8

Nadat sir James Manson had afgebeld, zaten Simon Endean en Cat Shannon elkaar een paar minuten lang aan te kijken. Het was Shannon die zich het eerst herstelde.
‘Nu we zullen moeten samenwerken,’ zei hij tegen Endean, ‘wil ik een ding duidelijk stellen. Als iemand, wie dan ook, iets over dit project hoort, komt het vroeg of laat bij een of andere geheime dienst van de grootmachten terecht, waarschijnlijk de CIA, of althans de Engelse sis of mogelijk de Franse SDECE, en dan kennen ze geen genade. En dan kan noch jij noch ik er iets tegen doen, dat ze er radicaal een eind aan maken. Daarom moeten we absolute geheimhouding bewaren.’
‘Spreek namens jezelf,’ snauwde Endean. ‘Ik zit hier veel meer in verstrikt dan jij.’
‘Goed. In de eerste plaats het geld. Ik vlieg morgen naar Brussel om ergens in België een bankrekening te openen. Ik ben morgenavond terug. Neem dan contact met me op, dan zal ik je vertellen waar, bij welke bank en op wiens naam. Dan moet er een bedrag van maar liefst £ 10 000 worden overgemaakt. Morgenavond heb ik een complete lijst, waar het aan besteed moet worden. Het zal hoofdzakelijk opgaan aan salaris cheques voor mijn medewerkers, waarborgsommen, enzovoort.’
‘Waar kan ik je bereiken?’ vroeg Endean.
‘Dat is het tweede punt,’ zei Shannon. ‘Ik moet een betrouwbaar permanent adres hebben, waar ik telefoontjes en brieven kan ontvangen. Hoe zit het met deze flat, kunnen ze nagaan dat hij van jou is?’
Daar had Endean niet aan gedacht. Hij overwoog het probleem.
‘Ik heb hem op mijn naam gehuurd en een maand contant vooruitbetaald,’ zei hij.
‘Is het erg als de naam Harris op het huurcontract staat?’ vroeg Shannon.
‘Nee.’
‘Dan neem ik hem over. Ik heb hem een maand tot mijn beschikking – zonde om te laten lopen – en daarna betaal ik steeds de huur. Heb je een sleutel?’
‘Ja, natuurlijk. Daar ben ik mee binnengekomen.’
‘Hoeveel sleutels zijn er?’
Endean stak als antwoord een hand in zijn zak en haalde er een ring met vier sleutels uit, Twee waren er blijkbaar voor de buitendeur van het gebouw en twee voor de deur van de flat, Shannon nam ze uit zijn hand,
‘Wat nu de communicatie betreft,’ zei hij, kunt altijd contact met me opnemen door me hier op te bellen. Misschien ben ik thuis, misschien niet. Misschien zit ik in het buitenland. Omdat ik aanneem, dat je niet je telefoonnummer wilt geven, moet je een poste-restanteadres in Londen nemen, ergens in de buurt van je huis of kantoor, waar je tweemaal per dag informeert of er telegrammen zijn. Als ik je dringend nodig heb, stuur ik een telegram met het telefoonnummer waar ik ben en een tijdstip om op te bellen. Begrepen?’
‘Ja. Morgenavond heb ik het, Verder nog iets?’
‘Alleen, dat ik tijdens de hele operatie de naam Keith Brown gebruik. Als je een hotel opbelt, vraag dan naar mij onder Keith Brown. Als ik ooit opneem met de woorden "Met meneer Brown", dan maak je je er zo gauw mogelijk van af. Zeg maar dat je het verkeerde nummer of de verkeerde Brown hebt. Dat is alles voorlopig. Je kunt nu maar beter naar je kantoor teruggaan. Bel me vanavond om acht uur hier op, dan zal ik je op de hoogte stellen van de laatste vorderingen.’
Een paar minuten later bevond Endean zich op het trottoir van St.John’s Wood op zoek naar een taxi.
Gelukkig had Shannon de £ 500 die hij voor het weekeind al van Endean had ontvangen voor zijn aanvalsproject, nog niet op de bank gezet en hij had er nog £ 450 van over. Hij moest zijn hotelrekening in Knightsbridge nog betalen, maar dat kwam later wel.
Hij belde de BEA op en besprak een retourvlucht toeristenklasse naar Brussel voor de volgende ochtend, en terug met het toestel van vier uur, zodat hij om zes uur weer in zijn flat zou zijn. Daarna verzond hij telefonisch vier telegrammen naar het buitenland, een naar Paarl, Kaapprovincie in Zuid-Afrika, een naar Oostende, een naar Marseille en een naar München, In elk telegram stond alleen: DRINGEND BEL ME IN KOMENDE DRIE DAGEN TE MIDDERNACHT OP LONDEN 507-0041 STOP SHANNON. Tenslotte bestelde hij een taxi en liet zich naar het Lowndes-hotel terugbrengen. Hij vertrok uit het hotel, betaalde zijn rekening en verdween zoals hij gekomen was, anoniem.
Om acht uur belde Endean hem op zoals afgesproken en hij vertelde de assistent van Manson wat hij tot nu toe gedaan had. Ze spraken af, dat Endean hem de volgende avond om tien uur weer zou opbellen.
Shannon hield zich een paar uur bezig met het verkennen van het flatgebouw waar hij nu in woonde en de buurt er omheen. Hij ontdekte een aantal kleine restaurants, waaronder een paar in St. John’s Wood High Streef niet ver van hem vandaan, en ging in een ervan op zijn gemak een stukje eten. Hij was om elf uur weer thuis.
Hij telde zijn geld – er was nog ruim £ 400 over – legde £ 300 apart voor de vliegreis en de onkosten voor de volgende dag en ging zijn bezittingen na. De kleren waren onopvallend, allemaal nog geen drie maanden oud en de meeste de afgelopen tien dagen in Londen gekocht. Vuurwapens had hij niet; hij vernietigde voor alle zekerheid het schrijfmachinelint dat hij gebruikt had om zijn rapporten op te typen, en verwisselde het voor een ander dat hij nog had.

Hoewel het in Londen die avond vroeg donker was, was het nog licht op een warme, zonnige zomeravond in Kaapprovincie, toen Janni Dupree in zijn auto over Seapoint en vandaar naar Kaapstad reed. Hij had eveneens een Chevrolet, ouder dan die van Endean, maar groter en opzichtiger, tweedehands gekocht met een deel van de dollars, waarmee hij vier weken tevoren uit Parijs was teruggekomen. Nadat hij de hele dag gezwommen en gevist had met een boot van een vriend in Simonstown, was hij op de terugweg naar zijn huis in Paarl. Hij vond het altijd prettig in Paarl thuis te komen na een contract, maar het ging hem er ook altijd weer gauw vervelen, evenals tien jaar geleden toen hij er weg was gegaan.
Hij was als jongen in de Paarl vallei opgegroeid en had de jaren voor hij naar school ging doorgebracht met door de schrale, armoedige wijngaarden van mensen als zijn ouders te dartelen. Hij had geleerd in de vallei vogels te besluipen en te schieten met Pieter, zijn klonkie, het gekleurde speelkameraadje, waar blanke jongens mee mogen spelen tot ze te oud worden en leren wat verschil in huidskleur betekent.
Pieter, met zijn enorme grote bruine ogen, zijn zwarte kroeskop en mahonie huid, was twee jaar ouder en moest op hem passen, maar ze waren allebei even groot, want Janni was lichamelijk vroegrijp en had al gauw de leiding van het tweetal, op zich genomen. Op zomerse dagen zoals deze namen twintig jaar geleden de twee jongens op blote voeten altijd de bus langs de kust naar Kaap Agulhas, waar de Atlantische en de Indische Oceaan uiteindelijk samenkomen, om vanaf de punt op geelstaart, galjoen en rode steenbrasem te vissen.
Na de middelbare jongensschool in Paarl was Janni een probleem geweest, te groot, agressief, rusteloos, raakte met zijn grote rondmaaiende vuisten altijd in vechtpartijen verzeild en moest tweemaal voor de politierechter verschijnen. Hij had de boerderij van zijn ouders kunnen overnemen, om met zijn vader de lage wijnstokken te verzorgen, waar zo weinig wijn van af kwam. Het vooruitzicht zijn brood te verdienen en oud en krom te worden in het boerderijtje, waar alleen vier gekleurde jongens bij hem werkten, stond hem tegen. Op zijn achttiende meldde hij zich als vrijwilliger, kreeg zijn basisopleiding in Potchefstroom en werd overgeplaatst naar de paratroepen in Bloemfontein. Hier had hij ontdekt wat hij in zijn leven het liefste wilde, hier en in de anti-oproertraining in het ruige veld rondom Pietersburg. Ze waren het bij het leger met hem eens dat hij er geschikt voor was, op een ding na, zijn neiging om precies in tegengestelde richting de oorlog in te gaan. Bij een van zijn talloze vuistgevechten had korporaal Dupree een sergeant buiten westen geslagen en de commandant had hem tot gewoon soldaat gedegradeerd.
Verbitterd nam hij zonder verlof de benen, werd in een bar in Oost-Londen gepakt, takelde twee man van de marechaussee toe voor ze hem overmeesterden en zat zes maanden in een dwangarbeiderskamp. Na zijn vrijlating zag hij een advertentie in een avondblad, meldde zich bij een kantoortje in Durban en werd twee dagen later per vliegtuig uit Zuid-Afrika naar de basis Kamina in Katanga gestuurd. Hij was op zijn tweeëntwintigste jaar huurling geworden en dat was nu zes jaar geleden.
Terwijl hij over de slingerende weg door Franshoek naar de Paarlvallei reed, vroeg hij zich af of er een brief van Shannon of een van de jongens was met nieuws over een contract. Maar toen hij daar aankwam lag er in het postkantoor niets voor hem. Er kwamen wolken uit zee waaien en er hing onweer in de lucht.
Het zou die avond gaan regenen, een aangename, verkoelende regenbui en hij keek omhoog naar de Paarlrots, het verschijnsel dat lang geleden zijn naam had gegeven aan het dal en de stad, toen zijn voorvaderen voor het eerst in het dal waren gekomen.
Als jongen had hij met verwondering naar de rots gestaard, vaalgrijs als hij droog was, maar die na de regen als een reusachtige parel in het maanlicht glinsterde. Dan werd het een groot, glinsterend, glanzend ding dat het stadje in het dal domineerde. Hoewel de stad uit zijn jeugd hem nooit het leven kon bieden, waar hij naar haakte, was het toch de plaats waar hij thuishoorde, en als hij de Paarlrots in het licht zag glimmen, wist hij altijd dat hij weer thuis was. Die avond wenste hij dat hij ergens anders was, op weg naar een volgende oorlog.
Hij wist nog niet dat er de volgende ochtend op het postkantoor van Paarl een telegram van Shannon zou liggen, dat hem naar een volgende oorlog riep.

Kleine Marc Vlaminck leunde tegen de bar en sloeg zijn zoveelste pint schuimend Vlaams bier achterover. Achter de ramen aan de voorkant van het café, waar zijn vriendin de scepter zwaaide, waren de straten in de warme buurt van Oostende vrijwel verlaten. Er woei een kille wind uit zee en het was nog te vroeg voor de vakantiegangers. Hij verveelde zich al.
De eerste maand na zijn terugkeer uit de tropen was het prettig om weer terug te zijn, een warm bad te kunnen nemen en met zijn kameraden die langskwamen een praatje te maken. Zelfs de plaatselijke krant had belangstelling getoond, maar hij had gezegd dat ze op konden vliegen. Hij had er geen enkele behoefte aan het met de autoriteiten aan de stok te krijgen, en hij wist dat ze hem met rust lieten zolang hij niets deed of zei, dat ze bij de Afrikaanse ambassades in Brussel in verlegenheid bracht.
Maar na wekenlang nietsdoen begon hij er genoeg van te krijgen. Een paar avonden geleden was er nog wat leven, in de brouwerij geweest, toen hij een zeeman had afgetuigd, die in Anna’s billen wilde knijpen, een gebied dat hij helemaal als het zijne beschouwde, Hij hoorde boven zich een zacht gestommel: Anna was het huishouden aan het doen in de kleine flat boven de bar, waar ze samen woonden. Hij liet zich van de barkruk glijden, leegde de bierkroes en riep: ‘Als er iemand komt moet ie zichzelf bedienen.’
Vervolgens sjouwde hij de achtertrap op. In de tussentijd ging de deur open en kwam een telegrambesteller binnen.

Het was een heldere voorjaarsavond met een tikje koelte in de lucht en het water van de Oude Haven van Marseille was als glas.
In het midden, dat zoëven nog een spiegel voor de omringende bars en cafés was, trok een enkele thuiskomende treiter een strook van rimpels, die door de haven zwierven en klotsend onder de rompen van de reeds gemeerde vissersboten verdwenen. De auto’s stonden in een dichte rij op de Canebière, uit duizenden ramen kwam. de geur van gekookte vis, de oude mannen nipten aan hun anisette en de heroïnehandelaars ijlden door de steegjes op hun jacht naar winst. Het was een gewone avond.
In de bruisende heksenketel van alle mogelijke nationaliteiten en talen, die Le Panier heette en waar alleen een politieagent niet thuishoort, zat Jean-Baptiste Langarotti in de hoek van een kleine bar een lange, koele Ricard te drinken.
Hij verveelde zich niet zo erg als Janni Dupree of Marc Vlaminck. Tijdens zijn jarenlange verblijf in de gevangenis had hij de kunst geleerd om. ‘In de kleinste dingen belang te stellen en hij kon beter tegen lange perioden van nietsdoen dan de anderen.
Bovendien was hij in staat geweest werk te vinden en de kost te verdienen, zodat hij zijn spaargeld niet had hoeven aanspreken. Hij spaarde regelmatig en zijn geld hoopte zich op bij een bank in Zwitserland, waar niemand iets van wist. Daar zou hij eens de kleine bar in Calvi voor kunnen kopen die hij graag wou hebben.
Een maand geleden was een goede vriend van hem uit de tijd in Algerije opgepakt voor een akkevietje met een koffer, waarin twaalf Colts uit het voormalige Franse leger zaten, en hij had uit Les Baumettes een boodschap aan Jean-Baptiste gestuurd waarin hij hem vroeg op het meisje ‘te passen’, van wier verdiensten de vriend in de gevangenis normaal altijd leefde. Hij wist dat hij erop kon vertrouwen dat de Corsicaan hem niet bedroog. Het was een aardig meisje, vrolijk en opgewekt, dat Marie-Claire heette en zich Lola noemde en haar nachtelijke beroep in een bar in de wijk Tubano uitoefende. Ze was erg op Langarotti gesteld geraakt, misschien juist omdat hij zo klein was, en haar enige klacht was dat hij haar niet aftuigde, zoals haar vriend in de gevangenis. Zijn postuur was geen beletsel om oppasser te zijn, want de anderen uit de onderwereld die aanspraak op Lola zouden kunnen maken, kenden Langarotti goed genoeg.
Dus Lola was blij, dat ze het beste bewaakte meisje van de stad was, en Jean-Baptiste tevreden dat hij een tijdverdrijf had tot er een nieuw dienstverband kwam om te vechten. Hij had contact met een paar mensen in de wereld van de huurlingen, maar omdat hij nieuw op dat gebied was, rekende hij er meer op dat Shannon eerst iets hoorde. Die behoorde tot het slag waar cliënten naar toe kwamen.
Niet lang nadat Langarotti in Frankrijk terug was, had Charles Roux uit Parijs contact met hem gezocht, en voorgesteld dat de Corsicaan exclusief bij hem tekende, in ruil voor de eerste keus zodra er een contract opdook. Roux had hele verhalen gehouden over de zes projecten waar hij mee bezig was, en de Corsicaan. was er niet op ingegaan. Toen hij er later naar informeerde had hij ontdekt, dat het allemaal loze praatjes van Roux waren, want hij had sinds hij in het najaar ‘67 met een gat in zijn arm uit Bukavu terug was gekomen, geen eigen projecten meer opgezet.
Met een zucht keek Langarotti op zijn horloge, dronk zijn glas leeg en stond op om weg te gaan. Het was tijd om Lola in hun flat te gaan halen en haar naar de bar te brengen om te werken en daarna langs het nachtpostkantoor te gaan om te kijken of er een telegram van Shannon lag dat uitzicht bood op een nieuwe oorlog.

