6

 

Het zomert volop. Het anders zo rustige dorpje wordt overspoeld door vakantiegangers, vogels van diverse pluimage. Drukke tijden voor dokter Heyblom.

Wat Siebe Feenstra doet uitroepen: 'Ik in de toekomst nooit in een vakantieplaats! Geef mij maar een stadspraktijk!'

Anemoon ziet reikhalzend uit naar de laatste schooldag, maar dat wil ze voor geen goud bekennen. De reden is niet het werk, ze ervaart dat ze voor het gekozen beroep als het ware is geboren. Doch de vervelende voorvallen zijn het die haar het verblijf in het dorp vergallen. Toen ze die maandag na het weekend op de flat weer in het dorp terugkeerde, bleek de post net een brief voor haar te hebben bezorgd. Het was een kinderlijk samengestelde dreigbrief. De conclusie van haar huisgenoten was unaniem. 'Je bemoeienis met die twee bromfietsberijders wordt je kwalijk genomen, het groepje neemt wraak door je te sarren!'

Anemoon denkt dat ook de ome Hens van Marcel Vink en diens grote broers een vinger in de pap hebben.

Evenals de zoon van meester Beukelaar, Kees. Helaas valt er niets te bewijzen.

De inhoud van de brief mag dan wel op een naïeve manier zijn samengesteld, Anemoon is er danig door verontrust.

Ze besluit een en ander aan de baas te vertellen, ook haar bange vermoedens. Ze hoeft niet te wachten op een geschikt moment, Willem Beukelaar komt op een middag na schooltijd zelf op Anemoon af. 'Schikt het je dat ik even kom praten over een van jouw pupillen? Prima, tot zo dan.'

Anemoon heeft geknikt, ruimt snel haar boeltje op en haast zich naar het kamertje.

Willem Beukelaar, een schrale man die iets triests uitstraalt, verrast Anemoon: hij heeft een pot verse thee gezet. 'Ik dacht zo, met die warmte... je tong kleeft zowat aan je gehemelte. De hoogsteklassers hebben er geen zin meer in. Sinds ze naar de open dagen van het vervolgonderwijs zijn geweest, voelen ze zich hier te veel!' De glimlach om zijn mond bereikt de ogen niet. Anemoon knikt. 'Het is ook wat om met dit mooie weer binnen te moeten zitten, dat weet ik nog wel van mezelf van vroeger!'

Anemoon informeert hoe het met de juf gaat voor wie ze invalt. 'Knapt ze al wat op?'

Willem Beukelaar trekt een zuinig gezicht. 'Het is afwachten, als je het mij vraagt zit de narigheid dieper, en is die niet van voorbijgaande aard. Ik vrees dat er heel wat aan Kolkman gesleuteld moet worden wil ze in staat zin optimaal te functioneren. Maar nu ter zake: ik zou graag willen dat je contact opnam met de ouders van Marcel Vink. De rapportjes van de schoolarts zijn nogal negatief. Het kind is er lichamelijk slecht aan toe, wat de schoolprestaties beïnvloedt. Tja, als je weet dat het ventje tot laat in de avond op straat rondzwalkt, bier drinkt en zich ophoudt met grotere knapen, dan hoef je naar de reden niet ver te zoeken. Zou je eens met moeder Vink willen gaan praten? Ik hoor uit het dorp positieve dingen over juf Anemoon. Ben je al bij Vink op huisbezoek geweest?'

Anemoon drinkt genietend van de geurige thee. Ze schudt het hoofd.

'Eerlijk gezegd heb ik ze bewust onder aan mijn lijstje gezet. Ik zie er nogal tegenop. Met Marcel kan ik wonder boven wonder prima opschieten. Hij vertrouwt me allerlei dingen toe.'

In haar anders zo gladde voorhoofd verschijnen twee verticale rimpels. 'Ik vind het zo'n zielig kind. Ik heb wat speciale lesjes voor hem samengesteld. Hij reageert er goed op! Dom is ie niet!' In het welvarende dorp zijn weinig gezinnen als dat van Vink. Marcel is niet voor niets een buitenbeentje.

Voorzichtig probeert Willem Beukelaar: 'Trek het je niet te persoonlijk aan, Anemoon. Je bent er in de eerste plaats om de kinderen te onderwijzen. Natuurlijk is het goed dat je de achtergronden weet, er rekening mee houdt. Maar beeld je nooit in dat je echt invloed kunt uitoefenen. Je bent namelijk geen sociaal werkster. Toch maken we voor Marcel een uitzondering, ieder om eigen redenen, denk ik. We zullen proberen structuur in zijn schoolleven te brengen, en de ouders, vooral moeder, ervan te overtuigen dat het met het kind subiet fout gaat!'

Anemoon knikt, begrijpt opperbest waar haar baas nu aan denkt: ongetwijfeld speelt de levenswijze van zoon Kees een rol. Ze durft nu te vragen wat haar zwaar op het hart ligt.

