkheid door meneer Goossens ontvangen en deze
bevestigde, dat er die ochtend een krediet van £ 20 000 uit
Zwitserland was binnengekomen. Shannon nam 10 000 dollar in
contanten op en een gewaarmerkte bankcheque van 26 000 dollar ten
gunste van Johann Schlinker in Hamburg.
Uit het naburige postkantoor stuurde hij de cheque per aangetekende
post naar Schlinker, vergezeld door een brief van hemzelf met het
verzoek aan de wapenhandelaar de Spaanse aankoop tot stand te
brengen.
Hij en Marc Vlaminck hadden nog bijna vier uur de tijd voordat ze
naar Boucher zouden gaan en de eerste twee uur gingen ze op hun
gemak in een café in Brugge een pot thee drinken, voor ze tegen het
invallen van de duisternis op pad gingen.
Er ligt tussen Brugge en Gent een eenzame weg, die zich
vierenveertig kilometer naar het oosten uitstrekt. Omdat de weg met
allerlei bochten door vlak bouwland kronkelt, geven de meeste
automobilisten er de voorkeur aan de nieuwe autoweg E5 te nemen
die, omdat hij van Oostende naar Brussel loopt, eveneens de twee
Vlaamse steden met elkaar verbindt. Halverwege langs de oude weg
vonden de twee huurlingen de verlaten boerderij, die Boucher
beschreven had, of liever ze vonden het verbleekte naambordje, dat
naar het pad naar de boerderij wees, die dooreen groepje bomen aan
het gezicht onttrokken werd.
Shannon reed voorbij de plek en parkeerde de auto, terwijl Marc
uitstapte om de boerderij te inspecteren. Hij kwam twintig minuten
later terug om te zeggen, dat de boerderij inderdaad leeg was en er
waren geen tekens dat er de laatste tijd iemand geweest was.
Erwerden ook geen voorbereidingen getroffen om de twee kopers een
onprettige ontvangst te bereiden.
‘Is er iemand in het huis of in de bijgebouwen?’ vroeg Shannon.
‘Het huis is aan de voor en achterkant afgesloten. Niets wijst op
enige tussenkomst. Ik heb in de schuren en stallen gekeken en daar
is niemand te bekennen.’
Shannon keek op zijn horloge. Het was al donker en ze moesten nog
een uur wachten.
‘Ga er weer naar toe en houdt de wacht zonder dat je gezien wordt,’
beval hij. ‘Ik let hier vandaan op de ingang aan de voorkant.’
Toen Marc weg was, inspecteerde Shannon nogmaalsde bestelwagen. Het
was een oude rammelkar maar hij deed het best en was door een goede
monteur nagekeken. Shannon haalde de twee valse nummerborden te
voorschijn en plakte ze met isolatieband op de echte nummerplaten.
Ze konden er met gemak afgetrokken worden als de bestelwagen
eenmaal een eind van de boerderij af was, maar hij vond het niet
nodig dat Boucher de echte nummerborden zag. Aan weerszijden van de
auto zat een grote reclamesticker, waardoor het voertuig opviel,
maar die er ook zo weer afgehaald kon worden. Achterin lagen zes
grote zakken aardappelen, die hij Vlaminck had laten meebrengen, en
de brede houten plank die zo was gezaagd, dat hij als tussenschot
kon dienen als hij werd vastgeklemd. Voldaan hervatte hij de wacht
aan de kant van de weg.
De bestelwagen die hij verwachtte, kwam om vijf voor achten
opdagen. Toen hij vaart minderde en het pad naar deboerderij
indraaide, zag Shannon de gedaante van de bestuurder over het stuur
gebogen zitten en naast hem een vlek met een puist van een hoofd
erop, dat alleen maar van meneer Boucherkon zijn. De rode
achterlichtjes van het voertuig verdwenen over het pad en achter de
bomen uit het gezicht. Blijkbaar hield Boucher zich aan zijn
woord,
Shannon gaf hem drie minuten de tijd, daarna reed hij ook met zijn
bestelwagen van de harde weg af het pad in. Toen hij bij het erf
kwam, stond de wagen van Boucher met de parkeerlichten aan in het
midden. Hij zette zijn motor af en stapte uit, zijn eigen
parkeerlichten aanlatend, met de neus van zijn auto drie meter van
de achterkant van die van Boucher.
‘Monsieur Boucher,’ riep hij in de duisternis. Hij stond zelf in
het donker, een eind naast het licht van zijn eigen lampen.
‘Monsieur Brown,’ hoorde hij Boucher hijgen en de dikzak waggelde
te voorschijn. Hij had kennelijk zijn ‘helper’ meegebracht, een
grote, gespierd uitziende figuur, die Shannon goed leek in het
optillen van dingen maar langzaam in zijn bewegingen.
Van Marc wist hij dat hij zich kon bewegen als een balletdanser als
hij wou. Hij voorzag geen problemen als het tot moeilijkheden
kwam.
‘Hebt u het geld?’ vroeg Boucher, die naderbij kwam. Shannon maakte
een gebaar naar de plaats achter het stuur van zijn auto.
‘Daar. Hebt u de Schmeissers?’
Boucher wuifde met een plompe hand naar zijn eigen bestelwagen.
‘Achterin.’
‘Ik stel voor, dat we allebei onze spullen op de grond tussen de
twee auto’s leggen,’ zei Shannon. Boucher draaide zich om en zei
iets tegen zijn helper, dat Shannon niet kon verstaan. De man ging
naar de achterkant van zijn eigen bestelwagen en maakte hem open.
Shannon zette zich schrap. Als er verrassingen op komst waren,
kwamen ze als de deuren opengingen. Er kwam niets. In het flauwe
licht van de lampen van zijn eigen bestelwagen waren tien platte,
vierkante kisten en een open doos zichtbaar.
‘Is uw vriend er niet?’ vroeg Boucher. Shannon floot. Kleine Marc
kwam achter een naburige schuur vandaan naar ze toe. Er viel een
stilte. Shannon schraapte zijn keel.
‘Laten we de boel overgeven,’ zei hij. Hij deed een greep in de
bestuurscabine en haalde er de dikke, bruine envelop uit. ‘Contant
geld, zoals u gevraagd hebt. Biljetten van twintig dollar, in
pakjes van vijftig. Tien pakjes.’
Hij bleef vlak bij Boucher staan, terwijl de dikke man elk pakje
doorbladerde, die hij met voor zulke plompe handen verrassende
snelheid telde, en hij stopte de pakjes in zijn zijzakken. Toen hij
bij het laatste was gekomen, trok hij alle bundeltjes er weer uit
en koos uit elk pakje willekeurig een biljet. Bij het licht van een
zaklantaarntje onderzocht hij ze nauwkeurig, om de monsters te
controleren op vervalsingen. Die waren er niet. Tenslotte knikte
hij.
‘Het is in orde,’ zei hij en riep iets tegen zijn helper. De man
ging opzij van de deuren staan. Shannon knikte even tegen Marc, die
naar de auto ging en de eerste kist op het gras tilde. Hij haalde
een bandenlichter uit zijn zak en wrikte het deksel open. Bij het
schijnsel van zijn eigen lantaarn inspecteerde hij de tien
Schmeissers, die naast elkaar in de kist lagen. Hij haalde er één
uit en controleerde het afvuurmechanisme, en spande en ontspande
een paar keer. Hij legde het machinepistool er weer in en sloeg het
deksel er weer stevig op.
Hij had twintig minuten nodig om alle tien de kisten te
controleren, Terwijl hij dat deed stond de helper die meneer
Boucher had meegebracht vlak bij hem, Shannon stond bij de elleboog
van Boucher vier meter van hem vandaan. Tenslotte keek Marc in de
doos zonder deksel. Daarin zaten 500 patroonhouders voor de
Schmeissers. Hij probeerde een houder om te kijken of hij paste en
of ze niet voor een ander model pistool waren. Toen draaide hij
zich naar Shannon om en knikte.
‘Alles in orde,’ riep hij.
‘Zou u uw vriend willen vragen mijn vriend met inladen te helpen?’
vroeg Shannon aan Boucher. De dikkerd bracht de instructie aan zijn
assistent over. Vijf minuten later waren de tien kistenen de doos
met patroonhouders in Marcs bestelwagen geladen.
Voor het inladen haalden de twee gespierde Vlamingen de
aardappelzakken eruit en Shannon hoorde ze in het Vlaams iets tegen
elkaar zeggen. Toen lachte de helper van Boucher.
Toen de kisten met wapens waren ingeladen, zette Marc de plank op
zijn plaats bij wijze van tussenschot, dat ongeveer halverwege de
achterkant van de bestelwagen kwam. Met een mes sneed hij de eerste
zak open, tilde hem op zijn schouder en leegde de inhoud in de
achterkant van de auto. De losse aardappelen rolden overal in het
rond, in de kieren tussen de kisten en de zijkanten van de auto en
vulden deze. Lachend begon de andere Belg hem te helpen.
De aardappelen die ze hadden meegebracht, bedekten volkomen ieder
spoor van de tien kisten en de doos houders. Iemand die achterin
keek werd geconfronteerd met een zee van aardappelen. De zakken
werden in de heg gegooid.
Toen ze klaar waren kwamen de twee mannen samen van de achterkant
van de bestelwagen vandaan.
‘Nou, dan gaan we maar,’ zei Marc.
‘Als u het goedvindt gaan wij het eerst weg,’ zei Shannon tegen
Boucher. ‘Wij hebben nu tenslotte de belastende goederen bij
ons.’
Hij wachtte tot Marc de motor had gestart en de wagen zo gekeerd,
dat hij met zijn neus naar het pad naar de weg toe stond, voor hij
van de zijde van Boucher wegliep en in de bestelwagen sprong.
Halverwege het pad was een heel diep gat in de weg, waar de auto
heel langzaam en voorzichtig over heen moest rijden. Bij deze plek
mompelde Shannon iets tegen Marc, leende zijn mes en sprong van de
auto af om zich in de struiken aan de kant van de weg te
verbergen.
Twee minuten later kwam de bestelwagen van Boucher langs. Deze reed
eveneens heel langzaam tot hij bijna stilstond om over de kuil heen
te manoeuvreren. Shannon glipte uit de struiken toen de auto
langskwam, haalde hem in, hurkte diep en stootte de punt van het
mes in de rechter achterband. Hij hoorde hem als een gek sissen en
verdween weer in de struiken. Hij kwam op de grote weg weer bij
Kleine Marc, waar de Belg net de stickers van de zijkanten van hun
voertuig had getrokken en voor en achter de valse nummerborden eraf
had gehaald. Shannon had niets tegen Boucher; hij wilde alleen een
halfuur voorsprong hebben.
Om half elf was het tweetal in Oostende terug. De met nieuwe
aardappelen geladen bestelauto stond in de afgesloten garage, die
Vlaminck in opdracht van Shannon had gehuurd, en ze zaten samen in
Marcs bar in de Kleinstraat met schuimende bierpullen tegen elkaar
te toosten, terwijl Anna het eten klaarmaakte. Het was voor het
eerst dat hij de welgevormde vrouw ontmoette, die de vriendin van
zijn vriend was, en zoals onder huurlingen traditie is als ze
elkaars vrouwvolk tegenkomen, behandelde hij haar buitengewoon
hoffelijk.
Vlaminck had in een hotel in het centrum een kamer voor hem
besproken, maar ze bleven tot ’s avonds laat zitten drinken en ze
praatten over vroegere veldslagen en schermutselingen, haalden
herinneringen op aan gebeurtenissen en mensen, gevechten en
ontsnappingen door het oog van een naald, beurtelings lachend over
dingen die achteraf bekeken grappig leken en somber knikkend bij
herinneringen die nog steeds knaagden. De bar bleef open zolang
Kleine Marc dronk, en de mindere goden zaten er omheen te
luisteren.
De dag brak al bijna aan toen ze naar bed gingen.
Kleine Marc kwam hem in de loop van de volgende ochtend halen en
ze gebruikten samen een laat ontbijt. Shannon legde de Belg uit,
dat hij de Schmeissers zodanig verpakt wilde hebben, dat ze over de
Belgische grens naar Frankrijk gesmokkeld konden worden om ze in
het schip in een haven aan de Franse zuidkust te kunnen laden.
‘We zouden ze in kisten nieuwe aardappelen kunnen sturen,’ opperde
Marc. Shannon schudde zijn hoofd.
‘Aardappelen zitten in zakken, niet in kisten,’ zei hij. ‘We hebben
er geen enkele behoefte aan, dat er onderweg of bij het overladen
een kist wordt omgegooid zodat de hele boel eruit valt. Ik weet
iets beters.’
Een half uur lang vertelde hij de Vlaming, wat hij wilde dat er met
de machinepistolen gebeurde en de Belg knikte.
‘Akkoord,’ zei hij, toen hij precies begreep wat er verlangd
werd.
‘Ik kan ’s morgens voor de bar opengaat in de garage werken.
Wanneer brengen we ze naar het zuiden?’
‘Omstreeks 15 mei,’ zei Shannon. ‘We nemen de champagneroute. Ik
zal Jean-Baptiste hier laten komen om te helpen en in Parijs gaan
we over in een bestelwagen met een Frans kentekenbewijs . Ik wil
graag dat je op 15 mei alles ingepakt en voor verzending gereed
hebt.’
Marc ging met hem in een taxi mee naar de haven, want de
bestelwagen zou niet meer gebruikt worden, tot hij met zijn vracht
illegale wapens zijn laatste rit van Oostende naar Parijs
maakte.
Het kopen van een enkele reis op de autoveerboot naar Londen
leverde geen moeilijkheid op, ook al was Shannon te voet. Hij was
vroeg in de avond in Londen terug.