In München was het nog kouder dan in het Oostende van Marc Vlaminck, en Kurt Semmler, wiens bloed door het jarenlange verblijf in het Verre Oosten, Algerije en Afrika verdund was, huiverde in zijn halflange zwarte leren jasje terwijl hij op weg was naar het nachtpostkantoor. Hij ging regelmatig iedere ochtend en avond even aan het loket kijken en hoopte steeds op een brief of telegram met een bericht of een uitnodiging, om een gesprek met iemand te hebben die huurlingen zocht om een opdracht uit te voeren.
De periode na zijn terugkeer uit Afrika was een tijd van ledigheid en verveling. Hij had net als de meeste oud-militairen een hekel aan het burgerleven, de kleren zaten slecht, hij verafschuwde de politiek en verlangde weer naar een of andere vorm van routine gepaard met actie. Bij zijn terugkomst in zijn geboortestad was hij teleurgesteld. Overal zag hij langharige jongeren, flodderig en ordeloos, die met spandoeken zwaaiden en leuzen riepen. Er scheen niets meer over te zijn van de vastberadenheid, van trouw aan het vaderland en zijn leider, waar zijn eigen jeugd zo helemaal van doordrongen was geweest, evenmin als het gevoel voor orde dat het militaire leven kenmerkte.
Zelfs smokkelen in de Middellandse Zee kon, al was het een ongedwongen leventje geweest, tenminste een geest van activiteit bieden, de geur van gevaar, het gevoel van een opdracht die voorbereid, uitgevoerd en voltooid wordt. Als hij met twee ton Amerikaanse sigaretten aan boord snel een tochtje naar de Italiaanse kust maakte, kon hij zich tenminste verbeelden dat hij weer op de Mekong zat, waar hij met het Legioen in de aanval ging tegen de piraten van de Xoa Binh-rivier.
München had hem niets te bieden. Hij had te veel gedronken, te veel gerookt, had wat gehoereerd en baalde nu overal van.
Op het postkantoor was er die avond niets voor hem. Maar de volgende ochtend zou alles heel anders zijn, want Shannons telegram was onderweg door een donker geworden Europa.

’s nachts om twaalf uur belde Marc Vlaminck uit Oostende op. De Belgische telegramdiensten zijn uitstekend en bezorgen tot ’s avonds tien uur. Shannon verzocht Vlaminck eenvoudig de volgende ochtend met een auto voor het nationale vliegveld van Brussel op hem te wachten en gaf hem het vluchtnummer op.
België heeft vanuit het standpunt van hen, die er een geheime maar legale bankrekening op na willen houden, veel voordelen die ruimschoots opwegen tegen het veel bekendere Zwitserse banksysteem, Hoewel lang niet zo rijk of machtig als Duitsland, of neutraal zoals Zwitserland, biedt België het gemak, dat men zonder regeringstussenkomst of controle ongelimiteerde geldbedragen in en uit het land kan laten gaan. De banken zijn ook net zo discreet als die van Zwitserland en daarom vergroten zij evenals de banken in Luxemburg en Liechtenstein dan ook gestadig hun omzet ten koste van de Zwitsers.
De volgende ochtend liet Shannon zich door Vlaminck naar de Kredietbank in Brugge brengen, zeventig minuten rijden vanaf het vliegveld van Brussel.
De grote Belg was duidelijk razend nieuwsgierig, maar hij liet niets merken. Toen ze naar Brugge onderweg waren vertelde Shannon in enkele woorden dat hij een contract had gekregen en dat er plaats was voor helpers. Of Vlaminck belangstelling had?
Kleine Marc zei dat hij natuurlijk belangstelling had. Shannon kon niet zeggen, wat het voor een onderneming was, alleen dat het een karwei was dat niet alleen uit vechten bestond, maar dat vanaf de grond moest worden opgezet. Hij was bereid het normale tarief van 1250 dollar per maand plus onkosten voor de komende drie maanden te betalen en zei dat het, hoewel hij er pas de derde maand voor van huis moest, een paar uur risico in Europa met zich meebracht. Dat was wel geen strikt huurlingenwerk, maar het moest gebeuren. Marc gromde.
‘Ik doe geen bankovervallen,’ zei hij. ‘Tenminste niet voor dat geld.’
‘Het is niets van dat alles. Er moet een stel wapens aan boord van een schip worden gebracht. Wij moeten dat zelf doen. Als we eenmaal uitvaren, gaan we op weg naar Afrika om een robbertje te vechten.’
Marc grinnikte.
‘Een lange veldtocht of vlug erop af en wegwezen?’
‘Een aanval,’ zei Shannon. ‘Kijk eens, als het slaagt, kan er een contract op lange termijn inzitten. Ik kan het niet vast beloven, maar het ziet ernaar uit. En een vette extra premie als we succes hebben.’
‘Goed, ik doe mee,’ zei Marc en ze reden het grote plein in Brugge op.
Het hoofdkantoor van de Kredietbank is in de Vlamingstraat 25, een smalle hoofdstraat met aan weerszijden rijen huizen in de voorname achttiende-eeuwse Vlaamse architectuurstijl en allemaal schitterend bewaard gebleven. De benedenverdiepingen zijn bijna allemaal tot winkels verbouwd, maar daarboven lijken de voorgevels net op een schilderij van de oude meesters. In de bank stelde Shannon zich aan het hoofd van de afdeling Buitenlandse rekeningen, de heer Goossens voor, en legde als identiteitsbewijs zijn paspoort van Keith Brown over. Veertig minuten later had hij een lopende rekening waarop £ 100 sterling contant was gestort, en hij deelde de heer Goossens mee, dat hij vandaag of morgen een bedrag van £ 10 000 in de vorm van een overmaking uit Zwitserland kon verwachten en liet instructies achter, dat er van dit bedrag direct £ 5000 op zijn rekening in Londen moest worden overgemaakt. Hij liet een aantal voorbeelden van zijn handtekening als Keith Brown achter en sprak een manier af, om telefonisch zijn identiteit vast te stellen, door de twaalf cijfers van zijn rekening in omgekeerde volgorde, gevolgd door de datum van de vorige dag, op te noemen. Aan de hand hiervan konden mondelinge instructies voor overmakingen en opnamen worden gegeven, zonder dat hij weer naar Brugge toe moest. Hij tekende een formulier, waarin de bank gevrijwaard werd tegen risico’s, die uit dit communicatiesysteem zouden kunnen voortvloeien en sprak af dat hij, eveneens als bewijs van echtheid, op iedere schriftelijke opdracht aan de bank met rode inkt zijn rekeningnummer onder zijn handtekening zou zetten.
Om half één was hij klaar en ging naar Vlaminck, die buiten stond. Ze gingen in Café des Arts op het grote plein voor het stadhuis een behoorlijke maaltijd gebruiken met de onmisbare frites erbij en daarna reed Vlaminck hem naar het vliegveld van Brussel terug. Voor hij van de Vlaming afscheid nam, gaf Shannon hem £ 50 contant en zei, dat hij de volgende dag de veerboot Oostende-Dover moest nemen, zodat hij ’s avonds om zes uur in de flat in Londen was. Hij moest een uur op zijn vliegtuig wachten en was tegen theetijd weer terug in Londen.

Simon Endean had ook een drukke dag gehad. Hij had de eerste dagvlucht naar Zürich genomen en was iets over tienen op het vliegveld Kloten geland. Een uur later stond hij in Zürich aan de balie van het hoofdkantoor van de Handelsbank in de Talstrasse 58 en opende een lopende rekening op zijn eigen naam. Hij liet eveneens een paar voorbeelden van zijn handtekening achter en sprak met de bankbediende die hem te woord stond een systeem af, om alle schriftelijke mededelingen aan de bank te ondertekenen door eenvoudig het rekeningnummer onder aan de brief te zetten, en onder het nummer de dag van de week, waarop de brief geschreven was. De dag zou in groene inkt geschreven worden, terwijl het rekeningnummer altijd in het zwart zou staan. Hij stortte de £ 500 in contant geld die hij had meegenomen en deelde de bank mee, dat het bedrag van £ 100 000 in de loop van die week op de rekening zou worden overgemaakt. Tenslotte droeg hij de Handelsbank op, om zodra dit bedrag binnen was, hiervan £ 10 000 over te maken op een rekening in België, die hij ze later schriftelijk zou opgeven. Hij tekende een lang contract, dat de bank van alle mogelijke gevolgen onthief met inbegrip van schuldige nalatigheid, en dat hemzelf geen enkele wettelijke bescherming bood. Het had trouwens, zoals hij heel goed wist, toch geen zin een geschil met een Zwitserse bank voor een Zwitsers gerechtshof uit te vechten.
Hij nam vanuit de Talstrasse een taxi, stopte een met lak verzegelde brief in de deur van de Zwinglibank en reed door naar het vliegveld.
De brief die dr. Martin Steinhofer een half uur later in de hand hield, was van sir James Manson. Hij was op de voorgeschreven wijze ondertekend, waarop Manson alle correspondentie met zijn Ziiricher bank tekende. Die brief behelsde het verzoek aan dr. Steinhofer, om £ 1OO 000 onmiddellijk op rekening van de heer Simon Endean bij de Handelsbank over te maken, met de mededeling, dat sir James hem de volgende dag, woensdag, op zijn kantoor een bezoek kwam brengen.
Endean was tegen zes uur op het vliegveld van Londen.

Martin Thorpe kwam dinsdagsmiddags uitgeput op kantoor. Hij had de twee dagen van het weekeind plus de maandag besteed aan het systematisch doornemen van 4500 kaarten in Moodies register van vennootschappen die op de Londense beurs genoteerd staan.
Hij had zich erop toegelegd een geschikte lege vennootschap te vinden en had bij voorkeur de kleine firma’s uitgezocht, die al jaren geleden waren opgericht, grotendeels verlopen waren en nog maar weinig activa hadden, firma’s, die de afgelopen drie jaar met verlies hadden gewerkt of zelfs failliet waren, of een winst van minder dan £ 10000 hadden gemaakt. Hij zocht ook firma’s uit met een handelskapitaal van minder dan £ 200 000.
Martin Thorpe had er vierentwintig firma’s uitgehaald die hieraan voldeden en deze liet hij aan sir James Manson zien, Hij had ze in volgorde van geschiktheid van een tot vierentwintig genummerd.
Hij had nog meer te doen en in de loop van de middag ging hij naar het Vennootschapshuis op City Road, E.C.2.
Hij leverde het lijstje van de eerste acht firma’s bij het archief in en betaalde het wettelijk voorgeschreven bedrag voor elke naam op de lijst, dat hem als ieder ander burger het recht gaf alle firmadocumenten in te zien. Terwijl hij wachtte tot de acht lijvige dossiers in de leeskamer kwamen, bladerde hij de laatste officiële beurskoersen door en stelde met voldoening vast, dat geen van de acht meer dan drie shilling per aandeel noteerde.
Toen de dossiers binnenkwamen, begon hij met de eerste op zijn lijstje en verdiepte zich in de verslagen. Hij was op zoek naar drie dingen, die niet op de kaarten van Moodies stonden, die alleen maar een korte samenvatting geven. Hij wilde de verdeling van het aandelenbezit bestuderen, om zeker te zijn dat de firma die hij zocht niet in handen was van de gezamenlijke Raad van beheer en hij wilde zich ervan overtuigen, dat niet onlangs door een persoon of een groep van personen een concentratie van aandelen had plaatsgevonden, wat erop zou wijzen dat er nog een kaper uit de City op de kust was.

Toen het Vennootschapshuis ’s avonds dichtging, had hij zeven van de acht dossiers doorgenomen. Hij zou de overige zeventien de volgende dag doen. Maar de derde op zijn lijstje had al zijn belangstelling getrokken en hem een beetje enthousiast gemaakt.
Op papier zag hij er, van zijn standpunt gezien, geweldig uit, al te mooi zelfs, en daar zat hem de kneep. Het leek allemaal zo geweldig, dat het hem verbaasde dat niet iemand anders hem allang had ingepikt. Er moest ergens iets fout zitten, maar met behulp van Martin Thorpe’s vernuft was ook daar misschien wel iets op te vinden. Als dat mogelijk zou zijn ... dan was het volmaakt.

Simon Endean belde Cat Shannon die avond om tien uur in zijn flat op. Shannon deed hem verslag van wat hij gedaan had en Endean gaf een overzicht van zijn eigen dag. Hij zei tegen Shannon, dat de benodigde £ 100 ooo die middag voor sluitingstijd op zijn nieuwe Zwitserse bankrekening zou worden overgemaakt en Shannon zei tegen Endean, dat hij de eerste £ 10000 aan hem moest sturen op naam van Keith Brown bij de Kredietbank te Brugge in België.
Enkele minuten nadat hij had opgehangen, had Endean zijn opdracht aan de Handelsbank geschreven en er de nadruk op gelegd, dat het opgegeven bedrag direct moest worden overgemaakt, maar dat onder geen beding de naam van de Zwitserse rekeninghouder bij de Belgische bank bekend mocht worden. Alleen het rekeningnummer moest op de overmaking vermeld worden, die per telex moest plaatsvinden. Hij stuurde de brief per expresse te middernacht vanuit het nachtpostkantoor op Trafalgar Square.

Om kwart voor twaalf rinkelde weer de telefoon in Shannons flat, Semmler was aan de lijn uit München. Shannon vertelde, dat hij voor hen allemaal werk had als ze dat wilden, maar dat hij niet naar München kon komen. Semmler moest de volgende dag een enkele reis per vliegtuig naar Londen nemen en daar om zes uur zijn. Hij gaf zijn adres op en beloofde de Duitser in elk geval zijn onkosten te vergoeden en zijn reis naar München terug te betalen als hij het werk afwees. Semmler stemde erin toe te komen en Shannon hing op.
De volgende die aan de telefoon kwam was Langarotti uit Marseille. Hij was in zijn postbus gaan kijken en had daar het telegram van Shannon voor hem gevonden. Hij zou om zes uur in Londen zijn en naar de flat toe komen.
Het telefoontje van Janni Dupree kwam vrij laat; het kwam pas ’s nachts om half één door. Hij stemde er eveneens in toe zijn koffers te pakken en de twaalfduizend kilometer naar Londen te vliegen, hoewel hij daar pas anderhalve dag later kon zijn. Hij zou dan pas vrijdagavond in Shannons flat komen.
Nadat hij het laatste telefoontje beantwoord had, ging Shannon nog een uurtje lezen en draaide het licht uit. Dag Een was ten einde.

