8
Nadat sir James Manson had afgebeld, zaten Simon Endean en Cat
Shannon elkaar een paar minuten lang aan te kijken. Het was Shannon
die zich het eerst herstelde.
‘Nu we zullen moeten samenwerken,’ zei hij tegen Endean, ‘wil ik
een ding duidelijk stellen. Als iemand, wie dan ook, iets over dit
project hoort, komt het vroeg of laat bij een of andere geheime
dienst van de grootmachten terecht, waarschijnlijk de CIA, of
althans de Engelse sis of mogelijk de Franse SDECE, en dan kennen
ze geen genade. En dan kan noch jij noch ik er iets tegen doen, dat
ze er radicaal een eind aan maken. Daarom moeten we absolute
geheimhouding bewaren.’
‘Spreek namens jezelf,’ snauwde Endean. ‘Ik zit hier veel meer in
verstrikt dan jij.’
‘Goed. In de eerste plaats het geld. Ik vlieg morgen naar Brussel
om ergens in België een bankrekening te openen. Ik ben morgenavond
terug. Neem dan contact met me op, dan zal ik je vertellen waar,
bij welke bank en op wiens naam. Dan moet er een bedrag van maar
liefst £ 10 000 worden overgemaakt. Morgenavond heb ik een complete
lijst, waar het aan besteed moet worden. Het zal hoofdzakelijk
opgaan aan salaris cheques voor mijn medewerkers, waarborgsommen,
enzovoort.’
‘Waar kan ik je bereiken?’ vroeg Endean.
‘Dat is het tweede punt,’ zei Shannon. ‘Ik moet een betrouwbaar
permanent adres hebben, waar ik telefoontjes en brieven kan
ontvangen. Hoe zit het met deze flat, kunnen ze nagaan dat hij van
jou is?’
Daar had Endean niet aan gedacht. Hij overwoog het probleem.
‘Ik heb hem op mijn naam gehuurd en een maand contant
vooruitbetaald,’ zei hij.
‘Is het erg als de naam Harris op het huurcontract staat?’ vroeg
Shannon.
‘Nee.’
‘Dan neem ik hem over. Ik heb hem een maand tot mijn beschikking –
zonde om te laten lopen – en daarna betaal ik steeds de huur. Heb
je een sleutel?’
‘Ja, natuurlijk. Daar ben ik mee binnengekomen.’
‘Hoeveel sleutels zijn er?’
Endean stak als antwoord een hand in zijn zak en haalde er een ring
met vier sleutels uit, Twee waren er blijkbaar voor de buitendeur
van het gebouw en twee voor de deur van de flat, Shannon nam ze uit
zijn hand,
‘Wat nu de communicatie betreft,’ zei hij, kunt altijd contact met
me opnemen door me hier op te bellen. Misschien ben ik thuis,
misschien niet. Misschien zit ik in het buitenland. Omdat ik
aanneem, dat je niet je telefoonnummer wilt geven, moet je een
poste-restanteadres in Londen nemen, ergens in de buurt van je huis
of kantoor, waar je tweemaal per dag informeert of er telegrammen
zijn. Als ik je dringend nodig heb, stuur ik een telegram met het
telefoonnummer waar ik ben en een tijdstip om op te bellen.
Begrepen?’
‘Ja. Morgenavond heb ik het, Verder nog iets?’
‘Alleen, dat ik tijdens de hele operatie de naam Keith Brown
gebruik. Als je een hotel opbelt, vraag dan naar mij onder Keith
Brown. Als ik ooit opneem met de woorden "Met meneer Brown", dan
maak je je er zo gauw mogelijk van af. Zeg maar dat je het
verkeerde nummer of de verkeerde Brown hebt. Dat is alles
voorlopig. Je kunt nu maar beter naar je kantoor teruggaan. Bel me
vanavond om acht uur hier op, dan zal ik je op de hoogte stellen
van de laatste vorderingen.’
Een paar minuten later bevond Endean zich op het trottoir van
St.John’s Wood op zoek naar een taxi.
Gelukkig had Shannon de £ 500 die hij voor het weekeind al van
Endean had ontvangen voor zijn aanvalsproject, nog niet op de bank
gezet en hij had er nog £ 450 van over. Hij moest zijn
hotelrekening in Knightsbridge nog betalen, maar dat kwam later
wel.
Hij belde de BEA op en besprak een retourvlucht toeristenklasse
naar Brussel voor de volgende ochtend, en terug met het toestel van
vier uur, zodat hij om zes uur weer in zijn flat zou zijn. Daarna
verzond hij telefonisch vier telegrammen naar het buitenland, een
naar Paarl, Kaapprovincie in Zuid-Afrika, een naar Oostende, een
naar Marseille en een naar München, In elk telegram stond alleen:
DRINGEND BEL ME IN KOMENDE DRIE DAGEN TE MIDDERNACHT OP LONDEN
507-0041 STOP SHANNON. Tenslotte bestelde hij een taxi en liet zich
naar het Lowndes-hotel terugbrengen. Hij vertrok uit het hotel,
betaalde zijn rekening en verdween zoals hij gekomen was,
anoniem.
Om acht uur belde Endean hem op zoals afgesproken en hij vertelde
de assistent van Manson wat hij tot nu toe gedaan had. Ze spraken
af, dat Endean hem de volgende avond om tien uur weer zou
opbellen.
Shannon hield zich een paar uur bezig met het verkennen van het
flatgebouw waar hij nu in woonde en de buurt er omheen. Hij
ontdekte een aantal kleine restaurants, waaronder een paar in St.
John’s Wood High Streef niet ver van hem vandaan, en ging in een
ervan op zijn gemak een stukje eten. Hij was om elf uur weer
thuis.
Hij telde zijn geld – er was nog ruim £ 400 over – legde £ 300
apart voor de vliegreis en de onkosten voor de volgende dag en ging
zijn bezittingen na. De kleren waren onopvallend, allemaal nog geen
drie maanden oud en de meeste de afgelopen tien dagen in Londen
gekocht. Vuurwapens had hij niet; hij vernietigde voor alle
zekerheid het schrijfmachinelint dat hij gebruikt had om zijn
rapporten op te typen, en verwisselde het voor een ander dat hij
nog had.
Hoewel het in Londen die avond vroeg donker was, was het nog
licht op een warme, zonnige zomeravond in Kaapprovincie, toen Janni
Dupree in zijn auto over Seapoint en vandaar naar Kaapstad reed.
Hij had eveneens een Chevrolet, ouder dan die van Endean, maar
groter en opzichtiger, tweedehands gekocht met een deel van de
dollars, waarmee hij vier weken tevoren uit Parijs was
teruggekomen. Nadat hij de hele dag gezwommen en gevist had met een
boot van een vriend in Simonstown, was hij op de terugweg naar zijn
huis in Paarl. Hij vond het altijd prettig in Paarl thuis te komen
na een contract, maar het ging hem er ook altijd weer gauw
vervelen, evenals tien jaar geleden toen hij er weg was gegaan.
Hij was als jongen in de Paarl vallei opgegroeid en had de jaren
voor hij naar school ging doorgebracht met door de schrale,
armoedige wijngaarden van mensen als zijn ouders te dartelen. Hij
had geleerd in de vallei vogels te besluipen en te schieten met
Pieter, zijn klonkie, het gekleurde speelkameraadje, waar
blanke jongens mee mogen spelen tot ze te oud worden en leren wat
verschil in huidskleur betekent.
Pieter, met zijn enorme grote bruine ogen, zijn zwarte kroeskop en
mahonie huid, was twee jaar ouder en moest op hem passen, maar ze
waren allebei even groot, want Janni was lichamelijk vroegrijp en
had al gauw de leiding van het tweetal, op zich genomen. Op zomerse
dagen zoals deze namen twintig jaar geleden de twee jongens op
blote voeten altijd de bus langs de kust naar Kaap Agulhas, waar de
Atlantische en de Indische Oceaan uiteindelijk samenkomen, om vanaf
de punt op geelstaart, galjoen en rode steenbrasem te vissen.
Na de middelbare jongensschool in Paarl was Janni een probleem
geweest, te groot, agressief, rusteloos, raakte met zijn grote
rondmaaiende vuisten altijd in vechtpartijen verzeild en moest
tweemaal voor de politierechter verschijnen. Hij had de boerderij
van zijn ouders kunnen overnemen, om met zijn vader de lage
wijnstokken te verzorgen, waar zo weinig wijn van af kwam. Het
vooruitzicht zijn brood te verdienen en oud en krom te worden in
het boerderijtje, waar alleen vier gekleurde jongens bij hem
werkten, stond hem tegen. Op zijn achttiende meldde hij zich als
vrijwilliger, kreeg zijn basisopleiding in Potchefstroom en werd
overgeplaatst naar de paratroepen in Bloemfontein. Hier had hij
ontdekt wat hij in zijn leven het liefste wilde, hier en in de
anti-oproertraining in het ruige veld rondom Pietersburg. Ze waren
het bij het leger met hem eens dat hij er geschikt voor was, op een
ding na, zijn neiging om precies in tegengestelde richting de
oorlog in te gaan. Bij een van zijn talloze vuistgevechten had
korporaal Dupree een sergeant buiten westen geslagen en de
commandant had hem tot gewoon soldaat gedegradeerd.
Verbitterd nam hij zonder verlof de benen, werd in een bar in
Oost-Londen gepakt, takelde twee man van de marechaussee toe voor
ze hem overmeesterden en zat zes maanden in een dwangarbeiderskamp.
Na zijn vrijlating zag hij een advertentie in een avondblad, meldde
zich bij een kantoortje in Durban en werd twee dagen later per
vliegtuig uit Zuid-Afrika naar de basis Kamina in Katanga gestuurd.
Hij was op zijn tweeëntwintigste jaar huurling geworden en dat was
nu zes jaar geleden.
Terwijl hij over de slingerende weg door Franshoek naar de
Paarlvallei reed, vroeg hij zich af of er een brief van Shannon of
een van de jongens was met nieuws over een contract. Maar toen hij
daar aankwam lag er in het postkantoor niets voor hem. Er kwamen
wolken uit zee waaien en er hing onweer in de lucht.
Het zou die avond gaan regenen, een aangename, verkoelende regenbui
en hij keek omhoog naar de Paarlrots, het verschijnsel dat lang
geleden zijn naam had gegeven aan het dal en de stad, toen zijn
voorvaderen voor het eerst in het dal waren gekomen.
Als jongen had hij met verwondering naar de rots gestaard,
vaalgrijs als hij droog was, maar die na de regen als een
reusachtige parel in het maanlicht glinsterde. Dan werd het een
groot, glinsterend, glanzend ding dat het stadje in het dal
domineerde. Hoewel de stad uit zijn jeugd hem nooit het leven kon
bieden, waar hij naar haakte, was het toch de plaats waar hij
thuishoorde, en als hij de Paarlrots in het licht zag glimmen, wist
hij altijd dat hij weer thuis was. Die avond wenste hij dat hij
ergens anders was, op weg naar een volgende oorlog.
Hij wist nog niet dat er de volgende ochtend op het postkantoor van
Paarl een telegram van Shannon zou liggen, dat hem naar een
volgende oorlog riep.
Kleine Marc Vlaminck leunde tegen de bar en sloeg zijn zoveelste
pint schuimend Vlaams bier achterover. Achter de ramen aan de
voorkant van het café, waar zijn vriendin de scepter zwaaide, waren
de straten in de warme buurt van Oostende vrijwel verlaten. Er woei
een kille wind uit zee en het was nog te vroeg voor de
vakantiegangers. Hij verveelde zich al.
De eerste maand na zijn terugkeer uit de tropen was het prettig om
weer terug te zijn, een warm bad te kunnen nemen en met zijn
kameraden die langskwamen een praatje te maken. Zelfs de
plaatselijke krant had belangstelling getoond, maar hij had gezegd
dat ze op konden vliegen. Hij had er geen enkele behoefte aan het
met de autoriteiten aan de stok te krijgen, en hij wist dat ze hem
met rust lieten zolang hij niets deed of zei, dat ze bij de
Afrikaanse ambassades in Brussel in verlegenheid bracht.
Maar na wekenlang nietsdoen begon hij er genoeg van te krijgen. Een
paar avonden geleden was er nog wat leven, in de brouwerij geweest,
toen hij een zeeman had afgetuigd, die in Anna’s billen wilde
knijpen, een gebied dat hij helemaal als het zijne beschouwde, Hij
hoorde boven zich een zacht gestommel: Anna was het huishouden aan
het doen in de kleine flat boven de bar, waar ze samen woonden. Hij
liet zich van de barkruk glijden, leegde de bierkroes en riep: ‘Als
er iemand komt moet ie zichzelf bedienen.’
Vervolgens sjouwde hij de achtertrap op. In de tussentijd ging de
deur open en kwam een telegrambesteller binnen.
Het was een heldere voorjaarsavond met een tikje koelte in de
lucht en het water van de Oude Haven van Marseille was als
glas.
In het midden, dat zoëven nog een spiegel voor de omringende bars
en cafés was, trok een enkele thuiskomende treiter een strook van
rimpels, die door de haven zwierven en klotsend onder de rompen van
de reeds gemeerde vissersboten verdwenen. De auto’s stonden in een
dichte rij op de Canebière, uit duizenden ramen kwam. de geur van
gekookte vis, de oude mannen nipten aan hun anisette en de
heroïnehandelaars ijlden door de steegjes op hun jacht naar winst.
Het was een gewone avond.
In de bruisende heksenketel van alle mogelijke nationaliteiten en
talen, die Le Panier heette en waar alleen een politieagent niet
thuishoort, zat Jean-Baptiste Langarotti in de hoek van een kleine
bar een lange, koele Ricard te drinken.
Hij verveelde zich niet zo erg als Janni Dupree of Marc Vlaminck.
Tijdens zijn jarenlange verblijf in de gevangenis had hij de kunst
geleerd om. ‘In de kleinste dingen belang te stellen en hij kon
beter tegen lange perioden van nietsdoen dan de anderen.
Bovendien was hij in staat geweest werk te vinden en de kost te
verdienen, zodat hij zijn spaargeld niet had hoeven aanspreken. Hij
spaarde regelmatig en zijn geld hoopte zich op bij een bank in
Zwitserland, waar niemand iets van wist. Daar zou hij eens de
kleine bar in Calvi voor kunnen kopen die hij graag wou hebben.
Een maand geleden was een goede vriend van hem uit de tijd in
Algerije opgepakt voor een akkevietje met een koffer, waarin twaalf
Colts uit het voormalige Franse leger zaten, en hij had uit Les
Baumettes een boodschap aan Jean-Baptiste gestuurd waarin hij hem
vroeg op het meisje ‘te passen’, van wier verdiensten de vriend in
de gevangenis normaal altijd leefde. Hij wist dat hij erop kon
vertrouwen dat de Corsicaan hem niet bedroog. Het was een aardig
meisje, vrolijk en opgewekt, dat Marie-Claire heette en zich Lola
noemde en haar nachtelijke beroep in een bar in de wijk Tubano
uitoefende. Ze was erg op Langarotti gesteld geraakt, misschien
juist omdat hij zo klein was, en haar enige klacht was dat hij haar
niet aftuigde, zoals haar vriend in de gevangenis. Zijn postuur was
geen beletsel om oppasser te zijn, want de anderen uit de
onderwereld die aanspraak op Lola zouden kunnen maken, kenden
Langarotti goed genoeg.
Dus Lola was blij, dat ze het beste bewaakte meisje van de stad
was, en Jean-Baptiste tevreden dat hij een tijdverdrijf had tot er
een nieuw dienstverband kwam om te vechten. Hij had contact met een
paar mensen in de wereld van de huurlingen, maar omdat hij nieuw op
dat gebied was, rekende hij er meer op dat Shannon eerst iets
hoorde. Die behoorde tot het slag waar cliënten naar toe
kwamen.