Hij besteedde de verdere avond aan het schrijven van een volledig
verslag voor Endean, zonder te vermelden van wie hij de wapens
gekocht had of waar ze waren opgeslagen. Hij hechtte aan het
verslag een overzicht van de uitgaven en een strookje, van wat er
nog op de rekening in Brugge over was. Dit stuurde hij naar het
poste-restante-adres, waardoor hij met de organisator. van sir
James Manson in verbinding stond.
Met de eerste ochtendpost kwam die vrijdag een groot pakket van
Jean-Baptiste Larigarotti. Er zat een stapeltje brochures van drie
Europese firma’s in, die de opblaasbare halfharde rubberboten
fabriceerden van het type dat hij moest hebben. Ze werden
afwisselend geadverteerd als bruikbaar als zeereddingssloepen,
motorboten, speedboten voor het trekken van waterskiërs,
pleziervaartuigen, boten voor de duiksport, motorjachtjes en snelle
sloepen voor jachten en dergelijke, Er werd niet gerept over het
feit, dat ze allemaal voortkwamen uit een origineel ontwerp dat
diende om marinierscommando’s een snel, wendbaar type landingsboten
te verschaffen.
Shannon las alle brochures aandachtig. Er was een Italiaanse, een
Engelse en één Franse firma bij. De Italiaanse firma, met zes
leveranciers langs de Cote d’Azur, leek voor Shannons doel het
meest geschikt en de beste leveringsmogelijkheden te hebben. Van
hun grootste model, een sloep van vijf en een halve meter lang,
waren er twee direct leverbaar. De ene was in Marseille en de
andere in Cannes. Op de brochure van de Franse fabrikant stond een
afbeelding van hun grootste model, een scheepje van vijf meter, dat
met de staart naar beneden en de neus omhoog een blauwe zee
doorkliefde.
Langarotti schreef in zijn brief dat er een te krijgen was in een
winkel voor scheepsuitrustingen in Nice. Hij voegde eraan toe, dat
alle modellen van Engels fabrikaat speciaal besteld moesten worden
en tenslotte, dat hoewel er van elk type nog meer te krijgen waren
in feloranje, hij zich alleen maar bezighield met de zwarte. Hij
schreef erbij, dat ze allemaal voorzien konden worden van een
buitenboordmotor van meer dan 50 pk en dat er zeven verschillende
merken die geschikt waren, onmiddellijk ter plaatse verkrijgbaar
waren.
Shannon antwoordde met een lange brief, waarin hij Langarotti
instructies gaf, de twee modellen van de Italiaanse firma die
direct geleverd konden worden en de derde van Frans fabrikaat te
kopen. Hij drong erop aan, dat de Corsicaan meteen na ontvangst van
de brief de leveranciers zou bellen om een vaste bestelling te
plaatsen, en ze per aangetekende brief een voorschot van tien
procent zou sturen. Hij moest ook drie motoren van het beste merk
kopen, maar in verschillende winkels.
Hij keek naar de prijzen van de artikelen en zag dat het totaal
iets boven de £ 4000 kwam. Dit betekende, dat hij zijn geschatte
budget van £ 5000 voor hulpuitrusting overschreed, maar daar maakte
hij zich niet ongerust over. Hij zou onder het budget voor wapens
blijven en naar hij hoopte voor het schip. Hij schreef Langarotti,
dat hij de tegenwaarde van £ 4500 op de rekening van de Corsicaan
zou overmaken en met wat er overbleef moest deze een behoorlijke
tweedehands eentons bestelwagen kopen en ervoor zorgen dat hij van
een kentekenbewijs voorzien en verzekerd was.
Hiermee moest hij langs de kust rijden, om zijn drie in kratten
verpakte opblaasbare landingsboten en zijn drie buitenboordmotoren
te kopen en ze persoonlijk bij zijn bevrachtingsagent in Toulon
afleveren om ze voor export in entrepot op te slaan. De hele
zending moest op 15 mei in het pakhuis voor verscheping gereed
liggen. Op de ochtend van die dag zouden Langarotti en Shannon
bijeenkomen in het hotel in Parijs waar Shannon meestal logeerde.
Dan zou hij de bestelwagen meebrengen.
De huurlingenleider verzond die dag nog een andere brief. Deze was
aan de Kredietbank in Brugge gericht, met het verzoek £ 2500 in
Franse francs over te maken op de rekening van de heer
Jean-Baptiste Langarotti bij het hoofdkantoor van de bank Société
Générale in Marseille. De twee brieven werden die zelfde middag per
expresse gepost.
Toen hij in zijn flat terug was ging Cat Shannon op zijn bed liggen
en staarde naar het plafond. Hij voelde zich moe en lusteloos, de
spanning van de afgelopen dertig dagen eiste zijn tol. Zo op het
oog schenen de dingen volgens plan te verlopen. Alan Baker zou
bezig zijn met de aankoop van mortieren en bazooka’s uit
Joegoslavië, die begin juni werden afgehaald; Schlinker zou in
Madrid moeten zijn om genoeg 9 mm munitie te kopen om een jaar lang
met de Schmeissers te kunnen schieten. De enige reden dat hij zo’n
overdreven grote hoeveelheid kogels had besteld was, om de aankoop
voor de Spaanse autoriteiten aannemelijk te maken. Tussen half en
eind juni moesten ze voor de export zijn uitgeklaard, als hij
tenminste half mei de naam van het schip aan de Duitser kon opgeven
en het schip met de bemanning de goedkeuring van de ambtenaren in
Madrid kon wegdragen.
Vlaminck moest de machinepistolen al gepakt hebben voor transport
door België en Frankrijk naar Marseille, waar ze op 1 juni werden
ingeladen. De landingsboten en motoren moesten op dezelfde datum in
Toulon worden ingeladen, samen met de andere hulpuitrusting die hij
bij Schlinker had besteld.
Behalve het smokkelen van de Schmeissers was alles legaal en
eerlijk. Dat betekende nog niet dat er niet iets mis kon gaan.
Misschien zou een van de twee regeringen moeilijkheden veroorzaken
door de zaak te traineren of omdat ze op grond van de overgelegde
documenten niet wilden verkopen.
Dan waren de uniformen er nog, die Dupree naar hij aannam nog bezig
was in Londen te kopen. Die moesten ook uiterlijk eind mei in een
pakhuis in Toulon zijn.
Maar het grootste probleem dat nog opgelost moest worden was het
schip. Semmler moest het geschikte schip vinden en hij was al bijna
een maand vergeefs aan het zoeken.
Shannon liet zich van zijn bed glijden en gaf telefonisch een
telegram op naar Duprees zitslaapkamer in Bayswater, dat hij zich
moest melden. Toen hij de telefoon neerlegde, rinkelde deze
weer.
‘Dag, met mij.’
‘Dag Julie,’ zei hij.
‘Waar heb je gezeten, Cat?’ vroeg ze.
‘Ergens in het buitenland.’
‘Ben je dit weekeind in de stad?’ vroeg ze.
‘Ja, ik denk het wel.’ Hij kon eigenlijk toch niets meer doen en
hij kon nergens naar toe gaan, totdat hij iets van Semmler hoorde
of er een schip te koop was. Hij wist niet eens waar de Duitser op
het ogenblik was.
‘Mooi,’ zei het meisje aan de telefoon. ‘Laten we dan in het
weekeind iets leuks gaan doen.’
Het kwam zeker van vermoeidheid. Hij was langzaam van begrip.
‘Wat voor leuks?’ vroeg hij.
Ze begon het hem nauwkeurig met alle klinische bijzonderheden te
vertellen, tot hij haar onderbrak en zei dat ze het direct moest
komen demonstreren.
Hoewel ze een week geleden nog overborrelde van. haar nieuwtje,
vergat Julie in het enthousiasme over het weerzien met haar minnaar
helemaal wat ze hem te vertellen had. Het liep al tegen middernacht
toen het haar inviel. Ze boog haar hoofd diep over het gezicht van
de half slapende huurling en zei: ‘O, wat ik zeggen wou, ik zag
laatst je naam staan.’
Shannon bromde.
‘Op een papiertje,’ hield ze aan. Hij toonde nog steeds geen
belangstelling en lag met zijn gezicht diep in het kussen tussen
zijn gevouwen armen.
‘Zal ik zeggen waar?’
Zijn reactie was teleurstellend. Hij bromde weer.
‘In een map op papa’s bureau.’
Als ze hem had willen verrassen, dan was ze daarin geslaagd. Hij
kwam met een zwaai van het laken af en wendde zich naar haar toe
terwijl hij haar bovenarmen stevig vastgreep. Hij staarde haar zo
doordringend aan dat ze er bang van werd.
‘Je doet me pijn,’ zei ze onlogisch.
‘Wat voor een map op je vaders bureau?’
‘Een map,’ snoof ze, bijna in tranen. ‘Ik wou je alleen maar
helpen.’
Hij ontspande merkbaar en zijn uitdrukking verzachtte zich.
‘Waarom ging je kijken?’ vroeg hij.
‘Nou, omdat je altijd naar hem vraagt en toen ik die map zag
liggen, keek ik gewoon even, en toen zag ik je naam staan.’
‘Vertel het me helemaal vanaf het begin,’ zei hij vriendelijk.
Toen ze uitgesproken was stak ze haar armen uit en sloeg ze om zijn
hals.
‘Ik hou van je, meneer Cat,’ fluisterde ze. ‘Daarom alleen heb ik
het gedaan. Was dat verkeerd?’
Shannon dacht even na. Ze wist al veel te veel en er waren maar
twee manieren om zich van haar stilzwijgen te verzekeren.
‘Hou je echt van me?’
‘Ja, echt,’
‘Zou je willen dat me iets overkwam door iets wat je gedaan of
gezegd hebt?’
Ze maakte zich uit zijn armen los en keek hem diep in de ogen. Dit
leek veel meer op de scènes in haar schoolmeisjesdromen.
‘Nooit,’ zei ze uit de grond van haar hart. ‘Ik zou nooit iets
zeggen. Wat ze ook met me deden.’
Shannon knipperde een paar maal verbaasd met zijn ogen.
‘Niemand doet je iets,’ zei hij. ‘Vertel alleen niet aan je vader
dat je me kent of dat je zijn papieren hebt gelezen. Kijk, hij
heeft me aangenomen om inlichtingen voor hem in te winnen over de
vooruitzichten van mijnexploitatie in Afrika. Als hij erachter zou
komen dat we elkaar kennen, ontslaat hij me. Dan zou ik een ander
baantje moeten zoeken. Er is mij een baan aangeboden, ver weg in
Afrika. Dus je begrijpt dat ik van je weg moet gaan als hij ook
iets over ons te weten kwam.’
Dat kwam hard aan. Ze wilde niet dat hij wegging. In zijn hart wist
hij, dat het niet lang zou duren of hij moest vertrekken, maar dat
hoefde hij haar nu nog niet te vertellen.
‘Ik zal niets zeggen,’ beloofde ze.
‘Nog een paar punten,’ zei Shannon.‘Je zei dat je de titel op de
vellen papier met de mineraal prijzen hebt gezien. Hoe was die
titel?’
Ze trok rimpels in haar voorhoofd, terwijl ze probeerde op het
woord te komen.
‘Dat goedje dat ze in vulpennen doen. Het staat altijd in
advertenties voor hele dure.’
‘Inkt?’ vroeg Shannon.
‘Platigna,’ zei ze.
‘Platina,’ verbeterde hij, nadenkend kijkend. ‘En tot slot, wat
stond er voor een titel op de map?’
‘O, dat weet ik nog wrel,’ zei ze blij. ‘Dat was net iets uit een
sprookje. De Kristalberg.’
Shannon zuchtte diep.
‘Als je een kopje koffie voor me maakt, ben je een schat.’
Toen hij het gerammel van kopjes in de keuken hoorde, leunde hij
achterover tegen het hoofdeinde van het bed en keek uit over
Londen.
‘Wat een uitgekookte schoft,’ zei hij zachtjes. ‘Maar zo goedkoop
kom je er niet af, sir James, reken daar maar niet op.’
Toen lachte hij in het donker.
Die zelfde zaterdagavond wandelde Benny Lambert naar zijn
huurkamer, nadat hij ’s avonds in een van zijn stamcafés met
vrienden had zitten drinken. Hij had zijn boezemvrienden een
heleboel rondjes gegeven met het geld, nu omgewisseld in francs,
dat Shannon hem betaald had. Het gaf hem een prettig gevoel om te
kunnen praten over de ‘grote slag’ die hij zojuist geslagen had, en
champagne te kopen voor de barmeisjes die aan zijn lippen hingen.
Hij had zelf genoeg gehad, meer dan genoeg, en schonk geen aandacht
aan de auto, die op tweehonderd meter afstand langzaam achter hem
aan reed. Hij had nog geen vermoeden, toen de auto, een halve
kilometer van zijn huis af bij een onbebouwd stuk grond, hem snel
inhaalde.
Tegen dat het tot hem doordrong en hij begon te protesteren, dreef
de reusachtige figuur die uit de auto was gekomen, hem over het
stuk land heen achter een schutting die tien meter van de weg af
stond.
Zijn protesten werden gesmoord toen de figuur hem omdraaide en, hem
nog steeds bij het nekvel vasthoudend, met de vuist in de maag
stompte. Benny Lambert zakte in elkaar en toen de greep op zijn
boord losser werd, stortte hij op de grond in. De figuur die boven
hem stond, het gezicht overschaduwd door de duisternis achter de
schutting, haalde een halve meter lange ijzeren staaf uit zijn
riem. De grote man bukte zich, en greep de kronkelende Lambert bij
de linkerdij die hij omhoog rukte. Er klonk een dof gekraak toen de
ijzeren staaf met de volle kracht van de aanvaller op de
onbeschermde knieschijf neerdaalde en deze meteen verbrijzelde.