Sir James Manson vloog niet toeristenklasse; hij reisde eerste klas en nam die woensdagochtend op de Trident Three voor zakenlieden naar Zürich een stevig ontbijt tot zich. Tegen twaalf uur ’s middags werd hij met veel plichtplegingen het gelambrizeerde kantoor van dr. Martin Steinhofer binnengelaten.
De beide mannen kenden elkaar al tien jaar en de Zwinglibank had in die tijd al heel wat zaken voor Manson gedaan in gevallen waarin hij een stroman nodig had om aandelen te kopen, die, als bekend was geworden dat de naam Manson erachter zat, in waarde verdriedubbeld zouden zijn. Dr. Steinhofer had veel achting voor zijn cliënt en stond op om hem een hand te geven en de geridderde Engelsman in een gemakkelijke fauteuil te installeren.
De Zwitser bood sigaren aan, er werd koffie gebracht met kleine glaasjes kirsch. Pas toen de secretaris weg was, kwam sir James met zijn plannen voor de dag.
‘In de komende weken zal ik trachten een meerderheidsbelang te verwerven in een kleine Engelse firma, een open naamloze vennootschap. Op het ogenblik kan ik u de naam nog niet noemen omdat er nog geen geschikt medium voor mijn persoonlijke onderneming is gevonden, maar ik hoop het binnenkort te weten.’
Dr. Steinhofer knikte zwijgend en dronk zijn koffie.
In het begin zal het nog maar een kleine onderneming zijn, waar betrekkelijk weinig geld mee gemoeid is. Ik heb reden om aan te nemen, dat er later nieuws op de beurs komt, dat een heel belangwekkende uitwerking op de aandelenkoers van die firma zal hebben,’ ging hij verder.
Hij hoefde de Zwitserse bankier niet uit te leggen, welke regels op aandelentransacties op de Londense effectenbeurs gelden, want die waren hem net zo vertrouwd als Manson, zoals hij ook op de hoogte was van de regels van alle belangrijke beurzen en markten over de hele wereld.
Onder de Engelse wet op de vennootschappen moest iemand, die tien procent of meer van de aandelen van een op de beurs genoteerde firma verwierf, zich binnen veertien dagen aan de Raad van beheer bekend maken. Het doel van die wet is het publiek op de hoogte te stellen, wie de eigenaar is van een open naamloze vennootschap en voor welk aandeel.
Om die reden zal een Londense effectenmakelaar van naam, die ten behoeve van een cliënt koopt, ook de wet gehoorzamen en de beheerders de naam van hun cliënt meedelen, tenzij de aankoop minder dan tien procent van het firmakapitaal bedraagt, in welk geval de koper anoniem mag blijven.
Een manier waarop een magnaat deze regel kan ontduiken, is te trachten in het geheim een firma in handen te krijgen door stromannen te gebruiken. Maar ook hier zal een goed bekend staande firma op de effectenbeurs er spoedig achter komen, als de werkelijke koper van een groot aandelenpakket in feite een man is die via stromannen werkt, en de wet gehoorzamen.
Maar een Zwitserse bank, die niet gebonden is door de Engelse wetgeving en aan zijn eigen wetten van geheimhouding vasthoudt, weigert eenvoudig vragen te beantwoorden over wie er achter de namen staan, die zij als hun cliënten voordragen, en ze zullen verder ook niets onthullen, ook al vermoeden ze persoonlijk, dat de naar voren geschoven mensen helemaal niet bestaan.
De beide mannen op het kantoor van dr. Steinhofer waren zich die ochtend heel goed bewust van de fijne kneepjes die eraan te pas kwamen.
‘Om de benodigde aandelen te verwerven,’ ging sir James verder, ‘heb ik me met zes partners geassocieerd, die de aandelen uit mijn naam zullen kopen. Ze hebben er allemaal in toegestemd een kleine rekening bij de Zwinglibank te openen en u te verzoeken de aankopen uit hun naam te doen.’
Dr. Steinhofer zette zijn koffiekopje neer en knikte. Als een goede Zwitser vond hij, dat het geen zin had regels te overtreden als ze legaal konden worden omgebogen, mits het natuurlijk geen Zwitserse regels waren, en hij zag ook wel in dat het geen zin had lichtzinnig de koersen op te drijven, zelfs niet in een kleine affaire. Men begon met pfennigs te sparen en werd dan na levenslange inspanning rijk.
‘Dat is geen probleem,’ zei hij voorzichtig. ‘Komen die heren hier om hun rekening te openen?’
Sir James blies een geurige rookwolk uit.
‘Het kan zijn dat zij het te druk hebben om zelf te komen. Ik heb mijn eigen financiële medewerker benoemd om mij te vervangen. Om tijd en moeite te sparen, begrijpt u wel. Het kan zijn, dat de andere zes compagnons dezelfde procedure willen volgen. U hebt daar geen bezwaar tegen?’
‘Zeker niet,’ mompelde dr. Steinhofer. ‘Wie is uw financiële medewerker, als ik vragen mag?’
‘De heer Martin Thorpe.’ Sir James Manson haalde een dunne envelop uit zijn zak en gaf hem aan de bankier.
‘Dit is mijn volmacht, behoorlijk gewaarmerkt door een notaris in aanwezigheid van getuigen en door mij ondertekend. U hebt natuurlijk mijn handtekening ter vergelijking. Hierin vindt u de volledige naam en het paspoortnummer van de heer Thorpe, waarmee hij zich zal identificeren. Hij komt over een week tot tien dagen in Zürich om de zaak af te wikkelen. Dan zal hij in het vervolg in alle aangelegenheden uit mijn naam optreden en zijn handtekening zal even geldig zijn als die van mij. Is dat aanvaardbaar?’
Dr. Steinhofer bestudeerde het ene velletje in de envelop en knikte.
‘Jazeker, sir James. Ik zie hier geen problemen.’
Manson stond op en doofde zijn sigaar.
‘Dan neem ik afscheid van u, dr. Steinhofer, en laat de verdere behandeling aan de heer Thorpe over, die mij natuurlijk over alle te nemen stappen zal raadplegen.’
Ze gaven elkaar een hand en sir James Manson werd tot aan de straat uitgeleide gedaan. Toen de zware eiken deur zachtjes achter hem in. het slot viel, zette hij de kraag van zijn jas op tegen de nog te koude lucht van de noordelijke Zwitserse stad, stapte in de klaarstaande gehuurde limousine en gaf opdracht om naar het Baur au Lac te rijden om te lunchen. Je at daar wel goed, peinsde hij, maar verder was het in Zürich een saaie boel. Er was niet eens een behoorlijk bordeel.

Adjunct-staatssecretaris Sergei Golon was die ochtend niet in een best humeur. Er was niet de post een brief op zijn ontbijttafel gekomen, waarin stond dat zijn zoon gezakt was voor het toelatingsexamen van de Academie van burger-ambtenaren en er had een grote familieruzie plaatsgevonden. Het gevolg was dat hij die dag extra geteisterd werd door zijn maagzuurprobleem waar hij altijd al mee worstelde en bovendien Het zijn secretaresse door ziekte verstek gaan.
Achter de ramen, van zijn kleine kantoor bij de Westafrikaanse afdeling van. het ministerie van Buitenlandse Zaken, waren de winderige boulevards van Moskou nog bedekt met modderige sneeuw, die in het schemerige ochtendlicht grauwgrijs lag te wachten op de voorjaarsdooi.
‘Het is geen vlees en geen. vis,’ had de bewaker opgemerkt toen hij zijn Moskvitch in de parkeergarage onder het gebouw van het ministerie zette.
Golon had instemmend gebromd terwijl hij de lift naar de achtste verdieping nam om aan het werk van die morgen te beginnen. Bij gemis aan zijn secretaresse, had hij de stapel mappen gepakt, die uit allerlei delen van het gebouw te zijner attentie waren gebracht en begon ze door te nemen, waarbij hij langzaam een antimaagzuurtabletje in zijn mond liet wentelen.
Het derde was door het bureau van de staatssecretaris aan hem geattendeerd en in hetzelfde kantoorbediendenhandschrift stond op het omslag: ‘Beoordelen en noodzakelijke maatregelen nemen’.
Golon las het somber door. Hij merkte op, dat het dossier was ingesteld naar aanleiding van een interdepartementaal memorandum van de Buitenlandse inlichtingendienst en dat zijn ministerië bij nadere overweging bepaalde instructies aan ambassadeur Dobrovolsky had gegeven, die volgens het laatste telegram van Dobrovolsky waren uitgevoerd. Het verzoek was ingewilligd, rapporteerde de ambassadeur en hij drong aan op spoedige maatregelen.
Golon snoof. Zelf gepasseerd voor de post van ambassadeur, hield hij stijf en strak vol dat mensen op diplomatieke posten al te zeer geneigd waren te menen, dat hun eigen parochie het belangrijkst was.
‘Alsof we niets anders aan ons hoofd hebben,’ bromde hij. Zijn blik was al op de map gevallen onder die, welke hij aan het lezen was. Hij wist, dat het over de republiek Guinea ging, waar een onafgebroken stroom telegrammen van de Sovjet-ambassadeur de toeneming van Chinese invloed in Conakry meldde. Dat was nu wel iets om bezorgd over te zijn, peinsde hij. Hierbij vergeleken viel de vraag of er nu wel of niet commerciële hoeveelheden tin in het binnenland van Zangaro waren, volkomen in het niet. Bovendien had de Sovjet-Unie toch genoeg tin.
Niettemin moesten maatregelen van hogerhand genomen worden en als goede ambtenaar deed hij dit. Aan een van de typekamer geleende secretaresse dicteerde hij een brief aan de directeur van het mijninstituut van Sverdlovsk, met het verzoek een kleine inspectieploeg van geologen en ingenieurs samen te stellen teneinde een onderzoek te doen naar een vermoedelijke tinlaag in WestAfrika, en om hem te zijner tijd mee te delen dat de ploeg, geheel toegerust, gereed was voor vertrek.
Inwendig meende hij dat hij de kwestie van hun transport naar West-Afrika via het daartoe aangewezen directoraat zou moeten regelen, maar duwde de gedachte naar zijn achterhoofd. Het pijnlijke brandende gevoel in zijn keel werd minder en hij zag dat de krabbelende stenotypiste hele mooie knieën had.

Cat Shannon had een rustige dag. Hij stond laat op en ging naar zijn bank in West End, waar hij bijna de hele £ 1000 die op zijn rekening stond opnam. Hij was ervan overtuigd, dat het geld ruimschoots werd aangevuld als de overmaking uit België kwam.
Na de lunch belde hij zijn vriend de schrijver op, die verbaasd leek van hem te horen.
‘Ik dacht dat je de stad uit was,’ zei de schrijver, ‘Hoe dat zo?’ vroeg Shannon.
‘Nou, de kleine Julie heeft je gezocht. Je hebt blijkbaar nogal indruk gemaakt. Carrie zegt dat ze er niet over uitgepraat raakt. Maar ze heeft Lowndes opgebeld en ze zeiden daar dat je met onbekende bestemming vertrokken was.’
Shannon beloofde dat hij haar zou opbellen. Hij gaf zijn eigen telefoonnummer op, maar niet zijn adres. Na dit gebabbel vroeg hij de inlichtingen waar het hem om ging.
‘Nou, dat kan ik misschien wel,’ zei de vriend weifelend. ‘Maar ik moet hem wel eerst even opbellen om te vragen of het goed is.’
‘Nou, doe dat dan maar,’ zei Shannon. ‘Zeg maar dat het voor mij is, dat ik hem nodig moet spreken en dat ik bereid ben naar hem toe te gaan om een paar uur met hem te kunnen praten. Zeg maar dat ik hem niet lastig zou vallen als ik niet het idee had dat het echt belangrijk is.’
De schrijver beloofde dat hij het zou doorgeven en dat hij Shannon terug zou bellen met het telefoonnummer en het adres van de man die Shannon wilde spreken, als deze man erin toestemde met Shannon te praten.
’s middags schreef hij een brief aan de heer Goossens van de Kredietbank, dat hij in het vervolg aan twee of drie compagnons de Kredietbank als zijn correspondentieadres zou opgeven en telefonisch met de bank in contact zou blijven om te informeren of er brieven voor hem lagen. Hij zou ook via de Kredietbank brieven naar compagnons sturen en in dat geval zou hij de heer Goossens dan een envelop sturen uit de plaats waar hij dan was. Hij verzocht de heer Goossens de envelop die hij ingesloten aantrof, geadresseerd maar zonder postzegel, uit Brugge naar het adres van bestemming te willen sturen. Tenslotte verzocht hij de heer Goossens zijn rekening te belasten voor alle portoen bankkosten.
Om vijf uur ’s middags belde Endean hem in de flat op en Shannon gaf hem een overzicht van de gang van zaken, zonder over zijn contact met zijn vriend de schrijver te praten, over wie hij nooit met Endean gesproken had. Hij vertelde hem echter wel dat hij verwachtte, dat er die avond drie van de vier door hem gekozen medewerkers in Londen zouden komen voor hun afzonderlijke instructies en dat de vierde uiterlijk vrijdag aankwam.
Martin Thorpe had zijn vijfde vermoeiende dag, maar eindelijk was hij klaar met zijn speurtocht. Hij had de documenten van zeventien andere firma’s in de City nageplozen en had een tweede korte lijst opgemaakt, dit keer van vijf firma’s. Boven aan de lijst stond de firma, waar de vorige dag zijn oog op was gevallen. Hij was in de loop van de middag klaargekomen met lezen en omdat sir James nog niet uit Zürich terug was, besloot Thorpe de rest van de dag vrij te nemen. Hij kon de volgende ochtend zijn baas op de hoogte stellen en later zijn vertrouwelijke inlichtingen gaan inwinnen over hoe die firma die hij uitgezocht had in elkaar zat, een reeks inlichtingen om erachter te komen hoe het kwam dat zo’n buitenkansje nog beschikbaar was. Laat in de middag was hij in Hampstead Garden bezig het gazon te maaien.

