14


De Spaanse autoriteiten zijn tegenover toeristen veel inschikkelijker dan men over het algemeen denkt. De miljoenen Scandinaviërs, Duitsers, Fransen en Engelsen in aanmerking genomen, die ieder voorjaar en zomer Spanje binnenstromen, waarvan volgens de wet van het gemiddelde een bepaald percentage weinig goeds in de zin heeft, hebben de autoriteiten er de handen vol aan. Onbelangrijke overtredingen van de voorschriften, zoals de invoer van twee sloffen sigaretten in plaats van de toegestane ene slof, waar men op het Londense vliegveld tegen optreedt, worden in Spanje door de vingers gezien.
De houding van de Spaanse autoriteiten is altijd geweest, dat een toerist het wel heel erg bont moet maken wil hij in Spanje moeilijkheden krijgen, maar als hij het eenmaal zover heeft gebracht, zijn de Spanjaarden wel zo goed om het hem bijzonder onaangenaam te maken. De vier artikelen die ze beslist niet in de bagage van de passagiers willen aantreffen zijn wapens en/of explosieven, verdovende middelen, pornografie en communistische propaganda. Andere landen kunnen bezwaar maken tegen twee belastingvrije flessen cognac, maar laten het tijdschrift Penthouse ongemoeid. In Spanje niet. Andere landen hebben weer andere prioriteiten, maar, zoals een Spanjaard opgewekt toegeeft, Spanje is anders.
De douaneambtenaar op het vliegveld van Malaga wierp op die stralende maandagochtend een onverschillige blik op het pakje van £ 1000 in gebruikte biljetten van £ 20, die hij in Shannons reistas aantrof en haalde zijn schouders op. Als het bij hem opkwam dat Shannon het geld om het in Malaga te krijgen, door de douane van het Londense vliegveld had mee moeten nemen, wat verboden is, liet hij het niet merken. Dat was trouwens het probleem van Londen. Hij vond geen exemplaren van Sexy Girls of Sovjet News en wuifde dat de reiziger kon doorlopen.
Kurt Semmler zag er, na drie weken rond de Middellandse Zee zwerven op zoek naar schepen die te koop waren, bruin en gezond uit. Hij was nog steeds broodmager en rookte nerveus de ene sigaret na de andere, een gewoonte die zijn koele zelfbeheersing als hij in actie was logenstrafte. Maar die bruine gelaatskleur gaf hem een gezond aanzien en stak schril af tegen zijn kortgeknipte bleke haar en ijsblauwe ogen.
Terwijl ze van het vliegveld in de taxi, die Semmler klaar had staan, naar de stad Malaga reden, vertelde hij Shannon, dat hij in Napels, Genua, Valletta, Marseille, Barcelona en Gibraltar was geweest, waar hij oude relaties op het gebied van kleine schepen had opgezocht, de lijsten van volstrekt bonafide scheepsmakelaars en agenten voor de verkoop van schepen had nagekeken, en er een paar bezichtigd had, die voor anker lagen. Hij had er heel wat gezien, maar ze waren geen van alle geschikt. Hij had gehoord over nog tien andere in havens waar hij niet geweest was en had ze laten schieten, omdat hij uit de namen van de kapiteins afleidde, dat ze geen betrouwbare herkomst hadden. Uit al zijn gegevens had hij een lijstje van een zevental opgemaakt en de Albatross was de derde. Van de kwaliteiten ervan was het enige wat hij zeggen kon, dat hij er goed uitzag.
Hij had voor Shannon in het Palacio een kamer op naam van Brown gereserveerd en Shannon ging zich eerst laten inschrijven.
Het was over vieren, toen ze door de brede hekken aan de zuidkant van het Acera de la Marina-plein de havens inslenterden.
De Albatross lag langs een kade helemaal aan het eind van de haven. Hij zag eruit zoals Semmler hem beschreven had en de witte verf glom in de zon en de hitte. Ze gingen aan boord en Semmler stelde Shannon voor aan de eigenaar en kapitein, George Allen, die ze het schip liet zien. Shannon kwam al gauw tot de slotsom dat het voor zijn doel te klein was. Er was een grote hut, waarin twee man konden slapen, twee eenpersoons hutten en een grote kajuit, waar je matrassen en slaapzakken op de vloer kon leggen.
In het achterruim kon desnoods slaapplaats voor nóg zes man gemaakt worden, maar met de bemanning van vier leden plus de vijf van Shannon zou het wel heel erg krap zijn. Hij verweet zichzelf dat hij Semmler niet gewaarschuwd had, dat er nog zes man bij zou komen, die ook ingepast moesten worden.
Shannon controleerde de papieren van het schip, die in orde bleken te zijn. Het was in Engeland geregistreerd, wat ook uit de papieren van het ministerie van Handel bleek. Shannon zat een uur bij kapitein Allen, om de betalingsvoorwaarden te bespreken, de facturen en kwitanties na te kijken, waarop de hoeveelheid werk stond dat de laatste maanden aan de Albatross was verricht, en om het scheepsjournaal te controleren.
Hij vertrok tegen zes uur met Semmler en wandelde in gedachten verzonken naar het hotel terug.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Semmler. ‘Die boot is oké.’
‘Daar gaat het niet om,’ zei Shannon. ‘Hij is te klein. Hij staat als privé-jacht geregistreerd. Hij behoort niet aan een scheepvaartmaatschappij. Wat mij dwars zit is dat hij misschien niet door de exportautoriteiten geaccepteerd wordt als een geschikt vaartuig om een lading wapens aan boord te nemen.’
Teruggekomen in het hotel was het te laat voor de telefoongesprekken die hij wilde voeren en daarom wachtten ze tot de volgende ochtend. Na negenen belde Shannon Lloyds in Londen en vroeg of het op de lijst van jachten stond. De Albatross stond er inderdaad op vermeld als jacht met hulpstoomvermogen van 74 ton NRT, met als thuishaven Milford en als haven van vestiging Hooe, beide in Engeland.
‘Wat doet het dan hier in godsnaam?’ vroeg hij zich af en herinnerde zich de betalingswijze die gevraagd was. Zijn tweede telefoongesprek, naar Hamburg, gaf de doorslag.
Nein, alstublieft geen particulier jacht,’ zei Johann Schlinker aan de telefoon. ‘Dan is de kans groot dat het niet geaccepteerd wordt om vracht te vervoeren op commerciële basis.’
‘Goed. Wanneer moet u de naam van het schip weten?’ vroeg Shannon.
‘Zo spoedig mogelijk. Ik heb tussen haakjes uw overmaking ontvangen voor de artikelen die u op mijn kantoor besteld hebt. Ze worden nu in kisten verpakt en naar het adres in Frankrijk dat u hebt opgegeven in entrepot verstuurd. Ten tweede, ik heb de voor de andere zending benodigde formaliteiten rond en zodra ik de rest van het verschuldigde bedrag krijg, zal ik meteen de bestelling opgeven.’
‘Wanneer moet u uiterlijk de naam van het vervoerende schip weten?’ schreeuwde Shannon in de telefoon.
Het was even stil terwijl Schlinker nadacht.
‘Als ik binnen vijf dagen uw cheque ontvang, kan ik onmiddellijk een aanvraag tot aankoopvergunning indienen. De naam van het schip heb ik voor de uitvoervergunning nodig, binnen een dag of vijftien daarna.’
‘Dan hebt u het,’ zei Shannon en legde de haak erop. Hij wendde zich tot Semmler en legde uit wat het geval was.
‘Het spijt me, Kurt. Het moet een bij de koopvaardij geregistreerde firma en een erkend vrachtschip zijn, geen particulier jacht. Je zult verder moeten zoeken. Maar ik moet uiterlijk over twaalf dagen de naam hebben, want ik moet die man in Hamburg binnen twintig dagen de naam van het schip opgeven.’
De beide mannen namen ’s avonds op het vliegveld afscheid, Shannon om naar Londen terug te keren en Semmler om naar Madrid te vliegen en vandaar via Rome naar Genua, de volgende haven die hij ging bezoeken.
Het was laat toen Shannon weer in zijn flat aankwam. Voor hij naar bed ging, belde hij de BEA op en boekte een vlucht op het vliegtuig voor de volgende middag om twaalf uur naar Brussel.
Daarna belde hij Marc Vlaminck op, die hij vroeg hem bij zijn aankomst op het vliegveld te komen afhalen, hem eerst naar Brugge te brengen voor een bezoek aan de bank en daarna naar de afspraak met Boucher voor de overdracht van de uitrusting.
Het was het eind van dag Tweeëntwintig.

De heer Harold Roberts was een nuttig mens. Tweeënzestig jaar geleden uit een Engelse vader en een Zwitserse moeder geboren, was hij na de vroegtijdige dood van zijn vader in Zwitserland opgegroeid en had een dubbele nationaliteit behouden. Nadat hij op jeugdige leeftijd in het bankwezen was gegaan, zat hij twintig jaar op het hoofdkantoor in Zürich van een van de grootste banken in Zwitserland, voor hij als onderdirecteur naar het Londense bijkantoor werd gezonden.
Dat was vlak na de oorlog en in de tweede twintigjarige periode van zijn loopbaan was hij opgeklommen tot hoofd van de afdeling investering en later tot algemeen directeur van het Londense bijkantoor, waarna hij op zestigjarige leeftijd met pensioen ging.
Daarna had hij besloten zijn oude dag met zijn pensioen in Zwitserse francs in Engeland te slijten.
Sinds zijn pensionering was hij beschikbaar voor allerlei delicate taken, niet alleen ten behoeve van zijn vroegere werkgevers, maar ook van andere Zwitserse banken. Die woensdagmiddag hield hij zich met zo’n taak bezig.
Er was een officiële brief van de Zwinglibank aan de voorzitter en secretaris van de Raad van beheer van Bormac nodig om meneer Roberts bij ze te introduceren, en hij had brieven kunnen overleggen waaruit zijn aanstelling als agent van de Zwinglibank in Londen bleek.
Er hadden nog twee bijeenkomsten plaats tussen meneer Roberts en de secretaris; de tweede werd bijgewoond door de voorzitter, majoor Luton, de jongere broer van de overleden onderdirecteur van sir Ian Macallister in het Verre Oosten.
Men had besloten een buitengewone Raadsvergadering te beleggen, die gehouden werd ten kantore van de secretaris in de City. Behalve de raadsman en majoor Luton, was er nóg een lid van de Raad aanwezig die ermee had ingestemd naar Londen te komen. Hoewel twee leden al voldoende waren, vormden drie een uitgesproken meerderheid voor het nemen van besluiten. Ze overwogen het door de secretaris ingediende voorstel en de documenten die hij ze had voorgelegd. De vier onzichtbare aandeelhouders, wier belangen door de Zwinglibank werden behartigd, bezaten samen zonder enige twijfel dertig procent van het aandelenbezit van de vennootschap. Ze hadden wel degelijk de Zwinglibank gemachtigd in hun naam op te treden en de bank had daartoe uitdrukkelijk de heer Roberts benoemd.
Het doorslaggevende punt bij de bespreking was het eenvoudige argument, dat indien een consortium van zakenlieden onderling was overeengekomen, zo’n grote hoeveelheid Bormac-aandelen te kopen, en als hun bank uit hun naam zei, dat het in hun voornemen lag nieuw kapitaal in de firma te injecteren en deze te verjongen, men het rustig kon aannemen. Een dergelijke gedragslijn deed de aandelenkoers geen kwaad en alle drie de leden van de Raad waren aandeelhouders. Het voorstel werd ingediend, gesteund en aangenomen. Meneer Roberts werd in de Raad opgenomen als gedelegeerd lid, die de belangen van de Zwinglibank behartigde. Niemand nam de moeite de statuten van de vennootschap te wijzigen, die voorschreven dat een aantal van twee leden nodig was om besluiten goed te keuren, hoewel de Raad van beheer nu uit zes en niet meer uit vijf leden bestond.