Lambert gaf één doordringende gil, als een doorstoken rat, en viel
flauw. Hij voelde niet eens dat de tweede knieschijf ook gebroken
werd.
Twintig minuten later belde Thomard uit de telefooncel in een
nachtcafé een kilometer verderop zijn werkgever op. Aan de andere
kant luisterde Roux en knikte.
‘Goed zo,’ zei hij. ‘Nu heb ik een nieuwtje voor je van het hotel
waar Shannon meestal logeert. Henri Alain vertelt me zojuist, dat
ze een brief van meneer Keith Brown hebben ontvangen. Daarin wordt
voor de avond van de vijftiende een kamer gereserveerd. Heb je
dat?’
‘De vijftiende,’ zei hij. ‘Ja. Dan komt hij dus daar.’
‘En jij ook,’ zei de stem aan de telefoon. ‘Henri blijft in het
hotel contact met zijn relatie houden en jij blijft die dag vanaf
twaalf uur ’s middags niet ver van het hotel om bij te
springen.’
‘Tot wanneer?’ vroeg Thomard.
‘Tot hij naar buiten komt, alleen,’ zei Roux. ‘En dan neem je hem
te pakken. Voor vijfduizend dollar.’
Thomard glimlachte een beetje toen hij de cel uit kwam. Terwijl hij
aan de bar zijn bier stond te drinken kon hij de druk van het
pistool onder zijn linkeroksel voelen. Dat maakte zijn glimlach nog
breder. Over een paar dagen zou het hem een klein kapitaal
opbrengen. Daar was hij volkomen van overtuigd. Het was een koud
kunstje, zo hield hij zichzelf voor, iemand te pakken te nemen,
zelfs al was het Cat Shannon, die hem nog nooit gezien had en die
niet wist dat hij er was.
In de loop van zondagochtend belde Kurt Semmler op. Shannon lag
naakt op zijn rug op het bed, terwijl Julie in de keuken
rondscharrelde en het ontbijt klaarmaakte.
‘Meneer Keith Brown?’ vroeg de telefoniste, ‘Ja, spreekt u
mee.’
‘Ik heb een telefoongesprek met voorbericht van een zekere heer
Semolina in Genua.’
Shannon zwaaide van het bed af en ging in elkaar gedoken op de rand
zitten met de telefoon aan zijn oor.
‘Verbind hem. door,’ beval hij.
De stem van de Duitser was ver weg maar hij was duidelijk te
verstaan.
‘Carlo?’
‘Ja. Kurt?’
‘Ik zit in Genua.’
‘Dat weet ik. Wat is er voor nieuws?’
‘Ik heb het. Ik weet het nu zeker. Het is precies wat je hebben
moet. Maar er is iemand anders die het ook wel wil kopen. Wij
moeten ze overbieden als we het schip willen hebben. Maar het is
goed. Voor ons uitstekend. Kun je hier komen om het te
bezichtigen?’
‘Weet je het heel zeker, Kurt?’
‘Ja, absoluut. Geregistreerd vrachtschip, eigendom van een in Genua
gevestigde scheepvaartmaatschappij. Precies op maat.’
Shannon dacht even na.
‘Ik kom morgen. In welk hotel zit je?’
Semmler zei het hem.
‘Dan kom ik daar met het eerste vliegtuig dat vertrekt. Ik weet
niet wanneer dat zal zijn. Blijf ’s middags in het hotel, dan bel
ik je op zodra ik er ben. Bespreek een kamer voor me.’
Enkele minuten later sprak hij met de BEA en hoorde dat het eerste
vliegtuig naar Milaan de volgende morgen om 9.05 uur vertrok, een
Alitalia-vlucht die in Milaan aansluiting had op Genua en ’s
middags om één uur in de havenstad aankwam. Hij boekte een enkele
reis voor die vlocht.
Hij grinnikte toen Jolie met de koffie binnenkwam. Als het schip
goed was, kon hij de komende twaalf dagen de transactie afsluiten
en op de vijftiende in Parijs zijn voor zijn onderhoud met
Langarotti, met de zekerheid dat Semmler het schip gereed zou maken
om zee te kiezen en zou zorgen dat het de eerste juni van een goede
bemanning en compleet van brandstof en proviand was voorzien.
‘Wie was dat?’ vroeg het meisje.
‘Een vriend.’
‘Wat voor een vriend?’
‘Een zakenvriend,’
‘Wat moest hij?’
‘Ik moet naar hem toe.’
‘Wanneer?’
‘Morgenochtend. In Italië.’
‘Hoe lang blijf je weg?"
‘Dat weet ik niet. Veertien dagen; misschien langer.’
Ze keek verongelijkt boven haar koffiekopje.
‘En wat moet ik dan al die tijd doen?’ vroeg ze.
Shannon grinnikte.
‘Je vindt vast wel iets. Het ligt voor het opscheppen.’
‘Je bent een zak,’ zei ze vriendelijk. ‘Maar als je weg moet, moet
je weg. Dan hebben we nog maar tot morgenochtend de tijd, dus dan
zal ik er maar het beste van maken, Tom Cat van me.’
Terwijl hij zijn koffie over het hoofdkussen morste, bedacht
Shannon, dat het gevecht om het paleis van Kimba een spelletje was
in vergelijking met de poging het lieve dochtertje van sir James
Manson te bevredigen.
15
De haven van Genua baadde in het licht van de late namiddagzon,
toen Cat Shannon en Kurt Semmler hun taxi betaalden en de Duitser
zijn werkgever over de kaden voerde, waar het motorschip
Toscana gemeerd lag. De oude kustvaarder verdween in het
niet bij de twee 3000-tons vrachtschepen, die aan weerskanten
lagen, maar dat was geen probleem. In de ogen van Shannon was het
voor zijn doel groot genoeg.
Er zat een kleine voorpiek op en een verlaging van één meter
twintig naar het eerste tussendek, waar in het midden een groot
vierkant luik naar het enige laadruim midscheeps was. Achter was de
kleine brug en daaronder kennelijk de bemanningskajuiten en de
kapiteinshut. Er zat een korte dikke mast op, waaraan slechts één
laadboom zat, bijna verticaal getuigd. Helemaal achteraan boven de
achtersteven hing de enige reddingsboot van het schip.
Het was roestig, de verf was op veel plaatsen door de zon
afgebladderd en op andere plaatsen door het verstuivende zoute
water afgestroopt. Klein, oud en rommelig, had het de eigenschap
die Shannon zocht – het was anoniem. Er zijn duizenden van zulke
vrachtscheepjes, die de handelsvaart langs de kust onderhouden van
Haifa naar Gibraltar, van Tanger naar Dakar, van Monrovia naar
Simonstown. Ze lijken allemaal op elkaar, trekken geen aandacht
enworden er zelden van verdacht, dat ze iets anders doen dan kleine
vrachten van de ene haven naar de andere vervoeren.
Semmler ging met Shannon aan boord. Ze liepen naar achteren, waar
een kajuitstrap in de duisternis van de bemannings verblijven
afdaalde en Semmler riep iets. Toen gingen ze de trap af. Beneden
werden ze opgewacht door een gespierde, norse man van een jaar of
vijfenveertig, die tegen Semmler knikte en strak naar Shannon
keek.
Semmler gaf hem een hand en stelde hem. aan Shannon voor.
‘Carl Waldenberg, eerste stuurman.’
Waldenberg knikte kortaf en gaf hem een hand.
‘U komt onze oude Toscana zeker eens bekijken?’ vroeg
hij.
Shannon was blij te horen dat hij goed Engels sprak, zij het met
een accent, en er uitzag, of hij bereid was een vracht te vervoeren
die niet op het scheepsmanifest stond, zolang er maar betaald werd.
Hij begreep wel, waarom de Duitser belang in hem stelde, Semmler
had hem al op de hoogte gesteld, zodat hij tegen de bemanning had
gezegd dat Semmlers werkgever kwam om het schip te bezichtigen met
het oog op eventuele aankoop. Voor de eerste stuurman was de nieuwe
eigenaar interessant. Afgezien van alles moest Waldenberg zijn
eigen toekomst in de gaten houden.
De Joegoslavische machinist was even aan land, maar ze kwamen een
matroos tegen, een jonge Italiaanse jongen, die in zijn kooi een
seksblaadje lag te lezen. Zonder op de Italiaanse kapitein te
wachten, liet de eerste stuurman het tweetal de Toscana
zien.
Er waren drie dingen waar Shannon belang in stelde: of er op de
boot ergens nog twaalf man bij kon, al moeten ze op het dek in de
openlucht slapen; het grote ruim en de mogelijkheid om een paar
kisten beneden het ruim onder de vloer te verstoppen; en of de
motoren betrouwbaar genoeg waren om ze helemaal naar Zuid-Afrika te
brengen.
Waldenbergs ogen vernauwden zich iets, toen Shannon zijn vragen
stelde, maar hij beantwoordde ze beleefd. Hij kon zelf wel nagaan,
dat er geen betalende passagiers aan boord van de Toscana
kwamen vanwege het voorrecht om in dekens gewikkeld boven het ruim
onder de zomersterren te slapen; en ook zou de Toscana voor
een reis naar het andere eind van Afrika niet veel vracht oppikken.
Vracht voor zo’n grote afstand wordt in een groter vaartuig
verscheept, Het voordeel van een kleine kustvaarder is, dat hij
vaak op zeer korte termijn lading kan innemen en twee dagen later
een paar honderd kilometer verder kan afleveren. Grote schepen
liggen langer in de haven om te laden en te lossen. Maar op een
lange reis zoals van de Middellandse Zee naar ZuidAfrika maakt een
groter schip in snelheid goed wat het in de haven voor het uitvaren
verloren heeft. Voor de exporteur overzee hebben de
Toscana’s van de zee voor afstanden boven de 800 kilometer
geen aantrekkingskracht.
Nadat ze de boot bezichtigd hadden gingen ze naar het bovendek en
Waldenberg bood ze flesjes bier aan, die ze opdronken in de schaduw
van het linnen zonnescherm, dat op het achterdek was gespannen.
Daar begonnen de eigenlijke onderhandelingen. De twee Duitsers
ratelden in hun eigen taal, de zeeman stelde kennelijk de vragen en
Semmler gaf antwoord. Tenslotte keek Waldenberg onderzoekend naar
Shannon, keek weer naar Semmler en knikte langzaam.
‘Het is mogelijk,’ zei hij in het Engels.
Semmler wendde zich tot Shannon en legde het hem uit.
‘Waldenberg wil graag weten, waarom iemand als jij, die kennelijk
niet op de hoogte is van charterladingen, een vrachtschip voor een
lading stukgoederen wil kopen. Ik heb gezegd, dat je zakenman bent
en geen zeeman. Hij vindt dat de handel in lading stukgoederen veel
te riskant is voor iemand met geld, tenzij hij iets speciaals op
het oog heeft.’
Shannon knikte.
‘Daar zit iets in. Kurt, ik wil je even alleen spreken.’
Ze gingen naar de achtersteven en leunden over de railing, terwijl
Waldenberg zijn bier dronk.
‘Wat vind jij van die vent?’ mompelde Shannon.
‘Hij is oké,’ zei Semmler zonder te aarzelen.
‘De kapitein is tevens de eigenaar en hij is een oude man en wil
stil gaan leven. Daarvoor moet hij de boot verkopen om van het geld
te kunnen leven. Zodoende is er een kapiteinsplaats open. Ik denk
dat Waldenberg er wel voor voelt en ik heb er niets tegen. Hij
heeft het diploma van gezagvoerder en hij kent de boot van haver
tot gort. Hij kent ook de zee. Dan blijft alleen de vraag, of hij
een lading wil vervoeren waar risico aan zit. Ik denk het wel, als
het de moeite loont.’
‘Vermoedt hij al iets?’ vroeg Shannon.
‘Natuurlijk. Hij denkt eigenlijk dat het je werk is, illegale
immigranten naar Engeland te vervoeren. Hij wil niet gearresteerd
worden, maar als de betaling goed is, geloof ik wel dat hij het
risico wil nemen.’
‘Maar in de eerste plaats moeten we natuurlijk het schip kopen. Hij
kan later wel beslissen of hij wil aanblijven. Als hij weg wil,
kunnen we een andere kapitein zoeken.’
Semmler schudde zijn hoofd.
‘Nee. Want dan moeten we hem van tevoren genoeg vertellen, zodat
hij een beetje weet om wat voor werk het gaat. Als hij dan
wegloopt, loopt onze veiligheid gevaar.’
‘Als hij hoort wat voor werk het is en hij gaat weg, kan hij maar
één kant uit,’ zei Shannon en hij wees met zijn vinger naar het
water met olievlekken onder de achtersteven.
‘Dan is er nóg iets, Cat. Het zou een voordeel zijn om hem op onze
hand te hebben. Hij kent het schip en als hij besluit te blijven,
zal hij de kapitein proberen te bewegen de Toscana aan ons
te verkopen in plaats van aan de scheepvaartmaatschappij die aan
het rondsnuffelen is. Zijn mening legt bij de kapitein gewicht in
de schaal, omdat de ouwe wil, dat de Toscana in goede handen
komt en hij vertrouwt Waldenberg.’
Shannon overwoog de logica hiervan die hem wel aansprak, De tijd
drong en hij wilde de Toscana hebben. De eerste stuurman kon
hem daarbij helpen en kon er in ieder geval mee omgaan. Hij kon ook
zijn eigen eerste stuurman werven en zorgen dat het een verwante
geest was. Bovendien is er een nuttige regel over het omkopen van
mensen: koop ze nooit allemaal om; koop alleen de man die macht
heeft over zijn eigen ondergeschikten en laat hem de rest in het
gareel houden. Shannon besloot Waldenberg als hij kon tot
bondgenoot te maken. Ze slenterden weer naar het zonnescherm.