Niet lang nadat Langarotti in Frankrijk terug was, had Charles Roux
uit Parijs contact met hem gezocht, en voorgesteld dat de Corsicaan
exclusief bij hem tekende, in ruil voor de eerste keus zodra er een
contract opdook. Roux had hele verhalen gehouden over de zes
projecten waar hij mee bezig was, en de Corsicaan. was er niet op
ingegaan. Toen hij er later naar informeerde had hij ontdekt, dat
het allemaal loze praatjes van Roux waren, want hij had sinds hij
in het najaar ‘67 met een gat in zijn arm uit Bukavu terug was
gekomen, geen eigen projecten meer opgezet.
Met een zucht keek Langarotti op zijn horloge, dronk zijn glas leeg
en stond op om weg te gaan. Het was tijd om Lola in hun flat te
gaan halen en haar naar de bar te brengen om te werken en daarna
langs het nachtpostkantoor te gaan om te kijken of er een telegram
van Shannon lag dat uitzicht bood op een nieuwe oorlog.
In München was het nog kouder dan in het Oostende van Marc
Vlaminck, en Kurt Semmler, wiens bloed door het jarenlange verblijf
in het Verre Oosten, Algerije en Afrika verdund was, huiverde in
zijn halflange zwarte leren jasje terwijl hij op weg was naar het
nachtpostkantoor. Hij ging regelmatig iedere ochtend en avond even
aan het loket kijken en hoopte steeds op een brief of telegram met
een bericht of een uitnodiging, om een gesprek met iemand te hebben
die huurlingen zocht om een opdracht uit te voeren.
De periode na zijn terugkeer uit Afrika was een tijd van ledigheid
en verveling. Hij had net als de meeste oud-militairen een hekel
aan het burgerleven, de kleren zaten slecht, hij verafschuwde de
politiek en verlangde weer naar een of andere vorm van routine
gepaard met actie. Bij zijn terugkomst in zijn geboortestad was hij
teleurgesteld. Overal zag hij langharige jongeren, flodderig en
ordeloos, die met spandoeken zwaaiden en leuzen riepen. Er scheen
niets meer over te zijn van de vastberadenheid, van trouw aan het
vaderland en zijn leider, waar zijn eigen jeugd zo helemaal van
doordrongen was geweest, evenmin als het gevoel voor orde dat het
militaire leven kenmerkte.
Zelfs smokkelen in de Middellandse Zee kon, al was het een
ongedwongen leventje geweest, tenminste een geest van activiteit
bieden, de geur van gevaar, het gevoel van een opdracht die
voorbereid, uitgevoerd en voltooid wordt. Als hij met twee ton
Amerikaanse sigaretten aan boord snel een tochtje naar de
Italiaanse kust maakte, kon hij zich tenminste verbeelden dat hij
weer op de Mekong zat, waar hij met het Legioen in de aanval ging
tegen de piraten van de Xoa Binh-rivier.
München had hem niets te bieden. Hij had te veel gedronken, te veel
gerookt, had wat gehoereerd en baalde nu overal van.
Op het postkantoor was er die avond niets voor hem. Maar de
volgende ochtend zou alles heel anders zijn, want Shannons telegram
was onderweg door een donker geworden Europa.
’s nachts om twaalf uur belde Marc Vlaminck uit Oostende op. De
Belgische telegramdiensten zijn uitstekend en bezorgen tot ’s
avonds tien uur. Shannon verzocht Vlaminck eenvoudig de volgende
ochtend met een auto voor het nationale vliegveld van Brussel op
hem te wachten en gaf hem het vluchtnummer op.
België heeft vanuit het standpunt van hen, die er een geheime maar
legale bankrekening op na willen houden, veel voordelen die
ruimschoots opwegen tegen het veel bekendere Zwitserse banksysteem,
Hoewel lang niet zo rijk of machtig als Duitsland, of neutraal
zoals Zwitserland, biedt België het gemak, dat men zonder
regeringstussenkomst of controle ongelimiteerde geldbedragen in en
uit het land kan laten gaan. De banken zijn ook net zo discreet als
die van Zwitserland en daarom vergroten zij evenals de banken in
Luxemburg en Liechtenstein dan ook gestadig hun omzet ten koste van
de Zwitsers.
De volgende ochtend liet Shannon zich door Vlaminck naar de
Kredietbank in Brugge brengen, zeventig minuten rijden vanaf het
vliegveld van Brussel.
De grote Belg was duidelijk razend nieuwsgierig, maar hij liet
niets merken. Toen ze naar Brugge onderweg waren vertelde Shannon
in enkele woorden dat hij een contract had gekregen en dat er
plaats was voor helpers. Of Vlaminck belangstelling had?
Kleine Marc zei dat hij natuurlijk belangstelling had. Shannon kon
niet zeggen, wat het voor een onderneming was, alleen dat het een
karwei was dat niet alleen uit vechten bestond, maar dat vanaf de
grond moest worden opgezet. Hij was bereid het normale tarief van
1250 dollar per maand plus onkosten voor de komende drie maanden te
betalen en zei dat het, hoewel hij er pas de derde maand voor van
huis moest, een paar uur risico in Europa met zich meebracht. Dat
was wel geen strikt huurlingenwerk, maar het moest gebeuren. Marc
gromde.
‘Ik doe geen bankovervallen,’ zei hij. ‘Tenminste niet voor dat
geld.’
‘Het is niets van dat alles. Er moet een stel wapens aan boord van
een schip worden gebracht. Wij moeten dat zelf doen. Als we eenmaal
uitvaren, gaan we op weg naar Afrika om een robbertje te
vechten.’
Marc grinnikte.
‘Een lange veldtocht of vlug erop af en wegwezen?’
‘Een aanval,’ zei Shannon. ‘Kijk eens, als het slaagt, kan er een
contract op lange termijn inzitten. Ik kan het niet vast beloven,
maar het ziet ernaar uit. En een vette extra premie als we succes
hebben.’
‘Goed, ik doe mee,’ zei Marc en ze reden het grote plein in Brugge
op.
Het hoofdkantoor van de Kredietbank is in de Vlamingstraat 25, een
smalle hoofdstraat met aan weerszijden rijen huizen in de voorname
achttiende-eeuwse Vlaamse architectuurstijl en allemaal schitterend
bewaard gebleven. De benedenverdiepingen zijn bijna allemaal tot
winkels verbouwd, maar daarboven lijken de voorgevels net op een
schilderij van de oude meesters. In de bank stelde Shannon zich aan
het hoofd van de afdeling Buitenlandse rekeningen, de heer Goossens
voor, en legde als identiteitsbewijs zijn paspoort van Keith Brown
over. Veertig minuten later had hij een lopende rekening waarop £
100 sterling contant was gestort, en hij deelde de heer Goossens
mee, dat hij vandaag of morgen een bedrag van £ 10 000 in de vorm
van een overmaking uit Zwitserland kon verwachten en liet
instructies achter, dat er van dit bedrag direct £ 5000 op zijn
rekening in Londen moest worden overgemaakt. Hij liet een aantal
voorbeelden van zijn handtekening als Keith Brown achter en sprak
een manier af, om telefonisch zijn identiteit vast te stellen, door
de twaalf cijfers van zijn rekening in omgekeerde volgorde, gevolgd
door de datum van de vorige dag, op te noemen. Aan de hand hiervan
konden mondelinge instructies voor overmakingen en opnamen worden
gegeven, zonder dat hij weer naar Brugge toe moest. Hij tekende een
formulier, waarin de bank gevrijwaard werd tegen risico’s, die uit
dit communicatiesysteem zouden kunnen voortvloeien en sprak af dat
hij, eveneens als bewijs van echtheid, op iedere schriftelijke
opdracht aan de bank met rode inkt zijn rekeningnummer onder zijn
handtekening zou zetten.
Om half één was hij klaar en ging naar Vlaminck, die buiten stond.
Ze gingen in Café des Arts op het grote plein voor het stadhuis een
behoorlijke maaltijd gebruiken met de onmisbare frites erbij en
daarna reed Vlaminck hem naar het vliegveld van Brussel terug. Voor
hij van de Vlaming afscheid nam, gaf Shannon hem £ 50 contant en
zei, dat hij de volgende dag de veerboot Oostende-Dover moest
nemen, zodat hij ’s avonds om zes uur in de flat in Londen was. Hij
moest een uur op zijn vliegtuig wachten en was tegen theetijd weer
terug in Londen.
Simon Endean had ook een drukke dag gehad. Hij had de eerste
dagvlucht naar Zürich genomen en was iets over tienen op het
vliegveld Kloten geland. Een uur later stond hij in Zürich aan de
balie van het hoofdkantoor van de Handelsbank in de Talstrasse 58
en opende een lopende rekening op zijn eigen naam. Hij liet
eveneens een paar voorbeelden van zijn handtekening achter en sprak
met de bankbediende die hem te woord stond een systeem af, om alle
schriftelijke mededelingen aan de bank te ondertekenen door
eenvoudig het rekeningnummer onder aan de brief te zetten, en onder
het nummer de dag van de week, waarop de brief geschreven was. De
dag zou in groene inkt geschreven worden, terwijl het
rekeningnummer altijd in het zwart zou staan. Hij stortte de £ 500
in contant geld die hij had meegenomen en deelde de bank mee, dat
het bedrag van £ 100 000 in de loop van die week op de rekening zou
worden overgemaakt. Tenslotte droeg hij de Handelsbank op, om zodra
dit bedrag binnen was, hiervan £ 10 000 over te maken op een
rekening in België, die hij ze later schriftelijk zou opgeven. Hij
tekende een lang contract, dat de bank van alle mogelijke gevolgen
onthief met inbegrip van schuldige nalatigheid, en dat hemzelf geen
enkele wettelijke bescherming bood. Het had trouwens, zoals hij
heel goed wist, toch geen zin een geschil met een Zwitserse bank
voor een Zwitsers gerechtshof uit te vechten.
Hij nam vanuit de Talstrasse een taxi, stopte een met lak
verzegelde brief in de deur van de Zwinglibank en reed door naar
het vliegveld.
De brief die dr. Martin Steinhofer een half uur later in de hand
hield, was van sir James Manson. Hij was op de voorgeschreven wijze
ondertekend, waarop Manson alle correspondentie met zijn Ziiricher
bank tekende. Die brief behelsde het verzoek aan dr. Steinhofer, om
£ 1OO 000 onmiddellijk op rekening van de heer Simon Endean bij de
Handelsbank over te maken, met de mededeling, dat sir James hem de
volgende dag, woensdag, op zijn kantoor een bezoek kwam
brengen.
Endean was tegen zes uur op het vliegveld van Londen.
Martin Thorpe kwam dinsdagsmiddags uitgeput op kantoor. Hij had
de twee dagen van het weekeind plus de maandag besteed aan het
systematisch doornemen van 4500 kaarten in Moodies register van
vennootschappen die op de Londense beurs genoteerd staan.
Hij had zich erop toegelegd een geschikte lege vennootschap te
vinden en had bij voorkeur de kleine firma’s uitgezocht, die al
jaren geleden waren opgericht, grotendeels verlopen waren en nog
maar weinig activa hadden, firma’s, die de afgelopen drie jaar met
verlies hadden gewerkt of zelfs failliet waren, of een winst van
minder dan £ 10000 hadden gemaakt. Hij zocht ook firma’s uit met
een handelskapitaal van minder dan £ 200 000.
Martin Thorpe had er vierentwintig firma’s uitgehaald die hieraan
voldeden en deze liet hij aan sir James Manson zien, Hij had ze in
volgorde van geschiktheid van een tot vierentwintig genummerd.
Hij had nog meer te doen en in de loop van de middag ging hij naar
het Vennootschapshuis op City Road, E.C.2.
Hij leverde het lijstje van de eerste acht firma’s bij het archief
in en betaalde het wettelijk voorgeschreven bedrag voor elke naam
op de lijst, dat hem als ieder ander burger het recht gaf alle
firmadocumenten in te zien. Terwijl hij wachtte tot de acht lijvige
dossiers in de leeskamer kwamen, bladerde hij de laatste officiële
beurskoersen door en stelde met voldoening vast, dat geen van de
acht meer dan drie shilling per aandeel noteerde.
Toen de dossiers binnenkwamen, begon hij met de eerste op zijn
lijstje en verdiepte zich in de verslagen. Hij was op zoek naar
drie dingen, die niet op de kaarten van Moodies stonden, die alleen
maar een korte samenvatting geven. Hij wilde de verdeling van het
aandelenbezit bestuderen, om zeker te zijn dat de firma die hij
zocht niet in handen was van de gezamenlijke Raad van beheer en hij
wilde zich ervan overtuigen, dat niet onlangs door een persoon of
een groep van personen een concentratie van aandelen had
plaatsgevonden, wat erop zou wijzen dat er nog een kaper uit de
City op de kust was.
Toen het Vennootschapshuis ’s avonds dichtging, had hij zeven
van de acht dossiers doorgenomen. Hij zou de overige zeventien de
volgende dag doen. Maar de derde op zijn lijstje had al zijn
belangstelling getrokken en hem een beetje enthousiast gemaakt.
Op papier zag hij er, van zijn standpunt gezien, geweldig uit, al
te mooi zelfs, en daar zat hem de kneep. Het leek allemaal zo
geweldig, dat het hem verbaasde dat niet iemand anders hem allang
had ingepikt. Er moest ergens iets fout zitten, maar met behulp van
Martin Thorpe’s vernuft was ook daar misschien wel iets op te
vinden. Als dat mogelijk zou zijn ... dan was het volmaakt.
Simon Endean belde Cat Shannon die avond om tien uur in zijn
flat op. Shannon deed hem verslag van wat hij gedaan had en Endean
gaf een overzicht van zijn eigen dag. Hij zei tegen Shannon, dat de
benodigde £ 100 ooo die middag voor sluitingstijd op zijn nieuwe
Zwitserse bankrekening zou worden overgemaakt en Shannon zei tegen
Endean, dat hij de eerste £ 10000 aan hem moest sturen op naam van
Keith Brown bij de Kredietbank te Brugge in België.
Enkele minuten nadat hij had opgehangen, had Endean zijn opdracht
aan de Handelsbank geschreven en er de nadruk op gelegd, dat het
opgegeven bedrag direct moest worden overgemaakt, maar dat onder
geen beding de naam van de Zwitserse rekeninghouder bij de
Belgische bank bekend mocht worden. Alleen het rekeningnummer moest
op de overmaking vermeld worden, die per telex moest plaatsvinden.
Hij stuurde de brief per expresse te middernacht vanuit het
nachtpostkantoor op Trafalgar Square.
Om kwart voor twaalf rinkelde weer de telefoon in Shannons flat,
Semmler was aan de lijn uit München. Shannon vertelde, dat hij voor
hen allemaal werk had als ze dat wilden, maar dat hij niet naar
München kon komen. Semmler moest de volgende dag een enkele reis
per vliegtuig naar Londen nemen en daar om zes uur zijn. Hij gaf
zijn adres op en beloofde de Duitser in elk geval zijn onkosten te
vergoeden en zijn reis naar München terug te betalen als hij het
werk afwees. Semmler stemde erin toe te komen en Shannon hing
op.
De volgende die aan de telefoon kwam was Langarotti uit Marseille.
Hij was in zijn postbus gaan kijken en had daar het telegram van
Shannon voor hem gevonden. Hij zou om zes uur in Londen zijn en
naar de flat toe komen.
Het telefoontje van Janni Dupree kwam vrij laat; het kwam pas ’s
nachts om half één door. Hij stemde er eveneens in toe zijn koffers
te pakken en de twaalfduizend kilometer naar Londen te vliegen,
hoewel hij daar pas anderhalve dag later kon zijn. Hij zou dan pas
vrijdagavond in Shannons flat komen.