Meneer Keith Brown werd nu een vrij regelmatige bezoeker van Brugge en een gewaardeerde cliënt bij de Kredietbank. Hij werd met de gewone vriendelijkheid door meneer Goossens ontvangen en deze bevestigde, dat er die ochtend een krediet van £ 20 000 uit Zwitserland was binnengekomen. Shannon nam 10 000 dollar in contanten op en een gewaarmerkte bankcheque van 26 000 dollar ten gunste van Johann Schlinker in Hamburg.
Uit het naburige postkantoor stuurde hij de cheque per aangetekende post naar Schlinker, vergezeld door een brief van hemzelf met het verzoek aan de wapenhandelaar de Spaanse aankoop tot stand te brengen.
Hij en Marc Vlaminck hadden nog bijna vier uur de tijd voordat ze naar Boucher zouden gaan en de eerste twee uur gingen ze op hun gemak in een café in Brugge een pot thee drinken, voor ze tegen het invallen van de duisternis op pad gingen.
Er ligt tussen Brugge en Gent een eenzame weg, die zich vierenveertig kilometer naar het oosten uitstrekt. Omdat de weg met allerlei bochten door vlak bouwland kronkelt, geven de meeste automobilisten er de voorkeur aan de nieuwe autoweg E5 te nemen die, omdat hij van Oostende naar Brussel loopt, eveneens de twee Vlaamse steden met elkaar verbindt. Halverwege langs de oude weg vonden de twee huurlingen de verlaten boerderij, die Boucher beschreven had, of liever ze vonden het verbleekte naambordje, dat naar het pad naar de boerderij wees, die dooreen groepje bomen aan het gezicht onttrokken werd.
Shannon reed voorbij de plek en parkeerde de auto, terwijl Marc uitstapte om de boerderij te inspecteren. Hij kwam twintig minuten later terug om te zeggen, dat de boerderij inderdaad leeg was en er waren geen tekens dat er de laatste tijd iemand geweest was. Erwerden ook geen voorbereidingen getroffen om de twee kopers een onprettige ontvangst te bereiden.
‘Is er iemand in het huis of in de bijgebouwen?’ vroeg Shannon.
‘Het huis is aan de voor en achterkant afgesloten. Niets wijst op enige tussenkomst. Ik heb in de schuren en stallen gekeken en daar is niemand te bekennen.’
Shannon keek op zijn horloge. Het was al donker en ze moesten nog een uur wachten.
‘Ga er weer naar toe en houdt de wacht zonder dat je gezien wordt,’ beval hij. ‘Ik let hier vandaan op de ingang aan de voorkant.’
Toen Marc weg was, inspecteerde Shannon nogmaalsde bestelwagen. Het was een oude rammelkar maar hij deed het best en was door een goede monteur nagekeken. Shannon haalde de twee valse nummerborden te voorschijn en plakte ze met isolatieband op de echte nummerplaten. Ze konden er met gemak afgetrokken worden als de bestelwagen eenmaal een eind van de boerderij af was, maar hij vond het niet nodig dat Boucher de echte nummerborden zag. Aan weerszijden van de auto zat een grote reclamesticker, waardoor het voertuig opviel, maar die er ook zo weer afgehaald kon worden. Achterin lagen zes grote zakken aardappelen, die hij Vlaminck had laten meebrengen, en de brede houten plank die zo was gezaagd, dat hij als tussenschot kon dienen als hij werd vastgeklemd. Voldaan hervatte hij de wacht aan de kant van de weg.
De bestelwagen die hij verwachtte, kwam om vijf voor achten opdagen. Toen hij vaart minderde en het pad naar deboerderij indraaide, zag Shannon de gedaante van de bestuurder over het stuur gebogen zitten en naast hem een vlek met een puist van een hoofd erop, dat alleen maar van meneer Boucherkon zijn. De rode achterlichtjes van het voertuig verdwenen over het pad en achter de bomen uit het gezicht. Blijkbaar hield Boucher zich aan zijn woord,
Shannon gaf hem drie minuten de tijd, daarna reed hij ook met zijn bestelwagen van de harde weg af het pad in. Toen hij bij het erf kwam, stond de wagen van Boucher met de parkeerlichten aan in het midden. Hij zette zijn motor af en stapte uit, zijn eigen parkeerlichten aanlatend, met de neus van zijn auto drie meter van de achterkant van die van Boucher.
‘Monsieur Boucher,’ riep hij in de duisternis. Hij stond zelf in het donker, een eind naast het licht van zijn eigen lampen.
‘Monsieur Brown,’ hoorde hij Boucher hijgen en de dikzak waggelde te voorschijn. Hij had kennelijk zijn ‘helper’ meegebracht, een grote, gespierd uitziende figuur, die Shannon goed leek in het optillen van dingen maar langzaam in zijn bewegingen.
Van Marc wist hij dat hij zich kon bewegen als een balletdanser als hij wou. Hij voorzag geen problemen als het tot moeilijkheden kwam.
‘Hebt u het geld?’ vroeg Boucher, die naderbij kwam. Shannon maakte een gebaar naar de plaats achter het stuur van zijn auto.
‘Daar. Hebt u de Schmeissers?’
Boucher wuifde met een plompe hand naar zijn eigen bestelwagen.
‘Achterin.’
‘Ik stel voor, dat we allebei onze spullen op de grond tussen de twee auto’s leggen,’ zei Shannon. Boucher draaide zich om en zei iets tegen zijn helper, dat Shannon niet kon verstaan. De man ging naar de achterkant van zijn eigen bestelwagen en maakte hem open. Shannon zette zich schrap. Als er verrassingen op komst waren, kwamen ze als de deuren opengingen. Er kwam niets. In het flauwe licht van de lampen van zijn eigen bestelwagen waren tien platte, vierkante kisten en een open doos zichtbaar.
‘Is uw vriend er niet?’ vroeg Boucher. Shannon floot. Kleine Marc kwam achter een naburige schuur vandaan naar ze toe. Er viel een stilte. Shannon schraapte zijn keel.
‘Laten we de boel overgeven,’ zei hij. Hij deed een greep in de bestuurscabine en haalde er de dikke, bruine envelop uit. ‘Contant geld, zoals u gevraagd hebt. Biljetten van twintig dollar, in pakjes van vijftig. Tien pakjes.’
Hij bleef vlak bij Boucher staan, terwijl de dikke man elk pakje doorbladerde, die hij met voor zulke plompe handen verrassende snelheid telde, en hij stopte de pakjes in zijn zijzakken. Toen hij bij het laatste was gekomen, trok hij alle bundeltjes er weer uit en koos uit elk pakje willekeurig een biljet. Bij het licht van een zaklantaarntje onderzocht hij ze nauwkeurig, om de monsters te controleren op vervalsingen. Die waren er niet. Tenslotte knikte hij.
‘Het is in orde,’ zei hij en riep iets tegen zijn helper. De man ging opzij van de deuren staan. Shannon knikte even tegen Marc, die naar de auto ging en de eerste kist op het gras tilde. Hij haalde een bandenlichter uit zijn zak en wrikte het deksel open. Bij het schijnsel van zijn eigen lantaarn inspecteerde hij de tien Schmeissers, die naast elkaar in de kist lagen. Hij haalde er één uit en controleerde het afvuurmechanisme, en spande en ontspande een paar keer. Hij legde het machinepistool er weer in en sloeg het deksel er weer stevig op.
Hij had twintig minuten nodig om alle tien de kisten te controleren, Terwijl hij dat deed stond de helper die meneer Boucher had meegebracht vlak bij hem, Shannon stond bij de elleboog van Boucher vier meter van hem vandaan. Tenslotte keek Marc in de doos zonder deksel. Daarin zaten 500 patroonhouders voor de Schmeissers. Hij probeerde een houder om te kijken of hij paste en of ze niet voor een ander model pistool waren. Toen draaide hij zich naar Shannon om en knikte.
‘Alles in orde,’ riep hij.
‘Zou u uw vriend willen vragen mijn vriend met inladen te helpen?’ vroeg Shannon aan Boucher. De dikkerd bracht de instructie aan zijn assistent over. Vijf minuten later waren de tien kistenen de doos met patroonhouders in Marcs bestelwagen geladen.
Voor het inladen haalden de twee gespierde Vlamingen de aardappelzakken eruit en Shannon hoorde ze in het Vlaams iets tegen elkaar zeggen. Toen lachte de helper van Boucher.
Toen de kisten met wapens waren ingeladen, zette Marc de plank op zijn plaats bij wijze van tussenschot, dat ongeveer halverwege de achterkant van de bestelwagen kwam. Met een mes sneed hij de eerste zak open, tilde hem op zijn schouder en leegde de inhoud in de achterkant van de auto. De losse aardappelen rolden overal in het rond, in de kieren tussen de kisten en de zijkanten van de auto en vulden deze. Lachend begon de andere Belg hem te helpen.
De aardappelen die ze hadden meegebracht, bedekten volkomen ieder spoor van de tien kisten en de doos houders. Iemand die achterin keek werd geconfronteerd met een zee van aardappelen. De zakken werden in de heg gegooid.
Toen ze klaar waren kwamen de twee mannen samen van de achterkant van de bestelwagen vandaan.
‘Nou, dan gaan we maar,’ zei Marc.
‘Als u het goedvindt gaan wij het eerst weg,’ zei Shannon tegen Boucher. ‘Wij hebben nu tenslotte de belastende goederen bij ons.’
Hij wachtte tot Marc de motor had gestart en de wagen zo gekeerd, dat hij met zijn neus naar het pad naar de weg toe stond, voor hij van de zijde van Boucher wegliep en in de bestelwagen sprong. Halverwege het pad was een heel diep gat in de weg, waar de auto heel langzaam en voorzichtig over heen moest rijden. Bij deze plek mompelde Shannon iets tegen Marc, leende zijn mes en sprong van de auto af om zich in de struiken aan de kant van de weg te verbergen.
Twee minuten later kwam de bestelwagen van Boucher langs. Deze reed eveneens heel langzaam tot hij bijna stilstond om over de kuil heen te manoeuvreren. Shannon glipte uit de struiken toen de auto langskwam, haalde hem in, hurkte diep en stootte de punt van het mes in de rechter achterband. Hij hoorde hem als een gek sissen en verdween weer in de struiken. Hij kwam op de grote weg weer bij Kleine Marc, waar de Belg net de stickers van de zijkanten van hun voertuig had getrokken en voor en achter de valse nummerborden eraf had gehaald. Shannon had niets tegen Boucher; hij wilde alleen een halfuur voorsprong hebben.
Om half elf was het tweetal in Oostende terug. De met nieuwe aardappelen geladen bestelauto stond in de afgesloten garage, die Vlaminck in opdracht van Shannon had gehuurd, en ze zaten samen in Marcs bar in de Kleinstraat met schuimende bierpullen tegen elkaar te toosten, terwijl Anna het eten klaarmaakte. Het was voor het eerst dat hij de welgevormde vrouw ontmoette, die de vriendin van zijn vriend was, en zoals onder huurlingen traditie is als ze elkaars vrouwvolk tegenkomen, behandelde hij haar buitengewoon hoffelijk.
Vlaminck had in een hotel in het centrum een kamer voor hem besproken, maar ze bleven tot ’s avonds laat zitten drinken en ze praatten over vroegere veldslagen en schermutselingen, haalden herinneringen op aan gebeurtenissen en mensen, gevechten en ontsnappingen door het oog van een naald, beurtelings lachend over dingen die achteraf bekeken grappig leken en somber knikkend bij herinneringen die nog steeds knaagden. De bar bleef open zolang Kleine Marc dronk, en de mindere goden zaten er omheen te luisteren.
De dag brak al bijna aan toen ze naar bed gingen.

Kleine Marc kwam hem in de loop van de volgende ochtend halen en ze gebruikten samen een laat ontbijt. Shannon legde de Belg uit, dat hij de Schmeissers zodanig verpakt wilde hebben, dat ze over de Belgische grens naar Frankrijk gesmokkeld konden worden om ze in het schip in een haven aan de Franse zuidkust te kunnen laden.
‘We zouden ze in kisten nieuwe aardappelen kunnen sturen,’ opperde Marc. Shannon schudde zijn hoofd.
‘Aardappelen zitten in zakken, niet in kisten,’ zei hij. ‘We hebben er geen enkele behoefte aan, dat er onderweg of bij het overladen een kist wordt omgegooid zodat de hele boel eruit valt. Ik weet iets beters.’
Een half uur lang vertelde hij de Vlaming, wat hij wilde dat er met de machinepistolen gebeurde en de Belg knikte.
‘Akkoord,’ zei hij, toen hij precies begreep wat er verlangd werd.
‘Ik kan ’s morgens voor de bar opengaat in de garage werken.
Wanneer brengen we ze naar het zuiden?’
‘Omstreeks 15 mei,’ zei Shannon. ‘We nemen de champagneroute. Ik zal Jean-Baptiste hier laten komen om te helpen en in Parijs gaan we over in een bestelwagen met een Frans kentekenbewijs . Ik wil graag dat je op 15 mei alles ingepakt en voor verzending gereed hebt.’
Marc ging met hem in een taxi mee naar de haven, want de bestelwagen zou niet meer gebruikt worden, tot hij met zijn vracht illegale wapens zijn laatste rit van Oostende naar Parijs maakte.
Het kopen van een enkele reis op de autoveerboot naar Londen leverde geen moeilijkheid op, ook al was Shannon te voet. Hij was vroeg in de avond in Londen terug.
Hij besteedde de verdere avond aan het schrijven van een volledig verslag voor Endean, zonder te vermelden van wie hij de wapens gekocht had of waar ze waren opgeslagen. Hij hechtte aan het verslag een overzicht van de uitgaven en een strookje, van wat er nog op de rekening in Brugge over was. Dit stuurde hij naar het poste-restante-adres, waardoor hij met de organisator. van sir James Manson in verbinding stond.
Met de eerste ochtendpost kwam die vrijdag een groot pakket van Jean-Baptiste Larigarotti. Er zat een stapeltje brochures van drie Europese firma’s in, die de opblaasbare halfharde rubberboten fabriceerden van het type dat hij moest hebben. Ze werden afwisselend geadverteerd als bruikbaar als zeereddingssloepen, motorboten, speedboten voor het trekken van waterskiërs, pleziervaartuigen, boten voor de duiksport, motorjachtjes en snelle sloepen voor jachten en dergelijke, Er werd niet gerept over het feit, dat ze allemaal voortkwamen uit een origineel ontwerp dat diende om marinierscommando’s een snel, wendbaar type landingsboten te verschaffen.
Shannon las alle brochures aandachtig. Er was een Italiaanse, een Engelse en één Franse firma bij. De Italiaanse firma, met zes leveranciers langs de Cote d’Azur, leek voor Shannons doel het meest geschikt en de beste leveringsmogelijkheden te hebben. Van hun grootste model, een sloep van vijf en een halve meter lang, waren er twee direct leverbaar. De ene was in Marseille en de andere in Cannes. Op de brochure van de Franse fabrikant stond een afbeelding van hun grootste model, een scheepje van vijf meter, dat met de staart naar beneden en de neus omhoog een blauwe zee doorkliefde.
Langarotti schreef in zijn brief dat er een te krijgen was in een winkel voor scheepsuitrustingen in Nice. Hij voegde eraan toe, dat alle modellen van Engels fabrikaat speciaal besteld moesten worden en tenslotte, dat hoewel er van elk type nog meer te krijgen waren in feloranje, hij zich alleen maar bezighield met de zwarte. Hij schreef erbij, dat ze allemaal voorzien konden worden van een buitenboordmotor van meer dan 50 pk en dat er zeven verschillende merken die geschikt waren, onmiddellijk ter plaatse verkrijgbaar waren.
Shannon antwoordde met een lange brief, waarin hij Langarotti instructies gaf, de twee modellen van de Italiaanse firma die direct geleverd konden worden en de derde van Frans fabrikaat te kopen. Hij drong erop aan, dat de Corsicaan meteen na ontvangst van de brief de leveranciers zou bellen om een vaste bestelling te plaatsen, en ze per aangetekende brief een voorschot van tien procent zou sturen. Hij moest ook drie motoren van het beste merk kopen, maar in verschillende winkels.
Hij keek naar de prijzen van de artikelen en zag dat het totaal iets boven de £ 4000 kwam. Dit betekende, dat hij zijn geschatte budget van £ 5000 voor hulpuitrusting overschreed, maar daar maakte hij zich niet ongerust over. Hij zou onder het budget voor wapens blijven en naar hij hoopte voor het schip. Hij schreef Langarotti, dat hij de tegenwaarde van £ 4500 op de rekening van de Corsicaan zou overmaken en met wat er overbleef moest deze een behoorlijke tweedehands eentons bestelwagen kopen en ervoor zorgen dat hij van een kentekenbewijs voorzien en verzekerd was.
Hiermee moest hij langs de kust rijden, om zijn drie in kratten verpakte opblaasbare landingsboten en zijn drie buitenboordmotoren te kopen en ze persoonlijk bij zijn bevrachtingsagent in Toulon afleveren om ze voor export in entrepot op te slaan. De hele zending moest op 15 mei in het pakhuis voor verscheping gereed liggen. Op de ochtend van die dag zouden Langarotti en Shannon bijeenkomen in het hotel in Parijs waar Shannon meestal logeerde. Dan zou hij de bestelwagen meebrengen.
De huurlingenleider verzond die dag nog een andere brief. Deze was aan de Kredietbank in Brugge gericht, met het verzoek £ 2500 in Franse francs over te maken op de rekening van de heer Jean-Baptiste Langarotti bij het hoofdkantoor van de bank Société Générale in Marseille. De twee brieven werden die zelfde middag per expresse gepost.
Toen hij in zijn flat terug was ging Cat Shannon op zijn bed liggen en staarde naar het plafond. Hij voelde zich moe en lusteloos, de spanning van de afgelopen dertig dagen eiste zijn tol. Zo op het oog schenen de dingen volgens plan te verlopen. Alan Baker zou bezig zijn met de aankoop van mortieren en bazooka’s uit Joegoslavië, die begin juni werden afgehaald; Schlinker zou in Madrid moeten zijn om genoeg 9 mm munitie te kopen om een jaar lang met de Schmeissers te kunnen schieten. De enige reden dat hij zo’n overdreven grote hoeveelheid kogels had besteld was, om de aankoop voor de Spaanse autoriteiten aannemelijk te maken. Tussen half en eind juni moesten ze voor de export zijn uitgeklaard, als hij tenminste half mei de naam van het schip aan de Duitser kon opgeven en het schip met de bemanning de goedkeuring van de ambtenaren in Madrid kon wegdragen.
Vlaminck moest de machinepistolen al gepakt hebben voor transport door België en Frankrijk naar Marseille, waar ze op 1 juni werden ingeladen. De landingsboten en motoren moesten op dezelfde datum in Toulon worden ingeladen, samen met de andere hulpuitrusting die hij bij Schlinker had besteld.
Behalve het smokkelen van de Schmeissers was alles legaal en eerlijk. Dat betekende nog niet dat er niet iets mis kon gaan. Misschien zou een van de twee regeringen moeilijkheden veroorzaken door de zaak te traineren of omdat ze op grond van de overgelegde documenten niet wilden verkopen.
Dan waren de uniformen er nog, die Dupree naar hij aannam nog bezig was in Londen te kopen. Die moesten ook uiterlijk eind mei in een pakhuis in Toulon zijn.
Maar het grootste probleem dat nog opgelost moest worden was het schip. Semmler moest het geschikte schip vinden en hij was al bijna een maand vergeefs aan het zoeken.
Shannon liet zich van zijn bed glijden en gaf telefonisch een telegram op naar Duprees zitslaapkamer in Bayswater, dat hij zich moest melden. Toen hij de telefoon neerlegde, rinkelde deze weer.
‘Dag, met mij.’
‘Dag Julie,’ zei hij.
‘Waar heb je gezeten, Cat?’ vroeg ze.
‘Ergens in het buitenland.’
‘Ben je dit weekeind in de stad?’ vroeg ze.
‘Ja, ik denk het wel.’ Hij kon eigenlijk toch niets meer doen en hij kon nergens naar toe gaan, totdat hij iets van Semmler hoorde of er een schip te koop was. Hij wist niet eens waar de Duitser op het ogenblik was.
‘Mooi,’ zei het meisje aan de telefoon. ‘Laten we dan in het weekeind iets leuks gaan doen.’
Het kwam zeker van vermoeidheid. Hij was langzaam van begrip.
‘Wat voor leuks?’ vroeg hij.
Ze begon het hem nauwkeurig met alle klinische bijzonderheden te vertellen, tot hij haar onderbrak en zei dat ze het direct moest komen demonstreren.

