3

 

De toekomst ziet er voor Sabine nog zorgelijker uit dan ze vermoed heeft. Dat er hoge ziekenhuis- en doktersrekeningen zouden komen, wist ze al voor het sterven van haar man. Ook vreesde ze reeds lange tijd dat haar plannen om een winkel te beginnen, weinig kans van slagen zouden hebben.

Maar de verzwegen lening bij Wil en Ineke heeft haar laatste hoop de bodem ingeslagen.

Zelfs Geert-Willem was verbouwereerd en gaf het advies een goed boekhoudbureau in te schakelen. Hij heeft, tot hun beider schrik, aanwijzingen gevonden dat Bert speculeerde. Hij heeft geld, geleend geld, in onrendabele ondernemingen gestoken.

Geert-Willem wroette met zijn handen in het haar, zijn open gezicht stond verbouwereerd. Tante Marrie hapte bij iedere nieuwe ontdekking die haar neef deed tijdens het onderzoeken van de boekhouding van de buren, in de lucht, alsof ze adem tekort dreigde te komen.

Sabine zat er verslagen bij. Op het ergste voorbereid. 'Ik verkoop het huis, ik zal ergens op kamers gaan wonen en een baantje in een handwerkzaak trachten te krijgen. Het zal niet meevallen, maar wat moet ik anders. Ik vraag me af in hoeverre Bert wist wat hij gedaan heeft!'

Tante Marrie heeft getracht Sabine op te monteren voor ze naar huis ging.

'Je bent niet alleen. Vergeet dat niet, lieve kind. Je hebt ons ook, Geert-Willem en mij. Desnoods kom je hier in wonen tot er betere tijden aanbreken. En ik zie nog ergens een lichtpuntje, maar daar zwijg ik liever over. Bid en werk, zeg ik maar zo. Ga maar lekker slapen en heb een beetje vertrouwen!'

Maar eenmaal alleen, vindt Sabine het erg moeilijk om positief te blijven denken. Steeds weer tracht ze de problemen op een rijtje te zetten.

En als dat iet of wat gelukt is, overvalt haar een moedeloosheid. Bert is verlost, is van alles af. En zij zit met de zorgen die door hem zijn veroorzaakt. Door zijn goklust.

'Zie je wel, je hield niet genoeg van hem. Je denkt nu al geïrriteerd over hem!' verwijt ze zichzelf. 'En als je een huilbui hebt, is dat alleen uit zelfmedelijden.'

Die nacht brengt opnieuw een slaaptablet van dokter Kooistra uitkomst.

 

Langzaam, heel langzaam, krijgen Sabines dagen weer een bepaald ritme. Ze heeft, zoals dat meestal in de dagen na een sterfgeval gebruikelijk is, veel aanloop.

Buren en kennissen wippen even aan, vragen of ze ergens mee van dienst kunnen zijn. Praten over het verdriet, zo meent men, werkt bevrijdend.

Sabine doet zo opgewekt en kalm mogelijk. Alsof ze een en ander al verwerkt zou hebben.

En het is maar zelden dat ze een beetje van haar innerlijk prijsgeeft. Hoogstens tegen de dominee, die wekelijks een bezoekje brengt, laat ze iets los over de innerlijke spanningen waaraan ze ten prooi is.

En telkens als het gesprek op Bert en zijn werk komt, heeft ze moeite te verzwijgen hoe diep diezelfde Bert haar in de financiële narigheid heeft gestort. Toch zou ze zo graag met iemand die verder doordenkt dan de gemiddelde mens, eens willen praten over haar verwarde gevoelens, haar schuldcomplex ten aanzien van Bert.

Zelf brengt ze een bezoek aan mevrouw De Laat, wier man kort na Bert is overleden. Ze trekt zich, zoals zovele anderen, op aan de geloofskracht van de vrouw.

Ze is jaloers op opoe De Laat: zij hoeft niets meer. Geldzorgen heeft ze niet en haar herinneringen zijn onbesmeurd. Ze heeft haar man destijds uit liefde getrouwd.

Huilend ruimt Sabine de persoonlijke bezittingen van Bert op. Zijn kleding, zijn rookgerei, de spullen uit de badkamer. Ze stopt haar gezicht in de badjas, die geurt naar aftershave.