Nadat hij het laatste telefoontje beantwoord had, ging Shannon nog
een uurtje lezen en draaide het licht uit. Dag Een was ten
einde.
Sir James Manson vloog niet toeristenklasse; hij reisde eerste
klas en nam die woensdagochtend op de Trident Three voor
zakenlieden naar Zürich een stevig ontbijt tot zich. Tegen twaalf
uur ’s middags werd hij met veel plichtplegingen het gelambrizeerde
kantoor van dr. Martin Steinhofer binnengelaten.
De beide mannen kenden elkaar al tien jaar en de Zwinglibank had in
die tijd al heel wat zaken voor Manson gedaan in gevallen waarin
hij een stroman nodig had om aandelen te kopen, die, als bekend was
geworden dat de naam Manson erachter zat, in waarde verdriedubbeld
zouden zijn. Dr. Steinhofer had veel achting voor zijn cliënt en
stond op om hem een hand te geven en de geridderde Engelsman in een
gemakkelijke fauteuil te installeren.
De Zwitser bood sigaren aan, er werd koffie gebracht met kleine
glaasjes kirsch. Pas toen de secretaris weg was, kwam sir James met
zijn plannen voor de dag.
‘In de komende weken zal ik trachten een meerderheidsbelang te
verwerven in een kleine Engelse firma, een open naamloze
vennootschap. Op het ogenblik kan ik u de naam nog niet noemen
omdat er nog geen geschikt medium voor mijn persoonlijke
onderneming is gevonden, maar ik hoop het binnenkort te weten.’
Dr. Steinhofer knikte zwijgend en dronk zijn koffie.
In het begin zal het nog maar een kleine onderneming zijn, waar
betrekkelijk weinig geld mee gemoeid is. Ik heb reden om aan te
nemen, dat er later nieuws op de beurs komt, dat een heel
belangwekkende uitwerking op de aandelenkoers van die firma zal
hebben,’ ging hij verder.
Hij hoefde de Zwitserse bankier niet uit te leggen, welke regels op
aandelentransacties op de Londense effectenbeurs gelden, want die
waren hem net zo vertrouwd als Manson, zoals hij ook op de hoogte
was van de regels van alle belangrijke beurzen en markten over de
hele wereld.
Onder de Engelse wet op de vennootschappen moest iemand, die tien
procent of meer van de aandelen van een op de beurs genoteerde
firma verwierf, zich binnen veertien dagen aan de Raad van beheer
bekend maken. Het doel van die wet is het publiek op de hoogte te
stellen, wie de eigenaar is van een open naamloze vennootschap en
voor welk aandeel.
Om die reden zal een Londense effectenmakelaar van naam, die ten
behoeve van een cliënt koopt, ook de wet gehoorzamen en de
beheerders de naam van hun cliënt meedelen, tenzij de aankoop
minder dan tien procent van het firmakapitaal bedraagt, in welk
geval de koper anoniem mag blijven.
Een manier waarop een magnaat deze regel kan ontduiken, is te
trachten in het geheim een firma in handen te krijgen door
stromannen te gebruiken. Maar ook hier zal een goed bekend staande
firma op de effectenbeurs er spoedig achter komen, als de
werkelijke koper van een groot aandelenpakket in feite een man is
die via stromannen werkt, en de wet gehoorzamen.
Maar een Zwitserse bank, die niet gebonden is door de Engelse
wetgeving en aan zijn eigen wetten van geheimhouding vasthoudt,
weigert eenvoudig vragen te beantwoorden over wie er achter de
namen staan, die zij als hun cliënten voordragen, en ze zullen
verder ook niets onthullen, ook al vermoeden ze persoonlijk, dat de
naar voren geschoven mensen helemaal niet bestaan.
De beide mannen op het kantoor van dr. Steinhofer waren zich die
ochtend heel goed bewust van de fijne kneepjes die eraan te pas
kwamen.
‘Om de benodigde aandelen te verwerven,’ ging sir James verder,
‘heb ik me met zes partners geassocieerd, die de aandelen uit mijn
naam zullen kopen. Ze hebben er allemaal in toegestemd een kleine
rekening bij de Zwinglibank te openen en u te verzoeken de aankopen
uit hun naam te doen.’
Dr. Steinhofer zette zijn koffiekopje neer en knikte. Als een goede
Zwitser vond hij, dat het geen zin had regels te overtreden als ze
legaal konden worden omgebogen, mits het natuurlijk geen Zwitserse
regels waren, en hij zag ook wel in dat het geen zin had
lichtzinnig de koersen op te drijven, zelfs niet in een kleine
affaire. Men begon met pfennigs te sparen en werd dan na
levenslange inspanning rijk.
‘Dat is geen probleem,’ zei hij voorzichtig. ‘Komen die heren hier
om hun rekening te openen?’
Sir James blies een geurige rookwolk uit.
‘Het kan zijn dat zij het te druk hebben om zelf te komen. Ik heb
mijn eigen financiële medewerker benoemd om mij te vervangen. Om
tijd en moeite te sparen, begrijpt u wel. Het kan zijn, dat de
andere zes compagnons dezelfde procedure willen volgen. U hebt daar
geen bezwaar tegen?’
‘Zeker niet,’ mompelde dr. Steinhofer. ‘Wie is uw financiële
medewerker, als ik vragen mag?’
‘De heer Martin Thorpe.’ Sir James Manson haalde een dunne envelop
uit zijn zak en gaf hem aan de bankier.
‘Dit is mijn volmacht, behoorlijk gewaarmerkt door een notaris in
aanwezigheid van getuigen en door mij ondertekend. U hebt
natuurlijk mijn handtekening ter vergelijking. Hierin vindt u de
volledige naam en het paspoortnummer van de heer Thorpe, waarmee
hij zich zal identificeren. Hij komt over een week tot tien dagen
in Zürich om de zaak af te wikkelen. Dan zal hij in het vervolg in
alle aangelegenheden uit mijn naam optreden en zijn handtekening
zal even geldig zijn als die van mij. Is dat aanvaardbaar?’
Dr. Steinhofer bestudeerde het ene velletje in de envelop en
knikte.
‘Jazeker, sir James. Ik zie hier geen problemen.’
Manson stond op en doofde zijn sigaar.
‘Dan neem ik afscheid van u, dr. Steinhofer, en laat de verdere
behandeling aan de heer Thorpe over, die mij natuurlijk over alle
te nemen stappen zal raadplegen.’
Ze gaven elkaar een hand en sir James Manson werd tot aan de straat
uitgeleide gedaan. Toen de zware eiken deur zachtjes achter hem in.
het slot viel, zette hij de kraag van zijn jas op tegen de nog te
koude lucht van de noordelijke Zwitserse stad, stapte in de
klaarstaande gehuurde limousine en gaf opdracht om naar het Baur au
Lac te rijden om te lunchen. Je at daar wel goed, peinsde hij, maar
verder was het in Zürich een saaie boel. Er was niet eens een
behoorlijk bordeel.
Adjunct-staatssecretaris Sergei Golon was die ochtend niet in
een best humeur. Er was niet de post een brief op zijn ontbijttafel
gekomen, waarin stond dat zijn zoon gezakt was voor het
toelatingsexamen van de Academie van burger-ambtenaren en er had
een grote familieruzie plaatsgevonden. Het gevolg was dat hij die
dag extra geteisterd werd door zijn maagzuurprobleem waar hij
altijd al mee worstelde en bovendien Het zijn secretaresse door
ziekte verstek gaan.
Achter de ramen, van zijn kleine kantoor bij de Westafrikaanse
afdeling van. het ministerie van Buitenlandse Zaken, waren de
winderige boulevards van Moskou nog bedekt met modderige sneeuw,
die in het schemerige ochtendlicht grauwgrijs lag te wachten op de
voorjaarsdooi.
‘Het is geen vlees en geen. vis,’ had de bewaker opgemerkt toen hij
zijn Moskvitch in de parkeergarage onder het gebouw van het
ministerie zette.
Golon had instemmend gebromd terwijl hij de lift naar de achtste
verdieping nam om aan het werk van die morgen te beginnen. Bij
gemis aan zijn secretaresse, had hij de stapel mappen gepakt, die
uit allerlei delen van het gebouw te zijner attentie waren gebracht
en begon ze door te nemen, waarbij hij langzaam een
antimaagzuurtabletje in zijn mond liet wentelen.
Het derde was door het bureau van de staatssecretaris aan hem
geattendeerd en in hetzelfde kantoorbediendenhandschrift stond op
het omslag: ‘Beoordelen en noodzakelijke maatregelen nemen’.
Golon las het somber door. Hij merkte op, dat het dossier was
ingesteld naar aanleiding van een interdepartementaal memorandum
van de Buitenlandse inlichtingendienst en dat zijn ministerië bij
nadere overweging bepaalde instructies aan ambassadeur Dobrovolsky
had gegeven, die volgens het laatste telegram van Dobrovolsky waren
uitgevoerd. Het verzoek was ingewilligd, rapporteerde de
ambassadeur en hij drong aan op spoedige maatregelen.
Golon snoof. Zelf gepasseerd voor de post van ambassadeur, hield
hij stijf en strak vol dat mensen op diplomatieke posten al te zeer
geneigd waren te menen, dat hun eigen parochie het belangrijkst
was.
‘Alsof we niets anders aan ons hoofd hebben,’ bromde hij. Zijn blik
was al op de map gevallen onder die, welke hij aan het lezen was.
Hij wist, dat het over de republiek Guinea ging, waar een
onafgebroken stroom telegrammen van de Sovjet-ambassadeur de
toeneming van Chinese invloed in Conakry meldde. Dat was nu wel
iets om bezorgd over te zijn, peinsde hij. Hierbij vergeleken viel
de vraag of er nu wel of niet commerciële hoeveelheden tin in het
binnenland van Zangaro waren, volkomen in het niet. Bovendien had
de Sovjet-Unie toch genoeg tin.
Niettemin moesten maatregelen van hogerhand genomen worden en als
goede ambtenaar deed hij dit. Aan een van de typekamer geleende
secretaresse dicteerde hij een brief aan de directeur van het
mijninstituut van Sverdlovsk, met het verzoek een kleine
inspectieploeg van geologen en ingenieurs samen te stellen teneinde
een onderzoek te doen naar een vermoedelijke tinlaag in WestAfrika,
en om hem te zijner tijd mee te delen dat de ploeg, geheel
toegerust, gereed was voor vertrek.
Inwendig meende hij dat hij de kwestie van hun transport naar
West-Afrika via het daartoe aangewezen directoraat zou moeten
regelen, maar duwde de gedachte naar zijn achterhoofd. Het
pijnlijke brandende gevoel in zijn keel werd minder en hij zag dat
de krabbelende stenotypiste hele mooie knieën had.
Cat Shannon had een rustige dag. Hij stond laat op en ging naar
zijn bank in West End, waar hij bijna de hele £ 1000 die op zijn
rekening stond opnam. Hij was ervan overtuigd, dat het geld
ruimschoots werd aangevuld als de overmaking uit België kwam.
Na de lunch belde hij zijn vriend de schrijver op, die verbaasd
leek van hem te horen.
‘Ik dacht dat je de stad uit was,’ zei de schrijver, ‘Hoe dat zo?’
vroeg Shannon.
‘Nou, de kleine Julie heeft je gezocht. Je hebt blijkbaar nogal
indruk gemaakt. Carrie zegt dat ze er niet over uitgepraat raakt.
Maar ze heeft Lowndes opgebeld en ze zeiden daar dat je met
onbekende bestemming vertrokken was.’
Shannon beloofde dat hij haar zou opbellen. Hij gaf zijn eigen
telefoonnummer op, maar niet zijn adres. Na dit gebabbel vroeg hij
de inlichtingen waar het hem om ging.
‘Nou, dat kan ik misschien wel,’ zei de vriend weifelend. ‘Maar ik
moet hem wel eerst even opbellen om te vragen of het goed is.’
‘Nou, doe dat dan maar,’ zei Shannon. ‘Zeg maar dat het voor mij
is, dat ik hem nodig moet spreken en dat ik bereid ben naar hem toe
te gaan om een paar uur met hem te kunnen praten. Zeg maar dat ik
hem niet lastig zou vallen als ik niet het idee had dat het echt
belangrijk is.’
De schrijver beloofde dat hij het zou doorgeven en dat hij Shannon
terug zou bellen met het telefoonnummer en het adres van de man die
Shannon wilde spreken, als deze man erin toestemde met Shannon te
praten.
’s middags schreef hij een brief aan de heer Goossens van de
Kredietbank, dat hij in het vervolg aan twee of drie compagnons de
Kredietbank als zijn correspondentieadres zou opgeven en
telefonisch met de bank in contact zou blijven om te informeren of
er brieven voor hem lagen. Hij zou ook via de Kredietbank brieven
naar compagnons sturen en in dat geval zou hij de heer Goossens dan
een envelop sturen uit de plaats waar hij dan was. Hij verzocht de
heer Goossens de envelop die hij ingesloten aantrof, geadresseerd
maar zonder postzegel, uit Brugge naar het adres van bestemming te
willen sturen. Tenslotte verzocht hij de heer Goossens zijn
rekening te belasten voor alle portoen bankkosten.
Om vijf uur ’s middags belde Endean hem in de flat op en Shannon
gaf hem een overzicht van de gang van zaken, zonder over zijn
contact met zijn vriend de schrijver te praten, over wie hij nooit
met Endean gesproken had. Hij vertelde hem echter wel dat hij
verwachtte, dat er die avond drie van de vier door hem gekozen
medewerkers in Londen zouden komen voor hun afzonderlijke
instructies en dat de vierde uiterlijk vrijdag aankwam.
Martin Thorpe had zijn vijfde vermoeiende dag, maar eindelijk was
hij klaar met zijn speurtocht. Hij had de documenten van zeventien
andere firma’s in de City nageplozen en had een tweede korte lijst
opgemaakt, dit keer van vijf firma’s. Boven aan de lijst stond de
firma, waar de vorige dag zijn oog op was gevallen. Hij was in de
loop van de middag klaargekomen met lezen en omdat sir James nog
niet uit Zürich terug was, besloot Thorpe de rest van de dag vrij
te nemen. Hij kon de volgende ochtend zijn baas op de hoogte
stellen en later zijn vertrouwelijke inlichtingen gaan inwinnen
over hoe die firma die hij uitgezocht had in elkaar zat, een reeks
inlichtingen om erachter te komen hoe het kwam dat zo’n
buitenkansje nog beschikbaar was. Laat in de middag was hij in
Hampstead Garden bezig het gazon te maaien.
9
De eerste huurling die op het Londense vliegveld Heathrow
aankwam was Kurt Semmler, met de Lufthansa uit München. Hij
probeerde Shannon telefonisch te bereiken zodra hij door de douane
was, maar hij kreeg geen gehoor. Hij was nogal vroeg voor zijn
telefoontje dat hij aangekomen was, daarom besloot hij op het
vliegveld te wachten en ging in het restaurant zitten, bij het raam
dat uitkeek op het platform van gebouw Twee. Hij rookte onder het
koffiedrinken zenuwachtig de ene sigaret na de andere en keek naar
de straalvliegtuigen die naar Europa vertrokken.
Marc Vlamink belde even over vijven Shannon op dat hij aangekomen
was. De Cat wierp een blik op het lijstje met drie hotels in de
buurt van zijn flat en noemde er een van. De Belg schreef het woord
voor woord in zijn telefooncel op Victoria Station op. Een paar
minuten later hield hij een taxi voor het station aan en liet het
briefje aan de chauffeur zien.
Semmler beide tien minuten na Vlaminck. Hij ontving van Shannon ook
de naam. van een hotel, schreef het op en nam een minitaxi vanaf
het vliegveld.