Ik zal open kaart met u spelen, meneer,’ zei hij tegen de Duitser.
‘Het is natuurlijk zo, dat als ik de Toscana koop, hij niet
dient om apenootjes mee te vervoeren. Het is ook zo, dat er een
klein element van risico in zit als de vracht aan boord komt. Er
zal geen risico zijn als de vracht aan land gaat, want dan is het
schip buiten de territoriale wateren. Ik heb een goede kapitein
nodig en Kurt Semmler zegt dat u goed bent. Dus laten we spijkers
met koppen slaan. Als ik de Toscana neem, bied ik u de post
van kapitein aan. U krijgt zes maanden een gegarandeerd salaris van
tweemaal uw huidige salaris, plus een extra uitkering van 5000
dollar voor de eerste verscheping, die vandaag over tien weken
plaatsvindt.’
Waldenberg luisterde zonder een woord te zeggen. Toen grinnikte hij
en kwam overeind van de plaats waar hij zat. Hij stak zijn hand
uit.
‘Meneer, u hebt een kapitein.’
‘Mooi,’ zei Shannon. ‘Alleen moeten we wel eerst even de boot
kopen.’
‘Geen probleem,’ zei Waldenberg. ‘Hoeveel hebt u er voor over?’
‘Hoeveel is het waard?’ vroeg Shannon.
‘Wat de markt ervoor vraagt,’ antwoordde Waldenberg. ‘De
tegenpartij heeft hun eigen plafond op £ 25 000 gesteld en geen
cent meer.’
‘Ik ga tot £ 26 000,’ zei Shannon. ‘Zal de kapitein daarmee akkoord
gaan?’
‘Vast. Spreekt u Italiaans?’
‘Nee.’
‘Spinetti spreekt geen Engels. Dan zal ik wel tolk voor u zijn. Ik
maak het wel met de ouwe in orde. Met die prijs en mij als kapitein
zal hij het aan u verkopen. Wanneer kunt u met hem spreken?’
‘Morgenochtend?’ vroeg Shannon.
‘Goed. Morgen om tien uur, hier aan boord.’
Ze gaven elkaar weer een hand en de twee huurlingen vertrokken.
Kleine Marc Vlaminck was in de garage die hij gehuurd had
tevreden aan het werk, terwijl de afgesloten bestelwagen buiten in
de gang langs de garages stond. Marc had de deur van de garage ook
op slot gedaan, zodat hij niet gestoord werd onder het werk. Het
was zijn tweede middag alleen in de garage en hij was bijna klaar
met het eerste deel van zijn taak.
Langs de achterste muur van de garage had hij van zware houten
balken een werkbank gemaakt en deze voorzien met wat hij nodig had,
de gereedschappen die hij gekocht had van de £ 500 van Shannon,
waar ook de bestelwagen en de rest van de benodigde artikelen van
waren betaald. Langs de ene muur stonden vijf grote vaten. Ze waren
hardgroen, met het handelsmerk van de Castrol-oliemaatschappij
erop. Ze waren leeg, want zo had Marc ze heel goedkoop bij een
grote scheepvaartmaatschappij in de haven op de kop getikt en er
had vroeger zware smeerolie ingezeten, wat ook duidelijk op elk vat
stond.
Van het eerste exemplaar had Marc een ronde schijf uit de bodem van
het vat gesneden, en het stond ondersteboven met het gapende gat
omhoog en met de schroefdop op de bovenkant van het vat op de
vloer. Om het gat wras een vier centimeter brede rand, het enige
dat nog van de oorspronkelijke bodem van het vat over was
gebleven.
Uit de bestelwagen had Marc twee kisten Schmeissers gehaald en de
twintig machinepistolen, waren bijna klaar om in hun nieuwe
bergplaats te worden gestopt. Elk pistool was van het ene tot het
andere eind zorgvuldig met plakstroken omwikkels en aan elk wapen
zaten met tape vijf patroonhouders geplakt. Nadat ze waren
ingepakt, had Marc elk machinepistool in een stevige plastic zak
gestopt, waar hij de lucht had uitgezogen en die hij aan het
uiteinde stevig met touw had dichtgebonden. Daarna had hij ze stuk
voor stuk weer in een tweede omhulsel van plastic gedaan, dat ook
weer aan het uiteinde dichtgebonden werd. Met een zodanige
verpakking nam hij aan dat de wapens droog bleven tot ze later weer
werden uitgepakt.
Hij nam de twintig korte, dikke pakjes en pakte ze met twee stevige
riemen samen tot één grote bundel. Deze stopte hij in het gat boven
in het vat en liet hij op de bodem zakken. De vaten waren van het
gewone 44-gallon of 200-liter-formaat en er was in elk vat
voldoende ruimte voor twintig Schmeissers met de bijbehorende
magazijnen, terwijl er rondom nog wat ruimte overbleef.
Toen de eerste bundel was opgeborgen, begon Marc aan het karwei om
het vat opnieuw dicht te maken. Hij had in een machinewerkplaats
nieuwe schijven van blik laten snijden en de eerste ervan legde hij
op de bovenkant van het open vat. Hij was een half uur aan het
vijlen en schuren, voor de schijf eindelijk precies op het vat
paste en overal keurig over de vier centimeter brede rand tot aan
de zijkant van het vat kwam, Hij zette zijn stoomapparaat aan,
verhit door een brander die aan een gasfles was gekoppeld, en met
behulp van een staaf zachte soldeer begon hij de ene plaat blik op
de andere te ‘stomen’.
Metaal kan op metaal worden gelast en dat gebeurt dan ook meestal
om de sterkste verbinding te krijgen. Maar in een vat, waarin eens
olie of ontbrandbare stoffen hebben gezeten, blijft altijd een dun
laagje op de binnenkant van het metaal zitten. Als dit verwarmd
wordt, zoals bij het lassen, gaat dit laagje verdampen en dan kan
gemakkelijk een zeer gevaarlijke ontploffing ontstaan. Het ‘stomen’
van het ene stukje blik op het andere, levert niet alleen dezelfde
sterke verbinding op, maar kan plaatsvinden met stoomhitte van
lagere temperatuur. Zolang de vaten niet op hun kant werden gelegd
en rondgehusseld werden, waardoor inwendig een krachtige stuwing
ontstaat, konden ze wel een stootje verdragen.
Toen hij klaar was, sloot Marc de overblijvende naden af met
soldeer en toen alles was afgekoeld, bespoot hij de hele onderkant
met verf in exact dezelfde kleur als de Castrol-olievaten in de
hele wereld. Nadat hij de verf had laten drogen, zette hij het vat
voorzichtig op de nieuwe onderkant, haalde de schroefdop van de
bovenkant af, nam een grote jerrycan van de rij die klaarstond en
begon de smeerolie erin te gieten.
De smaragdgroene vloeistof, dik, kleverig en taai, stroomde in de
opening en verdween klokkend naar de bodem van het vat. Langzaam
vulde de olie de ruimte tussen de zijkanten van het vat en de
bundel machinepistolen die erin zat, gleed geruisloos in alle
hoeken en gaten tussen de afzonderlijke wapens en doortrok riemen
en touw. Hoewel Marc de plastic zakken had leeggezogen voor hij de
uiteinden dichtbond, zaten er nog luchtbellen in de zakken, die in
de patroonhouders, lopen en sluitstukken waren achtergebleven.
Hierdoor werd het gewicht van het metaal opgeheven, zodat naarmate
het vat zich vulde, de zware bundel wapens bijna gewichtloos werd
en in de dikke olie op en neer deinde als een lijk op de golven en
tenslotte langzaam onder het oppervlak verdween.
De Belg leegde twee jerrycans en toen het vat tot de rand toe vol
was, schatte hij dat zeven tiende van het inwendige in beslag werd
genomen door de bundel en drie tiende door olie. Hij had zestig
liter in het tweehonderd-litervat gegoten. Tenslotte pakte hij een
zaklantaarntje en tuurde naar de oppervlakte van de vloeistof. De
olie glom hem bij het schijnsel tegemoet, groen glanzend met gouden
vlekjes. Van wat er op de bodem van het vat lag was niets te zien.
Hij wachtte nog een uur voor hij de rand aan de onderkant
controleerde. Er had niets gelekt, de nieuwe bodem van het vat zat
stevig dicht.
Hij had iets joligs over zich, toen hij de garagedeuren openschoof
en de bestelwagen naar binnen reed. Hij moest het hout van de twee
platte kistjes met Duitse letters nog vernietigen en een schijf
blik, die nu overbodig was, weggooien. Het laatste zou in de haven
verdwijnen en van het eerste ging hij een vuurtje stoken. Hij wist
nu, dat het de goede methode was en dat hij om de twee dagen een
vat kon ombouwen. Hij zou op 15 mei voor Shannon gereed zijn zoals
hij beloofd had. Het was goed om weer aan het werk te zijn.
Doctor Ivanov was laaiend, niet voor het eerst en zonder enige
twijfel niet voor het laatst.
‘Die ambtenarij hier,’ mompelde hij tegen zijn vrouw aan de
ontbijttafel, ‘die belachelijke, domme, kortzichtige ambtenarij in
dit land, verdomd, het is niet te geloven.’
‘Natuurlijk, je hebt gelijk, Michajl Michajlovitsj,’ zei zijn vrouw
kalmerend en schonk nog twee kopjes thee in, sterk, donker en
bitter, zoals haar man het graag had. Gelijkmatig en tevreden als
ze was, wenste ze dat haar opvliegende geleerde echtgenoot
voorzichtig was met zijn uitbarstingen of ze tenminste binnenshuis
hield.
‘Als ze in de kapitalistische wereld wisten hoe lang het duurde, om
een paar moeren en bouten het land in te krijgen, zouden ze zich
doodlachen.’
‘Stil, lieverd,’ zei ze tegen hem, de suiker in haar eigen kopje
omroerend. ‘Je moet geduld hebben.’
Het was al weken geleden, sinds de directeur hem in het met
vurehout betimmerde kantoor in het hart van eenuitgestrekt complex
van laboratoria en woonwijken had laten komen, waaruit het
Instituut in het centrum van het Siberische Nieuwe Land bestond, om
hem mee te delen dat hij de leiding kreeg van een exploratieploegje
dat naar West-Afrika werd gezonden, en dat hij zelf alle
voorbereidingen moest treffen.
Dat betekende dat hij een project moest opgeven dat hem na aan het
hart lag en hetzelfde gold voor twee van zijn jongere collega’s.
Hij had de benodigde uitrusting voor een Afrikaans klimaat besteld
en zijn aanvragen gestuurd naar de zes verschillende
leveringsinstanties die daarvoor in aanmerking kwamen, en inmiddels
beantwoordde hij de onnozele vragen zo beleefd mogelijk en wachtte,
wachtte al maar tot de uitrusting kwam en in kisten verpakt werd.
Hij wist van zijn deelname aan een exploratieploeg in Ghana, toen
Nkrumah daar aan de macht was, wat er bij het werken diep in de
wildernis allemaal kwam kijken.
‘Geef mij de sneeuw maar," had hij toen tegen zijn ploegleider
gezegd. ‘Ik ben meer iemand voor een koud klimaat.’
Maar hij had het gedaan, volgens de orders en op tijd. Zijn ploeg
was gereed, zijn uitrusting ingepakt en verzorgd, tot op het
laatste waterzuiveringstablet en veldbed toe. Met een beetje geluk,
had hij gedacht, kon hij daar zijn, de exploratie uitvoeren en met
zijn monsters terug zijn voordat de korte, heerlijke dagen van de
Siberische zomer door de bittere herfst werden verzwolgen. De brief
in zijn hand zei hem dat het niet zo mocht zijn.
Hij kwam van zijn directeur persoonlijk en hij droeg de man geen
kwaad hart toe, want hij wist, dat deze slechts de instructies uit
Moskou doorgaf. Helaas had het Transportdirectoraat aldaar beslist,
dat de vertrouwelijke aard van de exploratie het gebruik van
openbaar transport uitsloot, maar het ministerie van Buitenlandse
Zaken achtte zich niet bevoegd Aeroflot instructies te geven om een
vliegtuig ter beschikking van de ploeg te stellen. Met het oog op
de ontwikkelingen in het Midden-Oosten was het evenmin mogelijk van
een militair Antonov-transportvliegtuig gebruik te maken.
Als gevolg hiervan, zo luidden de instructies van Moskou, had men
het nodig geacht, met het oog op de omvang van de voor de
exploratie benodigde uitrusting en de nog grotere hoeveelheden
monsters die uit West-Afrika mee teruggebracht moesten worden, van
transport over zee gebruik te maken. Er was besloten, dat de ploeg
het beste vervoerd kon woorden met een Sovjet-vrachtschip, dat
langs de kust van West-Afrika naar het Verre Oosten ging. Bij hun
terugkeer zouden ze eenvoudig ambassadeur Dobrovolski ervan in
kennis stellen dat zij met hun onderzoek gereed waren, en op diens
instructie zou een vrachtschip op de thuisreis van de koers
afwijken om de ploeg van drie man met: hun kisten monsters aan
boord te nemen. Er zou te zijner tijd bericht volgen omtrent de
datum en haven van vertrek en er zouden machtigingsbrieven voor het
gebruik van staatstransport naar de haven van inscheping worden
verschaft.
‘De hele zomer,’ schreeuwde Ivanov, terwijl zijn vrouw hem zijn
overjas met bontkraag en bontmuts aangaf. ‘Ik loop verdomme de hele
zomer mis. En daar kom ik midden in de natte moesson.’