Bijna ondoenlijk vindt ze dit werk. Toen haar ouders waren overleden, heeft een buurvrouw alles voor haar gedaan, haar geholpen met opruimen en het verkopen van de overbodige spullen. Ze is later op kamers gaan wonen met dat wat aan huisraad was overgebleven.

En nu, na toch een korte tijd, heeft ze opnieuw afscheid moeten nemen.

Het huis, dat na een middag ploeteren ontdaan is van dat wat van Bert was, lijkt haar opeens een vreemde woning. Ze wrijft de zilveren rand en het glas van hun trouwfoto op met een punt van haar schortje. Een stralende Bert en een ingetogen vrouwtje. Niemand merkte wat van haar onzekerheid, haar angst voor de toekomst.

Wat zongen ze ook weer in de kerk: Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren Hand...

Zou heus de Hand des Heren nu op haar rusten?

Het vervolg van het lied was voor Berts toekomst een voorzegging. Want het: 'Moedig sla ik dan de ogen naar het onbekende land,' was op hem van toepassing.

Ze geeft het portret een ereplaats in het wandmeubel. 'Jongen,' zegt ze zacht, 'ik weet dat God je je geknoei met geld vergeven heeft. Want waar jij nu bent, woont de Verlosser. En wie ben ik dat ik blijf wrokken? God, die jou heeft thuisgehaald voor je nog dieper in de problemen kon komen, zal toch ook wel voor mij zorgen!'

Wrok! Wrok, dat heeft ze eens ergens gelezen, kan een mens ziek maken. Dat wil ze niet!

Het wordt vanbinnen wat lichter. Ze hoeft niet alles alleen te doen. God weet van haar zorgen. En Hij is bij machte haar te helpen, als zij het maar toe wil laten!

De voordeurbel stoort haar in haar overpeinzingen. 'Tante Marrie, als ik het niet dacht... kom gauw binnen. Hè, ik ben blij dat u het bent. Ik krijg zoveel aanloop... en ik moet steeds maar hetzelfde zeggen. Men wil horen dat het goed met me gaat. Ze noemen me allemaal flink.'

Tante Marrie werpt haar korte bont jasje op een stoel in het halletje en trekt Sabine even tegen zich aan. Haar halskettingen rinkelen, het geluid wordt bijna overstemd door het gerammel van haar armbanden. Een duur parfum verspreidt zich als ze naast Sabine de kamer inloopt.

'Dat gaat altijd zo, kind. Men moet eerst zelf een sterfgeval hebben meegemaakt om te weten wat je zeggen en zwijgen moet. Zelf luister ik bij voorkeur. Ik denk maar zo: wat je ook te berde brengt, echt troosten kun je toch niet!'

Sabine gaat op een punt van de tafel zitten. 'Ik heb alles opgeruimd, vreselijk werk, tante Marrie. Maar ik doe niets weg.'

En dan huilt ze opeens bittere tranen. Marries benige hand streelt zacht het nu doffe haar. Zelf heeft ze ook tranen in haar ogen. Het doet zeer Sabine zo bedroefd te zien.

Na een paar minuten zegt ze: 'Ik ben gekomen om eens met je te babbelen over de toekomst, mijn kind. Want er moet gauw wat gebeuren, dat staat vast. Kom, jij hebt de hele middag geploeterd. Ga je douchen en trek wat anders aan. Dan zal ik eens een lekker bakje koffie voor je maken en een paar sneetjes brood smeren. Ik mag wel bij je blijven eten, nietwaar?' nodigt ze zichzelf uit.

Sabine hikt nog wat na. Ze schrikt op als de bel overgaat. 'Ga maar naar boven, ik poeier iedereen af. Al was het de burgemeester!'

Sabine glimlacht. De burgemeester is normaal gesproken voor Marrie de enige die je nooit op de stoep zou mogen laten staan. Ze rent de trap op en hoort hoe Marrie resoluut een vage kennis inlicht over Sabines toestand. 'Het gaat goed, maar nu rust ze net. Ik zal haar uw groeten overbrengen, komt u gerust nog eens terug. Dag mevrouw!'