9

De eerste huurling die op het Londense vliegveld Heathrow aankwam was Kurt Semmler, met de Lufthansa uit München. Hij probeerde Shannon telefonisch te bereiken zodra hij door de douane was, maar hij kreeg geen gehoor. Hij was nogal vroeg voor zijn telefoontje dat hij aangekomen was, daarom besloot hij op het vliegveld te wachten en ging in het restaurant zitten, bij het raam dat uitkeek op het platform van gebouw Twee. Hij rookte onder het koffiedrinken zenuwachtig de ene sigaret na de andere en keek naar de straalvliegtuigen die naar Europa vertrokken.
Marc Vlamink belde even over vijven Shannon op dat hij aangekomen was. De Cat wierp een blik op het lijstje met drie hotels in de buurt van zijn flat en noemde er een van. De Belg schreef het woord voor woord in zijn telefooncel op Victoria Station op. Een paar minuten later hield hij een taxi voor het station aan en liet het briefje aan de chauffeur zien.
Semmler beide tien minuten na Vlaminck. Hij ontving van Shannon ook de naam. van een hotel, schreef het op en nam een minitaxi vanaf het vliegveld.
Langarotti was de laatste en meldde zich tegen zessen vanaf de eindhalte van de bus van het vliegveld, op Cromwell Road. Hij nam ook een taxi om hem naar zijn hotel te brengen.
Om zeven uur belde Shannon ze alle drie na elkaar op en verzocht hen om over een uur allemaal op zijn flat te komen.
Toen ze elkaar begroetten ontdekte ieder van hen voor het eerst dat ook de anderen uitgenodigd waren. De brede grijns waarmee ze zagen dat de anderen er ook waren, was aan de ene kant uit blijdschap hun vrienden te ontmoeten, en aan de andere kant, omdat het feit dat Shannon ze op zijn kosten naar Londen had laten komen met betaling van hun terugreis per vliegtuig, alleen kon betekenen dat hij geld had, Zo ze zich al afvroegen wie de opdrachtgever zou zijn, hielden ze daarover wijselijk hun mond.
Hun eerste indruk werd nog versterkt, toen Shannon vertelde, dat hij Dupree op dezelfde voorwaarden uit Zuid-Afrika per vliegtuig had laten overkomen. Een vliegticket van £ 500 betekende dat Shannon geen grapjes maakte. Ze gingen er echt voor zitten.
‘Het werk dat ik gekregen heb,’ vertelde hij, ‘is een project dat van meet af aan georganiseerd moet worden. Er is nog helemaal niets en de enige manier om het op te zetten is alles zelf te doen. Het doel is een aanval te ondernemen, een korte zware aanval, in commandostijl, op een stad aan de kust van Afrika. We moeten een gebouw in puin schieten, het bestormen en veroveren, iedereen die erin zit onschadelijk maken en dan terugtrekken.’
De reactie was zoals hij wel verwacht had. De mannen wisselden goedkeurende blikken. Vlaminck grijnsde breed en krabde op zijn borst; Semmler mompelde ‘Klasse’ en stak een nieuwe sigaret aan met de peuk van de oude. Hij bood er Shannon een aan, die zijn hoofd schudde en bedankte. Langarotti hield onbewogen zijn blik op Shannon gevestigd en liet het lemmet van zijn mes soepel over het zwarte leer om zijn linkervuist glijden.
Shannon spreidde in het midden van de kring een kaart op de vloer uit en de mannen bekeken hem oplettend. Het was een met de hand getekende kaart, waarop een gedeelte van de zeekust met een rij huizen op het land stond. Hij was niet erg nauwkeurig ook, want de twee kromme grindstroken, waaraan de haven van Clarence te herkennen was, stonden er niet op. Maar het was voldoende om te laten zien om wat voor een operatie het ging.
De huurlingenleider hield een praatje van twintig minuten, waarin hij een schets gaf van de wijze van aanvallen, die hij al aan zijn opdrachtgever had voorgesteld als de enige uitvoerbare manier om het gestelde doel te bereiken, en de drie mannen waren het daarmee eens. Ze vroegen geen van drieën wat de plaats van bestemming was. Ze wisten dat hij dat toch niet zou zeggen en dat ze het niet hoefden te weten. Dat was geen kwestie van gebrek aan vertrouwen, alleen van veiligheid. Als het geheim uitlekte, wilden zij er niet op aangezien kunnen worden.
Shannon praatte Frans, de taal die hij in het Zesde commando in Kongo had opgepikt en met een sterk accent sprak. Hij wist dat Vlaminck een redelijke kennis van Engels bezat, zoals een barkeeper in Oostende moet hebben, en dat Semmler de beschikking had over zo’n tweehonderd woorden. Maar Langarotti kende vrijwel geen Engels en daarom was Frans de voertaal, behalve als Dupree erbij was, want dan moest alles vertaald worden.
‘Dat is het dus,’ zei Shannon, toen hij klaar was. ‘De voorwaarden zijn, dat jullie vanaf morgenochtend een salaris van 1250 dollar per maand krijgen, plus de reisen verblijfkosten in Europa.
Het budget is ruimschoots voldoende voor het werk. Er zijn maar twee taken in het voorbereidende stadium die illegaal gedaan moeten worden, omdat ik ervoor gezorgd heb de voorbereidingen zoveel mogelijk strikt legaal te houden. De ene is het oversteken van een grens van België naar Frankrijk, de andere is een kwestie vanhet laden van een paar kisten op een schip ergens in Zuid-Europa.
We zullen allemaal aan die twee taken deelnemen.
Jullie krijgen drie maanden een gegarandeerd salaris plus 5000 dollar de man extra premie als de operatie lukt. Dus wat zeggen jullie?’
De drie mannen keken elkaar aan. Vlaminck knikte.
‘Ik doe mee,’ zei hij, "zoals ik gisteren al gezegd heb. Het lijkt me niet gek.’
Langarotti zette zijn mes aan, Is het tegen de Franse belangen?’ vroeg hij. ‘Ik heb geen zin om te worden verbannen.’
Ik geef je mijn woord dat het niet tegen de Fransen in Afrika is.’
D’accord,’ zei de Corsicaan enkel.
‘Kurt?’
‘Hoe staat het met de verzekering?’ vroeg de Duitser. ‘Voor mij maakt het niets uit, ik heb geen. familie, maar Marc bijvoorbeeld?’
De Belg knikte.
‘Ja, ik wil niet dat Anna zonder geld achterblijft,’ zei hij.
Huurlingen onder contract worden door de contractant meestal verzekerd voor 20 000 dollar bij overlijden en 6000 bij verlies van arm of been.
‘Daar moet je zelf voor zorgen, maar hij kan net zo hoog zijn als je zelf wilt. Als iemand iets overkomt, dan verklaart de rest glashard, dat hij op zee per ongeluk overboord is gevallen. Als iemand ernstig gewond raakt en het overleeft, dan verklaren we allemaal onder ede, dat die verwonding veroorzaakt is door machines aan boord die zijn gaan schuiven. Jullie laten je verzekeren voor een zeereis van Europa naar Zuid-Afrika als passagiers van een klein vrachtschip. Akkoord?’
De drie mannen knikten.
‘Ik doe mee,’ zei Semmler.
Ze gaven elkaar de hand erop en dat was genoeg. Daarna legde Shannon uit wat elk van de drie moest doen.
‘Kurt, je krijgt vrijdag je eerste salarischeque plus £ 1000 onkosten. Dan ga je naar de Middellandse Zee om een schip te zoeken. Ik heb een Hein, vrachtschip nodig met een schone staat van dienst. Denk erom, het moet schoon zijn. Papieren in orde, schip te koop. Eentot tweehonderd, ton, kustvaarder of omgebouwde treiler, eventueel omgebouwd marineschip als het nodig is, maar niet een dat er uitziet als een torpedobootjager. Het hoeft niet snel te zijn, maar wel betrouwbaar. Eentje dat in een MiddellandseZeehaven een lading kan oppikken zonder de aandacht te trekken, ook een lading wapens. Dat geregistreerd staat als een gewoon vrachtschip, met als eigenaar een kleine rederij of zijn eigen kapitein. Prijs niet meer dan £ 25 000, met inbegrip van het opknappen als het nodig is. Uiterste datum van afvaart, compleet met brandstof en levensmiddelen voor een reis naar Kaapstad, beslist niet later dan vandaag over zestig dagen. Is dat duidelijk?’
Semmler knikte en begon meteen aan zijn relaties in de scheepvaartwereld te denken.
‘Jean-Baptiste, welke stad aan de Middellandse Zee ken je het beste?’
‘Marseille,’ zei Langarotti zonder aarzeling.
‘Mooi. Je krijgt vrijdag salaris plus £ 500. Je gaat naar Marseille, trekt in een klein hotelletje en begint rond te kijken. Je zoekt drie grote opblaasbare halfharde rubberboten van het merk Zodiac, het type dat naar het basisontwerp van marinecommandoboten voor de watersport is ontwikkeld. Je koopt ze bij verschillende leveranciers en slaat ze op in entrepot van een bonafide scheepvaartagent voor export naar Marokko. Doel: waterskieën en duiken in een vakantieoord. Kleur zwart. Eveneens drie krachtige buitenboordmotoren die op een accu starten. De boten moeten een draagvermogen hebben van een ton. De motoren moeten een boot met dat gewicht met minstens tien knopen per uur kunnen trekken, met nog een flinke reserve. Je hebt ongeveer 60 pk motoren nodig. En wat heel belangrijk is: zorg vooral dat ze voorzien zijn van onderwateruitlaten, zodat ze geruisloos lopen. Als je die niet kunt krijgen, laat je door een monteur drie verlengde uitlaatpijpen met de bijbehorende uitlaatkleppen maken die op de motoren passen. Die sla je op in het entrepot van die zelfde exportagent voor hetzelfde doel als de boten. Watersport in Marokko. Aan die £ 500 heb je niet genoeg. Open een bankrekening en stuur de naam met het nummer aan mij op dit adres, dan laat ik het geld per bank overmaken. Maar alles afzonderlijk, en stuur de prijslijsten ook per post hierheen. Akkoord?’
Langarotti knikte en begon zijn mes weer aan te zetten.
‘Marc, weet je nog dat je me eens verteld hebt, dat je in België iemand kende, die in 1945 een Duitse partij van duizend gloednieuwe Schmeisser-machinepistolen achterover had gedrukt en de helft nog in voorraad had? Ik wil graag, dat je vrijdag met je salaris plus £ 500 weer naar Oostende gaat om die man op te sporen en te kijken of hij ze verkopen wil. Ik moet er honderd hebben in perfecte staat van gereedheid. Ik betaal honderd dollar per stuk, wat ver boven de prijs is. Neem uitsluitend schriftelijk hier in deze flat contact met me op, zodra je die man gevonden hebt en een bijeenkomst van hem met mij kan organiseren. Duidelijk?’
Om half tien waren ze klaar, en hadden ze de instructies nauwkeurig in hun hoofd en begrepen.
‘Mooi, zullen we een hapje gaan eten?’ vroeg Shannon zijn collega’s. Dat voorstel werd luidruchtig begroet, want de mannen hadden nog niet veel anders gegeten dan een lunch of een hapje in het vliegtuig en waren allemaal uitgehongerd. Shannon ging met ze naar de Paprika om de hoek. Ze spraken nog steeds Frans, maar niemand schonk er veel aandacht aan, behalve om even op te kijken als er weer een lachsalvo uit het groepje van vier kwam. Ze wonden zich kennelijk ergens over op, maar geen van de andere gasten had enig vermoeden waar het groepje in de hoek zo opgetogen over was: het vooruitzicht om onder leiding van Cat Shannon weer een oorlog in te gaan.

Aan de overkant van het Kanaal was iemand anders die sterk aan Carlo Alfred Thomas Shannon dacht, en zijn gedachten waren niet menslievend. Hij beende door de zitkamer van zijn flat op een grote boulevard bij de Place de la Bastille en dacht na over de inlichtingen die hij de voorgaande week verzameld had en het bericht dat hem een paar uur geleden bereikt had.
Als de schrijver, die Charles Roux oorspronkelijk aan Simon Endean had aanbevolen als tweede huurling die eventueel voor Endeans project in aanmerking kwam, iets meer van de Fransman had geweten, was zijn beschrijving niet zo vleiend geweest. Maar hij kende alleen maar de blote feiten uit zijn carrière en wist weinig van zijn karakter. Evenmin wist hij – en had het Endean dan ook niet kunnen vertellen – dat Roux de andere man die hij had aanbevolen, Cat Shannon, een dodelijke haat toedroeg.
Nadat Endean bij Roux was weggegaan, had de Fransman precies veertien dagen gewacht, tot hij voor de tweede maal contact op zou nemen. Toen dit uitbleef, moest hij daaruit wel de conclusie trekken, dat het project dat de bezoeker die zich Walter Harris noemde voor ogen had, niet doorging, of dat iemand anders het baantje gekregen had. Hierop doorgaand ging hij kijken welke andere keus de Engelse zakenman gedaan kon hebben, en terwijl hij dit aan het uitzoeken was of door iemand anders liet uitzoeken, hoorde hij dat Cat Shannon in Parijs zat en onder zijn eigen naam in een hotelletje in Montmartre logeerde. Dit schokte hem, want nadat ze op het vliegveld Le Bourget uit elkaar waren gegaan, was hij Shannon uit het oog verloren en had gedacht, dat de man uit Parijs was vertrokken.
Op dat moment, een week geleden, had hij een van de mensen die hij wist te kunnen vertrouwen, opgedragen uitvoerige inlichtingen over Shannon in te winnen, Deze man heette Henri Alain en was een vroegere huurling.
Alain was vierentwintig uur later met het nieuws gekomen, dat Shannon uit zijn hotel in Montmartre was weggegaan en niet teruggekomen. Hij kon Roux nog twee andere dingen vertellen: dat Shannons verdwijning had plaatsgevonden de ochtend nadat Roux de Londense zakenman in zijn eigen woning had ontvangen, en ten tweede dat Shannon die zelfde middag ook een bezoeker had ontvangen. De hotelbediende had na wat geldelijke aandrang Shannons bezoeker kunnen beschrijven en Roux twijfelde er inwendig niet aan, dat de bezoeker in Montmartre de man was die ook bij hém was geweest.
Meneer Harris uit Londen had dus twee huurlingen in Parijs bezocht hoewel hij er maar een nodig had. Als gevolg daarvan was Shannon verdwenen terwijl hij, Roux, aan de kant was gezet. Dat het uitgerekend Shannon was die het contract scheen te hebben gekregen, maakte hem helemaal razend, want er was niemand die de man uit de flat in het Elfde arrondissement meer haatte.
Hij liet Henri Alain vier dagen bij het hotel posten, maar Shannon was niet teruggekomen. Toen gooide hij het over een andere boeg, Hij herinnerde zich, dat in de kranteberichten over de gevechten in de laatste dagen van de enclave, Shannon steeds samen met Langarotti was genoemd. Als Shannon nu weer in de circulatie was, was Langarotti het vermoedelijk ook. Daarom had hij Henri Alain naar Marseille gestuurd om de Corsicaan te zoeken en uit te vinden waar Shannon kon zijn. Alain was zojuist teruggekomen met het bericht, dat Langarotti die zelfde middag uit Marseille vertrokken was, met bestemming Londen.
Roux wendde zich tot zijn zegsman. ‘Bon, Henri. Dat is alles, Ik zal contact met je opnemen als ik je nodig heb. Zou die hotelbediende in het hotel op Montmartre je intussen waarschuwen als Shannon terugkomt?’
‘Jazeker,’ zei Alain, die opstond om weg te gaan.
‘Bel me dan onmiddellijk als je iets hoort.’
Toen Alain weg was, dacht Roux over het geval na. Voor hem betekende de verdwijning van Langarotti, juist naar Londen, dat de Corsicaan daar naar Shannon was gegaan. Dat betekende weer, dat Shannon aan het werven was en dat kon alleen betekenen dat hij een contract had gekregen. Roux twijfelde er niet aan, dat het contract van Walter Harris afkomstig was en dat het hemzelf eigenlijk toekwam. Het was een schandaal, evenals de werving van een Fransman op Frans grondgebied, dat Roux als zijn eigen exclusieve gebied beschouwde.
Er was nog een andere reden, waarom hij het contract van Harris zo graag wou hebben. Hij had sinds die geschiedenis in Bukavu niet gewerkt en hij dreigde zijn vermogen om een greep op de Franse huurlingengemeenschap te houden te verliezen als hij niet in de een of andere vorm werk voor ze kon vinden. Als Shannon er niet mee door koe gaan, als hij bijvoorbeeld voorgoed verdween, zou de heer Harris vermoedelijk bij Roux terug moeten komen om hem aan te nemen, zoals hij meteen had moeten doen.
Zonder zich te bedenken voerde hij in Parijs een telefoongesprek.