Hoewel ze een week geleden nog overborrelde van. haar nieuwtje, vergat Julie in het enthousiasme over het weerzien met haar minnaar helemaal wat ze hem te vertellen had. Het liep al tegen middernacht toen het haar inviel. Ze boog haar hoofd diep over het gezicht van de half slapende huurling en zei: ‘O, wat ik zeggen wou, ik zag laatst je naam staan.’
Shannon bromde.
‘Op een papiertje,’ hield ze aan. Hij toonde nog steeds geen belangstelling en lag met zijn gezicht diep in het kussen tussen zijn gevouwen armen.
‘Zal ik zeggen waar?’
Zijn reactie was teleurstellend. Hij bromde weer.
‘In een map op papa’s bureau.’
Als ze hem had willen verrassen, dan was ze daarin geslaagd. Hij kwam met een zwaai van het laken af en wendde zich naar haar toe terwijl hij haar bovenarmen stevig vastgreep. Hij staarde haar zo doordringend aan dat ze er bang van werd.
‘Je doet me pijn,’ zei ze onlogisch.
‘Wat voor een map op je vaders bureau?’
‘Een map,’ snoof ze, bijna in tranen. ‘Ik wou je alleen maar helpen.’
Hij ontspande merkbaar en zijn uitdrukking verzachtte zich.
‘Waarom ging je kijken?’ vroeg hij.
‘Nou, omdat je altijd naar hem vraagt en toen ik die map zag liggen, keek ik gewoon even, en toen zag ik je naam staan.’
‘Vertel het me helemaal vanaf het begin,’ zei hij vriendelijk.
Toen ze uitgesproken was stak ze haar armen uit en sloeg ze om zijn hals.
‘Ik hou van je, meneer Cat,’ fluisterde ze. ‘Daarom alleen heb ik het gedaan. Was dat verkeerd?’
Shannon dacht even na. Ze wist al veel te veel en er waren maar twee manieren om zich van haar stilzwijgen te verzekeren.
‘Hou je echt van me?’
‘Ja, echt,’
‘Zou je willen dat me iets overkwam door iets wat je gedaan of gezegd hebt?’
Ze maakte zich uit zijn armen los en keek hem diep in de ogen. Dit leek veel meer op de scènes in haar schoolmeisjesdromen.
‘Nooit,’ zei ze uit de grond van haar hart. ‘Ik zou nooit iets zeggen. Wat ze ook met me deden.’
Shannon knipperde een paar maal verbaasd met zijn ogen.
‘Niemand doet je iets,’ zei hij. ‘Vertel alleen niet aan je vader dat je me kent of dat je zijn papieren hebt gelezen. Kijk, hij heeft me aangenomen om inlichtingen voor hem in te winnen over de vooruitzichten van mijnexploitatie in Afrika. Als hij erachter zou komen dat we elkaar kennen, ontslaat hij me. Dan zou ik een ander baantje moeten zoeken. Er is mij een baan aangeboden, ver weg in Afrika. Dus je begrijpt dat ik van je weg moet gaan als hij ook iets over ons te weten kwam.’
Dat kwam hard aan. Ze wilde niet dat hij wegging. In zijn hart wist hij, dat het niet lang zou duren of hij moest vertrekken, maar dat hoefde hij haar nu nog niet te vertellen.
‘Ik zal niets zeggen,’ beloofde ze.
‘Nog een paar punten,’ zei Shannon.‘Je zei dat je de titel op de vellen papier met de mineraal prijzen hebt gezien. Hoe was die titel?’
Ze trok rimpels in haar voorhoofd, terwijl ze probeerde op het woord te komen.
‘Dat goedje dat ze in vulpennen doen. Het staat altijd in advertenties voor hele dure.’
‘Inkt?’ vroeg Shannon.
‘Platigna,’ zei ze.
‘Platina,’ verbeterde hij, nadenkend kijkend. ‘En tot slot, wat stond er voor een titel op de map?’
‘O, dat weet ik nog wrel,’ zei ze blij. ‘Dat was net iets uit een sprookje. De Kristalberg.’
Shannon zuchtte diep.
‘Als je een kopje koffie voor me maakt, ben je een schat.’
Toen hij het gerammel van kopjes in de keuken hoorde, leunde hij achterover tegen het hoofdeinde van het bed en keek uit over Londen.
‘Wat een uitgekookte schoft,’ zei hij zachtjes. ‘Maar zo goedkoop kom je er niet af, sir James, reken daar maar niet op.’
Toen lachte hij in het donker.

Die zelfde zaterdagavond wandelde Benny Lambert naar zijn huurkamer, nadat hij ’s avonds in een van zijn stamcafés met vrienden had zitten drinken. Hij had zijn boezemvrienden een heleboel rondjes gegeven met het geld, nu omgewisseld in francs, dat Shannon hem betaald had. Het gaf hem een prettig gevoel om te kunnen praten over de ‘grote slag’ die hij zojuist geslagen had, en champagne te kopen voor de barmeisjes die aan zijn lippen hingen. Hij had zelf genoeg gehad, meer dan genoeg, en schonk geen aandacht aan de auto, die op tweehonderd meter afstand langzaam achter hem aan reed. Hij had nog geen vermoeden, toen de auto, een halve kilometer van zijn huis af bij een onbebouwd stuk grond, hem snel inhaalde.
Tegen dat het tot hem doordrong en hij begon te protesteren, dreef de reusachtige figuur die uit de auto was gekomen, hem over het stuk land heen achter een schutting die tien meter van de weg af stond.
Zijn protesten werden gesmoord toen de figuur hem omdraaide en, hem nog steeds bij het nekvel vasthoudend, met de vuist in de maag stompte. Benny Lambert zakte in elkaar en toen de greep op zijn boord losser werd, stortte hij op de grond in. De figuur die boven hem stond, het gezicht overschaduwd door de duisternis achter de schutting, haalde een halve meter lange ijzeren staaf uit zijn riem. De grote man bukte zich, en greep de kronkelende Lambert bij de linkerdij die hij omhoog rukte. Er klonk een dof gekraak toen de ijzeren staaf met de volle kracht van de aanvaller op de onbeschermde knieschijf neerdaalde en deze meteen verbrijzelde. Lambert gaf één doordringende gil, als een doorstoken rat, en viel flauw. Hij voelde niet eens dat de tweede knieschijf ook gebroken werd.
Twintig minuten later belde Thomard uit de telefooncel in een nachtcafé een kilometer verderop zijn werkgever op. Aan de andere kant luisterde Roux en knikte.
‘Goed zo,’ zei hij. ‘Nu heb ik een nieuwtje voor je van het hotel waar Shannon meestal logeert. Henri Alain vertelt me zojuist, dat ze een brief van meneer Keith Brown hebben ontvangen. Daarin wordt voor de avond van de vijftiende een kamer gereserveerd. Heb je dat?’
‘De vijftiende,’ zei hij. ‘Ja. Dan komt hij dus daar.’
‘En jij ook,’ zei de stem aan de telefoon. ‘Henri blijft in het hotel contact met zijn relatie houden en jij blijft die dag vanaf twaalf uur ’s middags niet ver van het hotel om bij te springen.’
‘Tot wanneer?’ vroeg Thomard.
‘Tot hij naar buiten komt, alleen,’ zei Roux. ‘En dan neem je hem te pakken. Voor vijfduizend dollar.’
Thomard glimlachte een beetje toen hij de cel uit kwam. Terwijl hij aan de bar zijn bier stond te drinken kon hij de druk van het pistool onder zijn linkeroksel voelen. Dat maakte zijn glimlach nog breder. Over een paar dagen zou het hem een klein kapitaal opbrengen. Daar was hij volkomen van overtuigd. Het was een koud kunstje, zo hield hij zichzelf voor, iemand te pakken te nemen, zelfs al was het Cat Shannon, die hem nog nooit gezien had en die niet wist dat hij er was.

In de loop van zondagochtend belde Kurt Semmler op. Shannon lag naakt op zijn rug op het bed, terwijl Julie in de keuken rondscharrelde en het ontbijt klaarmaakte.
‘Meneer Keith Brown?’ vroeg de telefoniste, ‘Ja, spreekt u mee.’
‘Ik heb een telefoongesprek met voorbericht van een zekere heer Semolina in Genua.’
Shannon zwaaide van het bed af en ging in elkaar gedoken op de rand zitten met de telefoon aan zijn oor.
‘Verbind hem. door,’ beval hij.
De stem van de Duitser was ver weg maar hij was duidelijk te verstaan.
‘Carlo?’
‘Ja. Kurt?’
‘Ik zit in Genua.’
‘Dat weet ik. Wat is er voor nieuws?’
‘Ik heb het. Ik weet het nu zeker. Het is precies wat je hebben moet. Maar er is iemand anders die het ook wel wil kopen. Wij moeten ze overbieden als we het schip willen hebben. Maar het is goed. Voor ons uitstekend. Kun je hier komen om het te bezichtigen?’
‘Weet je het heel zeker, Kurt?’
‘Ja, absoluut. Geregistreerd vrachtschip, eigendom van een in Genua gevestigde scheepvaartmaatschappij. Precies op maat.’
Shannon dacht even na.
‘Ik kom morgen. In welk hotel zit je?’
Semmler zei het hem.
‘Dan kom ik daar met het eerste vliegtuig dat vertrekt. Ik weet niet wanneer dat zal zijn. Blijf ’s middags in het hotel, dan bel ik je op zodra ik er ben. Bespreek een kamer voor me.’
Enkele minuten later sprak hij met de BEA en hoorde dat het eerste vliegtuig naar Milaan de volgende morgen om 9.05 uur vertrok, een Alitalia-vlucht die in Milaan aansluiting had op Genua en ’s middags om één uur in de havenstad aankwam. Hij boekte een enkele reis voor die vlocht.
Hij grinnikte toen Jolie met de koffie binnenkwam. Als het schip goed was, kon hij de komende twaalf dagen de transactie afsluiten en op de vijftiende in Parijs zijn voor zijn onderhoud met Langarotti, met de zekerheid dat Semmler het schip gereed zou maken om zee te kiezen en zou zorgen dat het de eerste juni van een goede bemanning en compleet van brandstof en proviand was voorzien.
‘Wie was dat?’ vroeg het meisje.
‘Een vriend.’
‘Wat voor een vriend?’
‘Een zakenvriend,’
‘Wat moest hij?’
‘Ik moet naar hem toe.’
‘Wanneer?’
‘Morgenochtend. In Italië.’
‘Hoe lang blijf je weg?"
‘Dat weet ik niet. Veertien dagen; misschien langer.’
Ze keek verongelijkt boven haar koffiekopje.
‘En wat moet ik dan al die tijd doen?’ vroeg ze.
Shannon grinnikte.
‘Je vindt vast wel iets. Het ligt voor het opscheppen.’
‘Je bent een zak,’ zei ze vriendelijk. ‘Maar als je weg moet, moet je weg. Dan hebben we nog maar tot morgenochtend de tijd, dus dan zal ik er maar het beste van maken, Tom Cat van me.’
Terwijl hij zijn koffie over het hoofdkussen morste, bedacht Shannon, dat het gevecht om het paleis van Kimba een spelletje was in vergelijking met de poging het lieve dochtertje van sir James Manson te bevredigen.