Cat Shannon en Kurt Semmler waren de volgende ochtend weer op het
schip en maakten voor het eerst kennis met kapitein Alessandro
Spinetti. Het was een knokig oud mannetje met een gezicht als een
walnoot, een T-shirt over een nog ronde buik en een witte pet
scheef op het hoofd.
De onderhandelingen begonnen meteen, en werden later voortgezet in
het kantoor van de advocaat van de kapitein, een zekere Giulio
Ponti, die zijn praktijk hield in een van de smalle zijstraatjes
van de drukke, lawaaiige Via Gramschi Om de signor recht te doen,
hij zat wel aan de betere kant van de Via Gramschi en de hoeren in
de bars waar ze langs kwamen, zagen er hoe langer hoe toonbaarder
en duurder uit, naarmate ze dichter bij het kantoor van de advocaat
kwamen.
Alles wat met juridische aangelegenheden heeft te maken gaat in
Italië met een slakkegangetje, en dan meestal nog dat van een
jichtige slak.
Over de voorwaarden waren ze het al eens geworden. Terwijl Carl
Waldenberg vertaalde, had kapitein Spinetti de koppeltransactie
geaccepteerd die Shannon aanbood; £26 000 contant voor het schip,
te betalen in een valuta en een land naar keuze van de kapitein;
zijn eigen eerste stuurman kreeg eencontract van minstens zes
maanden als de nieuwe kapitein, tegen het dubbele van het salaris
dat hij als eerste stuurman ontvangen had; de gelegenheid voor de
andere twee mannen, de machinist en de matroos, om zes maanden
tegen het huidige salaris te blijven of hun eigen weg te gaan met
een gouden handdruk van £ 500 voor de matroos en £ 1000 voor de
machinist.
Shannon had al bij zichzelf besloten de matroos te bepraten om weg
te gaan, maar alles te doen om de machinist te behouden, een norse
Serviër, van wie Waldenberg zei, dat hij die machines helemaal naar
zijn hand kon zetten, die niets zei en nooit iets vroeg; en
bovendien waren zijn papieren waarschijnlijk ook niet in orde,
zodat hij om de baan verlegen zat.
Om belastingtechnische redenen had de kapitein lang geleden £ 100
geïnvesteerd in de oprichting van een kleine vennootschap, de
scheepvaartmaatschappij Spinetti Maritimo, met honderd gewone
aandelen, waarvan hij er negenennegentig en zijn advocaat, signor
Ponti, er één bezat, en deze was tevens aangesteld als secretaris.
De verkoop van de boot, het ms. Toscana, de enige bezitting
van de vennootschap, was daarom gekoppeld aan de verkoop van de
scheepvaartmaatschappij Spinetti Maritimo, wat Shannon uitstekend
uitkwam.
Wat hem minder goed uitkwam was, dat er vijf dagen besprekingen met
de advocaat gevoerd moesten worden, voordat alle punten geregeld
waren. En dat was nog maar voor de eerste fase.
Na de eerste week in mei, op dag Eenendertig van Shannons
privé-kalender van honderd dagen, kon Ponti pas beginnen met het
opmaken van de contracten. Omdat de transactie in Italië plaatsvond
en de Toscana in Italië geregistreerd stond, moest het
contract aan de Italiaanse wet voldoen, die gecompliceerd is. Er
waren drie contracten; een voor de verkoop van Spinetti Maritimo
met alle activa aan Tyrone Holdings in Luxemburg; een waarbij door
Tyrone Holdings aan Carl Waldenberg de betrekking van kapitein werd
aangeboden voor zes maanden tegen het overeengekomen salaris; en
het derde waarbij aan de twee andere bemanningsleden hun huidige
salaris of een betaling bij vertrek werd gegarandeerd. Deze
procedure kostte vier dagen en Ponti vond duidelijk, dat hij alle
snelheidsrecords brak, hoewel alle belanghebbende partijen erop
gebrand waren de verkoop zo snel mogelijk af te handelen.
Grote Janni Dupree vond die stralende meimorgen het leven nog
niet zo kwaad, toen hij uit de kampeerartikelenzaak kwam, waar hij
zijn laatste bestelling had opgegeven. Hij had een waarborgsom
gestort voor het benodigde aantal pukkels en slaapzakken. Ze zouden
de volgende dag geleverd worden en hij was van plan dezelfde middag
twee grote kartonnen dozen vol militaire ransels en baretten uit
een pakhuis in Londen-oost op te halen.
Er waren al drie omvangrijke partijen bestaande uit diverse
uitrustingsstukken afgestuurd naar Toulon. De eerste moest volgens
zijn schatting al zijn aangekomen en de andere twee waren onderweg.
De vierde zou de volgende middag ingepakt en in handen van de
bevrachter worden gegeven, zodat hij nog een week over had. De
vorige dag had hij een brief van Shannon gekregen, met de opdracht
zijn Londense flatje op te zeggen en op 15 mei naar Marseille te
vliegen. Hij moest een kamer nemen in een opgegeven hotel in de
Franse havenstad en daar wachten op bericht. Hij had graag
nauwkeurige instructies; die lieten weinig kans op vergissingen en
als er iets misging lag het tenminste niet aan hem. Hij had zijn
vliegticket gereserveerd en hoopte dat die ene week gauw om was,
zodat hij weg kon. Hij verheugde zich erop weer in actie te kunnen
komen.
Toen signor Ponti eindelijk alle noodzakelijke formaliteiten in
orde had gemaakt, verzond Cat Shannon uit zijn hotel in Genua een
serie brieven. De eerste was gericht aan Johann Schlinker, om hem
te zeggen dat het schip waarmee de munitie uit Spanje werd
vervoerd, het ms. Toscana was, eigendom van de
scheepvaartmaatschappij Spinetti Maritimo in Genua. Zelf had hij
van Schlinker de gegevens nodig, waar de wapenzending naar toe
ging, zodat de kapitein het In zijn manifest kon vermelden.
Hij sloot bij zijn brief alle bijzonderheden van de Toscana
in, die hij aan de hand van Lloyds Scheepvaartlijst had
gecontroleerd, waarvan hij een exemplaar op het kantoor van de
Engelse viceconsul in Genua kon bestuderen, om zich ervan te
overtuigen dat de Toscana erop vermeld stond. Hij deelde
Schlinker mee, dat hij over veertien dagen contact met hem zou
opnemen.
Een andere brief ging naar Alan Baker, zodat ook hij de
Joegoslavische autoriteiten de naam en de bijzonderheden van het
vervoerende schip kon opgeven voor de toewijzing van de
uitvoervergunning. Hij wist al wat er in het manifest moest staan.
Er zou in staan, dat het schip met de vracht van de Joegoslavische
haven van inscheping op weg was naar Lomé, de hoofdstad van
Togo.
Hij schreef een lange brief aan de heer Stein, als voorzitter van
Tyrone Holdings, met instructies om de papieren gereed te maken
voor een vergadering van de Raad van beheer over vier dagen op zijn
kantoor, met twee voorstellen op de agenda. De ene was dat de
vennootschap Spinetti Maritimo kocht, met alle activa, voor £26
000, en de andere om nog eens 26 000 aandelen van £ 1 aan toonder
uit te geven aan de heer Keith Brown in ruil voor een gewaarmerkte
cheque van £ 26 000.
Hij schreef een haastig briefje aan Marc Vlaminck, dat het ophalen
van de vracht in Oostende tot 20 mei moest worden uitgesteld, en
nog een aan Langarotti om de afspraak in Parijs tot de negentiende
uit te stellen.
Tenslotte stuurde hij Simon Endean in Londen een brief met het
verzoek om over vier dagen in Luxemburg met hem een bespreking te
houden en gelden ten bedrage van £ 26 000 ter beschikking te
stellen voor de aankoop van het schip, teneinde de hele onderneming
naar het actiegebied te vervoeren.
De avond van de dertiende was zacht en koel en Jean-Baptiste
Langarotti reed met zijn bestelwagen al enige honderden kilometers
langs dezelfde kust, nu van Hyères In westelijke richting, het
laatste stukje naar Toulon. Hij had het raampje naar beneden
gedraaid en snoof de geur van coniferen en struikgewas op die van
de heuvels aan zijn rechterhand kwam. Evenals Dupree in Londen, die
zich die avond voorbereidde om naar Marseille te vliegen, evenals
Vlaminck in Oostende, die de laatste hand legde aan zijn vijfde en
laatste vat met wapens, had Langarotti plezier in het leven.
Hij had achter in de bestelwagen de laatste twee buitenboordmotoren
liggen, contant betaald en voorzien van onderwateruitlaten om
geruisloos te varen. Hij was op weg terug naar Toulon om ze in het
entrepot af te leveren. In het pakhuis van Maritime Duphot lagen al
drie zwarte opblaasbare rubberboten, elk in een krat verpakt en
ongeopend, plus de derde motor. Er lagen eveneens vier grote kisten
met diverse kledingstukken, die de afgelopen veertien dagen uit
Londen op zijn eigen naam waren aangekomen. Hij zou eveneens op
tijd klaar zijn.
Het was jammer dat hij uit zijn hotel weg had gemoeten. Doordat hij
drie dagen geleden toevallig een oude vriend uit de onderwereld
tegen het lijf liep toen hij de deur uitging, was hij gedwongen
geweest snel een uitvlucht te bedenken en de volgende ochtend te
verhuizen. Hij zat nu in een nieuw hotel en zou Shannon op de
hoogte hebben gebracht als hij maar wist waar Shannon was. Het deed
er niet toe. Over achtenveertig uur, op de vijftiende, zou hij zijn
afspraak met zijn baas in het Plaza Surene-hotel in Parijs
nakomen.
De vergadering op 14 mei in Luxemburg was verrassend kort.
Shannon was niet aanwezig. Hij had meneer Stein al tevoren op zijn
kantoor gesproken en hem de documenten overhandigd voor de koop van
Spinetti Maritimo en het vaartuig de Toscana, tegelijk met
een gewaarmerkte cheque van £ 26 000, betaalbaar aan Tyrone
Holdings S.A.
Een half uur later kwam meneer Stein uit de Raadsvergadering en
overhandigde Shannon 26 000 gewone aandelen aan toonder in Tyrone
Holdings. Hij liet hem. ook een envelop zien, die de documenten
bevatte betreffende de verkoop van het schip aan Tyrone en de
cheque van Tyrone Holdings ten gunste van signor Allesandro
Spinetti. Hij verzegelde de aan signor Giulio Ponti op zijn kantoor
te Genua geadresseerde envelop en gaf hem aan Shannon. Het laatste
document dat hij overhandigde was een besluit van de Raad, om Herr
Kurt Semmler te benoemen tot directeur van de
scheepvaartmaatschappij Spinetti Maritimo.
Twee dagen later werd de transactie op het kantoor van de
Italiaanse advocaat bekrachtigd. De cheque voor de aankoop van de
Toscana was overdragen en Tyrone Holdings was voor honderd
procent de wettige eigenaar van Spinetti Maritimo. In verband
hiermee verzond signor Ponti per aangetekende post de honderd
gewone aandelen in Spinetti Maritimo aan het kantoor van Tyrone in
Luxemburg. Los hiervan accepteerde signor Ponti een pakje van
Shannon en borg het ter bewaring in zijn kluis op. Hij nam twee
handtekeningen van Shannon op de naam van Keith Brown als
voorbeeld, om later de echtheid van een brief van Shannon
betreffende de beschikking over het pakje te kunnen waarborgen,
Ponti wist niet, dat het pakje de 26 994 preferente aandelen van
Tyrone bevatte.
Carl Waldenberg werd aangesteld als kapitein en ontving zijn
zesmaandelijks contract, evenals de Servische machinist. Ieder
bemanningslid ontving een maand salaris contant en de overige vijf
maanden salaris voor ieder werd als garantie in handen van signor
Ponti gegeven.
De Italiaanse matroos liet zich zonder moeite overhalen om zijn £
500 afscheidsbetaling plus een extra bedrag van £ 100 te
accepteren, waarna hij vertrok, Semmler werd geïnstalleerd als
directeur.
Shannon liet nog eens £ 5000 uit Brugge ten gunste van hemzelf in
Genua overmaken, waarmee hij de salarissen van de twee
bemanningsleden die op de Toscana bleven kon betalen. Voor
hij op de achttiende uit Genua vertrok, overhandigde hij de rest
aan Semmler en gaf hem zijn instructies.
‘Hoe staat het met de vervanging van de twee bemanningsleden ?’
‘Daar zorgt Waldenberg al voor,’ zei Semmler. ‘Hij gelooft, dat het
in de haven wemelt van mannen die willen aanmonsteren. Hij kent de
stad door en door en hij weet ook wat we nodig hebben. Kerels die
voor geen kleintje vervaard zijn, geen vragen stellen en doen wat
ze gezegd wordt, vooral als ze weten dat er aan het slot een extra
betaling op staat. Maak je niet ongerust, voor het eind van de week
komt hij met een goed stel aan.’
‘Mooi. Prachtig. Wat ik nu wil is het volgende. Laat de
Toscana gereedmaken om uit te varen. De machines helemaal
nagekeken en gereviseerd. De havenrechten betaald, de papieren in
orde met de naam van de nieuwe kapitein. Het scheepsmanifest voor
elkaar om in Toulon een lading stukgoederen voor Marokko op te
halen. Laat het schip van. brandstof en levensmiddelen voorzien.
Neem voldoende voorraden mee voor de bemanning plus twaalf man.