In Londen liep het diner ten einde. De mannen hadden een grote hoeveelheid wijn uit een karaf gedronken, want zoals typische huurlingen hadden ze deze het liefst zo wrang mogelijk. Kleine Marc hief zijn glas en bracht de in Kongo zo vaak gehoorde toost uit.

‘Vive la Mort, vive la guerre,
Vive le sacrê mercenaire.’

Cat Shannon, die in zijn stoel achterover zat, nuchter, terwijl de rest dronken werd, vroeg zich onwillekeurig af, wat voor verwoesting zou worden aangericht, als hij deze ‘troep wolven op het paleis van Kimba losliet. Zwijgend hief hij zijn eigen glas en dronk op de oorlogshelden.

Charles Roux was achtenveertig jaar en in vele opzichten gek, al hadden die twee dingen niets met elkaar te maken. Men zou hem nooit krankzinnig kunnen verklaren, maar de psychiaters zouden hem op zijn minst voor geestelijk labiel houden. Die diagnose zou gebaseerd zijn op een flinke portie grootheidswaan, maar dit komt bij mensen buiten gekkenhuizen ook veel voor en wordt dan minder onvriendelijk betiteld als overdreven egocentriciteit, vooral bij rijke en beroemde personen.
Dezelfde psychiaters zouden waarschijnlijk een paranoïde inslag constateren en een heel ijverige onderzoeker zou misschien zelfs een psychopatisch trekje in de Franse huurling hebben aangetroffen. Maar omdat Roux nog nooit door een goede psychiater onderzocht was en zijn labiliteit onder een vrij behoorlijke intelligentie en buitengewone slimheid verborgen bleef, kwamen deze vragen nooit aan de orde.
Het enige dat zijn karakter verried was zijn vermogen, zichzelf een status en een gewicht toe te schrijven, die uitsluitend in zijn verbeelding bestonden; een zelfbeklag door vol te hoeden dat hij zelf nooit ergens schuld aan had, maar iedereen die het niet met hem eens was het aan het verkeerde eind had; en haat en wrok ten aanzien van mensen die hem naar zijn mening slecht hadden behandeld.
De slachtoffers van zijn haatgevoelens hadden vaak weinig anders gedaan dan Roux teleurstellen, maar in het geval van Shannon was er inderdaad reden voor zijn hekel Roux was tot zijn veertigste sergeant eerste klas in het Franse leger geweest, tot hij ontslagen werd na een voorval in verband met vermiste gelden.
In 1961 had hij, omdat hij niets te doen had, zijn eigen reis naar Katanga betaald en zich als deskundig adviseur van de afscheidingsbeweging van de toenmalige Katangese leider, Moise Tsjombe, aangeboden. In dat jaar viel het hoogtepunt van de strijd om de provincie Katanga, die rijk was aan mineralen, van samenvoeging met het uitgebreide, anarchistische en pas onafhankelijke Kongo los te maken. Een groot aantal van hen, die later huurlingenleiders werden, begonnen hun freelance loopbaan tijdens de verwarring in Katanga, Onder hen waren Hoare, Denard en Schramme. Ondanks zijn aanspraken op iets groters werd Roux slechts een kleine rol in de gebeurtenissen ie Katanga toebedeeld, en toen de machtige Verenigde Naties er tenslotte in slaagden, de kleine benden pistoleros te bedwingen, wat politiek gedaan moest worden omdat het niet militair kon gebeuren, viel Roux onder hen die eruit moesten.
Dat was in 1962. Twee jaar later, toen Kongo als een rij kegels in handen van de door de communisten gesteunde Simba viel, werd Tsjombe uit ballingschap teruggeroepen, om niet alleen Katanga maar de gehele Kongo over te nemen. Hij op zijn beurt liet Hoare komen en Roux was ook bij degenen die terugvlogen om onder Hoare te dienen. Als Fransman zou hij normaal bij het Frans sprekende Zesde commando zijn gekomen, maar omdat hij in die tijd in Zuid-Afrika zat, kwam hij bij het Vijfde terecht.
Hier kreeg hij bevel over een compagnie en zes maanden later was een van zijn sectiecommandanten een Engels-Ierse jongeman, Shannon.
De breuk van Roux met Hoare kwam zes maanden later. Toen hij reeds van zijn eigen superioriteit als militair bevelhebber overtuigd begon te raken, werd Roux de taak toevertrouwd een wegversperring van de Simba te vernietigen. Hij maakte zelf een aanvalsplan en het werd een volslagen mislukking. Er sneuvelden vier blanke huurlingen en meer dan twintig van zijn Katangezen. Dit was aan de ene kant toe te schrijven aan het aanvalsplan, aan de andere kant aan het feit, dat Roux stomdronken was. Onder de dronkenschap lag de geheime zekerheid dat Roux ondanks al zijn praatjes een hekel aan vechten had.
Kolonel Hoare eiste hierover een rapport van Roux en kreeg het. Er stonden allerlei dingen in die niet klopten met de aan het licht gekomen feiten. Hoare liet de enige overlevende sectiecommandant, Carlo Shannon, komen en ondervroeg hem streng. Naar aanleiding van wat hij hoorde, liet hij Roux komen en ontsloeg hem op staande voet.
Roux ging naar het noorden om zich bij het Zesde commando onder Denard in Paulis aan te sluiten, waar hij zijn veiligheid van het Vijfde toeschreef aan rassendiscriminatie van een geweldige Franse commandant door de minderwaardige Engelsen, een reden die Denard grif geloofde. Hij benoemde Roux tot onderbevelhebber van een kleiner commando, zogenaamd afhankelijk van het Zesde, maar in feite vrijwel onafhankelijk. Dit was het Veertiende commando in Watsa, onder leiding van commandant Tavernier.
In 1966 had Hoare zich teruggetrokken en was naar huis gegaan en Tavernier was vertrokken. Het Veertiende stond onder leiding van commandant Wautier, die evenals Tavernier een Belg was. Roux was nog altijd onderbevelhebber en hij had een hekel aan Wautier. Niet dat de Belg iets gedaan had; de reden voor die afkeer was, dat Roux had verwacht na het vertrek van Tavernier de leiding te zullen krijgen. Dat was niet het geval en daarom had hij de pest aan Wautier.
Het Veertiende, overwegend bestaande uit Katangese soldaten, beet de spits af in de muiterij van 1966 tegen de Kongolese regering. Deze was door Wautier goed op touw gezet en zou waarschijnlijk geslaagd zijn. Zwarte Jack Schramme hield zijn eigen overwegend Katangese Tiende commando voorlopig achter de hand om de zaak aan te zien. Als Wautier de opstand had geleid, had deze wellicht kunnen slagen; dan zou zwarte Jack met zijn Tiende gekomen zijn als het goed was gegaan, en dan was de Kongolese regering misschien gevallen. Om de opstand te beginnen had Wautier zijn Veertiende naar Stanleyville overgebracht, waar op de linkeroever van de rivier de Kongo het enorme arsenaal was, dat zoveel munitie bevatte, dat iemand die het bezat in staat was jarenlang Centraal- en Oost-Kongo te beheersen.
Twee uur voor de aanval werd commandant Wautier doodgeschoten. Zijn doodsoorzaak is nooit helemaal bewezen, maar het was in feite Roux die hem met een schot in het achterhoofd had vermoord, Een verstandig man zou de aanval hebben afgelast, maar Roux wilde met alle geweld het bevel op zich nemen en de muiterij werd een ramp. Zijn legers bereikten nooit de linkeroever van de rivier aan de overkant, het Kongolese leger verzamelde zich, toen ze hoorden dat ze het arsenaal nog hadden, en de eenheid van Roux werd tot de laatste man verslagen. Schramme dankte de hemel dat hij zijn eigen mensen voor dit fiasco had bewaard. Roux, die in doodsangst op de vlucht was geslagen, zocht een schuilplaats bij John Peters, de nieuwe commandant van het Engels sprekende Vijfde, die er ook buiten was gebleven. Peters smokkelde de wanhopige Roux, die helemaal in verband was gewikkeld en voor een Engelsman doorging, het land uit.
Het enige vertrekkende vliegtuig ging naar Zuid-Afrika en daar ging Roux heen. Tien maanden later vloog Roux terug naar Kongo, nu vergezeld door vijf Zuidafrikanen. Hij had lucht gekregen van de op handen zijnde opstand van juli 1967 en voegde zich bij Schramme op het hoofdkwartier van het Tiende commando bij Kindu. Hij was weer in Stanleyville toen de muiterij uitbrak, waar deze keer Schramme en Denard aan meededen. Enkele uren later was Denard buiten gevecht gesteld, in het hoofd getroffen door een terugketsende kogel, die bij vergissing door een van zijn eigen mensen was afgeschoten. Op een kritiek ogenblik was de aanvoerder van de gezamenlijke legers van het Zesde en het Tiende buiten gevecht gesteld. Roux, die beweerde dat hij als Fransman voorrang had boven de Belgische Schramme en volhield, dat hij de beste commandant was, die beschikbaar was, en de enige die de huurlingen kon leiden, schoof zichzelf naar voren om de algehele leiding op zich te nemen.
De keus viel op Schramme, niet omdat hij de beste was om de blanken te leiden, maar omdat hij de enige was die de Katangezen kon leiden, en zonder deze rekruten zou de kleine troep Europeanen al te veel in de minderheid zijn.
De aanspraken van Roux werden van twee kanten getorpedeerd. De Katangezen konden hem niet luchten en wantrouwden hem, want ze dachten aan het bataljon van hun eigen mensen die hij het vorig jaar naar de ondergang had gevoerd. En bij het beraad van de huurlingen, die avond waarop Denard met een brancard naar Rhodesia werd gevlogen, was een van degenen die zich uitsprak tegen de benoeming van Roux, een van Denards compagniescommandanten, Shannon, die achttien maanden geleden liever uit het Vijfde was weggegaan om zich bij het Zesde aan te sluiten, dan onder Peters te dienen.
Ook de tweede maal lukte het de huurlingen niet het arsenaal te veroveren en Schramme koos voor de lange mars van Stanleyville naar Bukavu, een vakantieoord aan het meer van Bukavu op de grens van de naburige republiek Rwanda, waar ze zich als de boel misliep konden terugtrekken.
Intussen had Roux het op Shannon voorzien en om ze gescheiden te houden, droeg Schramme aan Shannons compagnie de gevaarlijke taak op om als voorhoede de weg te banen, terwijl de colonne van huurlingen, Katangezen en duizenden volgelingen zich dwars door de Kongolezen naar het meer toe vochten. Roux werd helemaal achteraan in het konvooi geplaatst, zodat de twee mannen elkaar nooit tegenkwamen.
Tenslotte ontmoetten ze elkaar in de stad Bukavu, nadat de huurlingen zich daar geïnstalleerd hadden en de Kongolezen ze aan alle kanten hadden ingesloten, behalve bij het meer achter de stad. Dat was in september 1967 en Roux was dronken. Hij verloor bij een spelletje kaart omdat hij zijn hoofd er niet bij had en beschuldigde Shannon van vals spel. Shannon gaf als weerwoord, dat Roux net zo beroerd pokerde als hij de aanval op de wegversperringen van de Simba had aangepakt – en wel om dezelfde reden: hij was bang. Er viel een doodse stilte in het groepje om de tafel en de andere huurlingen schoven ongemerkt achteruit naar de muur. Maar Roux haalde bakzeil. Met een woedende blik naar Shannon liet hij de jongere man opstaan en naar de deur lopen. Pas toen de Ier zijn rug naar hem had toe gedraaid, trok Roux de Colt .45 die ze allemaal bij zich hadden en legde aan.
Shannon reageerde het eerst. Hij draaide zich om, trok zijn eigen automatische pistool en vuurde dwars door het lange lokaal. Voor een heupschot in half omgedraaide houding was het niet slecht. De kogel raakte Roux boven in de rechterarm en scheurde een gat in de biceps, zodat zijn arm slap langs zijn zij hing en het bloed van zijn vingers op de nutteloze Colt op de vloer naast hem druppelde.
‘En ik herinner me nog iets anders ook,’ riep Shannon door het lokaal. ‘Ik herinner me wat Wautier is overkomen.’
Na die schietpartij was het met Roux gedaan. Hij evacueerde over de brug naar Rwanda, liet zich naar Kigali, de hoofdstad, rijden en vloog terug naar Frankrijk. Daardoor ontliep hij de val van Bukavu toen de minutie in november tenslotte op was, evenals de vijf maanden in een interneringskamp in Kigali. Hij liep ook de kans mis om het Shannon betaald te zetten.
Omdat hij de eerste was die uit Bukavu in Parijs terugkwam, had Roux een aantal interviews gegeven, waarin hij vol vuur over zichzelf sprak, over zijn oorlogsverwonding en zijn verlangen om terug te keren en zijn mannen aan te voeren. Door de mislukking in Dilolo, toen een herstelde Denard uit Angola in het zuiden een slecht georganiseerde inval in Kongo had geprobeerd, om de druk van zijn in Bukavu ingesloten troepen af te leiden, waarna de vroegere aanvoerder van het Zesde zich praktisch teruggetrokken had, kreeg Roux de indruk dat hij het volste recht had om zich het leiderschap over de Franse huurlingen aan te matigen. Hij had door plunderingen in Kongo een heleboel geld vergaard en opgepot.
Met dat geld kon hij indruk maken bij de barvlooien en straatzwervers die graag voor huurlingen doorgaan, en zij waren hem nog wel trouw, maar die trouw was alleen met geld te koop.
Henri Alain was er zo een, evenals de volgende bezoeker die op telefonisch verzoek van Roux bij hem kwam. Hij was ook een huurling, maar dan van een ander slag.
Raymond Thomard was moordenaar van nature en van beroep.
Hij was ook eens in Kongo geweest, toen hij voor de politie op de vlucht was, en Roux had hem als huurmoordenaar gebruikt. Voor een paar fooien en in de veronderstelling, dat Roux een grote jongen was, was Thomard zo loyaal als iemand tegen betaling maar kan zijn.
‘Ik heb een baantje voor je,’ zei Roux tegen hem. ‘Een contract voor vijfduizend dollar. Voel je er iets voor?’
Thomard grijnsde.
‘Natuurlijk, patron. Wie is de vent die ik uit de weg moet ruimen?’
‘Cat Shannon.’
Thomards grijns verdween. Voor hij kon antwoorden ging Roux verder.
‘Ik weet wel dat hij goed is, maar jij bent beter. Bovendien weet hij van niets. Je krijgt zijn adres zodra hij weer in Parijs komt. Je hoeft alleen maar te wachten tot hij uitgaat en dan pak je hem wanneer het je zelf uitkomt, Kent hij je van gezicht?’
Thomard schudde zijn hoofd.
‘We hebben elkaar nooit gezien,’ zei hij.
Roux gaf hem een klap op de rug.
‘Dan hoef je je niet ongerust te maken. Blijf met me in contact, ik zal je laten weten wanneer en waar je hem kunt vinden.’