15

De haven van Genua baadde in het licht van de late namiddagzon, toen Cat Shannon en Kurt Semmler hun taxi betaalden en de Duitser zijn werkgever over de kaden voerde, waar het motorschip Toscana gemeerd lag. De oude kustvaarder verdween in het niet bij de twee 3000-tons vrachtschepen, die aan weerskanten lagen, maar dat was geen probleem. In de ogen van Shannon was het voor zijn doel groot genoeg.
Er zat een kleine voorpiek op en een verlaging van één meter twintig naar het eerste tussendek, waar in het midden een groot vierkant luik naar het enige laadruim midscheeps was. Achter was de kleine brug en daaronder kennelijk de bemanningskajuiten en de kapiteinshut. Er zat een korte dikke mast op, waaraan slechts één laadboom zat, bijna verticaal getuigd. Helemaal achteraan boven de achtersteven hing de enige reddingsboot van het schip.
Het was roestig, de verf was op veel plaatsen door de zon afgebladderd en op andere plaatsen door het verstuivende zoute water afgestroopt. Klein, oud en rommelig, had het de eigenschap die Shannon zocht – het was anoniem. Er zijn duizenden van zulke vrachtscheepjes, die de handelsvaart langs de kust onderhouden van Haifa naar Gibraltar, van Tanger naar Dakar, van Monrovia naar Simonstown. Ze lijken allemaal op elkaar, trekken geen aandacht enworden er zelden van verdacht, dat ze iets anders doen dan kleine vrachten van de ene haven naar de andere vervoeren.
Semmler ging met Shannon aan boord. Ze liepen naar achteren, waar een kajuitstrap in de duisternis van de bemannings verblijven afdaalde en Semmler riep iets. Toen gingen ze de trap af. Beneden werden ze opgewacht door een gespierde, norse man van een jaar of vijfenveertig, die tegen Semmler knikte en strak naar Shannon keek.
Semmler gaf hem een hand en stelde hem. aan Shannon voor.
‘Carl Waldenberg, eerste stuurman.’
Waldenberg knikte kortaf en gaf hem een hand.
‘U komt onze oude Toscana zeker eens bekijken?’ vroeg hij.
Shannon was blij te horen dat hij goed Engels sprak, zij het met een accent, en er uitzag, of hij bereid was een vracht te vervoeren die niet op het scheepsmanifest stond, zolang er maar betaald werd. Hij begreep wel, waarom de Duitser belang in hem stelde, Semmler had hem al op de hoogte gesteld, zodat hij tegen de bemanning had gezegd dat Semmlers werkgever kwam om het schip te bezichtigen met het oog op eventuele aankoop. Voor de eerste stuurman was de nieuwe eigenaar interessant. Afgezien van alles moest Waldenberg zijn eigen toekomst in de gaten houden.
De Joegoslavische machinist was even aan land, maar ze kwamen een matroos tegen, een jonge Italiaanse jongen, die in zijn kooi een seksblaadje lag te lezen. Zonder op de Italiaanse kapitein te wachten, liet de eerste stuurman het tweetal de Toscana zien.
Er waren drie dingen waar Shannon belang in stelde: of er op de boot ergens nog twaalf man bij kon, al moeten ze op het dek in de openlucht slapen; het grote ruim en de mogelijkheid om een paar kisten beneden het ruim onder de vloer te verstoppen; en of de motoren betrouwbaar genoeg waren om ze helemaal naar Zuid-Afrika te brengen.
Waldenbergs ogen vernauwden zich iets, toen Shannon zijn vragen stelde, maar hij beantwoordde ze beleefd. Hij kon zelf wel nagaan, dat er geen betalende passagiers aan boord van de Toscana kwamen vanwege het voorrecht om in dekens gewikkeld boven het ruim onder de zomersterren te slapen; en ook zou de Toscana voor een reis naar het andere eind van Afrika niet veel vracht oppikken. Vracht voor zo’n grote afstand wordt in een groter vaartuig verscheept, Het voordeel van een kleine kustvaarder is, dat hij vaak op zeer korte termijn lading kan innemen en twee dagen later een paar honderd kilometer verder kan afleveren. Grote schepen liggen langer in de haven om te laden en te lossen. Maar op een lange reis zoals van de Middellandse Zee naar ZuidAfrika maakt een groter schip in snelheid goed wat het in de haven voor het uitvaren verloren heeft. Voor de exporteur overzee hebben de Toscana’s van de zee voor afstanden boven de 800 kilometer geen aantrekkingskracht.
Nadat ze de boot bezichtigd hadden gingen ze naar het bovendek en Waldenberg bood ze flesjes bier aan, die ze opdronken in de schaduw van het linnen zonnescherm, dat op het achterdek was gespannen. Daar begonnen de eigenlijke onderhandelingen. De twee Duitsers ratelden in hun eigen taal, de zeeman stelde kennelijk de vragen en Semmler gaf antwoord. Tenslotte keek Waldenberg onderzoekend naar Shannon, keek weer naar Semmler en knikte langzaam.
‘Het is mogelijk,’ zei hij in het Engels.
Semmler wendde zich tot Shannon en legde het hem uit.
‘Waldenberg wil graag weten, waarom iemand als jij, die kennelijk niet op de hoogte is van charterladingen, een vrachtschip voor een lading stukgoederen wil kopen. Ik heb gezegd, dat je zakenman bent en geen zeeman. Hij vindt dat de handel in lading stukgoederen veel te riskant is voor iemand met geld, tenzij hij iets speciaals op het oog heeft.’
Shannon knikte.
‘Daar zit iets in. Kurt, ik wil je even alleen spreken.’
Ze gingen naar de achtersteven en leunden over de railing, terwijl Waldenberg zijn bier dronk.
‘Wat vind jij van die vent?’ mompelde Shannon.
‘Hij is oké,’ zei Semmler zonder te aarzelen.
‘De kapitein is tevens de eigenaar en hij is een oude man en wil stil gaan leven. Daarvoor moet hij de boot verkopen om van het geld te kunnen leven. Zodoende is er een kapiteinsplaats open. Ik denk dat Waldenberg er wel voor voelt en ik heb er niets tegen. Hij heeft het diploma van gezagvoerder en hij kent de boot van haver tot gort. Hij kent ook de zee. Dan blijft alleen de vraag, of hij een lading wil vervoeren waar risico aan zit. Ik denk het wel, als het de moeite loont.’
‘Vermoedt hij al iets?’ vroeg Shannon.
‘Natuurlijk. Hij denkt eigenlijk dat het je werk is, illegale immigranten naar Engeland te vervoeren. Hij wil niet gearresteerd worden, maar als de betaling goed is, geloof ik wel dat hij het risico wil nemen.’
‘Maar in de eerste plaats moeten we natuurlijk het schip kopen. Hij kan later wel beslissen of hij wil aanblijven. Als hij weg wil, kunnen we een andere kapitein zoeken.’
Semmler schudde zijn hoofd.
‘Nee. Want dan moeten we hem van tevoren genoeg vertellen, zodat hij een beetje weet om wat voor werk het gaat. Als hij dan wegloopt, loopt onze veiligheid gevaar.’
‘Als hij hoort wat voor werk het is en hij gaat weg, kan hij maar één kant uit,’ zei Shannon en hij wees met zijn vinger naar het water met olievlekken onder de achtersteven.
‘Dan is er nóg iets, Cat. Het zou een voordeel zijn om hem op onze hand te hebben. Hij kent het schip en als hij besluit te blijven, zal hij de kapitein proberen te bewegen de Toscana aan ons te verkopen in plaats van aan de scheepvaartmaatschappij die aan het rondsnuffelen is. Zijn mening legt bij de kapitein gewicht in de schaal, omdat de ouwe wil, dat de Toscana in goede handen komt en hij vertrouwt Waldenberg.’
Shannon overwoog de logica hiervan die hem wel aansprak, De tijd drong en hij wilde de Toscana hebben. De eerste stuurman kon hem daarbij helpen en kon er in ieder geval mee omgaan. Hij kon ook zijn eigen eerste stuurman werven en zorgen dat het een verwante geest was. Bovendien is er een nuttige regel over het omkopen van mensen: koop ze nooit allemaal om; koop alleen de man die macht heeft over zijn eigen ondergeschikten en laat hem de rest in het gareel houden. Shannon besloot Waldenberg als hij kon tot bondgenoot te maken. Ze slenterden weer naar het zonnescherm.
Ik zal open kaart met u spelen, meneer,’ zei hij tegen de Duitser. ‘Het is natuurlijk zo, dat als ik de Toscana koop, hij niet dient om apenootjes mee te vervoeren. Het is ook zo, dat er een klein element van risico in zit als de vracht aan boord komt. Er zal geen risico zijn als de vracht aan land gaat, want dan is het schip buiten de territoriale wateren. Ik heb een goede kapitein nodig en Kurt Semmler zegt dat u goed bent. Dus laten we spijkers met koppen slaan. Als ik de Toscana neem, bied ik u de post van kapitein aan. U krijgt zes maanden een gegarandeerd salaris van tweemaal uw huidige salaris, plus een extra uitkering van 5000 dollar voor de eerste verscheping, die vandaag over tien weken plaatsvindt.’
Waldenberg luisterde zonder een woord te zeggen. Toen grinnikte hij en kwam overeind van de plaats waar hij zat. Hij stak zijn hand uit.
‘Meneer, u hebt een kapitein.’
‘Mooi,’ zei Shannon. ‘Alleen moeten we wel eerst even de boot kopen.’
‘Geen probleem,’ zei Waldenberg. ‘Hoeveel hebt u er voor over?’
‘Hoeveel is het waard?’ vroeg Shannon.
‘Wat de markt ervoor vraagt,’ antwoordde Waldenberg. ‘De tegenpartij heeft hun eigen plafond op £ 25 000 gesteld en geen cent meer.’
‘Ik ga tot £ 26 000,’ zei Shannon. ‘Zal de kapitein daarmee akkoord gaan?’
‘Vast. Spreekt u Italiaans?’
‘Nee.’
‘Spinetti spreekt geen Engels. Dan zal ik wel tolk voor u zijn. Ik maak het wel met de ouwe in orde. Met die prijs en mij als kapitein zal hij het aan u verkopen. Wanneer kunt u met hem spreken?’
‘Morgenochtend?’ vroeg Shannon.
‘Goed. Morgen om tien uur, hier aan boord.’
Ze gaven elkaar weer een hand en de twee huurlingen vertrokken.

Kleine Marc Vlaminck was in de garage die hij gehuurd had tevreden aan het werk, terwijl de afgesloten bestelwagen buiten in de gang langs de garages stond. Marc had de deur van de garage ook op slot gedaan, zodat hij niet gestoord werd onder het werk. Het was zijn tweede middag alleen in de garage en hij was bijna klaar met het eerste deel van zijn taak.
Langs de achterste muur van de garage had hij van zware houten balken een werkbank gemaakt en deze voorzien met wat hij nodig had, de gereedschappen die hij gekocht had van de £ 500 van Shannon, waar ook de bestelwagen en de rest van de benodigde artikelen van waren betaald. Langs de ene muur stonden vijf grote vaten. Ze waren hardgroen, met het handelsmerk van de Castrol-oliemaatschappij erop. Ze waren leeg, want zo had Marc ze heel goedkoop bij een grote scheepvaartmaatschappij in de haven op de kop getikt en er had vroeger zware smeerolie ingezeten, wat ook duidelijk op elk vat stond.
Van het eerste exemplaar had Marc een ronde schijf uit de bodem van het vat gesneden, en het stond ondersteboven met het gapende gat omhoog en met de schroefdop op de bovenkant van het vat op de vloer. Om het gat wras een vier centimeter brede rand, het enige dat nog van de oorspronkelijke bodem van het vat over was gebleven.
Uit de bestelwagen had Marc twee kisten Schmeissers gehaald en de twintig machinepistolen, waren bijna klaar om in hun nieuwe bergplaats te worden gestopt. Elk pistool was van het ene tot het andere eind zorgvuldig met plakstroken omwikkels en aan elk wapen zaten met tape vijf patroonhouders geplakt. Nadat ze waren ingepakt, had Marc elk machinepistool in een stevige plastic zak gestopt, waar hij de lucht had uitgezogen en die hij aan het uiteinde stevig met touw had dichtgebonden. Daarna had hij ze stuk voor stuk weer in een tweede omhulsel van plastic gedaan, dat ook weer aan het uiteinde dichtgebonden werd. Met een zodanige verpakking nam hij aan dat de wapens droog bleven tot ze later weer werden uitgepakt.
Hij nam de twintig korte, dikke pakjes en pakte ze met twee stevige riemen samen tot één grote bundel. Deze stopte hij in het gat boven in het vat en liet hij op de bodem zakken. De vaten waren van het gewone 44-gallon of 200-liter-formaat en er was in elk vat voldoende ruimte voor twintig Schmeissers met de bijbehorende magazijnen, terwijl er rondom nog wat ruimte overbleef.
Toen de eerste bundel was opgeborgen, begon Marc aan het karwei om het vat opnieuw dicht te maken. Hij had in een machinewerkplaats nieuwe schijven van blik laten snijden en de eerste ervan legde hij op de bovenkant van het open vat. Hij was een half uur aan het vijlen en schuren, voor de schijf eindelijk precies op het vat paste en overal keurig over de vier centimeter brede rand tot aan de zijkant van het vat kwam, Hij zette zijn stoomapparaat aan, verhit door een brander die aan een gasfles was gekoppeld, en met behulp van een staaf zachte soldeer begon hij de ene plaat blik op de andere te ‘stomen’.
Metaal kan op metaal worden gelast en dat gebeurt dan ook meestal om de sterkste verbinding te krijgen. Maar in een vat, waarin eens olie of ontbrandbare stoffen hebben gezeten, blijft altijd een dun laagje op de binnenkant van het metaal zitten. Als dit verwarmd wordt, zoals bij het lassen, gaat dit laagje verdampen en dan kan gemakkelijk een zeer gevaarlijke ontploffing ontstaan. Het ‘stomen’ van het ene stukje blik op het andere, levert niet alleen dezelfde sterke verbinding op, maar kan plaatsvinden met stoomhitte van lagere temperatuur. Zolang de vaten niet op hun kant werden gelegd en rondgehusseld werden, waardoor inwendig een krachtige stuwing ontstaat, konden ze wel een stootje verdragen.
Toen hij klaar was, sloot Marc de overblijvende naden af met soldeer en toen alles was afgekoeld, bespoot hij de hele onderkant met verf in exact dezelfde kleur als de Castrol-olievaten in de hele wereld. Nadat hij de verf had laten drogen, zette hij het vat voorzichtig op de nieuwe onderkant, haalde de schroefdop van de bovenkant af, nam een grote jerrycan van de rij die klaarstond en begon de smeerolie erin te gieten.
De smaragdgroene vloeistof, dik, kleverig en taai, stroomde in de opening en verdween klokkend naar de bodem van het vat. Langzaam vulde de olie de ruimte tussen de zijkanten van het vat en de bundel machinepistolen die erin zat, gleed geruisloos in alle hoeken en gaten tussen de afzonderlijke wapens en doortrok riemen en touw. Hoewel Marc de plastic zakken had leeggezogen voor hij de uiteinden dichtbond, zaten er nog luchtbellen in de zakken, die in de patroonhouders, lopen en sluitstukken waren achtergebleven. Hierdoor werd het gewicht van het metaal opgeheven, zodat naarmate het vat zich vulde, de zware bundel wapens bijna gewichtloos werd en in de dikke olie op en neer deinde als een lijk op de golven en tenslotte langzaam onder het oppervlak verdween.
De Belg leegde twee jerrycans en toen het vat tot de rand toe vol was, schatte hij dat zeven tiende van het inwendige in beslag werd genomen door de bundel en drie tiende door olie. Hij had zestig liter in het tweehonderd-litervat gegoten. Tenslotte pakte hij een zaklantaarntje en tuurde naar de oppervlakte van de vloeistof. De olie glom hem bij het schijnsel tegemoet, groen glanzend met gouden vlekjes. Van wat er op de bodem van het vat lag was niets te zien. Hij wachtte nog een uur voor hij de rand aan de onderkant controleerde. Er had niets gelekt, de nieuwe bodem van het vat zat stevig dicht.
Hij had iets joligs over zich, toen hij de garagedeuren openschoof en de bestelwagen naar binnen reed. Hij moest het hout van de twee platte kistjes met Duitse letters nog vernietigen en een schijf blik, die nu overbodig was, weggooien. Het laatste zou in de haven verdwijnen en van het eerste ging hij een vuurtje stoken. Hij wist nu, dat het de goede methode was en dat hij om de twee dagen een vat kon ombouwen. Hij zou op 15 mei voor Shannon gereed zijn zoals hij beloofd had. Het was goed om weer aan het werk te zijn.