Extra zoet water, bier, wijn en sigaretten. Als het klaar is breng
je het naar Toulon. Daar moet je uiterlijk 1 juni zijn. Ik kom daar
met Marc, Jean-Baptiste en Janni. Houd contact met mij via de
scheepsbevrachter, het agentschap Maritime Duphot. Ze zitten In de
havenwijk. Dan zie ik je daar dus. Veel succes.’
16
Jean Baptiste leefde nog, wat althans gedeeltelijk te danken was
aan zijn vermogen het gevaar te ruiken voor het op hem af kwam. De
eerste dag, dat hij zich in het hotel in Parijs kwam melden, zat
hij op het afgesproken uur in de lounge gewoon rustig een
tijdschrift te lezen. Hij gaf Shannon twee uur de tijd, maar de
huurlingenleider kwam niet opdagen.
Op goed geluk informeerde de Corsicaan bij de receptie, want al had
Shannon er niets over gezegd dat hij bleef logeren, het kon zijn
dat hij al vroeg was aangekomen en een kamer genomen had. De
receptionist keek het register na en deelde Langarotti mee, dat er
geen monsieur Brown uit Londen in het hotel was. Langarotti nam
aan, dat Shannon opgehouden was en de afspraak op hetzelfde
tijdstip de volgende dag hield.
Daarom zat de Corsicaan op de zestiende op hetzelfde tijdstip weer
in de lounge. Er was nog steeds geen Shannon, maar wel iets anders.
Tweemaal gluurde hetzelfde personeelslid van het hotel de zaal in
en verdween zodra Langarotti opkeek. Weer na twee uur, toen Shannon
nog steeds niet gekomen was, verliet hij het hotel. Toen hij de
straat doorliep, ving hij een glimp op van een man in de hoek van
een portiek, die een zonderlinge belangstelling vertoonde voor een
etalage, waar hij geobsedeerd naar stond te staren. De etalage lag
vol corsetten. Langarotti had het gevoel dat die man een element
was, dat niet in het patroon van dat stille achterafstraatje op een
voorjaarsochtend paste.
De volgende vierentwintig uur ging de Corsicaan zijn licht eens
opsteken in de bars in Parijs, waar huurlingen bij elkaar komen en
papte aan met zijn oude relaties van de Corsicaanse Unie in de
Parijse onderwereld. Hij ging trouw iedere morgen naar het hotel en
op de vijfde ochtend, die van de negentiende, was Shannon er.
Hij was de vorige avond met het vliegtuig via Milaan uit Genua
aangekomen en had ’s nachts in het hotel gelogeerd. Hij zag er
opgewekt uit en vertelde zijn collega onder een kopje koffie in de
lounge, dat hij een schip voor hun onderneming had gekocht.
‘Geen problemen?’ vroeg Langarotti. Shannon schudde het hoofd.
‘Geen problemen.’
‘Maar hier in Parijs hebben we wel een probleem.’
Omdat hij in zo’n openbare gelegenheid zijn mes niet kon wetten,
zat de kleine Corsicaan met zijn lege handen in zijn schoot.
Shannon zette zijn koffiekopje neer. Hij wist, als Langarotti over
problemen begon, dan voorspelde dat moeilijkheden.
‘Zoals?’ vroeg hij zachtjes.
‘Er staat een premie op je hoofd,’ zei Langarotti.
De beide mannen bleven een poosje zwijgend zitten, terwijl Shannon
het bericht overdacht. Zijn vriend onderbrak hem niet. Hij
beantwoordde meestal alleen vragen als ze gesteld werden.
‘Weet je wie erachter zit?’ vroeg Shannon.
‘Nee. En ook niet wie het op zich heeft genomen. Maar het is een
hoop geld, zo’n 5000 dollar.’
‘Kort geleden?’
‘Ze zeggen, dat de premie ergens in de laatste zes weken is
uitgeloofd. Het schijnt niet zeker te zijn of het gedaan is door de
persoon die in Parijs gevestigd moet zijn, of dat hij voor iemand
achter de schermen handelt. Ze zeggen dat alleen een goede schutter
het op zich zou nemen, of een domme. Maar iemand heeft het op zich
genomen. Er wordt naar je geïnformeerd.’
Shannon vloekte inwendig. Hij twijfelde er niet aan, dat de
Corsicaan het bij het rechte eind had. De man was te voorzichtig om
zomaar in het wilde weg geruchten te verspreiden. Hij probeerde
terug te denken aan een of ander voorval, dat aanleiding kon zijn
geweest om een premie op zijn hoofd te zetten. De moeilijkheid was
dat er alle mogelijke redenen waren, waarvan hij sommige zoals hij
wist niet eens kon raden.
Systematisch begon hij de mogelijkheden die hij kon bedenken na te
gaan. Of de opzet om hem te vermoorden kwam voort uit iets dat te
maken had met de onderneming waar hij mee bezig was, óf het kwam
voort uit een motief van langer geleden. Hij overwoog eerst de
eerste mogelijkheid.
Was er een lek geweest? Had een regeringsbureau er lucht van
gekregen dat hij een coup in Afrika voorbereidde en besloten er
voorgoed een eind aan te maken door de commandant van de operatie
koud te maken? De gedachte kwam zelfs bij hem op, dat sir James
Manson op de hoogte was gekomen van de veelvuldige ontmaagding –
als je het bij zo’n door de wol geverfde Lolita zo kon noemen-van
zijn dochter. Hij verwierp dat allemaal. Het kon zijn, dat hij in
de duistere wereld van zwarte-markthandelaars iemand beledigd had,
die besloten had de rekening hardhandig te vereffenen, terwijl hij
zelf op de achtergrond bleef. Maar zo’n stap zou zijn voorafgegaan
door een meningsverschil over een handeltje, herrie over geld, een
flinke ruzie of bedreigingen. Die waren er geen van alle
geweest.
Hij schroefde zijn herinnering verder terug, naar voorbije oorlogen
en gevechten. De moeilijkheid was dat je nooit wist of je op een of
ander moment niet een grote organisatie had kwaad gemaakt zonder
het te bedoelen. Misschien was een van de mannen die hij had
neergeschoten in het geheim wel een agent van de CIA of de KGB
geweest. Allebei de organisaties koesterden altijd heel lang wrok,
en omdat ze bemand werden door de hardvochtigste mensen ter wereld,
stonden ze erop rekeningen te vereffenen, ook al was het niet om
een zakelijk motief maar louter en alleen uit wraak. Hij wist, dat
de CIA nog steeds een premie van onbeperkte termijn had staan op
het hoofd van Bruce Rossiter, die in een bar in Leopoldville een
Amerikaan had doodgeschoten, omdat die man hem zo aanstaarde. De
Amerikaan was zoals later bleek iemand van de bende van de CIA
aldaar, al had Rossiter dat niet geweten. Maar dat hielp hem niets.
Er werd toch een premie op zijn hoofd gesteld en Rossiter was nog
steeds op de vlucht.
De KGB was al net zo erg. Die stuurden sluipmoordenaars door de
hele wereld om vluchtelingen onschadelijk te maken, buitenlandse
agenten door wie ze beledigd waren en die in het openbaar aan de
kaak werden gesteld, zodat hun eigen vroegere opdrachtgevers ze
niet konden beschermen. En de Russen hadden geen bruikbaar motief
nodig, zoals de inlichtingen in het hoofd van de man die hij nog
niet gespuid had; ze deden het alleen uit wraak.
Dan bleef nog over de Franse SDECE en de Engelse SIS. De Fransen
hadden hem, de laatste twee jaar wel honderd maal te pakken kunnen
nemen en zorgen, dat het in de oerwouden van Afrika gebeurde.
Bovendien zouden ze de opdracht niet aan een Parijse huurmoordenaar
geven en een lek riskeren. Ze hadden zelf goede mensen in dienst.
Van de Engelsen was het nog minder waarschijnlijk. Die hielden zich
zo streng aan de wet, dat ze bijna van regeringswege toestemming
zouden moeten hebben en ze pasten de methode alleen toe in uiterste
noodgevallen, om een gevaarlijk lek te voorkomen, of om een
afschrikwekkend voorbeeld te stellen en bij anderen het vertrouwen
in de dienst te bevorderen, of soms om een rekening te vereffenen
wanneer een van hun eigen mensen opzettelijk door een aanwijsbare
moordenaar was neergeschoten. Shannon wist zeker, dat hij nog nooit
een Engelse agent had neergeschoten, zodat het enige motief nog
kon. zijn dat men onaangenaamheden wilde voorkomen. De Russen en de
Fransen zouden om die reden iemand doden, maar de Engelsen niet. Ze
hadden Stephen Ward in leven gelaten om terecht te staan, waardoor
de regering MacMillan bijna moest aftreden; ze hadden Philby laten
leven nadat hij door de mand was gevallen en Blake eveneens; zowel
in Frankrijk als in Rusland zouden de twee verraders in de
statistiek van verkeersongevallen terecht zijn gekomen.
Dan bleef er alleen een particuliere firma over. De Corsicaanse
Unie? Nee, Langarotti had niet bij hem kunnen blijven als het de
Unie was geweest. Voor zover hij wist had hij de maffia in Italië
of het Syndicaat in Amerika nooit last bezorgd. Hierdoor werd de
kwestie teruggebracht tot een privé-persoon met een persoonlijke
wrok. Als het geen regeringsdienst en geen grote particuliere
onderneming was, kon het alleen maar een persoon zijn. Maar wie in
godsnaam?
Langarotti zat hem nog steeds aan te kijken in afwachting van zijn
reactie. Shannon hield zijn gezicht in de plooi en nam een
onverschillige houding aan.
‘Weten ze dat ik hier in Parijs ben?’
Ik denk het wel. Ik geloof dat ze van dit hotel lucht hebben
gekregen. Je logeert hier altijd. Dat is fout. Ik was hier vier
dagen geleden, zoals je gezegd had ...’
‘Heb je mijn brief dan niet gekregen waarin ik de afspraak naar
vandaag heb verschoven?’
‘Nee. Ik moest vorige week uit mijn hotel in Marseille weg.’
‘O. Ga door.’
‘De tweede keer dat ik hier kwam stond iemand het hotel in de gaten
te houden. Ik had al naar jou, als Brown, gevraagd. Daarom denk ik
dat het lek uit het hotel zelf komt. Die man stond gisteren en
vandaag te loeren.’
‘Dan moet ik dus een ander hotel nemen,’ zei Shannon.
‘Misschien kun je hem afschudden, misschien ook niet. Er is iemand
die de naam Keith Brown kent, dus dan vinden ze je misschien ergens
anders wel. Hoe vaak moet je de komende dagen in Parijs zijn?’
‘Vrij vaak,’ gaf Shannon toe. ‘Ik moet er een paar maal op doorreis
zijn en we moeten over twee dagen de spullen van Marc uit België
via Parijs naar Toulon brengen.’
Langarotti haalde zijn schouders op.
‘Misschien vinden ze je niet. We weten niet of ze goed zijn of met
hoeveel ze zijn, of wie het zijn. Maar misschien vinden ze je een
tweede keer wel. Dan kunnen er moeilijkheden komen, misschien met
de politie.’
‘Dat moet ik niet hebben. Zeker nu niet, nu Marcs zending in de
bestelwagen zit,’ zei Shannon.
Hij was een redelijk mens en zou veel liever hebben gepraat met
degene die het op zijn leven gemunt had. Maar wie het ook was, hij
had nu eenmaal verkozen het zó te doen.
Shannon zou toch getracht hebben de man te spreken te krijgen, maar
eerst moest hij erachter komen wie dat was. Er was er maar één die
hem dat kon vertellen en dat was de man, die het op zich had
genomen hem te doden. Hij legde dit aan de Corsicaan voor, die
somber knikte.
‘Ja, mon ami, je hebt denk ik wel gelijk. Wij moeten de
moordenaar te pakken zien te krijgen. Maar hij moet eerst uit zijn
tent worden gelokt.’
‘Wil je me helpen, Jean-Baptiste?’
‘Natuurlijk,’ zei Langarotti. ‘Wie het ook mag zijn, het is niet de
Unie. Het zijn niet mijn mensen, dus je kunt op me rekenen.’
Ze zaten bijna een uur met een stadsplan van Parijs op het tafeltje
voor zich. Daarna vertrok Langarotti.
Overdag parkeerde hij zijn in Marseille geregistreerde bestelauto
op een tevoren afgesproken plaats. Aan het eind van de middag ging
Shannon naar de receptie en vroeg de weg naar een bekend
restaurant, anderhalve kilometer er vandaan. Hij was binnen
gehoorsafstand van de hotelbediende, die Langarotti hem had
beschreven. De hoofdreceptionist vertelde hem waar het restaurant
was.
‘Kan ik er naar toe lopen?’ vroeg Shannon.
‘Jazeker, m’sieu. Een kwartier, twintig minuten.’
Shannon bedankte hem en maakte gebruik van de telefoon op de balie
om voor tien uur die avond op naam van Brown een tafeltje te
bespreken. Hij bleef de hele dag in het hotel.
Om negen uur veertig precies, verliet hij het hotel met zijn
reistas in de ene hand en een lichte regenjas over de andere arm en
ging de straat op in de richting van het restaurant. Hij nam niet
de kortste weg. Hij ging door twee straten die nog kleiner waren
dan die waar het hotel stond. Onderweg liet hij de andere
voetgangers achter zich en hij sloeg straten in het Eerste
arrondissement in, die matig verlicht waren en waar geen
voorbijgangers zijn kant uit kwamen. Hij treuzelde en stond lang
voor verlichte etalages te kijken om de tijd te doden tot het
tijdstip van zijn reservering in het restaurant allang verstreken
was. Hij keek geen enkele keer om. Soms meende hij in de stilte
ergens achter zich in de flauw verlichte straten het zachte flappen
van een mocassin te horen. Het was in ieder geval niet Langarotti.