10

De brief die Simon Endean dinsdagsavonds verzonden had, kwam donderdagochtend om tien uur bij de Handelsbank in Zürich aan.
Overeenkomstig de instructies maakten ze £ 10000 per telex over op de rekening van de heer Keith Brown bij de Kredietbank in Brugge.
’s middags om twaalf uur zag de heer Goossens de telex en zette telegrafisch £ 5000 op de rekening van de heer Brown in het West End van Londen. Om vier uur ’s middags belde Sharmon zijn bank op en vernam, dat het bedrag daar voor hem klaarlag. Hij verzocht de directeur persoonlijk ervoor te zorgen dat hij de volgende ochtend £ 3500 in contanten kon opnemen. Ze zeiden, dat hij het om half twaalf kon komen halen.

Die zelfde ochtend na negenen verscheen Martin Thorpe op het kantoor van sir James met het dossier van wat hij sinds die zaterdag had nageplozen.
De beide mannen liepen samen het lijstje door en bestudeerden de fotokopieën van de documenten, die hij dinsdag en woensdag van het Vennootschapshuis gekregen had. Toen ze klaar waren, leunde Manson in zijn stoel achterover en staarde naar het plafond.
‘Ik twijfel er niet aan dat je gelijk hebt wat Bormac betreft, Martin,’ zei hij, ‘maar waarom is de grootste aandeelhouder in vredesnaam niet allang uitgekocht?’
Dat was hetgeen Martin zich al een dag en een nacht had afgevraagd.
De Bormac Trading Company Limited was in 1904 opgericht, om de exploitatie op zich te nemen van de opbrengst van een reeks uitgestrekte rubberplantages, die in de laatste jaren van de vorige eeuw met slavenarbeid door Chinese koelies was verkregen.
De oprichter van de plantages was een harde, ondernemende Schot, lan Macallister genaamd, die later in 1921 sir lan Macallister was geworden, en de plantages lagen in Borneo, vandaar de naam van de firma.
Macallister, meer stichter dan zakenman, was in 1903 bereid een compagnonschap aan te gaan met een groepje Londense zakenlieden, en het jaar daarop werd Bormac in het leven geroepen met de uitgifte van een half miljoen gewone aandelen. Macallister, die het jaar tevoren met een zeventienjarig meisje was getrouwd, ontving 150 000 aandelen en een commissariaat en kreeg voor het leven het beheer van de rubberplantages.
Tien jaar na de oprichting van de firma hadden de Londense zakenlieden een hele reeks voordelige contracten weten te sluiten met firma’s die de Britse oorlogsindustrie van rubber voorzagen, en de aandelen waren van hun koers van uitgifte van vier shilling tot meer dan £ 2 gestegen. De hausse van de oorlogswinstmakers duurde tot 1918. Vlak na de Eerste Wereldoorlog kelderde de firma, tot de automobielrage in de jaren twintig de behoefte aan rubberbanden krachtig stimuleerde, en weer gingen de aandelen omhoog. Er kwam een nieuwe, aandelenuitgifte, waardoor het aandelenkapitaal op de markt vergroot werd tot een miljoen en het bezit van sir lan tot 300 000. Daarna vonden er geen aandelenuitgiften meer plaats.
Door de instorting ten gevolge van de grote crisis kelderden de koersen en aandelen opnieuw en ze herstelden zich in 1937. In dat jaar maakte een van de Chinese koelies eindelijk amok en voerde met een groot kapmes een vervelende operatie op de slapende sir ïan uit. De ironie van het geval wilde dat hij aan bloedvergiftiging stierf. De onderdirecteur nam zijn taak over, maar was niet zo voortvarend als zijn overleden meester, en de produktie ging achteruit terwijl de prijzen stegen. De Tweede Wereldoorlog had een goudmijn voor de firma kunnen zijn, maar door de Japanse invasie van 1941 kwam er een eind aan de leveringen.
De doodsklok van de firma, werd tenslotte geluid door de Indonesische nationalistische beweging, die Nederland in 1948 dwong de macht over Nederlands Oost-Indië en Borneo af te staan. Toen uiteindelijk de grens tussen Indonesisch Borneo en Brits NoordBorneo getrokken werd, lagen de plantages aan de Indonesische zijde en werden ze prompt zonder vergoeding genationaliseerd.
De firma worstelde nog meer dan twintig jaar verder, de bezittingen kon men niet terugkrijgen, vruchteloze processen met de regering van president Soekamo soupeerden het geld op en de prijzen daalden. Op het tijdstip dat Martin Thorpe de boeken van de firma doornam, stonden de aandelen op een shilling per stuk en de hoogste koers over het afgelopen jaar was een shilling en drie pence.
De Raad van beheer bestond uit vijf leden en de reglementen schreven voor, dat er twee aanwezig moesten zijn om een besluit te kunnen nemen. Het adres van de firma was vermeld en bleek het pand te zijn van een oude gevestigde advocatenfirma in de City, waarvan een der compagnons optrad als secretaris van de firma, die ook in de Raad zat. Het oorspronkelijke kantoor was als gevolg van de toenemende kosten allang opgeheven. Er werden zelden Raadsvergaderingen gehouden en meestal was dan de voorzitter aanwezig, een oude man die in Sussex woonde en de jongste broer was van sir lans vroegere onderdirecteur. Deze was in de oorlog door Japanse hand omgekomen en zijn aandelen waren in handen van de jongere broer overgegaan; naast de voorzitter had de secretaris van de firma, de City-advocaat, zitting en soms een van de drie anderen, die allemaal een heel eind van Londen af woonden. Er waren zelden aangelegenheden te bespreken en de inkomsten van de firma bestonden hoofdzakelijk uit de late schadevergoedingen, die nu en dan door de Indonesische regering onder generaal Suharto werden gedaan.
De vijf gezamenlijke Raadsleden waren in het bezit van niet meer dan achttien procent van het miljoen aandelen, en tweeënvijftig procent was over zes en een halfduizend aandeelhouders in het hele land verspreid. Er scheen in verhouding een vrij groot aantal getrouwde vrouwen en weduwen bij te zijn. Er zaten ongetwijfeld al jarenlang vergeten aandelen in aktentrommels in banken en advocatenkantoren overal in het land.
Maar daar hadden Thorpe en Manson geen belangstelling voor. Als ze hadden getracht een overwegend belang te verkrijgen door via de markt te kopen, zou dat ten eerste jaren gekost hebben en ten tweede zou het andere waarnemers in de City al heel gauw duidelijk zijn geworden, dat er iemand met Bormac bezig was.
Hun belangstelling was gevestigd op dat ene pakket van 300 000 aandelen in het bezit van de weduwe lady Macallister.
Het was een raadsel, dat iemand niet al lang geleden het hele pakket van haar had gekocht en de lege vennootschap van de eens zo bloeiende rubbermaatschappij had overgenomen. Het was in alle opzichten ideaal voor dit doel, want de akte van oprichting was ruim geformuleerd en bood de firma de gelegenheid om op ieder exploitatieterrein van natuurlijke hulpbronnen van enig land buiten het Verenigd Koninkrijk werkzaam te zijn.
‘Ze is op zijn minst vijfentachtig,’ zei Thorpe tenslotte. ‘Ze woont in een groot, somber, oud flatgebouw in Kensington, waar ze verzorgd wordt door een oudgediende, een gezelschapsdame, of hoe zoiets heet.’
‘Ze hebben haar vast wel eens benaderd,’ peinsde sir James. ‘Waarom zou ze ze dan vasthouden?’
‘Misschien wil ze ze gewoon niet verkopen,’ zei Thorpe, ‘of misschien bevielen de mensen die haar zijn komen vragen of ze mochten kopen haar niet. Oude mensen zijn soms eigenaardig.’
Niet alleen oude mensen zijn irrationeel als het op de koop en verkoop van effecten en aandelen aankomt. De meeste effectenmakelaars hadden allang de ervaring dat een klant kon weigeren zaken te doen als ze een zuinig en voordelig aanbod gedaan werd, enkel en alleen omdat ze de effectenmakelaar niet mochten.
Sir James Manson schoot plotseling in zijn stoel naar voren en plantte zijn ellebogen op het bureau.
‘Martin, zoek eens uit hoe dat met die oude vrouw zit. Ga kijken wie ze is, wat ze denkt, wat ze wel en niet prettig vindt, wat haar smaak is en vooral, wat haar zwakke plek is. Die moet ze hebben, een of andere kleinigheid die haar zo in verleiding zou brengen dat ze daarvoor haar aandelenbezit zou verkopen. Het hoeft geen geld te zijn, dat is het waarschijnlijk ook niet, want er is haar allang geld aangeboden. Maar er moet toch iets zijn. Zie dat je erachter komt.’
Thorpe stond op om weg te gaan. Manson wenkte hem weer te gaan zitten.
Uit de la van zijn bureau trok hij zes gedrukte formulieren, allemaal eender en allemaal aanvraagformulieren voor een genummerde rekening bij de Zwinglibank in Zürich.
Hij legde kort en bondig uit wat hij daarmee wilde en Thorpe knikte.
‘Reserveer een plaats in het vliegtuig van morgenochtend, dan kun je morgenavond terug zijn,’ zei Manson, terwijl zijn assistent wegging.

Simon Endean belde Shannon over tweeën in zijn flat op en ontving een compleet verslag over de afspraken die de huurling aan het maken was. Mansons assistent was verheugd over de nauwkeurigheid van Shannons relaas en hij noteerde de bijzonderheden op een kladblok, zodat hij later zijn eigen verslag voor sir James kon maken.
Toen hij klaar was, bracht Shannon zijn volgende eisen naar voren.
‘Ik wil graag aanstaande maandag voor twaalven £ 5000 hebben, die rechtstreeks per telex van je Zwitserse bank ten gunste van mijn rekening op naam van Keith Brown bij het hoofdkantoor van de Banque de Credit in Luxemburg moeten worden overgemaakt,’ zei hij tegen Endean, ‘en nog eens £ 5000 per telex ten gunste van mijn rekening bij het hoofdkantoor van de Landesbank in Hamburg op woensdagochtend.’
Hij zette in een paar woorden uiteen, hoe het grootste deel van de £ 5000, die hij mee naar Londen had genomen, reeds waren besteed en de andere £ 5000 waren nodig als reserve in Brugge. De twee gelijke bedragen die hij in Luxemburg en in Hamburg nodig had, dienden voornamelijk om zijn relaties een gewaarmerkte cheque te kunnen tonen, om zijn kredietwaardigheid te bewijzen voor hij met de onderhandelingen tot aankoop begon. Later zou het geld grotendeels naar Brugge worden overgemaakt en het overblijvende saldo volledig worden verantwoord.
‘Ik kan je in ieder geval schriftelijk een volledige afrekening geven van het geld dat tot nu toe is uitgegeven of al is toegezegd,’ zei hij tegen Endean, ‘maar ik moet je correspondentieadres hebben.’
Endean gaf hem de naam van een officieel correspondentieadres op, waar hij die ochtend een postbus had geopend op naam van Walter Harris en hij beloofde binnen een uur de instructies naar Zürich te zenden, om de twee bedragen van £ 5000 gereed te maken zodat ze in Luxemburg en Hamburg door Keith Brown konden worden afgehaald.

Grote Janni Dupree meldde zich om vijf uur op het vliegveld Londen. Hij had de langste reis afgelegd; de vorige dag van Kaapstad naar Johannesburg, waar hij een nacht in het Holiday Inn was overgebleven, en daarna de lange vlucht met de SAA door Luanda in Portugees Angola, met een tussenlanding in Isla do Sol, om te vermijden dat ze over het territorium van een zwart Afrikaans land moesten vliegen. Shannon droeg hem op een taxi rechtstreeks naar de flat te nemen.
Terwijl hij onderweg was, belde Shannon de andere drie huurlingen in hun hotels op en liet ze naar zijn huis komen.
Om zes uur was er een tweede samenkomst, waar ze allemaal de Zuidafrikaan begroetten en zwijgend luisterden, terwijl Shannon aan Dupree dezelfde uiteenzetting deed als zij de vorige avond hadden gekregen. Toen hij de voorwaarden hoorde vertrok Janni’s gezicht tot een grijns.
‘Gaan we weer vechten, Cat? Je kunt op me rekenen.’
‘Goed zo, man. Nou wil ik graag dat je het volgende doet. Je blijft hier in Londen en zoekt een kleine éénkamerflat. Daar zal ik je morgen bij helpen. Wij nemen de Evening Standard door en dan heb je ’s avonds onderdak.
Ik wil dat je al onze kleding koopt. We moeten vijftig T-shirts, vijftig onderbroeken en vijftig paar goed dunne sokken hebben, en dan voor iedereen een stel reservekleren, dat wordt dus honderd. Ik zal je straks de lijst geven. Daarna vijftig gevechtsbroeken, liefst in oerwoud-camouflagekleuren en liefst passend bij de jacks, en vervolgens vijftig gevechtskielen met een ritssluiting van voren en in dezelfde oerwoud-camouflagekleuren.
Dit kun je allemaal gewoon in kampeerwinkels, sportzaken en legerdumpwinkeis krijgen. De hippies dragen tegenwoordig ook al gevechtsjasjes in de stad, net als de mensen die naar buiten gaan om te jagen.
Je kunt de onderhemden, sokken en onderbroeken bij dezelfde grootleverancier kopen, maar koop de broeken en kielen ergens anders. Dan vijftig groene baretten en vijftig paar laarzen. Neem de broeken maar in een grote maat, die kunnen we later wel korter maken; van de kielen neem je de helft in grote en de helft in middelmaten. Koop de laarzen maar bij een kampwinkel. Ik wil geen zware Engelse legerschoenen hebben, maar groene canvas kaplaarzen met vetersluiting voor en waterdicht.
En dan de bepakking. Ik heb vijftig koppels nodig, kogeltassen, pukkels, en ransels met licht draagstel van buiten om ze te steunen. Daar kunnen de bazookaraketten in als ze een beetje veranderd worden. En tot slot vijftig lichtgewicht nylon slaapzakken.
Oké? Ik geef je straks alles wel op een lijst.’
Dupree knikte.
‘Best. Hoeveel kost die handel?’
‘Zo’n duizend pond. Je moet het als volgt kopen. Je neemt de gele telefoongids en daar vind je onder dumpzaken meer dan tien winkels en groothandelaren. Koop de jacks, kielen, koppels, baretten, pakriemen, rugzakken, pukkels en laarzen in verschillende winkels, waar je overal apart een bestelling doet. Je betaalt contant en neemt de aankoop mee. Geef niet je eigen naam op-niet dat iemand ernaar vraagt – en laat niet je eigen adres achter.
Als je de hele troep gekocht hebt, sla je die in een gewone opslagplaats op, laat het in kisten verpakken voor export en neemt contact op met vier afzonderlijke cargadoors die gewend zijn exportzendingen te behandelen. Je betaalt ze om ze in vier afzonderlijke partijen in entrepot naar een scheepsbevrachter in Marseille te sturen, waar ze door de heer Jean-Baptiste Langarotti worden afgehaald.’
‘Welke firma in Marseille?’ vroeg Dupree.
‘Dat weten we nog niet,’ zei Shannon. Hij wendde zich tot de Corsicaan.
‘Jean, zodra je de naam van de scheepvaartagent hebt die je van plan bent met de export van de boten en motoren te belasten, stuur dan de volledige naam en adres per post naar Londen, een exemplaar hier aan mij in mijn flat en een tweede exemplaar aan Jan Dupree, Poste Restante, Postkantoor Trafalgar Square, Londen. Heb je dat?’
Langarotti schreef het adres op, terwijl Shannon de instructies voor Dupree vertaalde.
‘Janni, ga daar de komende dagen naar toe en zorg dat je een poste-restante-adres krijgt. Dan ga je bijvoorbeeld iedere week even kijken tot er een brief van Jean komt. Daarna geef je de scheepsbevrachters opdracht om de kisten naar de agent in Marseille te versturen, in entrepotzending, voor export overzee vanaf Marseille als eigendom van Langarotti. Wat nu de kwestie van het geld betreft, ik heb zojuist gehoord dat het krediet uit Brussel is binnengekomen.’
De drie Europeanen haalden strookjes uit hun zak, terwijl Shannon het reçu van Duprees vliegticket pakte. Shannon nam vier brieven van zijn schrijftafel, die elk van hem aan de heer Goossens bij de Kredietbank gericht waren. De brieven waren vrijwel gelijkluidend. Het was een verzoek aan de Kredietbank om een bedrag in Amerikaanse dollars van de rekening van de heer Keith Brown over te maken op een andere rekening ten gunste van de heer X.
In de open plaatsen vulde Shannon het bedrag in, gelijk aan het vliegretour Londen, vanuit Oostende, Marseille, München en Kaapstad. De brieven behelsden eveneens het verzoek aan de heer Goossens, om aan elk van de genoemde personen bij de genoemde banken een bedrag van 1250 dollar over te maken op de dag van ontvangst van de brief en opnieuw op 5 mei en ook weer op 5 juni. De huurlingen dicteerde Shannon de naam van hun bank, meestal in Zwitserland, en Shannon typte het op de open plekken in.
Toen hij klaar was, las ieder zijn eigen brief en Shannon tekende ze aan zijn bureau, sloot ze in afzonderlijke enveloppen en gaf ieder zijn eigen envelop om te posten.
Tenslotte gaf hij elk van hen £ 50 contant voor hun 48-urig verblijf in Londen en gaf ze opdracht, de volgende ochtend om elf uur voor de deur van zijn bank in Londen op hem te wachten.
Toen ze weg waren ging hij zitten en schreef een lange brief aan iemand in Afrika. Hij belde de schrijver op, die, nadat hij telefonisch had nagevraagd of het in orde was, hem het correspondentieadres van de Afrikaan gaf. Die avond postte Shannon de brief per expresse en ging alleen eten.