Doctor Ivanov was laaiend, niet voor het eerst en zonder enige twijfel niet voor het laatst.
‘Die ambtenarij hier,’ mompelde hij tegen zijn vrouw aan de ontbijttafel, ‘die belachelijke, domme, kortzichtige ambtenarij in dit land, verdomd, het is niet te geloven.’
‘Natuurlijk, je hebt gelijk, Michajl Michajlovitsj,’ zei zijn vrouw kalmerend en schonk nog twee kopjes thee in, sterk, donker en bitter, zoals haar man het graag had. Gelijkmatig en tevreden als ze was, wenste ze dat haar opvliegende geleerde echtgenoot voorzichtig was met zijn uitbarstingen of ze tenminste binnenshuis hield.
‘Als ze in de kapitalistische wereld wisten hoe lang het duurde, om een paar moeren en bouten het land in te krijgen, zouden ze zich doodlachen.’
‘Stil, lieverd,’ zei ze tegen hem, de suiker in haar eigen kopje omroerend. ‘Je moet geduld hebben.’
Het was al weken geleden, sinds de directeur hem in het met vurehout betimmerde kantoor in het hart van eenuitgestrekt complex van laboratoria en woonwijken had laten komen, waaruit het Instituut in het centrum van het Siberische Nieuwe Land bestond, om hem mee te delen dat hij de leiding kreeg van een exploratieploegje dat naar West-Afrika werd gezonden, en dat hij zelf alle voorbereidingen moest treffen.
Dat betekende dat hij een project moest opgeven dat hem na aan het hart lag en hetzelfde gold voor twee van zijn jongere collega’s. Hij had de benodigde uitrusting voor een Afrikaans klimaat besteld en zijn aanvragen gestuurd naar de zes verschillende leveringsinstanties die daarvoor in aanmerking kwamen, en inmiddels beantwoordde hij de onnozele vragen zo beleefd mogelijk en wachtte, wachtte al maar tot de uitrusting kwam en in kisten verpakt werd. Hij wist van zijn deelname aan een exploratieploeg in Ghana, toen Nkrumah daar aan de macht was, wat er bij het werken diep in de wildernis allemaal kwam kijken.
‘Geef mij de sneeuw maar," had hij toen tegen zijn ploegleider gezegd. ‘Ik ben meer iemand voor een koud klimaat.’
Maar hij had het gedaan, volgens de orders en op tijd. Zijn ploeg was gereed, zijn uitrusting ingepakt en verzorgd, tot op het laatste waterzuiveringstablet en veldbed toe. Met een beetje geluk, had hij gedacht, kon hij daar zijn, de exploratie uitvoeren en met zijn monsters terug zijn voordat de korte, heerlijke dagen van de Siberische zomer door de bittere herfst werden verzwolgen. De brief in zijn hand zei hem dat het niet zo mocht zijn.
Hij kwam van zijn directeur persoonlijk en hij droeg de man geen kwaad hart toe, want hij wist, dat deze slechts de instructies uit Moskou doorgaf. Helaas had het Transportdirectoraat aldaar beslist, dat de vertrouwelijke aard van de exploratie het gebruik van openbaar transport uitsloot, maar het ministerie van Buitenlandse Zaken achtte zich niet bevoegd Aeroflot instructies te geven om een vliegtuig ter beschikking van de ploeg te stellen. Met het oog op de ontwikkelingen in het Midden-Oosten was het evenmin mogelijk van een militair Antonov-transportvliegtuig gebruik te maken.
Als gevolg hiervan, zo luidden de instructies van Moskou, had men het nodig geacht, met het oog op de omvang van de voor de exploratie benodigde uitrusting en de nog grotere hoeveelheden monsters die uit West-Afrika mee teruggebracht moesten worden, van transport over zee gebruik te maken. Er was besloten, dat de ploeg het beste vervoerd kon woorden met een Sovjet-vrachtschip, dat langs de kust van West-Afrika naar het Verre Oosten ging. Bij hun terugkeer zouden ze eenvoudig ambassadeur Dobrovolski ervan in kennis stellen dat zij met hun onderzoek gereed waren, en op diens instructie zou een vrachtschip op de thuisreis van de koers afwijken om de ploeg van drie man met: hun kisten monsters aan boord te nemen. Er zou te zijner tijd bericht volgen omtrent de datum en haven van vertrek en er zouden machtigingsbrieven voor het gebruik van staatstransport naar de haven van inscheping worden verschaft.
‘De hele zomer,’ schreeuwde Ivanov, terwijl zijn vrouw hem zijn overjas met bontkraag en bontmuts aangaf. ‘Ik loop verdomme de hele zomer mis. En daar kom ik midden in de natte moesson.’
Cat Shannon en Kurt Semmler waren de volgende ochtend weer op het schip en maakten voor het eerst kennis met kapitein Alessandro Spinetti. Het was een knokig oud mannetje met een gezicht als een walnoot, een T-shirt over een nog ronde buik en een witte pet scheef op het hoofd.
De onderhandelingen begonnen meteen, en werden later voortgezet in het kantoor van de advocaat van de kapitein, een zekere Giulio Ponti, die zijn praktijk hield in een van de smalle zijstraatjes van de drukke, lawaaiige Via Gramschi Om de signor recht te doen, hij zat wel aan de betere kant van de Via Gramschi en de hoeren in de bars waar ze langs kwamen, zagen er hoe langer hoe toonbaarder en duurder uit, naarmate ze dichter bij het kantoor van de advocaat kwamen.
Alles wat met juridische aangelegenheden heeft te maken gaat in Italië met een slakkegangetje, en dan meestal nog dat van een jichtige slak.
Over de voorwaarden waren ze het al eens geworden. Terwijl Carl Waldenberg vertaalde, had kapitein Spinetti de koppeltransactie geaccepteerd die Shannon aanbood; £26 000 contant voor het schip, te betalen in een valuta en een land naar keuze van de kapitein; zijn eigen eerste stuurman kreeg eencontract van minstens zes maanden als de nieuwe kapitein, tegen het dubbele van het salaris dat hij als eerste stuurman ontvangen had; de gelegenheid voor de andere twee mannen, de machinist en de matroos, om zes maanden tegen het huidige salaris te blijven of hun eigen weg te gaan met een gouden handdruk van £ 500 voor de matroos en £ 1000 voor de machinist.
Shannon had al bij zichzelf besloten de matroos te bepraten om weg te gaan, maar alles te doen om de machinist te behouden, een norse Serviër, van wie Waldenberg zei, dat hij die machines helemaal naar zijn hand kon zetten, die niets zei en nooit iets vroeg; en bovendien waren zijn papieren waarschijnlijk ook niet in orde, zodat hij om de baan verlegen zat.
Om belastingtechnische redenen had de kapitein lang geleden £ 100 geïnvesteerd in de oprichting van een kleine vennootschap, de scheepvaartmaatschappij Spinetti Maritimo, met honderd gewone aandelen, waarvan hij er negenennegentig en zijn advocaat, signor Ponti, er één bezat, en deze was tevens aangesteld als secretaris. De verkoop van de boot, het ms. Toscana, de enige bezitting van de vennootschap, was daarom gekoppeld aan de verkoop van de scheepvaartmaatschappij Spinetti Maritimo, wat Shannon uitstekend uitkwam.
Wat hem minder goed uitkwam was, dat er vijf dagen besprekingen met de advocaat gevoerd moesten worden, voordat alle punten geregeld waren. En dat was nog maar voor de eerste fase.
Na de eerste week in mei, op dag Eenendertig van Shannons privé-kalender van honderd dagen, kon Ponti pas beginnen met het opmaken van de contracten. Omdat de transactie in Italië plaatsvond en de Toscana in Italië geregistreerd stond, moest het contract aan de Italiaanse wet voldoen, die gecompliceerd is. Er waren drie contracten; een voor de verkoop van Spinetti Maritimo met alle activa aan Tyrone Holdings in Luxemburg; een waarbij door Tyrone Holdings aan Carl Waldenberg de betrekking van kapitein werd aangeboden voor zes maanden tegen het overeengekomen salaris; en het derde waarbij aan de twee andere bemanningsleden hun huidige salaris of een betaling bij vertrek werd gegarandeerd. Deze procedure kostte vier dagen en Ponti vond duidelijk, dat hij alle snelheidsrecords brak, hoewel alle belanghebbende partijen erop gebrand waren de verkoop zo snel mogelijk af te handelen.

Grote Janni Dupree vond die stralende meimorgen het leven nog niet zo kwaad, toen hij uit de kampeerartikelenzaak kwam, waar hij zijn laatste bestelling had opgegeven. Hij had een waarborgsom gestort voor het benodigde aantal pukkels en slaapzakken. Ze zouden de volgende dag geleverd worden en hij was van plan dezelfde middag twee grote kartonnen dozen vol militaire ransels en baretten uit een pakhuis in Londen-oost op te halen.
Er waren al drie omvangrijke partijen bestaande uit diverse uitrustingsstukken afgestuurd naar Toulon. De eerste moest volgens zijn schatting al zijn aangekomen en de andere twee waren onderweg. De vierde zou de volgende middag ingepakt en in handen van de bevrachter worden gegeven, zodat hij nog een week over had. De vorige dag had hij een brief van Shannon gekregen, met de opdracht zijn Londense flatje op te zeggen en op 15 mei naar Marseille te vliegen. Hij moest een kamer nemen in een opgegeven hotel in de Franse havenstad en daar wachten op bericht. Hij had graag nauwkeurige instructies; die lieten weinig kans op vergissingen en als er iets misging lag het tenminste niet aan hem. Hij had zijn vliegticket gereserveerd en hoopte dat die ene week gauw om was, zodat hij weg kon. Hij verheugde zich erop weer in actie te kunnen komen.

Toen signor Ponti eindelijk alle noodzakelijke formaliteiten in orde had gemaakt, verzond Cat Shannon uit zijn hotel in Genua een serie brieven. De eerste was gericht aan Johann Schlinker, om hem te zeggen dat het schip waarmee de munitie uit Spanje werd vervoerd, het ms. Toscana was, eigendom van de scheepvaartmaatschappij Spinetti Maritimo in Genua. Zelf had hij van Schlinker de gegevens nodig, waar de wapenzending naar toe ging, zodat de kapitein het In zijn manifest kon vermelden.
Hij sloot bij zijn brief alle bijzonderheden van de Toscana in, die hij aan de hand van Lloyds Scheepvaartlijst had gecontroleerd, waarvan hij een exemplaar op het kantoor van de Engelse viceconsul in Genua kon bestuderen, om zich ervan te overtuigen dat de Toscana erop vermeld stond. Hij deelde Schlinker mee, dat hij over veertien dagen contact met hem zou opnemen.
Een andere brief ging naar Alan Baker, zodat ook hij de Joegoslavische autoriteiten de naam en de bijzonderheden van het vervoerende schip kon opgeven voor de toewijzing van de uitvoervergunning. Hij wist al wat er in het manifest moest staan. Er zou in staan, dat het schip met de vracht van de Joegoslavische haven van inscheping op weg was naar Lomé, de hoofdstad van Togo.
Hij schreef een lange brief aan de heer Stein, als voorzitter van Tyrone Holdings, met instructies om de papieren gereed te maken voor een vergadering van de Raad van beheer over vier dagen op zijn kantoor, met twee voorstellen op de agenda. De ene was dat de vennootschap Spinetti Maritimo kocht, met alle activa, voor £26 000, en de andere om nog eens 26 000 aandelen van £ 1 aan toonder uit te geven aan de heer Keith Brown in ruil voor een gewaarmerkte cheque van £ 26 000.
Hij schreef een haastig briefje aan Marc Vlaminck, dat het ophalen van de vracht in Oostende tot 20 mei moest worden uitgesteld, en nog een aan Langarotti om de afspraak in Parijs tot de negentiende uit te stellen.
Tenslotte stuurde hij Simon Endean in Londen een brief met het verzoek om over vier dagen in Luxemburg met hem een bespreking te houden en gelden ten bedrage van £ 26 000 ter beschikking te stellen voor de aankoop van het schip, teneinde de hele onderneming naar het actiegebied te vervoeren.

De avond van de dertiende was zacht en koel en Jean-Baptiste Langarotti reed met zijn bestelwagen al enige honderden kilometers langs dezelfde kust, nu van Hyères In westelijke richting, het laatste stukje naar Toulon. Hij had het raampje naar beneden gedraaid en snoof de geur van coniferen en struikgewas op die van de heuvels aan zijn rechterhand kwam. Evenals Dupree in Londen, die zich die avond voorbereidde om naar Marseille te vliegen, evenals Vlaminck in Oostende, die de laatste hand legde aan zijn vijfde en laatste vat met wapens, had Langarotti plezier in het leven.
Hij had achter in de bestelwagen de laatste twee buitenboordmotoren liggen, contant betaald en voorzien van onderwateruitlaten om geruisloos te varen. Hij was op weg terug naar Toulon om ze in het entrepot af te leveren. In het pakhuis van Maritime Duphot lagen al drie zwarte opblaasbare rubberboten, elk in een krat verpakt en ongeopend, plus de derde motor. Er lagen eveneens vier grote kisten met diverse kledingstukken, die de afgelopen veertien dagen uit Londen op zijn eigen naam waren aangekomen. Hij zou eveneens op tijd klaar zijn.
Het was jammer dat hij uit zijn hotel weg had gemoeten. Doordat hij drie dagen geleden toevallig een oude vriend uit de onderwereld tegen het lijf liep toen hij de deur uitging, was hij gedwongen geweest snel een uitvlucht te bedenken en de volgende ochtend te verhuizen. Hij zat nu in een nieuw hotel en zou Shannon op de hoogte hebben gebracht als hij maar wist waar Shannon was. Het deed er niet toe. Over achtenveertig uur, op de vijftiende, zou hij zijn afspraak met zijn baas in het Plaza Surene-hotel in Parijs nakomen.