Langarotti was de laatste en meldde zich tegen zessen vanaf de
eindhalte van de bus van het vliegveld, op Cromwell Road. Hij nam
ook een taxi om hem naar zijn hotel te brengen.
Om zeven uur belde Shannon ze alle drie na elkaar op en verzocht
hen om over een uur allemaal op zijn flat te komen.
Toen ze elkaar begroetten ontdekte ieder van hen voor het eerst dat
ook de anderen uitgenodigd waren. De brede grijns waarmee ze zagen
dat de anderen er ook waren, was aan de ene kant uit blijdschap hun
vrienden te ontmoeten, en aan de andere kant, omdat het feit dat
Shannon ze op zijn kosten naar Londen had laten komen met betaling
van hun terugreis per vliegtuig, alleen kon betekenen dat hij geld
had, Zo ze zich al afvroegen wie de opdrachtgever zou zijn, hielden
ze daarover wijselijk hun mond.
Hun eerste indruk werd nog versterkt, toen Shannon vertelde, dat
hij Dupree op dezelfde voorwaarden uit Zuid-Afrika per vliegtuig
had laten overkomen. Een vliegticket van £ 500 betekende dat
Shannon geen grapjes maakte. Ze gingen er echt voor zitten.
‘Het werk dat ik gekregen heb,’ vertelde hij, ‘is een project dat
van meet af aan georganiseerd moet worden. Er is nog helemaal niets
en de enige manier om het op te zetten is alles zelf te doen. Het
doel is een aanval te ondernemen, een korte zware aanval, in
commandostijl, op een stad aan de kust van Afrika. We moeten een
gebouw in puin schieten, het bestormen en veroveren, iedereen die
erin zit onschadelijk maken en dan terugtrekken.’
De reactie was zoals hij wel verwacht had. De mannen wisselden
goedkeurende blikken. Vlaminck grijnsde breed en krabde op zijn
borst; Semmler mompelde ‘Klasse’ en stak een nieuwe sigaret
aan met de peuk van de oude. Hij bood er Shannon een aan, die zijn
hoofd schudde en bedankte. Langarotti hield onbewogen zijn blik op
Shannon gevestigd en liet het lemmet van zijn mes soepel over het
zwarte leer om zijn linkervuist glijden.
Shannon spreidde in het midden van de kring een kaart op de vloer
uit en de mannen bekeken hem oplettend. Het was een met de hand
getekende kaart, waarop een gedeelte van de zeekust met een rij
huizen op het land stond. Hij was niet erg nauwkeurig ook, want de
twee kromme grindstroken, waaraan de haven van Clarence te
herkennen was, stonden er niet op. Maar het was voldoende om te
laten zien om wat voor een operatie het ging.
De huurlingenleider hield een praatje van twintig minuten, waarin
hij een schets gaf van de wijze van aanvallen, die hij al aan zijn
opdrachtgever had voorgesteld als de enige uitvoerbare manier om
het gestelde doel te bereiken, en de drie mannen waren het daarmee
eens. Ze vroegen geen van drieën wat de plaats van bestemming was.
Ze wisten dat hij dat toch niet zou zeggen en dat ze het niet
hoefden te weten. Dat was geen kwestie van gebrek aan vertrouwen,
alleen van veiligheid. Als het geheim uitlekte, wilden zij er niet
op aangezien kunnen worden.
Shannon praatte Frans, de taal die hij in het Zesde commando in
Kongo had opgepikt en met een sterk accent sprak. Hij wist dat
Vlaminck een redelijke kennis van Engels bezat, zoals een barkeeper
in Oostende moet hebben, en dat Semmler de beschikking had over
zo’n tweehonderd woorden. Maar Langarotti kende vrijwel geen Engels
en daarom was Frans de voertaal, behalve als Dupree erbij was, want
dan moest alles vertaald worden.
‘Dat is het dus,’ zei Shannon, toen hij klaar was. ‘De voorwaarden
zijn, dat jullie vanaf morgenochtend een salaris van 1250 dollar
per maand krijgen, plus de reisen verblijfkosten in Europa.
Het budget is ruimschoots voldoende voor het werk. Er zijn maar
twee taken in het voorbereidende stadium die illegaal gedaan moeten
worden, omdat ik ervoor gezorgd heb de voorbereidingen zoveel
mogelijk strikt legaal te houden. De ene is het oversteken van een
grens van België naar Frankrijk, de andere is een kwestie vanhet
laden van een paar kisten op een schip ergens in Zuid-Europa.
We zullen allemaal aan die twee taken deelnemen.
Jullie krijgen drie maanden een gegarandeerd salaris plus 5000
dollar de man extra premie als de operatie lukt. Dus wat zeggen
jullie?’
De drie mannen keken elkaar aan. Vlaminck knikte.
‘Ik doe mee,’ zei hij, "zoals ik gisteren al gezegd heb. Het lijkt
me niet gek.’
Langarotti zette zijn mes aan, Is het tegen de Franse belangen?’
vroeg hij. ‘Ik heb geen zin om te worden verbannen.’
Ik geef je mijn woord dat het niet tegen de Fransen in Afrika
is.’
‘D’accord,’ zei de Corsicaan enkel.
‘Kurt?’
‘Hoe staat het met de verzekering?’ vroeg de Duitser. ‘Voor mij
maakt het niets uit, ik heb geen. familie, maar Marc
bijvoorbeeld?’
De Belg knikte.
‘Ja, ik wil niet dat Anna zonder geld achterblijft,’ zei hij.
Huurlingen onder contract worden door de contractant meestal
verzekerd voor 20 000 dollar bij overlijden en 6000 bij verlies van
arm of been.
‘Daar moet je zelf voor zorgen, maar hij kan net zo hoog zijn als
je zelf wilt. Als iemand iets overkomt, dan verklaart de rest
glashard, dat hij op zee per ongeluk overboord is gevallen. Als
iemand ernstig gewond raakt en het overleeft, dan verklaren we
allemaal onder ede, dat die verwonding veroorzaakt is door machines
aan boord die zijn gaan schuiven. Jullie laten je verzekeren voor
een zeereis van Europa naar Zuid-Afrika als passagiers van een
klein vrachtschip. Akkoord?’
De drie mannen knikten.
‘Ik doe mee,’ zei Semmler.
Ze gaven elkaar de hand erop en dat was genoeg. Daarna legde
Shannon uit wat elk van de drie moest doen.
‘Kurt, je krijgt vrijdag je eerste salarischeque plus £ 1000
onkosten. Dan ga je naar de Middellandse Zee om een schip te
zoeken. Ik heb een Hein, vrachtschip nodig met een schone staat van
dienst. Denk erom, het moet schoon zijn. Papieren in orde, schip te
koop. Eentot tweehonderd, ton, kustvaarder of omgebouwde treiler,
eventueel omgebouwd marineschip als het nodig is, maar niet een dat
er uitziet als een torpedobootjager. Het hoeft niet snel te zijn,
maar wel betrouwbaar. Eentje dat in een MiddellandseZeehaven een
lading kan oppikken zonder de aandacht te trekken, ook een lading
wapens. Dat geregistreerd staat als een gewoon vrachtschip, met als
eigenaar een kleine rederij of zijn eigen kapitein. Prijs niet meer
dan £ 25 000, met inbegrip van het opknappen als het nodig is.
Uiterste datum van afvaart, compleet met brandstof en
levensmiddelen voor een reis naar Kaapstad, beslist niet later dan
vandaag over zestig dagen. Is dat duidelijk?’
Semmler knikte en begon meteen aan zijn relaties in de
scheepvaartwereld te denken.
‘Jean-Baptiste, welke stad aan de Middellandse Zee ken je het
beste?’
‘Marseille,’ zei Langarotti zonder aarzeling.
‘Mooi. Je krijgt vrijdag salaris plus £ 500. Je gaat naar
Marseille, trekt in een klein hotelletje en begint rond te kijken.
Je zoekt drie grote opblaasbare halfharde rubberboten van het merk
Zodiac, het type dat naar het basisontwerp van marinecommandoboten
voor de watersport is ontwikkeld. Je koopt ze bij verschillende
leveranciers en slaat ze op in entrepot van een bonafide
scheepvaartagent voor export naar Marokko. Doel: waterskieën en
duiken in een vakantieoord. Kleur zwart. Eveneens drie krachtige
buitenboordmotoren die op een accu starten. De boten moeten een
draagvermogen hebben van een ton. De motoren moeten een boot met
dat gewicht met minstens tien knopen per uur kunnen trekken, met
nog een flinke reserve. Je hebt ongeveer 60 pk motoren nodig. En
wat heel belangrijk is: zorg vooral dat ze voorzien zijn van
onderwateruitlaten, zodat ze geruisloos lopen. Als je die niet kunt
krijgen, laat je door een monteur drie verlengde uitlaatpijpen met
de bijbehorende uitlaatkleppen maken die op de motoren passen. Die
sla je op in het entrepot van die zelfde exportagent voor hetzelfde
doel als de boten. Watersport in Marokko. Aan die £ 500 heb je niet
genoeg. Open een bankrekening en stuur de naam met het nummer aan
mij op dit adres, dan laat ik het geld per bank overmaken. Maar
alles afzonderlijk, en stuur de prijslijsten ook per post hierheen.
Akkoord?’
Langarotti knikte en begon zijn mes weer aan te zetten.
‘Marc, weet je nog dat je me eens verteld hebt, dat je in België
iemand kende, die in 1945 een Duitse partij van duizend gloednieuwe
Schmeisser-machinepistolen achterover had gedrukt en de helft nog
in voorraad had? Ik wil graag, dat je vrijdag met je salaris plus £
500 weer naar Oostende gaat om die man op te sporen en te kijken of
hij ze verkopen wil. Ik moet er honderd hebben in perfecte staat
van gereedheid. Ik betaal honderd dollar per stuk, wat ver boven de
prijs is. Neem uitsluitend schriftelijk hier in deze flat contact
met me op, zodra je die man gevonden hebt en een bijeenkomst van
hem met mij kan organiseren. Duidelijk?’
Om half tien waren ze klaar, en hadden ze de instructies nauwkeurig
in hun hoofd en begrepen.
‘Mooi, zullen we een hapje gaan eten?’ vroeg Shannon zijn
collega’s. Dat voorstel werd luidruchtig begroet, want de mannen
hadden nog niet veel anders gegeten dan een lunch of een hapje in
het vliegtuig en waren allemaal uitgehongerd. Shannon ging met ze
naar de Paprika om de hoek. Ze spraken nog steeds Frans, maar
niemand schonk er veel aandacht aan, behalve om even op te kijken
als er weer een lachsalvo uit het groepje van vier kwam. Ze wonden
zich kennelijk ergens over op, maar geen van de andere gasten had
enig vermoeden waar het groepje in de hoek zo opgetogen over was:
het vooruitzicht om onder leiding van Cat Shannon weer een oorlog
in te gaan.
Aan de overkant van het Kanaal was iemand anders die sterk aan
Carlo Alfred Thomas Shannon dacht, en zijn gedachten waren niet
menslievend. Hij beende door de zitkamer van zijn flat op een grote
boulevard bij de Place de la Bastille en dacht na over de
inlichtingen die hij de voorgaande week verzameld had en het
bericht dat hem een paar uur geleden bereikt had.
Als de schrijver, die Charles Roux oorspronkelijk aan Simon Endean
had aanbevolen als tweede huurling die eventueel voor Endeans
project in aanmerking kwam, iets meer van de Fransman had geweten,
was zijn beschrijving niet zo vleiend geweest. Maar hij kende
alleen maar de blote feiten uit zijn carrière en wist weinig van
zijn karakter. Evenmin wist hij – en had het Endean dan ook niet
kunnen vertellen – dat Roux de andere man die hij had aanbevolen,
Cat Shannon, een dodelijke haat toedroeg.
Nadat Endean bij Roux was weggegaan, had de Fransman precies
veertien dagen gewacht, tot hij voor de tweede maal contact op zou
nemen. Toen dit uitbleef, moest hij daaruit wel de conclusie
trekken, dat het project dat de bezoeker die zich Walter Harris
noemde voor ogen had, niet doorging, of dat iemand anders het
baantje gekregen had. Hierop doorgaand ging hij kijken welke andere
keus de Engelse zakenman gedaan kon hebben, en terwijl hij dit aan
het uitzoeken was of door iemand anders liet uitzoeken, hoorde hij
dat Cat Shannon in Parijs zat en onder zijn eigen naam in een
hotelletje in Montmartre logeerde. Dit schokte hem, want nadat ze
op het vliegveld Le Bourget uit elkaar waren gegaan, was hij
Shannon uit het oog verloren en had gedacht, dat de man uit Parijs
was vertrokken.
Op dat moment, een week geleden, had hij een van de mensen die hij
wist te kunnen vertrouwen, opgedragen uitvoerige inlichtingen over
Shannon in te winnen, Deze man heette Henri Alain en was een
vroegere huurling.
Alain was vierentwintig uur later met het nieuws gekomen, dat
Shannon uit zijn hotel in Montmartre was weggegaan en niet
teruggekomen. Hij kon Roux nog twee andere dingen vertellen: dat
Shannons verdwijning had plaatsgevonden de ochtend nadat Roux de
Londense zakenman in zijn eigen woning had ontvangen, en ten tweede
dat Shannon die zelfde middag ook een bezoeker had ontvangen. De
hotelbediende had na wat geldelijke aandrang Shannons bezoeker
kunnen beschrijven en Roux twijfelde er inwendig niet aan, dat de
bezoeker in Montmartre de man was die ook bij hém was geweest.
Meneer Harris uit Londen had dus twee huurlingen in Parijs bezocht
hoewel hij er maar een nodig had. Als gevolg daarvan was Shannon
verdwenen terwijl hij, Roux, aan de kant was gezet. Dat het
uitgerekend Shannon was die het contract scheen te hebben gekregen,
maakte hem helemaal razend, want er was niemand die de man uit de
flat in het Elfde arrondissement meer haatte.
Hij liet Henri Alain vier dagen bij het hotel posten, maar Shannon
was niet teruggekomen. Toen gooide hij het over een andere boeg,
Hij herinnerde zich, dat in de kranteberichten over de gevechten in
de laatste dagen van de enclave, Shannon steeds samen met
Langarotti was genoemd. Als Shannon nu weer in de circulatie was,
was Langarotti het vermoedelijk ook. Daarom had hij Henri Alain
naar Marseille gestuurd om de Corsicaan te zoeken en uit te vinden
waar Shannon kon zijn. Alain was zojuist teruggekomen met het
bericht, dat Langarotti die zelfde middag uit Marseille vertrokken
was, met bestemming Londen.
Roux wendde zich tot zijn zegsman. ‘Bon, Henri. Dat is
alles, Ik zal contact met je opnemen als ik je nodig heb. Zou die
hotelbediende in het hotel op Montmartre je intussen waarschuwen
als Shannon terugkomt?’
‘Jazeker,’ zei Alain, die opstond om weg te gaan.
‘Bel me dan onmiddellijk als je iets hoort.’
Toen Alain weg was, dacht Roux over het geval na. Voor hem
betekende de verdwijning van Langarotti, juist naar Londen, dat de
Corsicaan daar naar Shannon was gegaan. Dat betekende weer, dat
Shannon aan het werven was en dat kon alleen betekenen dat hij een
contract had gekregen. Roux twijfelde er niet aan, dat het contract
van Walter Harris afkomstig was en dat het hemzelf eigenlijk
toekwam. Het was een schandaal, evenals de werving van een Fransman
op Frans grondgebied, dat Roux als zijn eigen exclusieve gebied
beschouwde.