De Corsicaan kon zich voortbewegen zonder enig geluid te maken.
Het was over elven, toen hij in het stikdonkere steegje kwam, dat
daar zoals hij gehoord had, moest zijn. Het lag links van hem en er
brandde totaal geen licht in. Aan het andere eind werd het
geblokkeerd door een rij paaltjes, zodat het een doodlopend
straatje was. De muren aan weerszijden waren hoog en zonder ramen.
Enig licht dat van de andere kant in het steegje zou kunnen
binnendringen, werd tegengehouden door de omvang van de Franse
bestelwagen die daar stond, leeg, maar met de achterdeuren open.
Shannon liep naar de gapende achterkant van de wagen en daar
aangekomen, draaide hij zich om.
Zoals de meeste vechters gaf hij er altijd de voorkeur aan het
gevaar onder ogen te zien, liever dan het ergens achter zich te
weten. Hij wist uit vroegere ervaring, dat zelfs als men achteruit
ging het altijd veiliger is het gevaar tegenover zich te hebben.
Dan kun je het tenminste zien. Toen hij met zijn rug naar de ingang
de steeg inliep, had hij de haartjes in zijn nek voelen prikken.
Als zijn berekening niet juist was, kon hij morsdood zijn. Maar hij
had goed gegokt. In de lege straten was de man achter hem op een
behoorlijke afstand gebleven, in de hoop op een kans zoals deze
zich nu voordeed.
Shannon gooide zijn tas en regenjas op de grond en keek naar de
logge schaduw die in de verticale strook lamplicht aan het andere
eind van de steeg stond. Hij wachtte geduldig. Hij hoopte dat er
geen geluid kwam, hier midden in Parijs. De schaduw bleef staan,
nam de toestand in ogenschouw en ging kennelijk na of Shannon
gewapend was, Maar de openstaande bestelauto stelde de moordenaar
gerust. Hij nam aan, dat Shannon hem daar eenvoudig uit
voorzichtigheid had neergezet en al die tijd bezig was geweest
ernaar terug te keren.
De schaduw in het steegje bewoog zich zachtjes naar voren. Shannon
kon de rechterarm onderscheiden, die nu uit de zak van de regenjas
naar voren was gestoken, met iets in de hand. Het gezicht was in de
schaduw, de hele man was een silhouet, maar hij was groot. Zijn
gedaante, pal in het midden op de keien van het doodlopende
straatje, stond nu stil en hief zijn pistool op. Hij wachtte enkele
tellen terwijl hij richtte, en liet het toen met gestrekte arm weer
langzaam langs zijn zij zakken. Het leek haast of hij van gedachten
veranderd was.
Terwijl hij Shannon uit het schaduwzwarte gezicht bleef aanstaren,
leunde de man langzaam voorover en ging op de knieën liggen.
Sommige schutters doen dit om beter te kunnen richten. De gewapende
bandiet schraapte zijn keel, leunde weer voorover en zette zijn
beide handen met de knokkels naar beneden op de keien voor zich.
Het metaal van de Colt .45 kletterde op de stenen. Langzaam, zoals
een mohammedaan zich in het gebedsuur naar Mekka wendt, boog de
bandiet zijn hoofd en staarde voor de eerste keer in twintig
seconden niet naar Shannon maar naar de keien. Er klonk een zacht
gutsend geluid, als van een snel op keien stromende vloeistof, en
tenslotte zakten de armen en dijen van de man door. Hij tuimelde
voorover in de poel van bloed uit zijn eigen hartslagader en viel
in slaap, heel stil, als een kind.
Shannon stond nog steeds tegen de deuren van de bestelauto, Nu de
man lag, kwam er een straal lamplicht uit het verlichte eind van
het steegje. Het glinsterde op het zwartglanzende, decimeterlange,
benen handvat van het mes, dat uit de in een regenjas gehulde rug
van de man op straat omhoogstak, iets links van het midden, tussen
de vierde en vijfde rib.
De Cat keek op. Er stond nog een figuur tegen het lamplicht, klein,
mager en roerloos, nog steeds vijftien meter van het lichaam af op
de plek vanwaar hij het geworpen had. Shannon siste en Langarotti
liep geruisloos over de keien.
‘Ik dacht al dat je te lang gewacht had,’ bromde Shannon.
‘Non. Helemaal niet te laat. Sinds je uit het hotel bent gegaan
heeft hij op geen enkel moment de trekker van die Colt kunnen
overhalen.’
Achter in de auto lag al een groot stuk zwaar industrieplastic over
een canvas dekzeil. In de rand van het dekzeil zaten overal gaten,
zodat het gemakkelijk bij elkaar tot een bundel kon worden gebonden
en achterin lag een heleboel touw, en een stapel bakstenen. De twee
mannen namen elk een arm en een been en zwaaiden het lijk omhoog en
naar binnen. Langarotti klom erin om zijn mes terug te pakken,
terwijl Shannon de deuren sloot. Langarotti hoorde dat ze van
binnen stevig op slot werden gedaan.
Langarotti klom op de voorbank en startte. Hij reed langzaam
achteruit het steegje door, de straat op. Terwijl hij de
bestelwagen keerde voor hij wegreed, liep Shannon naar het raampje
van de bestuurder.
‘Heb je goed naar hem gekeken?’
‘Nou en of.’
‘Ken je hem?’
‘Ja. Hij heet Thomard, Raymond. Is nog eens heel kort in Kongo
geweest, maar is meer een stadstype. Beroepsmoordenaar. Maar niet
van klasse. Niet het slag waarvan grote opdrachtgevers zich zouden
bedienen. Werkt waarschijnlijk voor zijn eigen baas.’
‘Wie is dat?’ vroeg Shannon.
‘Roux,’ zei Langarotti. ‘Charles Roux.’
Shannon vloekte zachtjes, uit de grond van zijn hart.
‘Die schoft, die stompzinnige idioot. Hij had een hele onderneming
kunnen verpesten, alleen omdat hij er niet bij was
uitgenodigd.’
Hij zweeg een poosje en dacht na. Roux moest afgeschrikt worden
maar op zo’n manier, dat hij de Zangaro-affaire voorgoed uit zijn
hoofd zette.
‘Maak een beetje voort,’ zei de Corsicaan, met draaiende motor. ‘Ik
wil die vrijer naar bed brengen voor er iemand langskomt.’
Shannon nam een besluit en sprak enkele seconden snel en dringend.
Langarotti knikte.
‘Goed. Ik vind dat wel leuk. Dan is die smeerlap voorlopig
tenminste koest. Maar het kost wel extra. Vijfduizend franc.’
‘Afgesproken,’ zei Shannon. ‘Schiet op en kom dan over drie uur bij
het metrostation Porte de la Chapelle.’
Ze zagen Marc Vlaminck volgens afspraak in het kleine
Zuidbelgische plaatsje Dinant bij de lunch. Shannon had hem de
vorige dag opgebeld om hem instructies te geven en de afspraak te
maken. Kleine Marc had Anna ’s morgens een afscheidskus gegeven en
ze had hem zijn liefdevol ingepakte koffertje met kleren en zijn
lunchtrommeltje met een half brood, boter en een homp kaas voor de
ochtendpauze gegeven. Zoals haar gewoonte was had ze gezegd, dat
hij voorzichtig moest zijn.
Hij was met de bestelwagen, die achterin vijf 200-litervaten
motorolie van Castrol vervoerde, door België gereden zonder te zijn
aangehouden. Daar was ook geen reden voor. Zijn rijbewijs was in
orde, evenals de papieren voor de bestelwagen en de
verzekering.
Terwijl ze met z’n drieën in een café in de hoofdstraat aan de
lunch zaten, vroeg Shannon aan de Belg:
‘Wanneer gaan we de grens over?’
‘Morgenochtend, vlak voor zonsopgang. Dat is de stilste tijd.
Hebben jullie vannacht allebei geslapen?’
‘Nee.’
‘Dan zou ik maar even gaan rusten,’ zei Marc. ‘Ik zal wel een oogje
op de twee bestelwagens houden, jullie hebben tot vannacht twaalf
uur de tijd.’
Charles Roux was eveneens moe. Hij had de hele vorige avond,
sinds hij een telefoontje van Henri Alain had gekregen dat Shannon
naar het restaurant liep om te eten, op bericht zitten wachten. Om
twaalf uur ’s nachts, toen er een telefoontje van Thomard had
moeten zijn dat alles voor elkaar was, had hij niets gehoord. Om
drie uur ’s morgens had hij nog niets gehoord en bij zonsopgang ook
niet.
Roux was ongeschoren en hij begreep er niets van. Hij wist, dat
Thomard geen gelijke partij was voor Shannon, maar hij was ervan
overtuigd, dat hij de Ier van achteren zou aanvallen, als hij door
een van de stille straten op weg naar zijn avondeten was.
In de loop van de ochtend, toen Langarotti en Shannon in hun lege
bestelwagen zonder moeilijkheden ten noorden van Valenciennes de
grens naar België overgingen, trok Roux eindelijk een broek en een
hemd aan en nam de lift vijf verdiepingen naar beneden om in zijn
brievenbus op de gang te kijken.
Er scheen niets te mankeren aan het slot van zijn brievenbus, een
bak van zo’n dertig centimeter hoog, tweeëntwintig breed en
tweeëntwintig diep, die met nog een hele rij andere voor de andere
huurders tegen de muur geschroefd zat.
Er was geen aanwijzing dat hij geopend was en als dat wel zo was,
moest de inbreker het slot hebben opengepeuterd. Maar hij was wel
open geweest, dat stond vast.
Roux nam zijn privé-sleuteltje om het slot open te maken en zwaaide
het deurtje open.
Hij stond ruim tien seconden bewegingloos. Er veranderde niets aan
hem, behalve de normale rode kleur van zijn gezicht, die in een
kalkachtig grijs overging. Nog steeds gehypnotiseerd starend, begon
hij te mompelen: ‘Mon Dieu, O mon Dieu ...’ steeds weer
opnieuw als een bezwering. Zijn maag draaide om, hetzelfde gevoel
als dat ogenblik in Kongo, toen hij hoorde hoe de Kongolese
soldaten aan zijn identiteit twijfelden, terwijl hij in verband
gewikkeld op een brancard lag, en John Peters hem van een zekere
dood wegsmokkelde. Hij voelde dat hij wilde urineren, maar hij kon
slechts zweten van angst. Met een uitdrukking van bijna slaperige
droefenis, de ogen half gesloten, de lippen op elkaar geplakt,
staarde het hoofd van Raymond Thomard hem uit de brievenbus
aan.
Roux was niet bangelijk, maar hij was ook geen held. Hij deed de
brievenbus dicht, ging weer naar zijn flat en stortte zich op de
cognacfles, alleen voor medisch gebruik. Hij had een krachtig
geneesmiddel nodig.
Alan Baker was erg ingenomen met de gang van zaken, toen hij uit
het kantoor van het Joegoslavische staatsbedrijf voor fabricage van
wapens in de heldere zonneschijn van Belgrado kwam. Nadat hij de
vooruitbetaling van 7200 dollar en de eindgebruikersverklaring van
Shannon ontvangen had, was hij naar een erkende wapenhandelaar
gegaan, voor wie hij vroeger wel eens als tussenpersoon was
opgetreden. Net als Schlinker had deze man de hoeveelheid wapens en
geld die aan de voorgestelde transactie te pas kwam, bespottelijk
gevonden, maar hij was gezwicht voor Bakers argument, dat de kopers
als ze tevreden waren over de eerste partij, waarschijnlijk
terugkwamen om een hele grote order te plaatsen.
Daarom had hij goedgevonden dat Baker naar Belgrado vloog om
toestemming tot aankoop te vragen, met overlegging van de
verklaring van Togo, waarop de juiste namen behoorlijk waren
ingevuld, en een machtiging van de groothandelaar, waarin hij Baker
als zijn vertegenwoordiger benoemde.
Dat betekende dat Baker een deel van zijn winst moest afstaan, maar
het was de enige manier om in Belgrado te worden ontvangen, en voor
zo’n kleine transactie had hij toch al honderd procent op de
inkoopprijs van de wapens gelegd.
De besprekingen die hij vijf dagen lang met meneer Pavlovic had
gevoerd, hadden vrucht afgeworpen en hielden een bezoek in aan het
staatsmagazijn, waar hij de twee mortiers en twee bazooka’s had
uitgezocht. Er hoorde standaardmunitie bij, die geleverd werd in
kratten van twintig bazookaraketten en tien mortiergranaten.
De Joegoslaven hadden zonder meer de Togolese
eindgebruikersverklaring geaccepteerd en hoewel Baker, de erkende
wapenhandelaar, en misschien meneer Pavlovic ook wel begrepen, dat
de verklaring niets anders dan een stukje papier was, werd de
schijn opgehouden, dat de regering van Togo zat te popelen om
Joegoslavische wapens te kunnen kopen om te testen.
Meneer Pavlovic verlangde eveneens volledige betaling vooruit en
Baker moest meer betalen dan wat er van de 7200 dollar die Shannon
hem gegeven had, na aftrek van zijn reiskosten plus 1000 dollar van
hemzelf, overbleef. Hij vertrouwde erop, dat de andere 7200 dollar
van Shannon hem schadeloos zou stellen en dat Baker, zelfs nadat de
erkende handelaar zijn aandeel had genomen, nog 4000 dollar in zijn
eigen zak kon steken.
In de gesprekken die hij ’s morgens had gevoerd, was afgesproken,
dat voor de goederen een uitvoervergunning werd verleend en dat ze
met legerwagens naar een entrepot in de haven van Ploce werden
gebracht, in het noordwesten in de buurt van de vakantieplaatsen
Dubrovnik en Split. Daar zou dan de Toscana ergens na 10
juni aanleggen om de partij aan boord te nemen.