Sabine zet de kraan van de douche wijdopen en huivert onder de kracht van de stralen. Net of ze wat van haar narigheid wegspoelt. Ze wast voor het eerst die week haar haar en als ze even later in de spiegel kijkt, schrikt ze van haar uiterlijk. Slank is aardig, maar nu is ze broodmager.

Haastig schiet ze in een jurk en droogt met de föhn haar haar.

De geur van gebakken eieren en verse koffie dringt door tot in haar slaapkamer. Haar maag vertelt haar dat ze best een en ander naar binnen zal kunnen krijgen.

Marrie heeft de lage tafel gedekt; er brandt een kaarsje, en uit de vensterbank heeft ze een plant gehaald die nu, om de boel wat op te vrolijken, tussen de schaal met brood en de bordjes staat.

Sabine glimlacht om de ietwat overdreven kreetjes van haar buurvrouw en dankbaar nestelt ze zich in een stoel.

'Ik ga vannacht in de logeerkamer slapen, tante Marrie. Als ik 's nachts wakker word, vliegt de ellende me aan. Kunt u zich dat indenken? Die lege plaats naast me...'

Marrie houdt haar hoofd scheef, terwijl ze een boterham voor Sabine smeert.

'Hm, ja hoor. Dat zal trouwens iedereen wel anders beleven. Maarre... als je nu eens probeerde je huis te verkopen. Hm? En bij mij introk. Je spulletjes slaan we wel ergens op. Op zolder bijvoorbeeld. Dan kun je later opnieuw beginnen. Ik heb het er ook met Geert-Willem over gehad. Per slot van rekening is hij ook een huisgenoot van mij. Hij eh... was er erg voor. Vertelde dat hij hetzelfde gedacht had. Maar er niet over had willen beginnen!'

Tante Marrie kijkt veelbetekenend, over haar boterham heen, naar Sabines blos.

'Het is een beste jongen, die Geert-Willem!' zegt Marrie nog, voor ze een stukje van haar brood afknabbelt.

Sabine ergert zich aan haar blos, die door tante Marrie verkeerd werd ingeschat. Ze heeft opperbest gemerkt, meteen na de kennismaking indertijd al, dat Geert-Willem een zwak plekje voor haar heeft. Maar ze weet zeker dat hij voor haar nooit meer dan een aardige broer kan zijn. Iemand tot wie je je in noodgevallen kunt wenden en die je ook deelgenoot kunt maken van je vreugde.

Inwonen bij de buren. Zou ze daar wel verstandig aan doen?

'Ik... weet niet...' aarzelt Sabine. Ze zou graag op de proppen komen met dat wat ze denkt. Maar het is moeilijk om zulke dingen onder woorden te brengen. Nu, nog zo kort na het heengaan van Bert. Ach, ze kent Geert-Willem toch goed genoeg. Hij zal zeker rekening houden met het feit dat Bert nog maar pas weg is. Zelf moet ze er niet aan denken ooit weer een verbintenis aan te gaan. Maar ze wil ook niet dat Geert-Willem te veel van haar gaat verwachten!

Marrie ziet de kleurwisselingen in Sabines ogen, het teken dat ze zich diep inspant om met een juist geformuleerde zin voor de dag te komen.

Ze houdt de koffiepot uitnodigend omhoog en schenkt Sabine nog eens in. Leidt haar dan even af door het vertellen van een voorval op de raadsvergadering. Ze kan zo komisch de verschillende personen imiteren, dat Sabine onwillekeurig in de lach schiet.

Toch komt ze zelf al snel weer op het vorige thema terecht. 'Ik sta er belabberd voor, tante Marrie. Maar ik wil werk zoeken. Het zal niet meevallen, denk ik zo. Eigenlijk ben ik ook niet aan deze plaats gebonden!'

Dan gooit Marrie haar troef op tafel.

'Ik heb al die tijd dat Bert ziek was en jij je aandacht voor hem nodig had, op het gemeentehuis de papieren voor jou achter kunnen houden. Je hebt dankzij mijn inbreng langer dan normaal optie gekregen op een van de pandjes van de te bouwen winkelgalerij achter de nieuwe school. Ja, ja, daar wist jij niets van, kind. Maar nu wordt het tijd dat we beslissingen nemen. Ik weet het, er is geen geld. En wij dazen niet over onwaarschijnlijke erfenissen. Sorry, ik wilde Berts naam niet neerhalen. Maar feiten blijven feiten. Dus: als jij je huis verkoopt en een som weet te storten voor de bouw, dan zit je goed. Je zult zien dat een handwerkwinkel hier in het dorp loopt als een trein. Er is namelijk marktonderzoek gedaan en: er zijn kapers op de kust!'