Er was nog een andere reden, waarom hij het contract van Harris zo
graag wou hebben. Hij had sinds die geschiedenis in Bukavu niet
gewerkt en hij dreigde zijn vermogen om een greep op de Franse
huurlingengemeenschap te houden te verliezen als hij niet in de een
of andere vorm werk voor ze kon vinden. Als Shannon er niet mee
door koe gaan, als hij bijvoorbeeld voorgoed verdween, zou de heer
Harris vermoedelijk bij Roux terug moeten komen om hem aan te
nemen, zoals hij meteen had moeten doen.
Zonder zich te bedenken voerde hij in Parijs een
telefoongesprek.
In Londen liep het diner ten einde. De mannen hadden een grote hoeveelheid wijn uit een karaf gedronken, want zoals typische huurlingen hadden ze deze het liefst zo wrang mogelijk. Kleine Marc hief zijn glas en bracht de in Kongo zo vaak gehoorde toost uit.
Cat Shannon, die in zijn stoel achterover zat, nuchter, terwijl de rest dronken werd, vroeg zich onwillekeurig af, wat voor verwoesting zou worden aangericht, als hij deze ‘troep wolven op het paleis van Kimba losliet. Zwijgend hief hij zijn eigen glas en dronk op de oorlogshelden.
Charles Roux was achtenveertig jaar en in vele opzichten gek, al
hadden die twee dingen niets met elkaar te maken. Men zou hem nooit
krankzinnig kunnen verklaren, maar de psychiaters zouden hem op
zijn minst voor geestelijk labiel houden. Die diagnose zou
gebaseerd zijn op een flinke portie grootheidswaan, maar dit komt
bij mensen buiten gekkenhuizen ook veel voor en wordt dan minder
onvriendelijk betiteld als overdreven egocentriciteit, vooral bij
rijke en beroemde personen.
Dezelfde psychiaters zouden waarschijnlijk een paranoïde inslag
constateren en een heel ijverige onderzoeker zou misschien zelfs
een psychopatisch trekje in de Franse huurling hebben aangetroffen.
Maar omdat Roux nog nooit door een goede psychiater onderzocht was
en zijn labiliteit onder een vrij behoorlijke intelligentie en
buitengewone slimheid verborgen bleef, kwamen deze vragen nooit aan
de orde.
Het enige dat zijn karakter verried was zijn vermogen, zichzelf een
status en een gewicht toe te schrijven, die uitsluitend in zijn
verbeelding bestonden; een zelfbeklag door vol te hoeden dat hij
zelf nooit ergens schuld aan had, maar iedereen die het niet met
hem eens was het aan het verkeerde eind had; en haat en wrok ten
aanzien van mensen die hem naar zijn mening slecht hadden
behandeld.
De slachtoffers van zijn haatgevoelens hadden vaak weinig anders
gedaan dan Roux teleurstellen, maar in het geval van Shannon was er
inderdaad reden voor zijn hekel Roux was tot zijn veertigste
sergeant eerste klas in het Franse leger geweest, tot hij ontslagen
werd na een voorval in verband met vermiste gelden.
In 1961 had hij, omdat hij niets te doen had, zijn eigen reis naar
Katanga betaald en zich als deskundig adviseur van de
afscheidingsbeweging van de toenmalige Katangese leider, Moise
Tsjombe, aangeboden. In dat jaar viel het hoogtepunt van de strijd
om de provincie Katanga, die rijk was aan mineralen, van
samenvoeging met het uitgebreide, anarchistische en pas
onafhankelijke Kongo los te maken. Een groot aantal van hen, die
later huurlingenleiders werden, begonnen hun freelance loopbaan
tijdens de verwarring in Katanga, Onder hen waren Hoare, Denard en
Schramme. Ondanks zijn aanspraken op iets groters werd Roux slechts
een kleine rol in de gebeurtenissen ie Katanga toebedeeld, en toen
de machtige Verenigde Naties er tenslotte in slaagden, de kleine
benden pistoleros te bedwingen, wat politiek gedaan moest
worden omdat het niet militair kon gebeuren, viel Roux onder hen
die eruit moesten.
Dat was in 1962. Twee jaar later, toen Kongo als een rij kegels in
handen van de door de communisten gesteunde Simba viel, werd
Tsjombe uit ballingschap teruggeroepen, om niet alleen Katanga maar
de gehele Kongo over te nemen. Hij op zijn beurt liet Hoare komen
en Roux was ook bij degenen die terugvlogen om onder Hoare te
dienen. Als Fransman zou hij normaal bij het Frans sprekende Zesde
commando zijn gekomen, maar omdat hij in die tijd in Zuid-Afrika
zat, kwam hij bij het Vijfde terecht.
Hier kreeg hij bevel over een compagnie en zes maanden later was
een van zijn sectiecommandanten een Engels-Ierse jongeman,
Shannon.
De breuk van Roux met Hoare kwam zes maanden later. Toen hij reeds
van zijn eigen superioriteit als militair bevelhebber overtuigd
begon te raken, werd Roux de taak toevertrouwd een wegversperring
van de Simba te vernietigen. Hij maakte zelf een aanvalsplan en het
werd een volslagen mislukking. Er sneuvelden vier blanke huurlingen
en meer dan twintig van zijn Katangezen. Dit was aan de ene kant
toe te schrijven aan het aanvalsplan, aan de andere kant aan het
feit, dat Roux stomdronken was. Onder de dronkenschap lag de
geheime zekerheid dat Roux ondanks al zijn praatjes een hekel aan
vechten had.
Kolonel Hoare eiste hierover een rapport van Roux en kreeg het. Er
stonden allerlei dingen in die niet klopten met de aan het licht
gekomen feiten. Hoare liet de enige overlevende sectiecommandant,
Carlo Shannon, komen en ondervroeg hem streng. Naar aanleiding van
wat hij hoorde, liet hij Roux komen en ontsloeg hem op staande
voet.
Roux ging naar het noorden om zich bij het Zesde commando onder
Denard in Paulis aan te sluiten, waar hij zijn veiligheid van het
Vijfde toeschreef aan rassendiscriminatie van een geweldige Franse
commandant door de minderwaardige Engelsen, een reden die Denard
grif geloofde. Hij benoemde Roux tot onderbevelhebber van een
kleiner commando, zogenaamd afhankelijk van het Zesde, maar in
feite vrijwel onafhankelijk. Dit was het Veertiende commando in
Watsa, onder leiding van commandant Tavernier.
In 1966 had Hoare zich teruggetrokken en was naar huis gegaan en
Tavernier was vertrokken. Het Veertiende stond onder leiding van
commandant Wautier, die evenals Tavernier een Belg was. Roux was
nog altijd onderbevelhebber en hij had een hekel aan Wautier. Niet
dat de Belg iets gedaan had; de reden voor die afkeer was, dat Roux
had verwacht na het vertrek van Tavernier de leiding te zullen
krijgen. Dat was niet het geval en daarom had hij de pest aan
Wautier.
Het Veertiende, overwegend bestaande uit Katangese soldaten, beet
de spits af in de muiterij van 1966 tegen de Kongolese regering.
Deze was door Wautier goed op touw gezet en zou waarschijnlijk
geslaagd zijn. Zwarte Jack Schramme hield zijn eigen overwegend
Katangese Tiende commando voorlopig achter de hand om de zaak aan
te zien. Als Wautier de opstand had geleid, had deze wellicht
kunnen slagen; dan zou zwarte Jack met zijn Tiende gekomen zijn als
het goed was gegaan, en dan was de Kongolese regering misschien
gevallen. Om de opstand te beginnen had Wautier zijn Veertiende
naar Stanleyville overgebracht, waar op de linkeroever van de
rivier de Kongo het enorme arsenaal was, dat zoveel munitie
bevatte, dat iemand die het bezat in staat was jarenlang Centraal-
en Oost-Kongo te beheersen.
Twee uur voor de aanval werd commandant Wautier doodgeschoten. Zijn
doodsoorzaak is nooit helemaal bewezen, maar het was in feite Roux
die hem met een schot in het achterhoofd had vermoord, Een
verstandig man zou de aanval hebben afgelast, maar Roux wilde met
alle geweld het bevel op zich nemen en de muiterij werd een ramp.
Zijn legers bereikten nooit de linkeroever van de rivier aan de
overkant, het Kongolese leger verzamelde zich, toen ze hoorden dat
ze het arsenaal nog hadden, en de eenheid van Roux werd tot de
laatste man verslagen. Schramme dankte de hemel dat hij zijn eigen
mensen voor dit fiasco had bewaard. Roux, die in doodsangst op de
vlucht was geslagen, zocht een schuilplaats bij John Peters, de
nieuwe commandant van het Engels sprekende Vijfde, die er ook
buiten was gebleven. Peters smokkelde de wanhopige Roux, die
helemaal in verband was gewikkeld en voor een Engelsman doorging,
het land uit.
Het enige vertrekkende vliegtuig ging naar Zuid-Afrika en daar ging
Roux heen. Tien maanden later vloog Roux terug naar Kongo, nu
vergezeld door vijf Zuidafrikanen. Hij had lucht gekregen van de op
handen zijnde opstand van juli 1967 en voegde zich bij Schramme op
het hoofdkwartier van het Tiende commando bij Kindu. Hij was weer
in Stanleyville toen de muiterij uitbrak, waar deze keer Schramme
en Denard aan meededen. Enkele uren later was Denard buiten gevecht
gesteld, in het hoofd getroffen door een terugketsende kogel, die
bij vergissing door een van zijn eigen mensen was afgeschoten. Op
een kritiek ogenblik was de aanvoerder van de gezamenlijke legers
van het Zesde en het Tiende buiten gevecht gesteld. Roux, die
beweerde dat hij als Fransman voorrang had boven de Belgische
Schramme en volhield, dat hij de beste commandant was, die
beschikbaar was, en de enige die de huurlingen kon leiden, schoof
zichzelf naar voren om de algehele leiding op zich te nemen.
De keus viel op Schramme, niet omdat hij de beste was om de blanken
te leiden, maar omdat hij de enige was die de Katangezen kon
leiden, en zonder deze rekruten zou de kleine troep Europeanen al
te veel in de minderheid zijn.
De aanspraken van Roux werden van twee kanten getorpedeerd. De
Katangezen konden hem niet luchten en wantrouwden hem, want ze
dachten aan het bataljon van hun eigen mensen die hij het vorig
jaar naar de ondergang had gevoerd. En bij het beraad van de
huurlingen, die avond waarop Denard met een brancard naar Rhodesia
werd gevlogen, was een van degenen die zich uitsprak tegen de
benoeming van Roux, een van Denards compagniescommandanten,
Shannon, die achttien maanden geleden liever uit het Vijfde was
weggegaan om zich bij het Zesde aan te sluiten, dan onder Peters te
dienen.
Ook de tweede maal lukte het de huurlingen niet het arsenaal te
veroveren en Schramme koos voor de lange mars van Stanleyville naar
Bukavu, een vakantieoord aan het meer van Bukavu op de grens van de
naburige republiek Rwanda, waar ze zich als de boel misliep konden
terugtrekken.
Intussen had Roux het op Shannon voorzien en om ze gescheiden te
houden, droeg Schramme aan Shannons compagnie de gevaarlijke taak
op om als voorhoede de weg te banen, terwijl de colonne van
huurlingen, Katangezen en duizenden volgelingen zich dwars door de
Kongolezen naar het meer toe vochten. Roux werd helemaal achteraan
in het konvooi geplaatst, zodat de twee mannen elkaar nooit
tegenkwamen.
Tenslotte ontmoetten ze elkaar in de stad Bukavu, nadat de
huurlingen zich daar geïnstalleerd hadden en de Kongolezen ze aan
alle kanten hadden ingesloten, behalve bij het meer achter de stad.
Dat was in september 1967 en Roux was dronken. Hij verloor bij een
spelletje kaart omdat hij zijn hoofd er niet bij had en
beschuldigde Shannon van vals spel. Shannon gaf als weerwoord, dat
Roux net zo beroerd pokerde als hij de aanval op de
wegversperringen van de Simba had aangepakt – en wel om dezelfde
reden: hij was bang. Er viel een doodse stilte in het groepje om de
tafel en de andere huurlingen schoven ongemerkt achteruit naar de
muur. Maar Roux haalde bakzeil. Met een woedende blik naar Shannon
liet hij de jongere man opstaan en naar de deur lopen. Pas toen de
Ier zijn rug naar hem had toe gedraaid, trok Roux de Colt .45 die
ze allemaal bij zich hadden en legde aan.
Shannon reageerde het eerst. Hij draaide zich om, trok zijn eigen
automatische pistool en vuurde dwars door het lange lokaal. Voor
een heupschot in half omgedraaide houding was het niet slecht. De
kogel raakte Roux boven in de rechterarm en scheurde een gat in de
biceps, zodat zijn arm slap langs zijn zij hing en het bloed van
zijn vingers op de nutteloze Colt op de vloer naast hem
druppelde.
‘En ik herinner me nog iets anders ook,’ riep Shannon door het
lokaal. ‘Ik herinner me wat Wautier is overkomen.’
Na die schietpartij was het met Roux gedaan. Hij evacueerde over de
brug naar Rwanda, liet zich naar Kigali, de hoofdstad, rijden en
vloog terug naar Frankrijk. Daardoor ontliep hij de val van Bukavu
toen de minutie in november tenslotte op was, evenals de vijf
maanden in een interneringskamp in Kigali. Hij liep ook de kans mis
om het Shannon betaald te zetten.
Omdat hij de eerste was die uit Bukavu in Parijs terugkwam, had
Roux een aantal interviews gegeven, waarin hij vol vuur over
zichzelf sprak, over zijn oorlogsverwonding en zijn verlangen om
terug te keren en zijn mannen aan te voeren. Door de mislukking in
Dilolo, toen een herstelde Denard uit Angola in het zuiden een
slecht georganiseerde inval in Kongo had geprobeerd, om de druk van
zijn in Bukavu ingesloten troepen af te leiden, waarna de vroegere
aanvoerder van het Zesde zich praktisch teruggetrokken had, kreeg
Roux de indruk dat hij het volste recht had om zich het leiderschap
over de Franse huurlingen aan te matigen. Hij had door plunderingen
in Kongo een heleboel geld vergaard en opgepot.
Met dat geld kon hij indruk maken bij de barvlooien en
straatzwervers die graag voor huurlingen doorgaan, en zij waren hem
nog wel trouw, maar die trouw was alleen met geld te koop.
Henri Alain was er zo een, evenals de volgende bezoeker die op
telefonisch verzoek van Roux bij hem kwam. Hij was ook een
huurling, maar dan van een ander slag.
Raymond Thomard was moordenaar van nature en van beroep.
Hij was ook eens in Kongo geweest, toen hij voor de politie op de
vlucht was, en Roux had hem als huurmoordenaar gebruikt. Voor een
paar fooien en in de veronderstelling, dat Roux een grote jongen
was, was Thomard zo loyaal als iemand tegen betaling maar kan
zijn.
‘Ik heb een baantje voor je,’ zei Roux tegen hem. ‘Een contract
voor vijfduizend dollar. Voel je er iets voor?’
Thomard grijnsde.
‘Natuurlijk, patron. Wie is de vent die ik uit de weg moet
ruimen?’
‘Cat Shannon.’
Thomards grijns verdween. Voor hij kon antwoorden ging Roux
verder.
‘Ik weet wel dat hij goed is, maar jij bent beter. Bovendien weet
hij van niets. Je krijgt zijn adres zodra hij weer in Parijs komt.
Je hoeft alleen maar te wachten tot hij uitgaat en dan pak je hem
wanneer het je zelf uitkomt, Kent hij je van gezicht?’
Thomard schudde zijn hoofd.
‘We hebben elkaar nooit gezien,’ zei hij.
Roux gaf hem een klap op de rug.
‘Dan hoef je je niet ongerust te maken. Blijf met me in contact, ik
zal je laten weten wanneer en waar je hem kunt vinden.’