Opgelucht nam Baker het eerstvolgende vliegtuig naar München en
Hamburg.
Johann Schlinker was de ochtend op 20 mei in Madrid. Hij had ruim
een maand tevoren alle bijzonderheden van de 9 mm
munitie-transactie, die hij aan zijn partner in Madrid, eên
Spanjaard, wilde doorgeven, getelext en was later, zodra hij de 26
000 dollar van Shannon als volledige betaling ontvangen had, met
zijn Iraakse eindgebruikersverklaring naar de Spaanse hoofdstad
gevlogen.
De Spaanse formaliteiten waren ingewikkelder dan die, welke Alan
Baker in Belgrado had ondervonden. Er waren twee aanvragen nodig,
één om de munitie te kopen, de tweede om het te exporteren. De
aanvraag tot inkoop was drie weken geleden ingediend en was in de
laatste twintig dagen nauwkeurig bekeken door de drie ministeries
in Madrid die zich met deze kwesties bezighouden. Eerst was het
ministerie van Financiën nodig om te bevestigen, dat de totale
koopprijs van 18 000 dollar in harde valuta op de daarvoor
aangewezen bank was ontvangen. Een paar jaar geleden werden alleen
Amerikaanse dollars geaccepteerd, maar de laatste tijd nam Madrid
maar al te graag Duitse marken aan.
Het tweede departement was het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het was hun taak te bevestigen, dat het land van aankoop geen staat
was waar Spanje bezwaar tegen had. Met Irak bestond er geen
probleem, omdat het grootste deel van de Spaanse wapenuitvoer
meestal naar de Arabieren gaat, met wie Spanje altijd nauwe en
vriendschappelijke betrekkingen onderhoudt. Het ministerie van
Buitenlandse Zaken aarzelde niet toestemming te verlenen voor Irak
als ontvanger van Spaanse 9 mm kogels.
Tenslotte had men het ministerie van Defensie verzocht te
bevestigen, dat er niets in de voorgestelde aankoop op de geheime
lijst of onder de categorieën wapens stond, die niet voor export
bestemd zijn. Met eenvoudige munitie voor kleine wapens had dit ook
geen probleem opgeleverd.
Hoewel zich met zo’n partij geen onoverkomelijke problemen
voordeden, duurde het achttien dagen voor de papieren alle drie de
departementen gepasseerd waren, terwijl de papierwinkel onderweg
steeds aangroeide, tot het definitieve dossier met het stempel van
goedkeuring eruit kwam. Op dat moment werden de kratten munitie uit
de CETME-fabriek gehaald en in een pakhuis van het Spaanse leger
aan de rand van Madrid opgeslagen. Vandaar af nam het ministerie
van Leger de zaak over en wel speciaal het hoofd van de afdeling
Wapenexport, kolonel Antonio Salazar.
Schlinker was naar Madrid gegaan om persoonlijk de aanvraag voor de
exportvergunning in te dienen. Hij was bij zijn aankomst in bezit
van de volledige gegevens van het ms. Toscana, en het
vragenformulier van zeven pagina’s was ingevuld en aangeboden. In
zijn kamer in Hotel Mindanao teruggekomen, verwachtte de Duitser
hier evenmin problemen. De Toscana was een schoon schip,
klein, maar het behoorde aan een geregistreerde
scheepvaartmaatschappij, Spinetti Maritimo, zoals uit Lloyd’s
Scheepvaartlijst bleek. Volgens het aanvraagformulier zou het
tussen 16 en 20 juni in Valencia voor anker willen gaan, om de
vracht aan boord te nemen en daarna rechtstreeks door te varen naar
Latakia aan de kust van Syrië, waar de partij aan de Irakezen werd
overgedragen om per vrachtauto naar Bagdad te worden vervoerd. De
exportvergunning nam zeker niet meer dan nog eens veertien dagen in
beslag, waarna een marsorder zou worden aangevraagd, wat inhield
dat de kratten uit de wapenopslagplaats werden gehaald en er een
legerofficier werd aangewezen om ze met tien soldaten tot aan de
kade van Valencia te escorteren. Deze voorzorgsmaatregel, die al
drie jaar van kracht was, diende om elk risico van roof door de
Baskische terroristen uit te schakelen. De regering van de Caudillo
had er geen enkele behoefte aan, dat de kogels uit Madrid tegen de
Guardia Civil in Coruna werden gebruikt.
Terwijl Schlinker aanstalten maakte om naar Hamburg te vertrekken,
dacht hij eraan, dat zijn partner in Madrid uitstekend in staat was
te zorgen, dat de verbinding die hij met het ministerie van Leger
onderhield, vriendschappelijk bleef en dat de kratten op tijd in
Valencia klaarlagen als de Toscana aankwam.
In Londen vond een derde vergadering plaats, die schijnbaar los
stond van de andere. In de afgelopen drie weken had de heer Harold
Roberts, vertegenwoordigend lid van de Raad van beheer van de
Bormac Trading Company, die dertig procent van de
maatschappij-aandelen bezat, moeite gedaan op goede voet te komen
met de voorzitter, majoor Luton. Hij was een paar maal met hem gaan
lunchen en had hem een keer thuis in Guildford bezocht. Ze waren
zeer bevriend geraakt.
Tijdens al hun gesprekken had Roberts hem duidelijk gemaakt, dat
als men de firma van de grond wilde krijgen, zodat er weer zaken
konden worden gedaan, hetzij in rubber of een andere tak van
handel, er een flinke hoeveelheid nieuw kapitaal ingepompt moest
worden. Dat begreep majoor Luton heel goed. Toen de tijd rijp was,
stelde meneer Roberts de voorzitter voor, dat de maatschappij een
nieuwe aandelenuitgifte zou doen van een op twee, dus in totaal een
half miljoen nieuwe effecten.
Eerst was de majoor verbluft over zo’n stoutmoedige stap, maar
meneer Roberts verzekerde hem dat de bank, die hem had aangesteld,
de benodigde nieuwe financiering kon verzorgen. Meneer Roberts
voegde eraan toe, dat ingeval de nieuwe aandelen niet allemaal door
de bestaande of nieuwe aandeelhouders werden afgenomen, de
Zwinglibank ten behoeve van zijn cliënten tegen de volle waarde de
rest overnam.
Het doorslaggevende argument was, dat als het bericht van de nieuwe
aandelenuitgifte op de markt bekend raakte, de koers van de gewone
aandelen van Bormac beslist zou stijgen, misschien wel met net zo
veel als de huidige koers, die nu op een shilling en drie pence
stonden. Majoor Luton dacht aan zijn eigen 100 000 aandelen en
stemde toe. Zoals vaak het geval is als iemand eenmaal door de
knieën Is gegaan, deed hij zonder verder tegenspartelen met het
voorstel van meneer Roberts mee.
Het nieuwe lid van de Raad wees erop, dat het voldoende was als zij
met z’n tweeën een vergadering hielden, om een besluit te kunnen
nemen dat voor de firma bindend was. Op aandringen van de majoor
werd er toch een brief aan de andere vier leden gestuurd, waarin
alleen stond dat men voornemens was een vergadering van de Raad van
beheer te beleggen, om de vennootschapsaangelegenheden, waaronder
de mogelijkheid tot uitgifte van aandelen, te bespreken.
Tenslotte kwam alleen de secretaris, de raadsman uit de City,
opdagen. Het voorstel werd aangenomen en de nieuwe aandelenuitgifte
werd bekendgemaakt. Er hoefde geen aandeelhoudersvergadering plaats
te vinden, omdat in het verre verleden machtiging tot
kapitaalsvergroting was verleend, die nooit was uitgevoerd.
Bestaande aandeelhouders kregen het eerst de gelegenheid om de
aandelen te kopen en kregen toewijzingsbrieven voor het beschikbare
aantal nieuwe aandelen toegestuurd. Ze kregen ook het recht die
aandelen aan te vragen, waarop door degenen aan wie ze in eerste
instantie waren aangeboden, niet was ingeschreven.
Een week later kreeg de secretaris door de heren Adams, Ball,
Carter en Davies getekende papieren en cheques in handen, die door
de Zwinglibank aan hem waren doorgestuurd. Ze wensten elk 50 000
nieuwe aandelen te kopen, met inbegrip van die waar ze vanwege hun
bestaande aandelenbezit reeds recht op hadden.
De aandelen moesten tegen pari. worden uitgegeven, dat was vier
shilling per stuk, en omdat de bestaande aandelen op minder dan een
derde van deze koers stonden, was het geen aantrekkelijk aanbod.
Twee speculanten in de City lazen de aankondiging in de pers en
deden een poging de niet geplaatste aandelen te kopen, omdat ze
vermoedden dat er iets in de lucht zat. Het zou ze gelukt zijn, als
meneer Roberts er niet was geweest. Zijn eigen aanbod ten behoeve
van de Zwinglibank, dat hij alle aandelen die na de sluiting van de
aanbieding niet door de bestaande aandeelhouders van Bormac waren
gekocht, wilde kopen, was al binnen.
Een of andere gek in Wales had besloten om duizend aandelen te
kopen, zelfs tegen de te hoge koers, en er werden er nog
drieduizend door achttien andere overal in het land verspreide
aandeelhouders gekocht, die blijkbaar geen eenvoudig rekensommetje
konden maken of helderziend waren. Meneer Roberts had als
vertegenwoordigend lid niet de gelegenheid voor zichzelf te kopen,
omdat hij geen aandelen bezat. Maar voor alle 296 000 aandelen die
op 20 mei ’s middags om drie uur, de sluitingsdatum van het aanbod,
nog niet verkocht waren, schreef hij in uit naam van de
Zwinglibank, die ze op haar beurt kocht ten behoeve van twee
cliënten, die Edwards en Frost bleken te heten. Ook hier maakte de
bank gebruik van de daartoe bestemde rekeningen van de firma die
zij vertegenwoordigde.
De regels van de Wet op de Vennootschap werden nergens overtreden.
De heren Adams, Ball, Carter en Davies waren ieder eigenaar van 75
000 aandelen van hun eerste koop en 50 000 van hun tweede. Maar
omdat het aantal aandelen dat nu in omloop was, was gestegen van
een miljoen tot anderhalf miljoen, had elkeen minder dan tien
procent en kon daarom anoniem blijven. De heren Edwards en Frost
waren ieder In het bezit van 148 000 aandelen, net onder de grens
van tien procent.
Wat niet tot het publiek en zelfs niet tot de commissarissen
doordrong was, dat sir James Manson 796 000 aandelen Bormac, een
overstelpende meerderheid, bezat. Via Martin Thorpe had hij
zeggenschap over de zes niet bestaande aandeelhouders, die zo zwaar
gekocht hadden. Zij konden via Martin Thorpe de Zwinglibank in haar
transacties met de firma besturen en de bank hield toezicht op zijn
gecontracteerde dienaar, meneer Roberts. Gebruik makend van hun
volmacht konden de zes onzichtbare lieden achter de Zwinglibank,
optredend via Harold Roberts, de firma alles laten doen wat ze
wilden.
Het had sir James Manson £ 60 000 gekost om de oorspronkelijke 300
000 aandelen te kopen en £ 100 000 voor de gehele nieuwe uitgifte
van een half miljoen. Maar als de aandelen de voorspelde koers van
£ 100 per stuk bereikten, waar hij na de toevallige ‘ontdekking’
van de Kristalberg In het hartje van de Zangarese concessie van
Bormac van overtuigd was, dan verdiende hij £ 80 miljoen.
Meneer Roberts was een tevreden man toen hij de kantoren van Bormac
verliet, nadat hij gehoord had, hoeveel aandelen zijn zes in
Zwitserland gevestigde aandeelhouders waren toegewezen. Hij wist
dat als hij dr. Martin Steinhofer de aandelencertificaten ter hand
stelde, er een aardig extraatje voor hem in zat. Hoewel hij niet
arm was, kon hij nu van een onbezorgde oude dag verzekerd zijn.
In Dinant ontwaakten Shannon en Langarotti even na het invallen
van de duisternis uit hun sluimer en merkten, dat Marc ze wakker
schudde. Ze lagen allebei languit achter in de lege Franse
bestelauto.
‘Tijd om weg te gaan,’ zei de Belg.
Shannon keek op zijn horloge.
‘Ik dacht dat je gezegd had voor zonsopgang,’ mopperde hij.
‘Dan gaan we de grens over,’ zei Marc. ‘We moeten met die
bestelwagens de stad uit zijn voor ze te veel in de gaten lopen. We
kunnen de verdere nacht wel langs de kant van de weg parkeren.’
Daar parkeerden ze ook, maar ze sliepen geen van allen meer. ïn
plaats daarvan gingen ze zitten roken en kaarten met het pakje
kaarten, dat Vlaminck in het handschoenenkastje van zijn wagen had
liggen. Zoals ze daar langs de Belgische weg onder de bomen in het
donker op het aanbreken van de dag zaten te wachten en de
nachtlucht op hun wangen voelden, konden ze zich allemaal bijna
weer terug in het Afrikaanse oerwoud wanen, als niet steeds de
lichten van de auto’s die over de weg in zuidelijke richting naar
Frankrijk reden tussen de bomen door hadden geflitst.
Toen ze daar in de kleine uurtjes zaten te wachten en geen zin meer
hadden in kaarten en te gespannen waren om te slapen, verviel ieder
weer in zijn oude gewoonte. Kleine Marc kauwde op de laatste
stukjes brood met kaas, die zijn Anna voor hem had klaargemaakt;
Langarotti sleep het lemmet van zijn mes nog wat scherper; Shannon
tuurde naar de sterren en floot zacht.