Sabine zakt moedeloos onderuit in haar stoel. Bert mocht dan beschikt hebben over een ziekelijke dosis optimisme, tante Marrie schijnt ook behept te zijn met een soortgelijke kwaal.

Marrie echter legt een briefje met berekeningen voor Sabine neer. 'Door Geert-Willem becijferd, kind. En als je de uitslag van de boekhouder in je bezit hebt, zul je zien dat hij je niet rijk heeft gerekend! Je plannen hebben een goede kans van slagen. Dat zijn de woorden van mijn neef!'

Marrie knijpt haar ogen tot spleetjes. De rimpeltjes in haar gezicht zijn niet vanzelf ontstaan!

'Ik zie je denken,' concludeert ze tevreden.

Sabine verkruimelt haar brood en bijna hunkerend klinkt haar stem.

'Dacht je heus, tante Marrie, dat er een kansje was? Maar de schuld aan Wil en Ineke dan? En het huis... dacht u heus dat daar één, twee, drie een koper voor was? Ach, tante Marrie, denk eens aan de investeringen die ik zou moeten doen! Ik heb daarover nog alle mogelijke informatie in de kast liggen. En dat is allemaal alweer een paar jaar oud. Reken maar dat er overal enkele procenten bij opgeteld kunnen worden!'

Marrie blijft positief. Ze beweert zelfs aan Sabine geld te willen lenen.

'Ook renteloos?' vraagt deze schamper. Het woord lenen kan ze niet meer horen.

'Tut-tut! Misschien word ik wel aandeelhoudster in je zaak, Sabine. Kijk, een kans om een eigen bedoening te beginnen, krijg je niet maar zo weer. Dit hier is een voordelige manier van bouwen, je bent bovendien verzekerd van een klantenkring. De mensen kennen je. Op het ogenblik staat de overheid achter jonge ondernemers. Wie zegt dat dit zo blijft. Weet je nog, vroeger met touwtje springen? Als je aan de beurt was om te springen, kon dat maar op één ogenblik. Wachtte je, dan moest het touw nogmaals gedraaid worden. Zo gaat het ook met jou. Als je er nu niet inspringt, komt er misschien geen kans meer!'

Sabine zucht. Tante Marrie met haar onvoorstelbare overredingskracht! Zo overtuigend als die kan kletsen.

'En Geert-Willem zegt...' komt ze aarzelend.

'Eet eerst je brood, Sabine. Hier, de laatste koffie is voor jou. Ja, mijn neef zegt dat het kan. Als jij tenminste ons, je vrienden, inschakelt en niet gaat drammen over verplichtingen. Het is voor mij voordelig als ik je wat leen, in verband met de belastingen. Zo zie je maar weer. Wat dacht je van Geert-Willem met zijn garage? Die durft het ook aan. Maar wel eerst de hindernissen nemen. Investeren, bidden en werken!'

Sabine wordt warm vanbinnen. De hartelijke bemoeiingen van de buren, het bad van straks en een maaltijd die ze niet zelf heeft hoeven klaar te maken. Zou haar heus nog een prettige toekomst wachten? Ontspannen nestelt ze zich in haar stoel. Marrie knikt haar hartelijk toe.

'Maar ik ben al bijna dertig,' klaagt Sabine. Nu lacht haar buurvrouw haar recht in het gezicht uit.

'Precies de goeie leeftijd. Als je jonger was, beschikte je niet over de mensenkennis die je nu hebt. Je zult het goed doen achter de toonbank. Was je ouder, wie weet wat er zich dan voor klachten zouden voordoen! En... het is de allerbeste remedie voor verdriet. Opgaan in je werk! Zo, nu ruimen we de boel op. En dan gaan we samen een eindje wandelen in de schemer, ik wil wel eens zien of het bouwterrein al afgezet is en of de materialen er al opgeslagen liggen.