10
De brief die Simon Endean dinsdagsavonds verzonden had, kwam
donderdagochtend om tien uur bij de Handelsbank in Zürich aan.
Overeenkomstig de instructies maakten ze £ 10000 per telex over op
de rekening van de heer Keith Brown bij de Kredietbank in
Brugge.
’s middags om twaalf uur zag de heer Goossens de telex en zette
telegrafisch £ 5000 op de rekening van de heer Brown in het West
End van Londen. Om vier uur ’s middags belde Sharmon zijn bank op
en vernam, dat het bedrag daar voor hem klaarlag. Hij verzocht de
directeur persoonlijk ervoor te zorgen dat hij de volgende ochtend
£ 3500 in contanten kon opnemen. Ze zeiden, dat hij het om half
twaalf kon komen halen.
Die zelfde ochtend na negenen verscheen Martin Thorpe op het
kantoor van sir James met het dossier van wat hij sinds die
zaterdag had nageplozen.
De beide mannen liepen samen het lijstje door en bestudeerden de
fotokopieën van de documenten, die hij dinsdag en woensdag van het
Vennootschapshuis gekregen had. Toen ze klaar waren, leunde Manson
in zijn stoel achterover en staarde naar het plafond.
‘Ik twijfel er niet aan dat je gelijk hebt wat Bormac betreft,
Martin,’ zei hij, ‘maar waarom is de grootste aandeelhouder in
vredesnaam niet allang uitgekocht?’
Dat was hetgeen Martin zich al een dag en een nacht had
afgevraagd.
De Bormac Trading Company Limited was in 1904 opgericht, om de
exploitatie op zich te nemen van de opbrengst van een reeks
uitgestrekte rubberplantages, die in de laatste jaren van de vorige
eeuw met slavenarbeid door Chinese koelies was verkregen.
De oprichter van de plantages was een harde, ondernemende Schot,
lan Macallister genaamd, die later in 1921 sir lan Macallister was
geworden, en de plantages lagen in Borneo, vandaar de naam van de
firma.
Macallister, meer stichter dan zakenman, was in 1903 bereid een
compagnonschap aan te gaan met een groepje Londense zakenlieden, en
het jaar daarop werd Bormac in het leven geroepen met de uitgifte
van een half miljoen gewone aandelen. Macallister, die het jaar
tevoren met een zeventienjarig meisje was getrouwd, ontving 150 000
aandelen en een commissariaat en kreeg voor het leven het beheer
van de rubberplantages.
Tien jaar na de oprichting van de firma hadden de Londense
zakenlieden een hele reeks voordelige contracten weten te sluiten
met firma’s die de Britse oorlogsindustrie van rubber voorzagen, en
de aandelen waren van hun koers van uitgifte van vier shilling tot
meer dan £ 2 gestegen. De hausse van de oorlogswinstmakers duurde
tot 1918. Vlak na de Eerste Wereldoorlog kelderde de firma, tot de
automobielrage in de jaren twintig de behoefte aan rubberbanden
krachtig stimuleerde, en weer gingen de aandelen omhoog. Er kwam
een nieuwe, aandelenuitgifte, waardoor het aandelenkapitaal op de
markt vergroot werd tot een miljoen en het bezit van sir lan tot
300 000. Daarna vonden er geen aandelenuitgiften meer plaats.
Door de instorting ten gevolge van de grote crisis kelderden de
koersen en aandelen opnieuw en ze herstelden zich in 1937. In dat
jaar maakte een van de Chinese koelies eindelijk amok en voerde met
een groot kapmes een vervelende operatie op de slapende sir ïan
uit. De ironie van het geval wilde dat hij aan bloedvergiftiging
stierf. De onderdirecteur nam zijn taak over, maar was niet zo
voortvarend als zijn overleden meester, en de produktie ging
achteruit terwijl de prijzen stegen. De Tweede Wereldoorlog had een
goudmijn voor de firma kunnen zijn, maar door de Japanse invasie
van 1941 kwam er een eind aan de leveringen.
De doodsklok van de firma, werd tenslotte geluid door de
Indonesische nationalistische beweging, die Nederland in 1948 dwong
de macht over Nederlands Oost-Indië en Borneo af te staan. Toen
uiteindelijk de grens tussen Indonesisch Borneo en Brits
NoordBorneo getrokken werd, lagen de plantages aan de Indonesische
zijde en werden ze prompt zonder vergoeding genationaliseerd.
De firma worstelde nog meer dan twintig jaar verder, de bezittingen
kon men niet terugkrijgen, vruchteloze processen met de regering
van president Soekamo soupeerden het geld op en de prijzen daalden.
Op het tijdstip dat Martin Thorpe de boeken van de firma doornam,
stonden de aandelen op een shilling per stuk en de hoogste koers
over het afgelopen jaar was een shilling en drie pence.
De Raad van beheer bestond uit vijf leden en de reglementen
schreven voor, dat er twee aanwezig moesten zijn om een besluit te
kunnen nemen. Het adres van de firma was vermeld en bleek het pand
te zijn van een oude gevestigde advocatenfirma in de City, waarvan
een der compagnons optrad als secretaris van de firma, die ook in
de Raad zat. Het oorspronkelijke kantoor was als gevolg van de
toenemende kosten allang opgeheven. Er werden zelden
Raadsvergaderingen gehouden en meestal was dan de voorzitter
aanwezig, een oude man die in Sussex woonde en de jongste broer was
van sir lans vroegere onderdirecteur. Deze was in de oorlog door
Japanse hand omgekomen en zijn aandelen waren in handen van de
jongere broer overgegaan; naast de voorzitter had de secretaris van
de firma, de City-advocaat, zitting en soms een van de drie
anderen, die allemaal een heel eind van Londen af woonden. Er waren
zelden aangelegenheden te bespreken en de inkomsten van de firma
bestonden hoofdzakelijk uit de late schadevergoedingen, die nu en
dan door de Indonesische regering onder generaal Suharto werden
gedaan.
De vijf gezamenlijke Raadsleden waren in het bezit van niet meer
dan achttien procent van het miljoen aandelen, en tweeënvijftig
procent was over zes en een halfduizend aandeelhouders in het hele
land verspreid. Er scheen in verhouding een vrij groot aantal
getrouwde vrouwen en weduwen bij te zijn. Er zaten ongetwijfeld al
jarenlang vergeten aandelen in aktentrommels in banken en
advocatenkantoren overal in het land.
Maar daar hadden Thorpe en Manson geen belangstelling voor. Als ze
hadden getracht een overwegend belang te verkrijgen door via de
markt te kopen, zou dat ten eerste jaren gekost hebben en ten
tweede zou het andere waarnemers in de City al heel gauw duidelijk
zijn geworden, dat er iemand met Bormac bezig was.
Hun belangstelling was gevestigd op dat ene pakket van 300 000
aandelen in het bezit van de weduwe lady Macallister.
Het was een raadsel, dat iemand niet al lang geleden het hele
pakket van haar had gekocht en de lege vennootschap van de eens zo
bloeiende rubbermaatschappij had overgenomen. Het was in alle
opzichten ideaal voor dit doel, want de akte van oprichting was
ruim geformuleerd en bood de firma de gelegenheid om op ieder
exploitatieterrein van natuurlijke hulpbronnen van enig land buiten
het Verenigd Koninkrijk werkzaam te zijn.
‘Ze is op zijn minst vijfentachtig,’ zei Thorpe tenslotte. ‘Ze
woont in een groot, somber, oud flatgebouw in Kensington, waar ze
verzorgd wordt door een oudgediende, een gezelschapsdame, of hoe
zoiets heet.’
‘Ze hebben haar vast wel eens benaderd,’ peinsde sir James. ‘Waarom
zou ze ze dan vasthouden?’
‘Misschien wil ze ze gewoon niet verkopen,’ zei Thorpe, ‘of
misschien bevielen de mensen die haar zijn komen vragen of ze
mochten kopen haar niet. Oude mensen zijn soms eigenaardig.’
Niet alleen oude mensen zijn irrationeel als het op de koop en
verkoop van effecten en aandelen aankomt. De meeste
effectenmakelaars hadden allang de ervaring dat een klant kon
weigeren zaken te doen als ze een zuinig en voordelig aanbod gedaan
werd, enkel en alleen omdat ze de effectenmakelaar niet
mochten.
Sir James Manson schoot plotseling in zijn stoel naar voren en
plantte zijn ellebogen op het bureau.
‘Martin, zoek eens uit hoe dat met die oude vrouw zit. Ga kijken
wie ze is, wat ze denkt, wat ze wel en niet prettig vindt, wat haar
smaak is en vooral, wat haar zwakke plek is. Die moet ze hebben,
een of andere kleinigheid die haar zo in verleiding zou brengen dat
ze daarvoor haar aandelenbezit zou verkopen. Het hoeft geen geld te
zijn, dat is het waarschijnlijk ook niet, want er is haar allang
geld aangeboden. Maar er moet toch iets zijn. Zie dat je erachter
komt.’
Thorpe stond op om weg te gaan. Manson wenkte hem weer te gaan
zitten.
Uit de la van zijn bureau trok hij zes gedrukte formulieren,
allemaal eender en allemaal aanvraagformulieren voor een genummerde
rekening bij de Zwinglibank in Zürich.
Hij legde kort en bondig uit wat hij daarmee wilde en Thorpe
knikte.
‘Reserveer een plaats in het vliegtuig van morgenochtend, dan kun
je morgenavond terug zijn,’ zei Manson, terwijl zijn assistent
wegging.
Simon Endean belde Shannon over tweeën in zijn flat op en
ontving een compleet verslag over de afspraken die de huurling aan
het maken was. Mansons assistent was verheugd over de
nauwkeurigheid van Shannons relaas en hij noteerde de
bijzonderheden op een kladblok, zodat hij later zijn eigen verslag
voor sir James kon maken.
Toen hij klaar was, bracht Shannon zijn volgende eisen naar
voren.
‘Ik wil graag aanstaande maandag voor twaalven £ 5000 hebben, die
rechtstreeks per telex van je Zwitserse bank ten gunste van mijn
rekening op naam van Keith Brown bij het hoofdkantoor van de Banque
de Credit in Luxemburg moeten worden overgemaakt,’ zei hij tegen
Endean, ‘en nog eens £ 5000 per telex ten gunste van mijn rekening
bij het hoofdkantoor van de Landesbank in Hamburg op
woensdagochtend.’
Hij zette in een paar woorden uiteen, hoe het grootste deel van de
£ 5000, die hij mee naar Londen had genomen, reeds waren besteed en
de andere £ 5000 waren nodig als reserve in Brugge. De twee gelijke
bedragen die hij in Luxemburg en in Hamburg nodig had, dienden
voornamelijk om zijn relaties een gewaarmerkte cheque te kunnen
tonen, om zijn kredietwaardigheid te bewijzen voor hij met de
onderhandelingen tot aankoop begon. Later zou het geld grotendeels
naar Brugge worden overgemaakt en het overblijvende saldo volledig
worden verantwoord.
‘Ik kan je in ieder geval schriftelijk een volledige afrekening
geven van het geld dat tot nu toe is uitgegeven of al is
toegezegd,’ zei hij tegen Endean, ‘maar ik moet je
correspondentieadres hebben.’
Endean gaf hem de naam van een officieel correspondentieadres op,
waar hij die ochtend een postbus had geopend op naam van Walter
Harris en hij beloofde binnen een uur de instructies naar Zürich te
zenden, om de twee bedragen van £ 5000 gereed te maken zodat ze in
Luxemburg en Hamburg door Keith Brown konden worden afgehaald.
Grote Janni Dupree meldde zich om vijf uur op het vliegveld
Londen. Hij had de langste reis afgelegd; de vorige dag van
Kaapstad naar Johannesburg, waar hij een nacht in het Holiday Inn
was overgebleven, en daarna de lange vlucht met de SAA door Luanda
in Portugees Angola, met een tussenlanding in Isla do Sol, om te
vermijden dat ze over het territorium van een zwart Afrikaans land
moesten vliegen. Shannon droeg hem op een taxi rechtstreeks naar de
flat te nemen.
Terwijl hij onderweg was, belde Shannon de andere drie huurlingen
in hun hotels op en liet ze naar zijn huis komen.
Om zes uur was er een tweede samenkomst, waar ze allemaal de
Zuidafrikaan begroetten en zwijgend luisterden, terwijl Shannon aan
Dupree dezelfde uiteenzetting deed als zij de vorige avond hadden
gekregen. Toen hij de voorwaarden hoorde vertrok Janni’s gezicht
tot een grijns.
‘Gaan we weer vechten, Cat? Je kunt op me rekenen.’
‘Goed zo, man. Nou wil ik graag dat je het volgende doet. Je blijft
hier in Londen en zoekt een kleine éénkamerflat. Daar zal ik je
morgen bij helpen. Wij nemen de Evening Standard door en dan
heb je ’s avonds onderdak.
Ik wil dat je al onze kleding koopt. We moeten vijftig T-shirts,
vijftig onderbroeken en vijftig paar goed dunne sokken hebben, en
dan voor iedereen een stel reservekleren, dat wordt dus honderd. Ik
zal je straks de lijst geven. Daarna vijftig gevechtsbroeken,
liefst in oerwoud-camouflagekleuren en liefst passend bij de jacks,
en vervolgens vijftig gevechtskielen met een ritssluiting van voren
en in dezelfde oerwoud-camouflagekleuren.
Dit kun je allemaal gewoon in kampeerwinkels, sportzaken en
legerdumpwinkeis krijgen. De hippies dragen tegenwoordig ook al
gevechtsjasjes in de stad, net als de mensen die naar buiten gaan
om te jagen.
Je kunt de onderhemden, sokken en onderbroeken bij dezelfde
grootleverancier kopen, maar koop de broeken en kielen ergens
anders. Dan vijftig groene baretten en vijftig paar laarzen. Neem
de broeken maar in een grote maat, die kunnen we later wel korter
maken; van de kielen neem je de helft in grote en de helft in
middelmaten. Koop de laarzen maar bij een kampwinkel. Ik wil geen
zware Engelse legerschoenen hebben, maar groene canvas kaplaarzen
met vetersluiting voor en waterdicht.
En dan de bepakking. Ik heb vijftig koppels nodig, kogeltassen,
pukkels, en ransels met licht draagstel van buiten om ze te
steunen. Daar kunnen de bazookaraketten in als ze een beetje
veranderd worden. En tot slot vijftig lichtgewicht nylon
slaapzakken.
Oké? Ik geef je straks alles wel op een lijst.’
Dupree knikte.
‘Best. Hoeveel kost die handel?’
‘Zo’n duizend pond. Je moet het als volgt kopen. Je neemt de gele
telefoongids en daar vind je onder dumpzaken meer dan tien winkels
en groothandelaren. Koop de jacks, kielen, koppels, baretten,
pakriemen, rugzakken, pukkels en laarzen in verschillende winkels,
waar je overal apart een bestelling doet. Je betaalt contant en
neemt de aankoop mee. Geef niet je eigen naam op-niet dat iemand
ernaar vraagt – en laat niet je eigen adres achter.
Als je de hele troep gekocht hebt, sla je die in een gewone
opslagplaats op, laat het in kisten verpakken voor export en neemt
contact op met vier afzonderlijke cargadoors die gewend zijn
exportzendingen te behandelen. Je betaalt ze om ze in vier
afzonderlijke partijen in entrepot naar een scheepsbevrachter in
Marseille te sturen, waar ze door de heer Jean-Baptiste Langarotti
worden afgehaald.’
‘Welke firma in Marseille?’ vroeg Dupree.
‘Dat weten we nog niet,’ zei Shannon. Hij wendde zich tot de
Corsicaan.
‘Jean, zodra je de naam van de scheepvaartagent hebt die je van
plan bent met de export van de boten en motoren te belasten, stuur
dan de volledige naam en adres per post naar Londen, een exemplaar
hier aan mij in mijn flat en een tweede exemplaar aan Jan Dupree,
Poste Restante, Postkantoor Trafalgar Square, Londen. Heb je
dat?’