Martin Thorpe had voor de lunch zijn onderhoud met dr. Steinhofer bij de Zwinglibank. Omdat hij tevoren door sir James Manson was aangekondigd, werd Thorpe met dezelfde voorkomendheid ontvangen.
Hij overhandigde de bankier de zes aanvraagformulieren voor genummerde rekeningen. Ze waren elk op de vereiste manier ingevuld en ondertekend. Op afzonderlijke kaartjes stonden de vereiste twee voorbeelden van handtekeningen van de mensen, die de rekeningen wilden openen. Ze stonden op naam van de heren Adams, Ball, Carter, Davies, Edwards en Frost.
Aan elk formulier waren nog twee brieven gehecht. De ene was een getekende volmacht, waarin de heren Adams, Ball, Carter, Edwards en Frost afzonderlijk aan de heer Martin Thorpe machtiging verleenden om over de rekeningen op hun naam te beschikken. De andere was een door sir James Manson getekende brief met het verzoek aan dr. Steinhofer, om op rekening van ieder van zijn compagnons het bedrag van £ 50 000 over te maken ten laste van de rekening van sir James.
Dr. Steinhofer was niet zo onnozel of groen in bankzaken om niet te vermoeden, dat het feit dat de zes ‘zakencompagnons’ allemaal met de eerste zes letters van het alfabet begonnen geen opmerkelijk toeval was. Maar hij was zeer wel in staat te geloven, dat het eventuele niet-bestaan van de zes kandidaten niet zijn zaak was. Als een vermogende Engelse zakenman de lastige bepalingen van zijn eigen Wet op de Vennootschappen wenste te ontduiken moest hij dat zelf weten. Bovendien wist dr. Steinhofer bepaalde dingen over heel wat zakenlui in de City, die genoeg vragen van het Handelsdepartement zouden hebben opgeworpen om dat Londense ministerie tot aan het eind van de eeuw bezig te houden.
Er was nóg een goede reden waarom hij zijn hand uitstrekte om de aanvraagformulieren van Thorpe aan te nemen. Als de aandelen van de firma, die sir James in het geheim trachtte te kopen, van hun huidige koers naar astronomische hoogte omhoog schoten – en dr. Steinhofer kon geen andere reden voor die operatie bedenken – was er niets dat de Zwitserse bankier kon weerhouden een paar van die aandelen voor zichzelf te kopen.
‘De firma die wij op het oog hebben heet de Bormac Trade Company,’ vertelde Thorpe hem rustig. Hij schetste de positie van de firma en het feit, dat de oude lady Macallister 300 000 aandelen of dertig procent van de firma in haar bezit had.
‘Wij hebben reden om te geloven dat er reeds pogingen zijn gedaan deze oude dame te bewegen haar bezit te verkopen,’ ging hij verder. ‘Ze schijnen geen succes te hebben gehad. Wij gaan een nieuwe poging doen. Zelfs al zouden we er niet in slagen, dan gaan we toch door en zoeken een andere lege vennootschap.’
Dr. Steinhofer luisterde zwijgend terwijl hij zijn sigaar rookte.

‘Zoals u weet, dr. Steinhofer, is het niet mogelijk dat één koper deze aandelen koopt zonder zijn identiteit bekend te maken. Daarom zijn de vier kopers de heer Adams, de heer Ball, de heer Carter en de heer Davies, die ieder zeven en een half procent van de firma verwerven. Wij zouden graag willen dat u ten behoeve van deze vier optreedt.’
Dr. Steinhofer knikte. Het was de normale praktijk.
‘Natuurlijk, meneer Thorpe.’
‘Ik zal trachten de oude dame te bewegen de certificaten van de aandelenoverdracht te tekenen zonder de naam van de koper te vermelden. Dit is alleen maar, omdat sommige mensen in Engeland, vooral oude dames, Zwitserse banken nogal – hoe zal ik het zeggen – geheimzinnige organisaties vinden.’
‘U bedoelt waarschijnlijk louche,’ zei dr. Steinhofer effen. ‘Ik begrijp het volkomen. Dan laten we het zo. Als u een onderhoud met die dame hebt gehad zullen we zien hoe het ‘t beste geregeld kan worden. Maar zeg tegen sir James dat hij niet bang behoeft te zijn. De aankoop wordt door vier afzonderlijke kopers gedaan en de regels van de Wet op de Vennootschappen zullen niet geschonden worden.’
Zoals sir James Manson voorspeld had, was Thorpe tegen de avond weer in Londen om aan zijn weekeinde te beginnen.

De vier huurlingen stonden op het trottoir te wachten toen Shannon tegen twaalven de bank uitkwam. Hij had vier bruine enveloppen in zijn handen.
‘Marc, dit is voor jou. Er zit £ 500 in. Omdat jij thuis woont heb jij de minste onkosten. Daarom moet je van die £ 500 een bestelwagen kopen en een garage huren die op slot kan. Er moeten nog meer artikelen gekocht worden. Het lijstje zit in de envelop.
Spoor de man op die de Schmeissers te koop heeft en arrangeer een ontmoeting tussen mij en hem. Ik zal je over een dag of tien in je bar opbellen.’
De reusachtige Belg knikte en hield een taxi bij het trottoir aan, om hem naar Victoria Station en de boottrein naar Oostende terug te brengen.
‘Kurt, dit is jouw envelop. Er zit £ 1000 in, omdat je veel meer moet reizen. Zorg dat je binnen veertig dagen dat schip hebt gevonden. Houd telefonisch en telegrafisch contact met me, maar doe het in beide gevallen heel voorzichtig en kort. In brieven naar mijn flat kun je openhartig zijn. Als mijn post onderschept wordt kunnen we toch wel inpakken.
Jean-Baptiste, hier is £ 500 voor jou. Daar moet je veertig dagen mee doen. Zorg dat je geen last krijgt en ga niet naar je oude kroegen. Zoek de boten en motoren en stel me schriftelijk op de hoogte. Open een bankrekening en zeg me waar het is. Als ik met het model en de prijs van de spullen akkoord ga, zal ik je het geld overmaken. En vergeet de scheepsagent niet. Houd alles voortdurend netjes binnen de perken van de wet.’
De Fransman en de Duitser namen hun geld en instructies aan en keken uit naar een tweede taxi om. ze naar het vliegveld van Londen te brengen, Semmler naar Napels en Langarotti naar Marseille.
Shannon nam Dupree bij de arm en ze wandelden samen over Piccadilly. Shannon gaf Dupree zijn envelop.
‘Ik heb hier £ 1500 voor je ingedaan, Janni. Van de £ 1000 moet je alle inkopen en het opslaan, in kisten pakken en de verzendingskosten naar Marseille betalen en dan houd je nog wat over ook. Met die £ 500 kom je met gemak de komende maand tot zes weken toe. In het weekeinde maak je een lijst van winkels en leveranciers aan de hand van de beroepengids en een plattegrond. Je moet over dertig dagen klaar zijn met inkopen, want ik moet de spullen over vijfenveertig dagen in Marseille hebben.’
Hij stond stil om een avondkrant te kopen, sloeg hem open bij de pagina ‘Te huur’ en liet Dupree de advertentiekolommen zien, waarin grote en kleine flats, gemeubileerd en ongemeubileerd, te huur werden aangeboden.
‘Zie dat je voor vanavond een flatje vindt en laat me morgen het adres weten."
Ze namen bij Hyde Park Corner afscheid.

Shannon besteedde die avond met het opmaken van een afrekening voor Endean. Hij wees erop, dat met de totale uitgaven bijna de hele uit Brugge overgemaakte £ 5000 was opgegaan en dat hij de paar honderd pond die nog over waren op de Londense rekening liet staan als reserve.
Tenslotte wees hij erop, dat hij nog niets van zijn eigen £ 10 000 voor zijn werk had opgenomen en stelde Endean voor, dat hij het rechtstreeks van Endeans Zwitserse rekening op Shannons Zwitserse rekening overmaakte, of het geld naar de Belgische Bank liet sturen ten gunste van Keith Brown.
Hij deed zijn brief die vrijdagavond op de post.