De vergadering op 14 mei in Luxemburg was verrassend kort. Shannon was niet aanwezig. Hij had meneer Stein al tevoren op zijn kantoor gesproken en hem de documenten overhandigd voor de koop van Spinetti Maritimo en het vaartuig de Toscana, tegelijk met een gewaarmerkte cheque van £ 26 000, betaalbaar aan Tyrone Holdings S.A.
Een half uur later kwam meneer Stein uit de Raadsvergadering en overhandigde Shannon 26 000 gewone aandelen aan toonder in Tyrone Holdings. Hij liet hem. ook een envelop zien, die de documenten bevatte betreffende de verkoop van het schip aan Tyrone en de cheque van Tyrone Holdings ten gunste van signor Allesandro Spinetti. Hij verzegelde de aan signor Giulio Ponti op zijn kantoor te Genua geadresseerde envelop en gaf hem aan Shannon. Het laatste document dat hij overhandigde was een besluit van de Raad, om Herr Kurt Semmler te benoemen tot directeur van de scheepvaartmaatschappij Spinetti Maritimo.

Twee dagen later werd de transactie op het kantoor van de Italiaanse advocaat bekrachtigd. De cheque voor de aankoop van de Toscana was overdragen en Tyrone Holdings was voor honderd procent de wettige eigenaar van Spinetti Maritimo. In verband hiermee verzond signor Ponti per aangetekende post de honderd gewone aandelen in Spinetti Maritimo aan het kantoor van Tyrone in Luxemburg. Los hiervan accepteerde signor Ponti een pakje van Shannon en borg het ter bewaring in zijn kluis op. Hij nam twee handtekeningen van Shannon op de naam van Keith Brown als voorbeeld, om later de echtheid van een brief van Shannon betreffende de beschikking over het pakje te kunnen waarborgen, Ponti wist niet, dat het pakje de 26 994 preferente aandelen van Tyrone bevatte.
Carl Waldenberg werd aangesteld als kapitein en ontving zijn zesmaandelijks contract, evenals de Servische machinist. Ieder bemanningslid ontving een maand salaris contant en de overige vijf maanden salaris voor ieder werd als garantie in handen van signor Ponti gegeven.
De Italiaanse matroos liet zich zonder moeite overhalen om zijn £ 500 afscheidsbetaling plus een extra bedrag van £ 100 te accepteren, waarna hij vertrok, Semmler werd geïnstalleerd als directeur.
Shannon liet nog eens £ 5000 uit Brugge ten gunste van hemzelf in Genua overmaken, waarmee hij de salarissen van de twee bemanningsleden die op de Toscana bleven kon betalen. Voor hij op de achttiende uit Genua vertrok, overhandigde hij de rest aan Semmler en gaf hem zijn instructies.
‘Hoe staat het met de vervanging van de twee bemanningsleden ?’
‘Daar zorgt Waldenberg al voor,’ zei Semmler. ‘Hij gelooft, dat het in de haven wemelt van mannen die willen aanmonsteren. Hij kent de stad door en door en hij weet ook wat we nodig hebben. Kerels die voor geen kleintje vervaard zijn, geen vragen stellen en doen wat ze gezegd wordt, vooral als ze weten dat er aan het slot een extra betaling op staat. Maak je niet ongerust, voor het eind van de week komt hij met een goed stel aan.’
‘Mooi. Prachtig. Wat ik nu wil is het volgende. Laat de Toscana gereedmaken om uit te varen. De machines helemaal nagekeken en gereviseerd. De havenrechten betaald, de papieren in orde met de naam van de nieuwe kapitein. Het scheepsmanifest voor elkaar om in Toulon een lading stukgoederen voor Marokko op te halen. Laat het schip van. brandstof en levensmiddelen voorzien. Neem voldoende voorraden mee voor de bemanning plus twaalf man. Extra zoet water, bier, wijn en sigaretten. Als het klaar is breng je het naar Toulon. Daar moet je uiterlijk 1 juni zijn. Ik kom daar met Marc, Jean-Baptiste en Janni. Houd contact met mij via de scheepsbevrachter, het agentschap Maritime Duphot. Ze zitten In de havenwijk. Dan zie ik je daar dus. Veel succes.’

16

Jean Baptiste leefde nog, wat althans gedeeltelijk te danken was aan zijn vermogen het gevaar te ruiken voor het op hem af kwam. De eerste dag, dat hij zich in het hotel in Parijs kwam melden, zat hij op het afgesproken uur in de lounge gewoon rustig een tijdschrift te lezen. Hij gaf Shannon twee uur de tijd, maar de huurlingenleider kwam niet opdagen.
Op goed geluk informeerde de Corsicaan bij de receptie, want al had Shannon er niets over gezegd dat hij bleef logeren, het kon zijn dat hij al vroeg was aangekomen en een kamer genomen had. De receptionist keek het register na en deelde Langarotti mee, dat er geen monsieur Brown uit Londen in het hotel was. Langarotti nam aan, dat Shannon opgehouden was en de afspraak op hetzelfde tijdstip de volgende dag hield.
Daarom zat de Corsicaan op de zestiende op hetzelfde tijdstip weer in de lounge. Er was nog steeds geen Shannon, maar wel iets anders. Tweemaal gluurde hetzelfde personeelslid van het hotel de zaal in en verdween zodra Langarotti opkeek. Weer na twee uur, toen Shannon nog steeds niet gekomen was, verliet hij het hotel. Toen hij de straat doorliep, ving hij een glimp op van een man in de hoek van een portiek, die een zonderlinge belangstelling vertoonde voor een etalage, waar hij geobsedeerd naar stond te staren. De etalage lag vol corsetten. Langarotti had het gevoel dat die man een element was, dat niet in het patroon van dat stille achterafstraatje op een voorjaarsochtend paste.
De volgende vierentwintig uur ging de Corsicaan zijn licht eens opsteken in de bars in Parijs, waar huurlingen bij elkaar komen en papte aan met zijn oude relaties van de Corsicaanse Unie in de Parijse onderwereld. Hij ging trouw iedere morgen naar het hotel en op de vijfde ochtend, die van de negentiende, was Shannon er.
Hij was de vorige avond met het vliegtuig via Milaan uit Genua aangekomen en had ’s nachts in het hotel gelogeerd. Hij zag er opgewekt uit en vertelde zijn collega onder een kopje koffie in de lounge, dat hij een schip voor hun onderneming had gekocht.
‘Geen problemen?’ vroeg Langarotti. Shannon schudde het hoofd.
‘Geen problemen.’
‘Maar hier in Parijs hebben we wel een probleem.’
Omdat hij in zo’n openbare gelegenheid zijn mes niet kon wetten, zat de kleine Corsicaan met zijn lege handen in zijn schoot. Shannon zette zijn koffiekopje neer. Hij wist, als Langarotti over problemen begon, dan voorspelde dat moeilijkheden.
‘Zoals?’ vroeg hij zachtjes.
‘Er staat een premie op je hoofd,’ zei Langarotti.
De beide mannen bleven een poosje zwijgend zitten, terwijl Shannon het bericht overdacht. Zijn vriend onderbrak hem niet. Hij beantwoordde meestal alleen vragen als ze gesteld werden.
‘Weet je wie erachter zit?’ vroeg Shannon.
‘Nee. En ook niet wie het op zich heeft genomen. Maar het is een hoop geld, zo’n 5000 dollar.’
‘Kort geleden?’
‘Ze zeggen, dat de premie ergens in de laatste zes weken is uitgeloofd. Het schijnt niet zeker te zijn of het gedaan is door de persoon die in Parijs gevestigd moet zijn, of dat hij voor iemand achter de schermen handelt. Ze zeggen dat alleen een goede schutter het op zich zou nemen, of een domme. Maar iemand heeft het op zich genomen. Er wordt naar je geïnformeerd.’
Shannon vloekte inwendig. Hij twijfelde er niet aan, dat de Corsicaan het bij het rechte eind had. De man was te voorzichtig om zomaar in het wilde weg geruchten te verspreiden. Hij probeerde terug te denken aan een of ander voorval, dat aanleiding kon zijn geweest om een premie op zijn hoofd te zetten. De moeilijkheid was dat er alle mogelijke redenen waren, waarvan hij sommige zoals hij wist niet eens kon raden.
Systematisch begon hij de mogelijkheden die hij kon bedenken na te gaan. Of de opzet om hem te vermoorden kwam voort uit iets dat te maken had met de onderneming waar hij mee bezig was, óf het kwam voort uit een motief van langer geleden. Hij overwoog eerst de eerste mogelijkheid.
Was er een lek geweest? Had een regeringsbureau er lucht van gekregen dat hij een coup in Afrika voorbereidde en besloten er voorgoed een eind aan te maken door de commandant van de operatie koud te maken? De gedachte kwam zelfs bij hem op, dat sir James Manson op de hoogte was gekomen van de veelvuldige ontmaagding – als je het bij zo’n door de wol geverfde Lolita zo kon noemen-van zijn dochter. Hij verwierp dat allemaal. Het kon zijn, dat hij in de duistere wereld van zwarte-markthandelaars iemand beledigd had, die besloten had de rekening hardhandig te vereffenen, terwijl hij zelf op de achtergrond bleef. Maar zo’n stap zou zijn voorafgegaan door een meningsverschil over een handeltje, herrie over geld, een flinke ruzie of bedreigingen. Die waren er geen van alle geweest.
Hij schroefde zijn herinnering verder terug, naar voorbije oorlogen en gevechten. De moeilijkheid was dat je nooit wist of je op een of ander moment niet een grote organisatie had kwaad gemaakt zonder het te bedoelen. Misschien was een van de mannen die hij had neergeschoten in het geheim wel een agent van de CIA of de KGB geweest. Allebei de organisaties koesterden altijd heel lang wrok, en omdat ze bemand werden door de hardvochtigste mensen ter wereld, stonden ze erop rekeningen te vereffenen, ook al was het niet om een zakelijk motief maar louter en alleen uit wraak. Hij wist, dat de CIA nog steeds een premie van onbeperkte termijn had staan op het hoofd van Bruce Rossiter, die in een bar in Leopoldville een Amerikaan had doodgeschoten, omdat die man hem zo aanstaarde. De Amerikaan was zoals later bleek iemand van de bende van de CIA aldaar, al had Rossiter dat niet geweten. Maar dat hielp hem niets. Er werd toch een premie op zijn hoofd gesteld en Rossiter was nog steeds op de vlucht.
De KGB was al net zo erg. Die stuurden sluipmoordenaars door de hele wereld om vluchtelingen onschadelijk te maken, buitenlandse agenten door wie ze beledigd waren en die in het openbaar aan de kaak werden gesteld, zodat hun eigen vroegere opdrachtgevers ze niet konden beschermen. En de Russen hadden geen bruikbaar motief nodig, zoals de inlichtingen in het hoofd van de man die hij nog niet gespuid had; ze deden het alleen uit wraak.
Dan bleef nog over de Franse SDECE en de Engelse SIS. De Fransen hadden hem, de laatste twee jaar wel honderd maal te pakken kunnen nemen en zorgen, dat het in de oerwouden van Afrika gebeurde. Bovendien zouden ze de opdracht niet aan een Parijse huurmoordenaar geven en een lek riskeren. Ze hadden zelf goede mensen in dienst. Van de Engelsen was het nog minder waarschijnlijk. Die hielden zich zo streng aan de wet, dat ze bijna van regeringswege toestemming zouden moeten hebben en ze pasten de methode alleen toe in uiterste noodgevallen, om een gevaarlijk lek te voorkomen, of om een afschrikwekkend voorbeeld te stellen en bij anderen het vertrouwen in de dienst te bevorderen, of soms om een rekening te vereffenen wanneer een van hun eigen mensen opzettelijk door een aanwijsbare moordenaar was neergeschoten. Shannon wist zeker, dat hij nog nooit een Engelse agent had neergeschoten, zodat het enige motief nog kon. zijn dat men onaangenaamheden wilde voorkomen. De Russen en de Fransen zouden om die reden iemand doden, maar de Engelsen niet. Ze hadden Stephen Ward in leven gelaten om terecht te staan, waardoor de regering MacMillan bijna moest aftreden; ze hadden Philby laten leven nadat hij door de mand was gevallen en Blake eveneens; zowel in Frankrijk als in Rusland zouden de twee verraders in de statistiek van verkeersongevallen terecht zijn gekomen.
Dan bleef er alleen een particuliere firma over. De Corsicaanse Unie? Nee, Langarotti had niet bij hem kunnen blijven als het de Unie was geweest. Voor zover hij wist had hij de maffia in Italië of het Syndicaat in Amerika nooit last bezorgd. Hierdoor werd de kwestie teruggebracht tot een privé-persoon met een persoonlijke wrok. Als het geen regeringsdienst en geen grote particuliere onderneming was, kon het alleen maar een persoon zijn. Maar wie in godsnaam?
Langarotti zat hem nog steeds aan te kijken in afwachting van zijn reactie. Shannon hield zijn gezicht in de plooi en nam een onverschillige houding aan.
‘Weten ze dat ik hier in Parijs ben?’
Ik denk het wel. Ik geloof dat ze van dit hotel lucht hebben gekregen. Je logeert hier altijd. Dat is fout. Ik was hier vier dagen geleden, zoals je gezegd had ...’
‘Heb je mijn brief dan niet gekregen waarin ik de afspraak naar vandaag heb verschoven?’
‘Nee. Ik moest vorige week uit mijn hotel in Marseille weg.’
‘O. Ga door.’
‘De tweede keer dat ik hier kwam stond iemand het hotel in de gaten te houden. Ik had al naar jou, als Brown, gevraagd. Daarom denk ik dat het lek uit het hotel zelf komt. Die man stond gisteren en vandaag te loeren.’
‘Dan moet ik dus een ander hotel nemen,’ zei Shannon.
‘Misschien kun je hem afschudden, misschien ook niet. Er is iemand die de naam Keith Brown kent, dus dan vinden ze je misschien ergens anders wel. Hoe vaak moet je de komende dagen in Parijs zijn?’
‘Vrij vaak,’ gaf Shannon toe. ‘Ik moet er een paar maal op doorreis zijn en we moeten over twee dagen de spullen van Marc uit België via Parijs naar Toulon brengen.’
Langarotti haalde zijn schouders op.
‘Misschien vinden ze je niet. We weten niet of ze goed zijn of met hoeveel ze zijn, of wie het zijn. Maar misschien vinden ze je een tweede keer wel. Dan kunnen er moeilijkheden komen, misschien met de politie.’
‘Dat moet ik niet hebben. Zeker nu niet, nu Marcs zending in de bestelwagen zit,’ zei Shannon.
Hij was een redelijk mens en zou veel liever hebben gepraat met degene die het op zijn leven gemunt had. Maar wie het ook was, hij had nu eenmaal verkozen het zó te doen.
Shannon zou toch getracht hebben de man te spreken te krijgen, maar eerst moest hij erachter komen wie dat was. Er was er maar één die hem dat kon vertellen en dat was de man, die het op zich had genomen hem te doden. Hij legde dit aan de Corsicaan voor, die somber knikte.
‘Ja, mon ami, je hebt denk ik wel gelijk. Wij moeten de moordenaar te pakken zien te krijgen. Maar hij moet eerst uit zijn tent worden gelokt.’
‘Wil je me helpen, Jean-Baptiste?’
‘Natuurlijk,’ zei Langarotti. ‘Wie het ook mag zijn, het is niet de Unie. Het zijn niet mijn mensen, dus je kunt op me rekenen.’
Ze zaten bijna een uur met een stadsplan van Parijs op het tafeltje voor zich. Daarna vertrok Langarotti.
Overdag parkeerde hij zijn in Marseille geregistreerde bestelauto op een tevoren afgesproken plaats. Aan het eind van de middag ging Shannon naar de receptie en vroeg de weg naar een bekend restaurant, anderhalve kilometer er vandaan. Hij was binnen gehoorsafstand van de hotelbediende, die Langarotti hem had beschreven. De hoofdreceptionist vertelde hem waar het restaurant was.
‘Kan ik er naar toe lopen?’ vroeg Shannon.
‘Jazeker, m’sieu. Een kwartier, twintig minuten.’
Shannon bedankte hem en maakte gebruik van de telefoon op de balie om voor tien uur die avond op naam van Brown een tafeltje te bespreken. Hij bleef de hele dag in het hotel.
Om negen uur veertig precies, verliet hij het hotel met zijn reistas in de ene hand en een lichte regenjas over de andere arm en ging de straat op in de richting van het restaurant. Hij nam niet de kortste weg. Hij ging door twee straten die nog kleiner waren dan die waar het hotel stond. Onderweg liet hij de andere voetgangers achter zich en hij sloeg straten in het Eerste arrondissement in, die matig verlicht waren en waar geen voorbijgangers zijn kant uit kwamen. Hij treuzelde en stond lang voor verlichte etalages te kijken om de tijd te doden tot het tijdstip van zijn reservering in het restaurant allang verstreken was. Hij keek geen enkele keer om. Soms meende hij in de stilte ergens achter zich in de flauw verlichte straten het zachte flappen van een mocassin te horen. Het was in ieder geval niet Langarotti. De Corsicaan kon zich voortbewegen zonder enig geluid te maken.
Het was over elven, toen hij in het stikdonkere steegje kwam, dat daar zoals hij gehoord had, moest zijn. Het lag links van hem en er brandde totaal geen licht in. Aan het andere eind werd het geblokkeerd door een rij paaltjes, zodat het een doodlopend straatje was. De muren aan weerszijden waren hoog en zonder ramen. Enig licht dat van de andere kant in het steegje zou kunnen binnendringen, werd tegengehouden door de omvang van de Franse bestelwagen die daar stond, leeg, maar met de achterdeuren open. Shannon liep naar de gapende achterkant van de wagen en daar aangekomen, draaide hij zich om.
Zoals de meeste vechters gaf hij er altijd de voorkeur aan het gevaar onder ogen te zien, liever dan het ergens achter zich te weten. Hij wist uit vroegere ervaring, dat zelfs als men achteruit ging het altijd veiliger is het gevaar tegenover zich te hebben. Dan kun je het tenminste zien. Toen hij met zijn rug naar de ingang de steeg inliep, had hij de haartjes in zijn nek voelen prikken. Als zijn berekening niet juist was, kon hij morsdood zijn. Maar hij had goed gegokt. In de lege straten was de man achter hem op een behoorlijke afstand gebleven, in de hoop op een kans zoals deze zich nu voordeed.
Shannon gooide zijn tas en regenjas op de grond en keek naar de logge schaduw die in de verticale strook lamplicht aan het andere eind van de steeg stond. Hij wachtte geduldig. Hij hoopte dat er geen geluid kwam, hier midden in Parijs. De schaduw bleef staan, nam de toestand in ogenschouw en ging kennelijk na of Shannon gewapend was, Maar de openstaande bestelauto stelde de moordenaar gerust. Hij nam aan, dat Shannon hem daar eenvoudig uit voorzichtigheid had neergezet en al die tijd bezig was geweest ernaar terug te keren.
De schaduw in het steegje bewoog zich zachtjes naar voren. Shannon kon de rechterarm onderscheiden, die nu uit de zak van de regenjas naar voren was gestoken, met iets in de hand. Het gezicht was in de schaduw, de hele man was een silhouet, maar hij was groot. Zijn gedaante, pal in het midden op de keien van het doodlopende straatje, stond nu stil en hief zijn pistool op. Hij wachtte enkele tellen terwijl hij richtte, en liet het toen met gestrekte arm weer langzaam langs zijn zij zakken. Het leek haast of hij van gedachten veranderd was.
Terwijl hij Shannon uit het schaduwzwarte gezicht bleef aanstaren, leunde de man langzaam voorover en ging op de knieën liggen. Sommige schutters doen dit om beter te kunnen richten. De gewapende bandiet schraapte zijn keel, leunde weer voorover en zette zijn beide handen met de knokkels naar beneden op de keien voor zich. Het metaal van de Colt .45 kletterde op de stenen. Langzaam, zoals een mohammedaan zich in het gebedsuur naar Mekka wendt, boog de bandiet zijn hoofd en staarde voor de eerste keer in twintig seconden niet naar Shannon maar naar de keien. Er klonk een zacht gutsend geluid, als van een snel op keien stromende vloeistof, en tenslotte zakten de armen en dijen van de man door. Hij tuimelde voorover in de poel van bloed uit zijn eigen hartslagader en viel in slaap, heel stil, als een kind.
Shannon stond nog steeds tegen de deuren van de bestelauto, Nu de man lag, kwam er een straal lamplicht uit het verlichte eind van het steegje. Het glinsterde op het zwartglanzende, decimeterlange, benen handvat van het mes, dat uit de in een regenjas gehulde rug van de man op straat omhoogstak, iets links van het midden, tussen de vierde en vijfde rib.
De Cat keek op. Er stond nog een figuur tegen het lamplicht, klein, mager en roerloos, nog steeds vijftien meter van het lichaam af op de plek vanwaar hij het geworpen had. Shannon siste en Langarotti liep geruisloos over de keien.
‘Ik dacht al dat je te lang gewacht had,’ bromde Shannon.
‘Non. Helemaal niet te laat. Sinds je uit het hotel bent gegaan heeft hij op geen enkel moment de trekker van die Colt kunnen overhalen.’
Achter in de auto lag al een groot stuk zwaar industrieplastic over een canvas dekzeil. In de rand van het dekzeil zaten overal gaten, zodat het gemakkelijk bij elkaar tot een bundel kon worden gebonden en achterin lag een heleboel touw, en een stapel bakstenen. De twee mannen namen elk een arm en een been en zwaaiden het lijk omhoog en naar binnen. Langarotti klom erin om zijn mes terug te pakken, terwijl Shannon de deuren sloot. Langarotti hoorde dat ze van binnen stevig op slot werden gedaan.
Langarotti klom op de voorbank en startte. Hij reed langzaam achteruit het steegje door, de straat op. Terwijl hij de bestelwagen keerde voor hij wegreed, liep Shannon naar het raampje van de bestuurder.
‘Heb je goed naar hem gekeken?’
‘Nou en of.’
‘Ken je hem?’
‘Ja. Hij heet Thomard, Raymond. Is nog eens heel kort in Kongo geweest, maar is meer een stadstype. Beroepsmoordenaar. Maar niet van klasse. Niet het slag waarvan grote opdrachtgevers zich zouden bedienen. Werkt waarschijnlijk voor zijn eigen baas.’
‘Wie is dat?’ vroeg Shannon.
‘Roux,’ zei Langarotti. ‘Charles Roux.’
Shannon vloekte zachtjes, uit de grond van zijn hart.
‘Die schoft, die stompzinnige idioot. Hij had een hele onderneming kunnen verpesten, alleen omdat hij er niet bij was uitgenodigd.’
Hij zweeg een poosje en dacht na. Roux moest afgeschrikt worden maar op zo’n manier, dat hij de Zangaro-affaire voorgoed uit zijn hoofd zette.
‘Maak een beetje voort,’ zei de Corsicaan, met draaiende motor. ‘Ik wil die vrijer naar bed brengen voor er iemand langskomt.’
Shannon nam een besluit en sprak enkele seconden snel en dringend. Langarotti knikte.
‘Goed. Ik vind dat wel leuk. Dan is die smeerlap voorlopig tenminste koest. Maar het kost wel extra. Vijfduizend franc.’
‘Afgesproken,’ zei Shannon. ‘Schiet op en kom dan over drie uur bij het metrostation Porte de la Chapelle.’