Langarotti schreef het adres op, terwijl Shannon de instructies
voor Dupree vertaalde.
‘Janni, ga daar de komende dagen naar toe en zorg dat je een
poste-restante-adres krijgt. Dan ga je bijvoorbeeld iedere week
even kijken tot er een brief van Jean komt. Daarna geef je de
scheepsbevrachters opdracht om de kisten naar de agent in Marseille
te versturen, in entrepotzending, voor export overzee vanaf
Marseille als eigendom van Langarotti. Wat nu de kwestie van het
geld betreft, ik heb zojuist gehoord dat het krediet uit Brussel is
binnengekomen.’
De drie Europeanen haalden strookjes uit hun zak, terwijl Shannon
het reçu van Duprees vliegticket pakte. Shannon nam vier brieven
van zijn schrijftafel, die elk van hem aan de heer Goossens bij de
Kredietbank gericht waren. De brieven waren vrijwel gelijkluidend.
Het was een verzoek aan de Kredietbank om een bedrag in Amerikaanse
dollars van de rekening van de heer Keith Brown over te maken op
een andere rekening ten gunste van de heer X.
In de open plaatsen vulde Shannon het bedrag in, gelijk aan het
vliegretour Londen, vanuit Oostende, Marseille, München en
Kaapstad. De brieven behelsden eveneens het verzoek aan de heer
Goossens, om aan elk van de genoemde personen bij de genoemde
banken een bedrag van 1250 dollar over te maken op de dag van
ontvangst van de brief en opnieuw op 5 mei en ook weer op 5 juni.
De huurlingen dicteerde Shannon de naam van hun bank, meestal in
Zwitserland, en Shannon typte het op de open plekken in.
Toen hij klaar was, las ieder zijn eigen brief en Shannon tekende
ze aan zijn bureau, sloot ze in afzonderlijke enveloppen en gaf
ieder zijn eigen envelop om te posten.
Tenslotte gaf hij elk van hen £ 50 contant voor hun 48-urig
verblijf in Londen en gaf ze opdracht, de volgende ochtend om elf
uur voor de deur van zijn bank in Londen op hem te wachten.
Toen ze weg waren ging hij zitten en schreef een lange brief aan
iemand in Afrika. Hij belde de schrijver op, die, nadat hij
telefonisch had nagevraagd of het in orde was, hem het
correspondentieadres van de Afrikaan gaf. Die avond postte Shannon
de brief per expresse en ging alleen eten.
Martin Thorpe had voor de lunch zijn onderhoud met dr.
Steinhofer bij de Zwinglibank. Omdat hij tevoren door sir James
Manson was aangekondigd, werd Thorpe met dezelfde voorkomendheid
ontvangen.
Hij overhandigde de bankier de zes aanvraagformulieren voor
genummerde rekeningen. Ze waren elk op de vereiste manier ingevuld
en ondertekend. Op afzonderlijke kaartjes stonden de vereiste twee
voorbeelden van handtekeningen van de mensen, die de rekeningen
wilden openen. Ze stonden op naam van de heren Adams, Ball, Carter,
Davies, Edwards en Frost.
Aan elk formulier waren nog twee brieven gehecht. De ene was een
getekende volmacht, waarin de heren Adams, Ball, Carter, Edwards en
Frost afzonderlijk aan de heer Martin Thorpe machtiging verleenden
om over de rekeningen op hun naam te beschikken. De andere was een
door sir James Manson getekende brief met het verzoek aan dr.
Steinhofer, om op rekening van ieder van zijn compagnons het bedrag
van £ 50 000 over te maken ten laste van de rekening van sir
James.
Dr. Steinhofer was niet zo onnozel of groen in bankzaken om niet te
vermoeden, dat het feit dat de zes ‘zakencompagnons’ allemaal met
de eerste zes letters van het alfabet begonnen geen opmerkelijk
toeval was. Maar hij was zeer wel in staat te geloven, dat het
eventuele niet-bestaan van de zes kandidaten niet zijn zaak was.
Als een vermogende Engelse zakenman de lastige bepalingen van zijn
eigen Wet op de Vennootschappen wenste te ontduiken moest hij dat
zelf weten. Bovendien wist dr. Steinhofer bepaalde dingen over heel
wat zakenlui in de City, die genoeg vragen van het
Handelsdepartement zouden hebben opgeworpen om dat Londense
ministerie tot aan het eind van de eeuw bezig te houden.
Er was nóg een goede reden waarom hij zijn hand uitstrekte om de
aanvraagformulieren van Thorpe aan te nemen. Als de aandelen van de
firma, die sir James in het geheim trachtte te kopen, van hun
huidige koers naar astronomische hoogte omhoog schoten – en dr.
Steinhofer kon geen andere reden voor die operatie bedenken – was
er niets dat de Zwitserse bankier kon weerhouden een paar van die
aandelen voor zichzelf te kopen.
‘De firma die wij op het oog hebben heet de Bormac Trade Company,’
vertelde Thorpe hem rustig. Hij schetste de positie van de firma en
het feit, dat de oude lady Macallister 300 000 aandelen of dertig
procent van de firma in haar bezit had.
‘Wij hebben reden om te geloven dat er reeds pogingen zijn gedaan
deze oude dame te bewegen haar bezit te verkopen,’ ging hij verder.
‘Ze schijnen geen succes te hebben gehad. Wij gaan een nieuwe
poging doen. Zelfs al zouden we er niet in slagen, dan gaan we toch
door en zoeken een andere lege vennootschap.’
Dr. Steinhofer luisterde zwijgend terwijl hij zijn sigaar
rookte.
‘Zoals u weet, dr. Steinhofer, is het niet mogelijk dat één koper
deze aandelen koopt zonder zijn identiteit bekend te maken. Daarom
zijn de vier kopers de heer Adams, de heer Ball, de heer Carter en
de heer Davies, die ieder zeven en een half procent van de firma
verwerven. Wij zouden graag willen dat u ten behoeve van deze vier
optreedt.’
Dr. Steinhofer knikte. Het was de normale praktijk.
‘Natuurlijk, meneer Thorpe.’
‘Ik zal trachten de oude dame te bewegen de certificaten van de
aandelenoverdracht te tekenen zonder de naam van de koper te
vermelden. Dit is alleen maar, omdat sommige mensen in Engeland,
vooral oude dames, Zwitserse banken nogal – hoe zal ik het zeggen –
geheimzinnige organisaties vinden.’
‘U bedoelt waarschijnlijk louche,’ zei dr. Steinhofer effen. ‘Ik
begrijp het volkomen. Dan laten we het zo. Als u een onderhoud met
die dame hebt gehad zullen we zien hoe het ‘t beste geregeld kan
worden. Maar zeg tegen sir James dat hij niet bang behoeft te zijn.
De aankoop wordt door vier afzonderlijke kopers gedaan en de regels
van de Wet op de Vennootschappen zullen niet geschonden
worden.’
Zoals sir James Manson voorspeld had, was Thorpe tegen de avond
weer in Londen om aan zijn weekeinde te beginnen.
De vier huurlingen stonden op het trottoir te wachten toen
Shannon tegen twaalven de bank uitkwam. Hij had vier bruine
enveloppen in zijn handen.
‘Marc, dit is voor jou. Er zit £ 500 in. Omdat jij thuis woont heb
jij de minste onkosten. Daarom moet je van die £ 500 een
bestelwagen kopen en een garage huren die op slot kan. Er moeten
nog meer artikelen gekocht worden. Het lijstje zit in de
envelop.
Spoor de man op die de Schmeissers te koop heeft en arrangeer een
ontmoeting tussen mij en hem. Ik zal je over een dag of tien in je
bar opbellen.’
De reusachtige Belg knikte en hield een taxi bij het trottoir aan,
om hem naar Victoria Station en de boottrein naar Oostende terug te
brengen.
‘Kurt, dit is jouw envelop. Er zit £ 1000 in, omdat je veel meer
moet reizen. Zorg dat je binnen veertig dagen dat schip hebt
gevonden. Houd telefonisch en telegrafisch contact met me, maar doe
het in beide gevallen heel voorzichtig en kort. In brieven naar
mijn flat kun je openhartig zijn. Als mijn post onderschept wordt
kunnen we toch wel inpakken.
Jean-Baptiste, hier is £ 500 voor jou. Daar moet je veertig dagen
mee doen. Zorg dat je geen last krijgt en ga niet naar je oude
kroegen. Zoek de boten en motoren en stel me schriftelijk op de
hoogte. Open een bankrekening en zeg me waar het is. Als ik met het
model en de prijs van de spullen akkoord ga, zal ik je het geld
overmaken. En vergeet de scheepsagent niet. Houd alles voortdurend
netjes binnen de perken van de wet.’
De Fransman en de Duitser namen hun geld en instructies aan en
keken uit naar een tweede taxi om. ze naar het vliegveld van Londen
te brengen, Semmler naar Napels en Langarotti naar Marseille.
Shannon nam Dupree bij de arm en ze wandelden samen over
Piccadilly. Shannon gaf Dupree zijn envelop.
‘Ik heb hier £ 1500 voor je ingedaan, Janni. Van de £ 1000 moet je
alle inkopen en het opslaan, in kisten pakken en de
verzendingskosten naar Marseille betalen en dan houd je nog wat
over ook. Met die £ 500 kom je met gemak de komende maand tot zes
weken toe. In het weekeinde maak je een lijst van winkels en
leveranciers aan de hand van de beroepengids en een plattegrond. Je
moet over dertig dagen klaar zijn met inkopen, want ik moet de
spullen over vijfenveertig dagen in Marseille hebben.’
Hij stond stil om een avondkrant te kopen, sloeg hem open bij de
pagina ‘Te huur’ en liet Dupree de advertentiekolommen zien, waarin
grote en kleine flats, gemeubileerd en ongemeubileerd, te huur
werden aangeboden.
‘Zie dat je voor vanavond een flatje vindt en laat me morgen het
adres weten."
Ze namen bij Hyde Park Corner afscheid.
Shannon besteedde die avond met het opmaken van een afrekening
voor Endean. Hij wees erop, dat met de totale uitgaven bijna de
hele uit Brugge overgemaakte £ 5000 was opgegaan en dat hij de paar
honderd pond die nog over waren op de Londense rekening liet staan
als reserve.
Tenslotte wees hij erop, dat hij nog niets van zijn eigen £ 10 000
voor zijn werk had opgenomen en stelde Endean voor, dat hij het
rechtstreeks van Endeans Zwitserse rekening op Shannons Zwitserse
rekening overmaakte, of het geld naar de Belgische Bank liet sturen
ten gunste van Keith Brown.
Hij deed zijn brief die vrijdagavond op de post.
Hij was het weekeind vrij en daarom belde hij Julie Manson op en
stelde voor met haar te gaan eten. Ze was van plan een weekeind
naar het buitenhuis van haar ouders te gaan, maar belde ze op om te
zeggen dat ze niet kwam. Omdat ze laat klaar was kwam ze Shannon
afhalen, brutaal en verwend aan het stuur van haar knalrode
MGB.
‘Heb je al iets besproken?’ vroeg ze.
‘Ja. Waarom?’
‘Laten we naar een eethuis gaan waar ik altijd kom,’ stelde ze
voor. ‘Dan kan ik je aan een paar vrienden voorstellen.’
Shannon schudde zijn hoofd.
‘Niets ervan,’ zei hij. ‘Dat ken ik. Ik heb geen zin in mensen die
me de hele avond aanstaren of ik een beest uit artis ben en die me
idiote vragen stellen over het doodschieten van mensen. Dat is
ziekelijk.’
Ze keek teleurgesteld.
‘Hè, toe nou liefje.’
‘Nee.’
‘Luister nu eens, ik zal niet zeggen wie je bent en wat je doet. ïk
hou het gewoon geheim. Toe nou, niemand kent je van gezicht.’
Shannon zwichtte.
‘Op een voorwaarde,’ zei hij. ‘Mijn naam is Keith Brown, verstaan?
Keith Brown, meer niet. Verder zeg je niets anders over mij of waar
ik vandaan kom en ook niet wat ik uitvoer. Begrepen?’
Ze gniffelde.
‘Geweldig,’ zei ze. ‘Geweldig idee. De Geheimzinnige Man. Ga dan
maar mee, meneer Keith Brown.’
Ze ging met hem naar Tramps, waar ze blijkbaar heel bekend was.
Johnny Gold stond op van zijn tafeltje naast de deur toen ze
binnenkwam en begroette haar enthousiast met een kus op beide
wangen. Hij gaf Shannon een hand toen ze hem voorstelde.
‘Leuk je te ontmoeten, Keith. Veel plezier.’
Ze aten aan de lange rij tafeltjes evenwijdig aan de bar en
begonnen met de kreeftcocktail van het huis, in een uitgeholde
ananas. Shannon, die met het gezicht naar de zaal toe zat, wierp
een blik in het rond naar de gasten; de meesten waren te oordelen
naar hun lange haar en informele kleding uit de theaterwereld of
iets dergelijks. Anderen waren kennelijk jonge zakenlieden, die bij
de tijd wilden zijn of een fotomodel of sterretje wilden
versieren.
Onder de laatsten zag hij aan de overkant van de zaal iemand bij
een groepje zitten die hij kende, buiten het gezichtsveld van
Julie.
Na de kreeft bestelde Shannon worstjes met aardappelpuree en zich
verontschuldigend stond hij op. Hij slenterde langzaam de deur uit
naar de hal alsof hij op weg naar het toilet was. Enkele tellen
later kwam er een hand op zijn schouder neer en toen hij zich
omdraaide stond Endean voor hem.
‘Ben jij helemaal gek geworden?’ snerpte de harde jongen uit de
City.
Shannon keek hem met grote onschuldige ogen aan alsof hij verbaasd
was.
‘Nee, ik geloof het niet. Hoezo?’ vroeg hij.
Endean stond op het punt het te zeggen, maar bedwong zich nog net.
Zijn gezicht was wit van woede. Hij kende zijn baas goed genoeg om
te weten, hoe Manson zijn onschuldige kleine meisje aanbad en wist
ongeveer wat zijn reactie zou zijn als hij er ooit achter kwam dat
Shannon met haar uitging, en helemaal dat hij met haar naar bed
ging.
Maar hij stond schaakmat. Hij nam aan dat Shannon nog altijd niet
op de hoogte was van zijn eigen naam en zeker niet van het bestaan
van Manson. Als hij hem uitkafferde omdat hij uit eten ging met een
meisje dat Julie Manson heette, verried hij zowel zijn eigen
ongerustheid als Mansons naam, tegelijk met hun beider rol als
Shannons werkgever. En hij kon Shannon ook niet zeggen dat hij haar
met rust moest laten, uit angst dat Shannon het meisje in de arm
nam en zij hem vertelde wie Endean was. Hij slikte zijn woede
in.
‘Wat doe je hier?’ vroeg hij sloom.
‘Ik ben aan het eten,’ zei Shannon, die keek of hij er niets van
begreep. ‘Hoor eens, Harris, als ik ergens wil gaan eten, is dat
mijn zaak. Er is in het weekeind niets te doen. Ik moet tot maandag
wachten voor ik naar Luxemburg kan vliegen.’
Endean werd nog bozer. Hij kon niet uitleggen dat hij zich niet
ergerde omdat Shannon zijn werk verwaarloosde.
‘Wie is dat meisje?’ vroeg hij.
Shannon haalde zijn schouders op.
‘Ze heet Julie. Ik kwam haar twee dagen geleden in een café
tegen.’
‘Heb je haar opgepikt?’ vroeg Endean verontwaardigd.
‘Zo zou je het kunnen noemen, ja. Hoezo?’