Hij was het weekeind vrij en daarom belde hij Julie Manson op en stelde voor met haar te gaan eten. Ze was van plan een weekeind naar het buitenhuis van haar ouders te gaan, maar belde ze op om te zeggen dat ze niet kwam. Omdat ze laat klaar was kwam ze Shannon afhalen, brutaal en verwend aan het stuur van haar knalrode MGB.
‘Heb je al iets besproken?’ vroeg ze.
‘Ja. Waarom?’
‘Laten we naar een eethuis gaan waar ik altijd kom,’ stelde ze voor. ‘Dan kan ik je aan een paar vrienden voorstellen.’
Shannon schudde zijn hoofd.
‘Niets ervan,’ zei hij. ‘Dat ken ik. Ik heb geen zin in mensen die me de hele avond aanstaren of ik een beest uit artis ben en die me idiote vragen stellen over het doodschieten van mensen. Dat is ziekelijk.’
Ze keek teleurgesteld.
‘Hè, toe nou liefje.’
‘Nee.’
‘Luister nu eens, ik zal niet zeggen wie je bent en wat je doet. ïk hou het gewoon geheim. Toe nou, niemand kent je van gezicht.’
Shannon zwichtte.
‘Op een voorwaarde,’ zei hij. ‘Mijn naam is Keith Brown, verstaan? Keith Brown, meer niet. Verder zeg je niets anders over mij of waar ik vandaan kom en ook niet wat ik uitvoer. Begrepen?’
Ze gniffelde.
‘Geweldig,’ zei ze. ‘Geweldig idee. De Geheimzinnige Man. Ga dan maar mee, meneer Keith Brown.’
Ze ging met hem naar Tramps, waar ze blijkbaar heel bekend was. Johnny Gold stond op van zijn tafeltje naast de deur toen ze binnenkwam en begroette haar enthousiast met een kus op beide wangen. Hij gaf Shannon een hand toen ze hem voorstelde.
‘Leuk je te ontmoeten, Keith. Veel plezier.’
Ze aten aan de lange rij tafeltjes evenwijdig aan de bar en begonnen met de kreeftcocktail van het huis, in een uitgeholde ananas. Shannon, die met het gezicht naar de zaal toe zat, wierp een blik in het rond naar de gasten; de meesten waren te oordelen naar hun lange haar en informele kleding uit de theaterwereld of iets dergelijks. Anderen waren kennelijk jonge zakenlieden, die bij de tijd wilden zijn of een fotomodel of sterretje wilden versieren.
Onder de laatsten zag hij aan de overkant van de zaal iemand bij een groepje zitten die hij kende, buiten het gezichtsveld van Julie.
Na de kreeft bestelde Shannon worstjes met aardappelpuree en zich verontschuldigend stond hij op. Hij slenterde langzaam de deur uit naar de hal alsof hij op weg naar het toilet was. Enkele tellen later kwam er een hand op zijn schouder neer en toen hij zich omdraaide stond Endean voor hem.
‘Ben jij helemaal gek geworden?’ snerpte de harde jongen uit de City.
Shannon keek hem met grote onschuldige ogen aan alsof hij verbaasd was.
‘Nee, ik geloof het niet. Hoezo?’ vroeg hij.
Endean stond op het punt het te zeggen, maar bedwong zich nog net. Zijn gezicht was wit van woede. Hij kende zijn baas goed genoeg om te weten, hoe Manson zijn onschuldige kleine meisje aanbad en wist ongeveer wat zijn reactie zou zijn als hij er ooit achter kwam dat Shannon met haar uitging, en helemaal dat hij met haar naar bed ging.
Maar hij stond schaakmat. Hij nam aan dat Shannon nog altijd niet op de hoogte was van zijn eigen naam en zeker niet van het bestaan van Manson. Als hij hem uitkafferde omdat hij uit eten ging met een meisje dat Julie Manson heette, verried hij zowel zijn eigen ongerustheid als Mansons naam, tegelijk met hun beider rol als Shannons werkgever. En hij kon Shannon ook niet zeggen dat hij haar met rust moest laten, uit angst dat Shannon het meisje in de arm nam en zij hem vertelde wie Endean was. Hij slikte zijn woede in.
‘Wat doe je hier?’ vroeg hij sloom.
‘Ik ben aan het eten,’ zei Shannon, die keek of hij er niets van begreep. ‘Hoor eens, Harris, als ik ergens wil gaan eten, is dat mijn zaak. Er is in het weekeind niets te doen. Ik moet tot maandag wachten voor ik naar Luxemburg kan vliegen.’
Endean werd nog bozer. Hij kon niet uitleggen dat hij zich niet ergerde omdat Shannon zijn werk verwaarloosde.
‘Wie is dat meisje?’ vroeg hij.
Shannon haalde zijn schouders op.
‘Ze heet Julie. Ik kwam haar twee dagen geleden in een café tegen.’
‘Heb je haar opgepikt?’ vroeg Endean verontwaardigd.
‘Zo zou je het kunnen noemen, ja. Hoezo?’
‘O, niets. Maar pas op met meisjes, met alle meisjes. Het zou beter zijn als je ze voorlopig met rust liet, dat is alles.’
‘Harris, maak je over mijn veiligheid geen zorgen. Er worden geen geheimen verraden, niet in en niet buiten het bed. Bovendien heb ik tegen haar gezegd, dat ik Keith Brown heet. Ik ben in Londen met verlof en ik doe zaken in olie.’
Als antwoord draaide Endean zich snel om, beet Paolo toe dat hij tegen de groep waar hij bij hoorde moest zeggen dat hij weggeroepen was en liep naar de trap naar de straat voor Julie Manson hem herkende. Shannon keek hem na.
‘Die slag is voor mij,’ zei hij zacht, ‘met de grootste troef van die schoft van een James Manson.’
Buiten gekomen vloekte Endean zachtjes. Daarnaast kon hij slechts vurig hopen dat Shannon over die kwestie Keith Brown de waarheid had gezegd en dat Jolie Manson haar vader niets over haar nieuwe vriend zou vertellen.
Shannon en zijn vriendin dansten tot drie uur en hadden op weg terug naar de flat van Shannon hun eerste ruzie. Hij had tegen haar gezegd dat het beter was als ze haar vader niet vertelde dat ze met een huurling uitging of zelfs maar zijn naam noemde.
‘Uit wat je me al over hem verteld hebt, schijnt hij gek op je te zijn. Hij zou je waarschijnlijk ergens heen sturen of je onder toezicht laten stellen.’
Daarop was ze hem begonnen te plagen en had met een uitgestreken gezicht gezegd, dat ze wel wist hoe ze met haar vader moest omspringen, dat had ze altijd al gekund, en het was trouwens best leuk om onder toezicht gesteld te worden, dan kwam haar naam in alle kranten. Bovendien, voerde ze aan, kon Shannon haar dan altijd komen halen, zich er vechtend doorheen slaan en met haar weglopen.
Shannon wist niet precies in hoeverre ze het meende en dacht, dat hij die avond misschien te ver was gegaan met Endean te tarten, hoewel het helemaal niet in zijn bedoeling had gelegen dat hij hem tegenkwam. Ze waren nog aan het ruziemaken toen ze in de zitkamer van de flat kwamen.
‘En ik laat me toch niet voorschrijven wat ik wel of niet moet doen," zei het meisje, en gooide haar mantel over de stoel.
‘Door mij wel,’ snauwde Shannon. ‘Je houdt gewoon je mond over mij stijf dicht als je bij je vader bent en daarmee uit.’
Als antwoord stak het meisje haar tong tegen hem uit.
‘Ik doe wat ik zelf wil,’ hield ze vol en om haar woorden kracht bij te zetten stampte ze met haar voet. Shannon werd kwaad. Hij pakte haar op, draaide haar om, liep met haar naar de fauteuil, ging zitten en trok haar over zijn knie. Vijf minuten lang klonken er twee tegenstrijdige geluiden in de zitkamer, het protesterende gegil van het meisje en het kletsen van Shannons hand. Toen hij haar Het opstaan vloog ze luid snikkend de slaapkamer in en sloeg de deur dicht.
Shannon haalde zijn schouders op. De teerling was nu eenmaal geworpen en hij kon er toch niets meer aan doen. Hij ging naar de keuken, maakte een kopje koffie en dronk het langzaam bij het raam op, terwijl hij naar de achterkant van de huizen aan de overkant van de tuinen keek, die bijna allemaal donker waren, want de fatsoenlijke mensen van St John’s Wood sliepen allemaal.
Toen hij de slaapkamer inkwam was het donker. In de uiterste hoek van het tweepersoonsbed lag een klein hoopje, maar zonder geluid alsof ze haar adem inhield. Halverwege de vloer schoof hij met zijn. voet tegen haar jurk die daar kg en twee stappen verder stootte hij tegen een weggeworpen schoen. Hij ging op de rand van het bed zitten en toen zijn ogen aan de duisternis waren gewend, onderscheidde hij haar gezicht op het kussen met de ogen die hem aankeken.
‘Je bent gemeen,’ fluisterde ze.
Hij boog voorover en liet een hand in de hoek tussen haar hals en kaak glijden, die hij langzaam en stevig streelde.
‘Er heeft me nog nooit iemand geslagen.’
‘Daarom ben je zo geworden als je nu bent,’ mompelde hij.
‘Hoe dan?’
‘Een verwend klein meisje.’
‘Dat ben ik niet.’ Het was even stil. ‘Ja, toch wel.’
Hij ging voort haar te liefkozen.
‘Cat.’
‘Ja.’
‘Geloofde je echt, dat papa me van je zou weghalen als ik het hem vertelde?’
‘Ja, dat geloof ik nog.’
‘En geloof je dat ik het hem echt zou vertellen?’
‘Misschien wel.’
‘Werd je daarom zo kwaad?’
‘Ja.’
‘Dus je hebt me alleen geslagen omdat je van me houdt?’
‘Ik denk het wel.’
Ze draaide haar hoofd om en hij voelde dat haar tong druk bezig was de binnenkant van zijn handpalm te likken.
‘Cat, kom in. bed, liefje. Ik ben zo geil dat ik niet langer kan wachten.’
Hij was nog maar half uit de kleren toen ze de lakens wegtrok en op de matras knielde, haar handen over zijn borst liet glijden en mompelde; ‘Gauw, gauw,’ tussen haar kussen door.
‘Je bent een vuile leugenaar, Shannon,’ dacht hij, toen hij op zijn rug lag en voelde hoe dit begerige, smoorverliefde meisje hem begon op te vrijen.
Er kwam een lichtgrijze gloed in het oosten boven Camden Town toen ze twee uur later stillagen en hij wou dat hij een sigaret had. Julie lag in de holte van zijn arm, haar wisselende begeerten voorlopig bevredigd.
‘Vertel me eens,’ zei ze.
‘Wat dan?’
‘Waarom leef je op deze manier? Waarom ben je een huurling die overal met de mensen oorlog voert?’
‘Ik voer geen oorlog. De wereld waarin we leven voert oorlogen, geleid en geregeerd door mensen die voorgeven dat ze een voorbeeld van hoge moraal en rechtschapenheid zijn, terwijl het bijna allemaal zelfzuchtige schoften zijn. Zij voeren oorlogen, om meer winst of meer macht te krijgen. Ik vecht alleen maar in die oorlogen, omdat dat de manier is waarop ik wil leven.’
‘Maar waarom voor geld? Huurlingen vechten toch voor geld?’
‘Niet alleen om het geld. De zwervers wel, maar als het begint te spannen, vechten de zwervers die zich voor huurlingen uitgeven meestal niet. Dan gaan ze er vandoor. De besten vechten meestal om dezelfde reden als ik; ze houden van het leven, de ontberingen en de strijd?’
‘Maar waarom moeten er dan oorlogen zijn? Waarom kan niet iedereen in vrede leven?’
Hij verschoof iets en keek in het donker somber naar het plafond.
‘Omdat er maar twee soorten mensen op de wereld zijn, roofdieren en herkauwers. En de roofdieren komen altijd aan de top, omdat ze bereid zijn te vechten om daar te komen en alles en iedereen die ze in de weg zit te vernietigen. De anderen hebben daar het lef of de kracht of de honger of meedogenloosheid niet voor. Daarom wordt de wereld geregeerd door roofdieren, die de heersers worden. En de heersers zijn nooit tevreden. Zij moeten altijd maar doorgaan op zoek naar het middel waar ze verzot op zijn.
In de communistische wereld – en maak jezelf vooral niet wijs dat de communistische leiders vredelievend zijn-is dat middel macht. Macht, macht en nog eens macht, al moeten er nog zoveel mensen voor sterven. In de kapitalistische wereld is dat middel geld. Steeds meer geld. Olie, goud, obligaties en aandelen, almaar meer, dat is het doel, al moeten ze liegen, stelen, chanteren en bedriegen om eraan te komen. Dit brengt geld op en met het geld kopen ze de macht. Dus het komt eigenlijk allemaal neer op het streven naar macht. Als ze denken dat er genoeg van is om het te pakken en er moet een oorlog voor gevoerd worden, dan heb je oorlog. De rest, het zogenaamde idealisme, is allemaal flauwekul.’
‘Er zijn mensen die uit idealisme vechten, zoals de Vietcong. Dat heb ik in de krant gelezen.’
‘Ja, er zijn mensen die uit idealisme vechten en negenennegentig van de honderd worden voor de gek gehouden, net als de mensen thuis die de oorlog toejuichen. Wij hebben altijd gelijk en zij hebben altijd ongelijk. In Washington en Peking, Londen en Moskou. En zal ik je eens wat zeggen? Ze worden belazerd. Die Amerikaanse soldaten in Vietnam, denk je dat zij sneuvelen voor de vrijheid en de jacht op geluk? Ze zijn gesneuveld voor de Dow Jones Index in Wall Street en dat hebben ze altijd gedaan. En de Engelse soldaten, die in Kenya, Cyprus en Aden gesneuveld zijn; denk je nu werkelijk dat ze de strijd in gestormd zijn onder de leuze: voor God, koning en vaderland? Ze waren in die landen, omdat hun kolonel ze erheen had gestuurd en hij had opdracht van het ministerie van Oorlog en dat had weer opdracht van de regering om de economie in Engelse handen te houden. En wat gebeurt er? Die economie gaat terug naar de mensen van wie deze oorspronkelijk was en wie bekommerde zich om de lijken die het Engelse leger achterliet? Het is één groot bedrog, Julie Manson, een groot bedrog. Het verschil met mij is, dat niemand zegt, dat ik moet vechten, of waar ik moet vechten, of aan welke kant ik moet vechten. Daarom hebben de politici en de gevestigde orde de pest aan huurlingen. Niet omdat we gevaarlijker zijn dan zij, wij zijn in feite lang niet zo gevaarlijk, maar omdat zij geen zeggenschap over ons hebben, wij nemen geen bevelen van ze aan.
Wij schieten geen mensen neer die zij ons gelasten neer te schieten en wij beginnen niet als zij zeggen dat we moeten beginnen en wij houden niet op als zij zeggen dat we op moeten houden.
Daarom zijn wij vogelvrij; wij vechten volgens contract en wij zoeken ons eigen contract uit.’
Julie ging rechtop zitten en liet haar handen over de harde met littekens bedekte spieren van zijn borst en schouders glijden. Ze was een conventioneel opgevoed meisje en kon, als zovelen van haar generatie, nog geen fractie van de wereld die ze om zich heen zag begrijpen.
‘En de oorlogen dan waarin de mensen voor een goede zaak vechten?’ vroeg ze. "Die mensen die bijvoorbeeld tegen Hitler hebben gevochten? Dat was toch wel goed?’
Shannon knikte zuchtend. ‘Ja, dat was goed, Dat was inderdaad een schoft. Alleen hebben zij, de geldmagnaten in de westerse wereld, tot het uitbreken van de oorlog staal aan hem verkocht en daarna hebben ze nog meer kapitalen verdiend met het maken van nog meer staal om het staal van Hitler te vernietigen. En de communisten waren geen haar beter. Stal in tekende een verdrag met hem en wachtte tot het kapitalisme en het nazisme elkaar vernietigden zodat hij de puinhoop kon overnemen. Pas toen Hitler Rusland aanviel stelden de idealistische communisten vast dat het nazisme niet deugde. Bovendien heeft het dertig miljoen levens gekost om Hitler te doden. Een huurling had het met een kogel van nog geen shilling kunnen doen.’
‘Maar we hebben toch gewonnen? Het was voor een goed doel en we hebben gewonnen.’
‘Wij hebben gewonnen, schatje, omdat de Russen, de Engelsen en de Amerikanen meer kanonnen, tanks, vliegtuigen en schepen hadden dan Adolf. Enkel en alleen daarom. Als hij er meer had gehad, had hij gewonnen en zal ik je eens wat zeggen? Er zou in de geschiedenis geschreven zijn, dat hij gelijk had en wij ongelijk.
Overwinnaars hebben altijd gelijk. Er is een heel aardig gezegde dat ik eens heb gehoord: "God staat aan de kant van de grote bataljons". Dat is het evangelie van de rijke en de machtige, de cynische en de onnozele mensen. Politici geloven erin en de zogenaamde goede kranten verbreiden het. De waarheid is, dat de gevestigde orde aan de kant van de grote bataljons staat, omdat die ze juist in het leven geroepen en bewapend heeft. Het schijnt nooit bij die miljoenen lezers van die rotzooi op te komen dat God, als er een God is, misschien meer met de waarheid, rechtvaardigheid en medelijden te maken heeft dan met louter brute kracht, en dat waarheid en rechtvaardigheid misschien wel aan de kant van de kleine pelotons staan. Niet dat het iets uitmaakt, De grote bataljons winnen toch altijd en de "serieuze" pers keurt het altijd goed en de herkauwers geloven het altijd.’
‘Je bent opstandig, Cat,’ mompelde ze.
‘Natuurlijk, dat ben ik altijd geweest, Nee, niet altijd. Sinds ik zes van mijn kameraden in Cyprus begraven heb. Toen ben ik aan de wijsheid en rechtschapenheid van al onze leiders gaan twijfelen.’
‘Maar behalve dat je mensen doodmaakt kun je zelf ook doodgaan. Je kunt in een van die zinloze oorlogen sneuvelen.’
‘Ja, en ik kan ook blijven leven, als een kip in een legbatterij, in zo’n zinloze stad. Zinloze formulieren invullen, zinloze belastingen betalen zodat domme politici en staatslieden het kunnen wegsmijten aan paradepaardjes voor de kiezers. Ik kan op een zinloos kantoor een zinloos salaris verdienen en ’s morgens en ’s avonds zinloos forensen tot aan een zinloos pensioen. Ik doe het liever op mijn eigen manier, op mijn eigen manier leven, en op mijn eigen manier sterven.’
‘Denk je wel eens aan de dood?’ vroeg ze hem.
‘Natuurlijk. Vaak. Jij niet?’
‘Ja, maar ik wil niet doodgaan. Ik wil niet dat jij doodgaat.’
‘De dood is niet zo erg. Je raakt aan het idee gewend als het vele malen vlakbij is gekomen en voorbij is gegaan. Ik zal je eens iets vertellen. Laatst was ik hier de laden aan het opruimen en onderin de ene lag een krant van een jaar geleden. Ik zag een berichtje en begon het te lezen. Het was van de voorlaatste winter. Het ging namelijk over een oude man die alleen in een kelder woonde en op een dag hebben ze hem dood aangetroffen, een week of langer nadat hij gestorven was. De lijkschouwer hoorde dat er nooit iemand bij hem kwam en hij kwam weinig de deur uit. De dokter zei, dat hij minstens een jaar ondervoed was. Weet je wat ze in zijn keel hebben gevonden? Stukjes karton. Hij had stukjes karton van een pak graanvlokken gekauwd om wat voedsel binnen te krijgen. Nou, mij niet gezien, kindlief. Als ik ga, ga ik op mijn manier. Ik ga liever met een kogel in mijn borst en bloed in mijn mond en een geweer in mijn hand; en met een opstandig hart en dan schreeuw ik: "Jullie kunnen allemaal doodvallen," in plaats van in een vochtige kelder met een mondvol karton weg te kwijnen.
Ga nu maar slapen, liefje, het wordt al dag.’