Ze zagen Marc Vlaminck volgens afspraak in het kleine Zuidbelgische plaatsje Dinant bij de lunch. Shannon had hem de vorige dag opgebeld om hem instructies te geven en de afspraak te maken. Kleine Marc had Anna ’s morgens een afscheidskus gegeven en ze had hem zijn liefdevol ingepakte koffertje met kleren en zijn lunchtrommeltje met een half brood, boter en een homp kaas voor de ochtendpauze gegeven. Zoals haar gewoonte was had ze gezegd, dat hij voorzichtig moest zijn.
Hij was met de bestelwagen, die achterin vijf 200-litervaten motorolie van Castrol vervoerde, door België gereden zonder te zijn aangehouden. Daar was ook geen reden voor. Zijn rijbewijs was in orde, evenals de papieren voor de bestelwagen en de verzekering.
Terwijl ze met z’n drieën in een café in de hoofdstraat aan de lunch zaten, vroeg Shannon aan de Belg:
‘Wanneer gaan we de grens over?’
‘Morgenochtend, vlak voor zonsopgang. Dat is de stilste tijd. Hebben jullie vannacht allebei geslapen?’
‘Nee.’
‘Dan zou ik maar even gaan rusten,’ zei Marc. ‘Ik zal wel een oogje op de twee bestelwagens houden, jullie hebben tot vannacht twaalf uur de tijd.’

Charles Roux was eveneens moe. Hij had de hele vorige avond, sinds hij een telefoontje van Henri Alain had gekregen dat Shannon naar het restaurant liep om te eten, op bericht zitten wachten. Om twaalf uur ’s nachts, toen er een telefoontje van Thomard had moeten zijn dat alles voor elkaar was, had hij niets gehoord. Om drie uur ’s morgens had hij nog niets gehoord en bij zonsopgang ook niet.
Roux was ongeschoren en hij begreep er niets van. Hij wist, dat Thomard geen gelijke partij was voor Shannon, maar hij was ervan overtuigd, dat hij de Ier van achteren zou aanvallen, als hij door een van de stille straten op weg naar zijn avondeten was.
In de loop van de ochtend, toen Langarotti en Shannon in hun lege bestelwagen zonder moeilijkheden ten noorden van Valenciennes de grens naar België overgingen, trok Roux eindelijk een broek en een hemd aan en nam de lift vijf verdiepingen naar beneden om in zijn brievenbus op de gang te kijken.
Er scheen niets te mankeren aan het slot van zijn brievenbus, een bak van zo’n dertig centimeter hoog, tweeëntwintig breed en tweeëntwintig diep, die met nog een hele rij andere voor de andere huurders tegen de muur geschroefd zat.
Er was geen aanwijzing dat hij geopend was en als dat wel zo was, moest de inbreker het slot hebben opengepeuterd. Maar hij was wel open geweest, dat stond vast.
Roux nam zijn privé-sleuteltje om het slot open te maken en zwaaide het deurtje open.
Hij stond ruim tien seconden bewegingloos. Er veranderde niets aan hem, behalve de normale rode kleur van zijn gezicht, die in een kalkachtig grijs overging. Nog steeds gehypnotiseerd starend, begon hij te mompelen: ‘Mon Dieu, O mon Dieu ...’ steeds weer opnieuw als een bezwering. Zijn maag draaide om, hetzelfde gevoel als dat ogenblik in Kongo, toen hij hoorde hoe de Kongolese soldaten aan zijn identiteit twijfelden, terwijl hij in verband gewikkeld op een brancard lag, en John Peters hem van een zekere dood wegsmokkelde. Hij voelde dat hij wilde urineren, maar hij kon slechts zweten van angst. Met een uitdrukking van bijna slaperige droefenis, de ogen half gesloten, de lippen op elkaar geplakt, staarde het hoofd van Raymond Thomard hem uit de brievenbus aan.
Roux was niet bangelijk, maar hij was ook geen held. Hij deed de brievenbus dicht, ging weer naar zijn flat en stortte zich op de cognacfles, alleen voor medisch gebruik. Hij had een krachtig geneesmiddel nodig.