‘O, niets. Maar pas op met meisjes, met alle meisjes. Het zou beter
zijn als je ze voorlopig met rust liet, dat is alles.’
‘Harris, maak je over mijn veiligheid geen zorgen. Er worden geen
geheimen verraden, niet in en niet buiten het bed. Bovendien heb ik
tegen haar gezegd, dat ik Keith Brown heet. Ik ben in Londen met
verlof en ik doe zaken in olie.’
Als antwoord draaide Endean zich snel om, beet Paolo toe dat hij
tegen de groep waar hij bij hoorde moest zeggen dat hij weggeroepen
was en liep naar de trap naar de straat voor Julie Manson hem
herkende. Shannon keek hem na.
‘Die slag is voor mij,’ zei hij zacht, ‘met de grootste troef van
die schoft van een James Manson.’
Buiten gekomen vloekte Endean zachtjes. Daarnaast kon hij slechts
vurig hopen dat Shannon over die kwestie Keith Brown de waarheid
had gezegd en dat Jolie Manson haar vader niets over haar nieuwe
vriend zou vertellen.
Shannon en zijn vriendin dansten tot drie uur en hadden op weg
terug naar de flat van Shannon hun eerste ruzie. Hij had tegen haar
gezegd dat het beter was als ze haar vader niet vertelde dat ze met
een huurling uitging of zelfs maar zijn naam noemde.
‘Uit wat je me al over hem verteld hebt, schijnt hij gek op je te
zijn. Hij zou je waarschijnlijk ergens heen sturen of je onder
toezicht laten stellen.’
Daarop was ze hem begonnen te plagen en had met een uitgestreken
gezicht gezegd, dat ze wel wist hoe ze met haar vader moest
omspringen, dat had ze altijd al gekund, en het was trouwens best
leuk om onder toezicht gesteld te worden, dan kwam haar naam in
alle kranten. Bovendien, voerde ze aan, kon Shannon haar dan altijd
komen halen, zich er vechtend doorheen slaan en met haar
weglopen.
Shannon wist niet precies in hoeverre ze het meende en dacht, dat
hij die avond misschien te ver was gegaan met Endean te tarten,
hoewel het helemaal niet in zijn bedoeling had gelegen dat hij hem
tegenkwam. Ze waren nog aan het ruziemaken toen ze in de zitkamer
van de flat kwamen.
‘En ik laat me toch niet voorschrijven wat ik wel of niet moet
doen," zei het meisje, en gooide haar mantel over de stoel.
‘Door mij wel,’ snauwde Shannon. ‘Je houdt gewoon je mond over mij
stijf dicht als je bij je vader bent en daarmee uit.’
Als antwoord stak het meisje haar tong tegen hem uit.
‘Ik doe wat ik zelf wil,’ hield ze vol en om haar woorden kracht
bij te zetten stampte ze met haar voet. Shannon werd kwaad. Hij
pakte haar op, draaide haar om, liep met haar naar de fauteuil,
ging zitten en trok haar over zijn knie. Vijf minuten lang klonken
er twee tegenstrijdige geluiden in de zitkamer, het protesterende
gegil van het meisje en het kletsen van Shannons hand. Toen hij
haar Het opstaan vloog ze luid snikkend de slaapkamer in en sloeg
de deur dicht.
Shannon haalde zijn schouders op. De teerling was nu eenmaal
geworpen en hij kon er toch niets meer aan doen. Hij ging naar de
keuken, maakte een kopje koffie en dronk het langzaam bij het raam
op, terwijl hij naar de achterkant van de huizen aan de overkant
van de tuinen keek, die bijna allemaal donker waren, want de
fatsoenlijke mensen van St John’s Wood sliepen allemaal.
Toen hij de slaapkamer inkwam was het donker. In de uiterste hoek
van het tweepersoonsbed lag een klein hoopje, maar zonder geluid
alsof ze haar adem inhield. Halverwege de vloer schoof hij met
zijn. voet tegen haar jurk die daar kg en twee stappen verder
stootte hij tegen een weggeworpen schoen. Hij ging op de rand van
het bed zitten en toen zijn ogen aan de duisternis waren gewend,
onderscheidde hij haar gezicht op het kussen met de ogen die hem
aankeken.
‘Je bent gemeen,’ fluisterde ze.
Hij boog voorover en liet een hand in de hoek tussen haar hals en
kaak glijden, die hij langzaam en stevig streelde.
‘Er heeft me nog nooit iemand geslagen.’
‘Daarom ben je zo geworden als je nu bent,’ mompelde hij.
‘Hoe dan?’
‘Een verwend klein meisje.’
‘Dat ben ik niet.’ Het was even stil. ‘Ja, toch wel.’
Hij ging voort haar te liefkozen.
‘Cat.’
‘Ja.’
‘Geloofde je echt, dat papa me van je zou weghalen als ik het hem
vertelde?’
‘Ja, dat geloof ik nog.’
‘En geloof je dat ik het hem echt zou vertellen?’
‘Misschien wel.’
‘Werd je daarom zo kwaad?’
‘Ja.’
‘Dus je hebt me alleen geslagen omdat je van me houdt?’
‘Ik denk het wel.’
Ze draaide haar hoofd om en hij voelde dat haar tong druk bezig was
de binnenkant van zijn handpalm te likken.
‘Cat, kom in. bed, liefje. Ik ben zo geil dat ik niet langer kan
wachten.’
Hij was nog maar half uit de kleren toen ze de lakens wegtrok en op
de matras knielde, haar handen over zijn borst liet glijden en
mompelde; ‘Gauw, gauw,’ tussen haar kussen door.
‘Je bent een vuile leugenaar, Shannon,’ dacht hij, toen hij op zijn
rug lag en voelde hoe dit begerige, smoorverliefde meisje hem begon
op te vrijen.
Er kwam een lichtgrijze gloed in het oosten boven Camden Town toen
ze twee uur later stillagen en hij wou dat hij een sigaret had.
Julie lag in de holte van zijn arm, haar wisselende begeerten
voorlopig bevredigd.
‘Vertel me eens,’ zei ze.
‘Wat dan?’
‘Waarom leef je op deze manier? Waarom ben je een huurling die
overal met de mensen oorlog voert?’
‘Ik voer geen oorlog. De wereld waarin we leven voert oorlogen,
geleid en geregeerd door mensen die voorgeven dat ze een voorbeeld
van hoge moraal en rechtschapenheid zijn, terwijl het bijna
allemaal zelfzuchtige schoften zijn. Zij voeren oorlogen, om meer
winst of meer macht te krijgen. Ik vecht alleen maar in die
oorlogen, omdat dat de manier is waarop ik wil leven.’
‘Maar waarom voor geld? Huurlingen vechten toch voor geld?’
‘Niet alleen om het geld. De zwervers wel, maar als het begint te
spannen, vechten de zwervers die zich voor huurlingen uitgeven
meestal niet. Dan gaan ze er vandoor. De besten vechten meestal om
dezelfde reden als ik; ze houden van het leven, de ontberingen en
de strijd?’
‘Maar waarom moeten er dan oorlogen zijn? Waarom kan niet iedereen
in vrede leven?’
Hij verschoof iets en keek in het donker somber naar het
plafond.
‘Omdat er maar twee soorten mensen op de wereld zijn, roofdieren en
herkauwers. En de roofdieren komen altijd aan de top, omdat ze
bereid zijn te vechten om daar te komen en alles en iedereen die ze
in de weg zit te vernietigen. De anderen hebben daar het lef of de
kracht of de honger of meedogenloosheid niet voor. Daarom wordt de
wereld geregeerd door roofdieren, die de heersers worden. En de
heersers zijn nooit tevreden. Zij moeten altijd maar doorgaan op
zoek naar het middel waar ze verzot op zijn.
In de communistische wereld – en maak jezelf vooral niet wijs dat
de communistische leiders vredelievend zijn-is dat middel macht.
Macht, macht en nog eens macht, al moeten er nog zoveel mensen voor
sterven. In de kapitalistische wereld is dat middel geld. Steeds
meer geld. Olie, goud, obligaties en aandelen, almaar meer, dat is
het doel, al moeten ze liegen, stelen, chanteren en bedriegen om
eraan te komen. Dit brengt geld op en met het geld kopen ze de
macht. Dus het komt eigenlijk allemaal neer op het streven naar
macht. Als ze denken dat er genoeg van is om het te pakken en er
moet een oorlog voor gevoerd worden, dan heb je oorlog. De rest,
het zogenaamde idealisme, is allemaal flauwekul.’
‘Er zijn mensen die uit idealisme vechten, zoals de Vietcong. Dat
heb ik in de krant gelezen.’
‘Ja, er zijn mensen die uit idealisme vechten en negenennegentig
van de honderd worden voor de gek gehouden, net als de mensen thuis
die de oorlog toejuichen. Wij hebben altijd gelijk en zij hebben
altijd ongelijk. In Washington en Peking, Londen en Moskou. En zal
ik je eens wat zeggen? Ze worden belazerd. Die Amerikaanse soldaten
in Vietnam, denk je dat zij sneuvelen voor de vrijheid en de jacht
op geluk? Ze zijn gesneuveld voor de Dow Jones Index in Wall Street
en dat hebben ze altijd gedaan. En de Engelse soldaten, die in
Kenya, Cyprus en Aden gesneuveld zijn; denk je nu werkelijk dat ze
de strijd in gestormd zijn onder de leuze: voor God, koning en
vaderland? Ze waren in die landen, omdat hun kolonel ze erheen had
gestuurd en hij had opdracht van het ministerie van Oorlog en dat
had weer opdracht van de regering om de economie in Engelse handen
te houden. En wat gebeurt er? Die economie gaat terug naar de
mensen van wie deze oorspronkelijk was en wie bekommerde zich om de
lijken die het Engelse leger achterliet? Het is één groot bedrog,
Julie Manson, een groot bedrog. Het verschil met mij is, dat
niemand zegt, dat ik moet vechten, of waar ik moet vechten, of aan
welke kant ik moet vechten. Daarom hebben de politici en de
gevestigde orde de pest aan huurlingen. Niet omdat we gevaarlijker
zijn dan zij, wij zijn in feite lang niet zo gevaarlijk, maar omdat
zij geen zeggenschap over ons hebben, wij nemen geen bevelen van ze
aan.
Wij schieten geen mensen neer die zij ons gelasten neer te schieten
en wij beginnen niet als zij zeggen dat we moeten beginnen en wij
houden niet op als zij zeggen dat we op moeten houden.
Daarom zijn wij vogelvrij; wij vechten volgens contract en wij
zoeken ons eigen contract uit.’
Julie ging rechtop zitten en liet haar handen over de harde met
littekens bedekte spieren van zijn borst en schouders glijden. Ze
was een conventioneel opgevoed meisje en kon, als zovelen van haar
generatie, nog geen fractie van de wereld die ze om zich heen zag
begrijpen.
‘En de oorlogen dan waarin de mensen voor een goede zaak vechten?’
vroeg ze. "Die mensen die bijvoorbeeld tegen Hitler hebben
gevochten? Dat was toch wel goed?’
Shannon knikte zuchtend. ‘Ja, dat was goed, Dat was inderdaad een
schoft. Alleen hebben zij, de geldmagnaten in de westerse wereld,
tot het uitbreken van de oorlog staal aan hem verkocht en daarna
hebben ze nog meer kapitalen verdiend met het maken van nog meer
staal om het staal van Hitler te vernietigen. En de communisten
waren geen haar beter. Stal in tekende een verdrag met hem en
wachtte tot het kapitalisme en het nazisme elkaar vernietigden
zodat hij de puinhoop kon overnemen. Pas toen Hitler Rusland
aanviel stelden de idealistische communisten vast dat het nazisme
niet deugde. Bovendien heeft het dertig miljoen levens gekost om
Hitler te doden. Een huurling had het met een kogel van nog geen
shilling kunnen doen.’
‘Maar we hebben toch gewonnen? Het was voor een goed doel en we
hebben gewonnen.’
‘Wij hebben gewonnen, schatje, omdat de Russen, de Engelsen en de
Amerikanen meer kanonnen, tanks, vliegtuigen en schepen hadden dan
Adolf. Enkel en alleen daarom. Als hij er meer had gehad, had hij
gewonnen en zal ik je eens wat zeggen? Er zou in de geschiedenis
geschreven zijn, dat hij gelijk had en wij ongelijk.
Overwinnaars hebben altijd gelijk. Er is een heel aardig gezegde
dat ik eens heb gehoord: "God staat aan de kant van de grote
bataljons". Dat is het evangelie van de rijke en de machtige, de
cynische en de onnozele mensen. Politici geloven erin en de
zogenaamde goede kranten verbreiden het. De waarheid is, dat de
gevestigde orde aan de kant van de grote bataljons staat, omdat die
ze juist in het leven geroepen en bewapend heeft. Het schijnt nooit
bij die miljoenen lezers van die rotzooi op te komen dat God, als
er een God is, misschien meer met de waarheid, rechtvaardigheid en
medelijden te maken heeft dan met louter brute kracht, en dat
waarheid en rechtvaardigheid misschien wel aan de kant van de
kleine pelotons staan. Niet dat het iets uitmaakt, De grote
bataljons winnen toch altijd en de "serieuze" pers keurt het altijd
goed en de herkauwers geloven het altijd.’
‘Je bent opstandig, Cat,’ mompelde ze.
‘Natuurlijk, dat ben ik altijd geweest, Nee, niet altijd. Sinds ik
zes van mijn kameraden in Cyprus begraven heb. Toen ben ik aan de
wijsheid en rechtschapenheid van al onze leiders gaan
twijfelen.’
‘Maar behalve dat je mensen doodmaakt kun je zelf ook doodgaan. Je
kunt in een van die zinloze oorlogen sneuvelen.’
‘Ja, en ik kan ook blijven leven, als een kip in een legbatterij,
in zo’n zinloze stad. Zinloze formulieren invullen, zinloze
belastingen betalen zodat domme politici en staatslieden het kunnen
wegsmijten aan paradepaardjes voor de kiezers. Ik kan op een
zinloos kantoor een zinloos salaris verdienen en ’s morgens en ’s
avonds zinloos forensen tot aan een zinloos pensioen. Ik doe het
liever op mijn eigen manier, op mijn eigen manier leven, en op mijn
eigen manier sterven.’
‘Denk je wel eens aan de dood?’ vroeg ze hem.
‘Natuurlijk. Vaak. Jij niet?’
‘Ja, maar ik wil niet doodgaan. Ik wil niet dat jij doodgaat.’
‘De dood is niet zo erg. Je raakt aan het idee gewend als het vele
malen vlakbij is gekomen en voorbij is gegaan. Ik zal je eens iets
vertellen. Laatst was ik hier de laden aan het opruimen en onderin
de ene lag een krant van een jaar geleden. Ik zag een berichtje en
begon het te lezen. Het was van de voorlaatste winter. Het ging
namelijk over een oude man die alleen in een kelder woonde en op
een dag hebben ze hem dood aangetroffen, een week of langer nadat
hij gestorven was. De lijkschouwer hoorde dat er nooit iemand bij
hem kwam en hij kwam weinig de deur uit. De dokter zei, dat hij
minstens een jaar ondervoed was. Weet je wat ze in zijn keel hebben
gevonden? Stukjes karton. Hij had stukjes karton van een pak
graanvlokken gekauwd om wat voedsel binnen te krijgen. Nou, mij
niet gezien, kindlief. Als ik ga, ga ik op mijn manier. Ik ga
liever met een kogel in mijn borst en bloed in mijn mond en een
geweer in mijn hand; en met een opstandig hart en dan schreeuw ik:
"Jullie kunnen allemaal doodvallen," in plaats van in een vochtige
kelder met een mondvol karton weg te kwijnen.
Ga nu maar slapen, liefje, het wordt al dag.’