Alan Baker was erg ingenomen met de gang van zaken, toen hij uit het kantoor van het Joegoslavische staatsbedrijf voor fabricage van wapens in de heldere zonneschijn van Belgrado kwam. Nadat hij de vooruitbetaling van 7200 dollar en de eindgebruikersverklaring van Shannon ontvangen had, was hij naar een erkende wapenhandelaar gegaan, voor wie hij vroeger wel eens als tussenpersoon was opgetreden. Net als Schlinker had deze man de hoeveelheid wapens en geld die aan de voorgestelde transactie te pas kwam, bespottelijk gevonden, maar hij was gezwicht voor Bakers argument, dat de kopers als ze tevreden waren over de eerste partij, waarschijnlijk terugkwamen om een hele grote order te plaatsen.
Daarom had hij goedgevonden dat Baker naar Belgrado vloog om toestemming tot aankoop te vragen, met overlegging van de verklaring van Togo, waarop de juiste namen behoorlijk waren ingevuld, en een machtiging van de groothandelaar, waarin hij Baker als zijn vertegenwoordiger benoemde.
Dat betekende dat Baker een deel van zijn winst moest afstaan, maar het was de enige manier om in Belgrado te worden ontvangen, en voor zo’n kleine transactie had hij toch al honderd procent op de inkoopprijs van de wapens gelegd.
De besprekingen die hij vijf dagen lang met meneer Pavlovic had gevoerd, hadden vrucht afgeworpen en hielden een bezoek in aan het staatsmagazijn, waar hij de twee mortiers en twee bazooka’s had uitgezocht. Er hoorde standaardmunitie bij, die geleverd werd in kratten van twintig bazookaraketten en tien mortiergranaten.
De Joegoslaven hadden zonder meer de Togolese eindgebruikersverklaring geaccepteerd en hoewel Baker, de erkende wapenhandelaar, en misschien meneer Pavlovic ook wel begrepen, dat de verklaring niets anders dan een stukje papier was, werd de schijn opgehouden, dat de regering van Togo zat te popelen om Joegoslavische wapens te kunnen kopen om te testen.
Meneer Pavlovic verlangde eveneens volledige betaling vooruit en Baker moest meer betalen dan wat er van de 7200 dollar die Shannon hem gegeven had, na aftrek van zijn reiskosten plus 1000 dollar van hemzelf, overbleef. Hij vertrouwde erop, dat de andere 7200 dollar van Shannon hem schadeloos zou stellen en dat Baker, zelfs nadat de erkende handelaar zijn aandeel had genomen, nog 4000 dollar in zijn eigen zak kon steken.
In de gesprekken die hij ’s morgens had gevoerd, was afgesproken, dat voor de goederen een uitvoervergunning werd verleend en dat ze met legerwagens naar een entrepot in de haven van Ploce werden gebracht, in het noordwesten in de buurt van de vakantieplaatsen Dubrovnik en Split. Daar zou dan de Toscana ergens na 10 juni aanleggen om de partij aan boord te nemen.
Opgelucht nam Baker het eerstvolgende vliegtuig naar München en Hamburg.
Johann Schlinker was de ochtend op 20 mei in Madrid. Hij had ruim een maand tevoren alle bijzonderheden van de 9 mm munitie-transactie, die hij aan zijn partner in Madrid, eên Spanjaard, wilde doorgeven, getelext en was later, zodra hij de 26 000 dollar van Shannon als volledige betaling ontvangen had, met zijn Iraakse eindgebruikersverklaring naar de Spaanse hoofdstad gevlogen.
De Spaanse formaliteiten waren ingewikkelder dan die, welke Alan Baker in Belgrado had ondervonden. Er waren twee aanvragen nodig, één om de munitie te kopen, de tweede om het te exporteren. De aanvraag tot inkoop was drie weken geleden ingediend en was in de laatste twintig dagen nauwkeurig bekeken door de drie ministeries in Madrid die zich met deze kwesties bezighouden. Eerst was het ministerie van Financiën nodig om te bevestigen, dat de totale koopprijs van 18 000 dollar in harde valuta op de daarvoor aangewezen bank was ontvangen. Een paar jaar geleden werden alleen Amerikaanse dollars geaccepteerd, maar de laatste tijd nam Madrid maar al te graag Duitse marken aan.
Het tweede departement was het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het was hun taak te bevestigen, dat het land van aankoop geen staat was waar Spanje bezwaar tegen had. Met Irak bestond er geen probleem, omdat het grootste deel van de Spaanse wapenuitvoer meestal naar de Arabieren gaat, met wie Spanje altijd nauwe en vriendschappelijke betrekkingen onderhoudt. Het ministerie van Buitenlandse Zaken aarzelde niet toestemming te verlenen voor Irak als ontvanger van Spaanse 9 mm kogels.
Tenslotte had men het ministerie van Defensie verzocht te bevestigen, dat er niets in de voorgestelde aankoop op de geheime lijst of onder de categorieën wapens stond, die niet voor export bestemd zijn. Met eenvoudige munitie voor kleine wapens had dit ook geen probleem opgeleverd.
Hoewel zich met zo’n partij geen onoverkomelijke problemen voordeden, duurde het achttien dagen voor de papieren alle drie de departementen gepasseerd waren, terwijl de papierwinkel onderweg steeds aangroeide, tot het definitieve dossier met het stempel van goedkeuring eruit kwam. Op dat moment werden de kratten munitie uit de CETME-fabriek gehaald en in een pakhuis van het Spaanse leger aan de rand van Madrid opgeslagen. Vandaar af nam het ministerie van Leger de zaak over en wel speciaal het hoofd van de afdeling Wapenexport, kolonel Antonio Salazar.
Schlinker was naar Madrid gegaan om persoonlijk de aanvraag voor de exportvergunning in te dienen. Hij was bij zijn aankomst in bezit van de volledige gegevens van het ms. Toscana, en het vragenformulier van zeven pagina’s was ingevuld en aangeboden. In zijn kamer in Hotel Mindanao teruggekomen, verwachtte de Duitser hier evenmin problemen. De Toscana was een schoon schip, klein, maar het behoorde aan een geregistreerde scheepvaartmaatschappij, Spinetti Maritimo, zoals uit Lloyd’s Scheepvaartlijst bleek. Volgens het aanvraagformulier zou het tussen 16 en 20 juni in Valencia voor anker willen gaan, om de vracht aan boord te nemen en daarna rechtstreeks door te varen naar Latakia aan de kust van Syrië, waar de partij aan de Irakezen werd overgedragen om per vrachtauto naar Bagdad te worden vervoerd. De exportvergunning nam zeker niet meer dan nog eens veertien dagen in beslag, waarna een marsorder zou worden aangevraagd, wat inhield dat de kratten uit de wapenopslagplaats werden gehaald en er een legerofficier werd aangewezen om ze met tien soldaten tot aan de kade van Valencia te escorteren. Deze voorzorgsmaatregel, die al drie jaar van kracht was, diende om elk risico van roof door de Baskische terroristen uit te schakelen. De regering van de Caudillo had er geen enkele behoefte aan, dat de kogels uit Madrid tegen de Guardia Civil in Coruna werden gebruikt.
Terwijl Schlinker aanstalten maakte om naar Hamburg te vertrekken, dacht hij eraan, dat zijn partner in Madrid uitstekend in staat was te zorgen, dat de verbinding die hij met het ministerie van Leger onderhield, vriendschappelijk bleef en dat de kratten op tijd in Valencia klaarlagen als de Toscana aankwam.

In Londen vond een derde vergadering plaats, die schijnbaar los stond van de andere. In de afgelopen drie weken had de heer Harold Roberts, vertegenwoordigend lid van de Raad van beheer van de Bormac Trading Company, die dertig procent van de maatschappij-aandelen bezat, moeite gedaan op goede voet te komen met de voorzitter, majoor Luton. Hij was een paar maal met hem gaan lunchen en had hem een keer thuis in Guildford bezocht. Ze waren zeer bevriend geraakt.
Tijdens al hun gesprekken had Roberts hem duidelijk gemaakt, dat als men de firma van de grond wilde krijgen, zodat er weer zaken konden worden gedaan, hetzij in rubber of een andere tak van handel, er een flinke hoeveelheid nieuw kapitaal ingepompt moest worden. Dat begreep majoor Luton heel goed. Toen de tijd rijp was, stelde meneer Roberts de voorzitter voor, dat de maatschappij een nieuwe aandelenuitgifte zou doen van een op twee, dus in totaal een half miljoen nieuwe effecten.
Eerst was de majoor verbluft over zo’n stoutmoedige stap, maar meneer Roberts verzekerde hem dat de bank, die hem had aangesteld, de benodigde nieuwe financiering kon verzorgen. Meneer Roberts voegde eraan toe, dat ingeval de nieuwe aandelen niet allemaal door de bestaande of nieuwe aandeelhouders werden afgenomen, de Zwinglibank ten behoeve van zijn cliënten tegen de volle waarde de rest overnam.
Het doorslaggevende argument was, dat als het bericht van de nieuwe aandelenuitgifte op de markt bekend raakte, de koers van de gewone aandelen van Bormac beslist zou stijgen, misschien wel met net zo veel als de huidige koers, die nu op een shilling en drie pence stonden. Majoor Luton dacht aan zijn eigen 100 000 aandelen en stemde toe. Zoals vaak het geval is als iemand eenmaal door de knieën Is gegaan, deed hij zonder verder tegenspartelen met het voorstel van meneer Roberts mee.
Het nieuwe lid van de Raad wees erop, dat het voldoende was als zij met z’n tweeën een vergadering hielden, om een besluit te kunnen nemen dat voor de firma bindend was. Op aandringen van de majoor werd er toch een brief aan de andere vier leden gestuurd, waarin alleen stond dat men voornemens was een vergadering van de Raad van beheer te beleggen, om de vennootschapsaangelegenheden, waaronder de mogelijkheid tot uitgifte van aandelen, te bespreken.
Tenslotte kwam alleen de secretaris, de raadsman uit de City, opdagen. Het voorstel werd aangenomen en de nieuwe aandelenuitgifte werd bekendgemaakt. Er hoefde geen aandeelhoudersvergadering plaats te vinden, omdat in het verre verleden machtiging tot kapitaalsvergroting was verleend, die nooit was uitgevoerd.
Bestaande aandeelhouders kregen het eerst de gelegenheid om de aandelen te kopen en kregen toewijzingsbrieven voor het beschikbare aantal nieuwe aandelen toegestuurd. Ze kregen ook het recht die aandelen aan te vragen, waarop door degenen aan wie ze in eerste instantie waren aangeboden, niet was ingeschreven.
Een week later kreeg de secretaris door de heren Adams, Ball, Carter en Davies getekende papieren en cheques in handen, die door de Zwinglibank aan hem waren doorgestuurd. Ze wensten elk 50 000 nieuwe aandelen te kopen, met inbegrip van die waar ze vanwege hun bestaande aandelenbezit reeds recht op hadden.
De aandelen moesten tegen pari. worden uitgegeven, dat was vier shilling per stuk, en omdat de bestaande aandelen op minder dan een derde van deze koers stonden, was het geen aantrekkelijk aanbod. Twee speculanten in de City lazen de aankondiging in de pers en deden een poging de niet geplaatste aandelen te kopen, omdat ze vermoedden dat er iets in de lucht zat. Het zou ze gelukt zijn, als meneer Roberts er niet was geweest. Zijn eigen aanbod ten behoeve van de Zwinglibank, dat hij alle aandelen die na de sluiting van de aanbieding niet door de bestaande aandeelhouders van Bormac waren gekocht, wilde kopen, was al binnen.
Een of andere gek in Wales had besloten om duizend aandelen te kopen, zelfs tegen de te hoge koers, en er werden er nog drieduizend door achttien andere overal in het land verspreide aandeelhouders gekocht, die blijkbaar geen eenvoudig rekensommetje konden maken of helderziend waren. Meneer Roberts had als vertegenwoordigend lid niet de gelegenheid voor zichzelf te kopen, omdat hij geen aandelen bezat. Maar voor alle 296 000 aandelen die op 20 mei ’s middags om drie uur, de sluitingsdatum van het aanbod, nog niet verkocht waren, schreef hij in uit naam van de Zwinglibank, die ze op haar beurt kocht ten behoeve van twee cliënten, die Edwards en Frost bleken te heten. Ook hier maakte de bank gebruik van de daartoe bestemde rekeningen van de firma die zij vertegenwoordigde.
De regels van de Wet op de Vennootschap werden nergens overtreden. De heren Adams, Ball, Carter en Davies waren ieder eigenaar van 75 000 aandelen van hun eerste koop en 50 000 van hun tweede. Maar omdat het aantal aandelen dat nu in omloop was, was gestegen van een miljoen tot anderhalf miljoen, had elkeen minder dan tien procent en kon daarom anoniem blijven. De heren Edwards en Frost waren ieder In het bezit van 148 000 aandelen, net onder de grens van tien procent.
Wat niet tot het publiek en zelfs niet tot de commissarissen doordrong was, dat sir James Manson 796 000 aandelen Bormac, een overstelpende meerderheid, bezat. Via Martin Thorpe had hij zeggenschap over de zes niet bestaande aandeelhouders, die zo zwaar gekocht hadden. Zij konden via Martin Thorpe de Zwinglibank in haar transacties met de firma besturen en de bank hield toezicht op zijn gecontracteerde dienaar, meneer Roberts. Gebruik makend van hun volmacht konden de zes onzichtbare lieden achter de Zwinglibank, optredend via Harold Roberts, de firma alles laten doen wat ze wilden.
Het had sir James Manson £ 60 000 gekost om de oorspronkelijke 300 000 aandelen te kopen en £ 100 000 voor de gehele nieuwe uitgifte van een half miljoen. Maar als de aandelen de voorspelde koers van £ 100 per stuk bereikten, waar hij na de toevallige ‘ontdekking’ van de Kristalberg In het hartje van de Zangarese concessie van Bormac van overtuigd was, dan verdiende hij £ 80 miljoen.
Meneer Roberts was een tevreden man toen hij de kantoren van Bormac verliet, nadat hij gehoord had, hoeveel aandelen zijn zes in Zwitserland gevestigde aandeelhouders waren toegewezen. Hij wist dat als hij dr. Martin Steinhofer de aandelencertificaten ter hand stelde, er een aardig extraatje voor hem in zat. Hoewel hij niet arm was, kon hij nu van een onbezorgde oude dag verzekerd zijn.

In Dinant ontwaakten Shannon en Langarotti even na het invallen van de duisternis uit hun sluimer en merkten, dat Marc ze wakker schudde. Ze lagen allebei languit achter in de lege Franse bestelauto.
‘Tijd om weg te gaan,’ zei de Belg.
Shannon keek op zijn horloge.
‘Ik dacht dat je gezegd had voor zonsopgang,’ mopperde hij.
‘Dan gaan we de grens over,’ zei Marc. ‘We moeten met die bestelwagens de stad uit zijn voor ze te veel in de gaten lopen. We kunnen de verdere nacht wel langs de kant van de weg parkeren.’
Daar parkeerden ze ook, maar ze sliepen geen van allen meer. ïn plaats daarvan gingen ze zitten roken en kaarten met het pakje kaarten, dat Vlaminck in het handschoenenkastje van zijn wagen had liggen. Zoals ze daar langs de Belgische weg onder de bomen in het donker op het aanbreken van de dag zaten te wachten en de nachtlucht op hun wangen voelden, konden ze zich allemaal bijna weer terug in het Afrikaanse oerwoud wanen, als niet steeds de lichten van de auto’s die over de weg in zuidelijke richting naar Frankrijk reden tussen de bomen door hadden geflitst.
Toen ze daar in de kleine uurtjes zaten te wachten en geen zin meer hadden in kaarten en te gespannen waren om te slapen, verviel ieder weer in zijn oude gewoonte. Kleine Marc kauwde op de laatste stukjes brood met kaas, die zijn Anna voor hem had klaargemaakt; Langarotti sleep het lemmet van zijn mes nog wat scherper; Shannon tuurde naar de sterren en floot zacht.