'Willem, denk je dat Kees... je zoon, iets te maken heeft met het gooien van die steen? En ik heb een brief gekregen van... kijk zelf maar!'

Ze voelt zich warm worden, ongemakkelijk schuift ze op haar stoel heen en weer. Haar huid begint te prikken. Even heeft ze spijt als ze een trek van bijna lichamelijke pijn over het gezicht van de man ziet glijden.

Hij leest de brief met duidelijke tegenzin, knikt dan langzaam. 'Mag ik hem hebben, je krijgt dit terug. Ben je er al mee naar de politie geweest?'

Anemoon schudt haar hoofd. 'Dat had ik wel moeten doen, maar ik dacht... als Kees er wat mee te maken heeft, en Hens Vink, dan kun je er misschien thuis wat aan doen. Of zie ik het verkeerd?' Meester Beukelaar legt het epistel op tafel, wist zijn voorhoofd af, verbreekt dan het ontstane zwijgen.

'Ik wil je wat toevertrouwen, Anemoon. Misschien heeft deze of gene je al ingelicht.'

Het meeste dat Willem Beukelaar vertelt is Anemoon niet onbekend. Een zieke vrouw, die langzaam wegteert. Een stel leuke kinderen, volwassen nu, hebben hun veel geluk geschonken. Het is het nakomertje Kees dat ontspoord is. 'Net of hij er niet bij hoort! Dat was al vanaf zijn peuterjaren het geval. Onvoorstelbaar!'

De klacht is die van veel verdrietige ouders. Niet willen leren, kleine wetsovertredingen, die later escaleerden.

'Tja, en dan die ellendige drugs! Denk niet dat dit alleen in de grote steden voorkomt, Anemoon! Ga je met je kind naar een hulpverlener, dan krijg je als ouders vaak te horen: zeker geen gemakkelijke jeugd gehad. Jongste kind? Zie je wel? Zieke moeder? O... vandaar. Vader bij het onderwijs? Misschien te grote verwachtingen gehad? Autoritair? De jongen te veel gedwongen? Nou ja, misschien onbewust, maar toch! En daar kun je het dan mee doen! Vooral mijn vrouw gaat daar kapot aan. Kijk, je kunt zo'n jongen alleen helpen als ie wil! En de narigheid is dat een stel hier uit de buurt een soort clan vormt, waar niemand grip op heeft. Ze zijn de politie te snel af. Let maar eens op hoe dikwijls er wat aan de hand is op de campings. Diefstallen... en dan hoop je dat het niet erger wordt. Als er niet gedronken werd, geen troep werd gespoten, dan waren ze misschien voor rede vatbaar. Tja...' Ernstig kijkt de man Anemoon recht in de ogen.

'Wat verwacht je van me, wat wil je dat ik met die brief ga doen?'

Anemoon haalt hulpeloos haar schouders op. 'Wat erin staat is niet mis. Ik zou straf verdiend hebben, mij had die steen moeten raken. En vandaar dat ik er nu op kan rekenen dat één van mijn kinderen. ..'ze veegt haastig langs haar ogen. Ieder woord dat ze zegt, is een trap op het vaderhart.

'Ik breng dit stuk papier naar de politie. Dat had al eerder moeten gebeuren. En ik zal zien wat ik bij onze Kees kan bereiken. Ik volg je gedachtegang opperbest. Die twee bromfietsers waren waarschijnlijk vriendjes van Kees, van Hens en de andere Vink-jongens. Hun moraal hebben ze verloren, maar elkaar houden ze de hand boven het hoofd! Zo, nu leg ik niet langer beslag op je tijd. Probeer moeder Vink ervan te overtuigen dat Marcel op tijd naar bed moet, en een beetje meer aandacht nodig heeft!'

Anemoon knikt. Waarom heeft ze het aanpakken van zulke problemen niet tijdens de opleiding geleerd? Als er al iets dergelijks aan de orde kwam, bleef het bij pure theorie.

'Ik zal Marcel morgen een briefje meegeven, dan is het tenminste achter de rug!' zegt ze.

Willem is gaan staan, legt even een hand op Anemoons schouder. 'Weet je wat ik zou willen? Dat je mijn vrouw eens een bezoekje bracht. Nu kan het nog. Ze heeft weinig pijn, gelukkig. Het is niet alleen de ziekte, je weet wel, ik kan het woord niet over mijn lippen krijgen, maar ook haar hart is moe. Ze lijkt een oude vrouw, Anemoon.'

Anemoon likt met haar tong een traan weg, ze slaat haar ogen echter niet neer, ze blijft Willem aanzien. Haar medelijden in de letterlijke zin van het woord, doet de man goed. Hij schudt haar bij de schouder licht heen en weer. 'We moesten jou hier kunnen houden!'

Anemoon fietst door de zonnige straten huiswaarts, nog vol van het gevoerde gesprek. Op de flat vlogen de muren op haar af, klaagde ze over de saaie straat, het eentonige uitzicht, de lastige buurvrouw Bom. Maar dat alles ziet ze nu als weelde, een luxe bestaan. Want er was gezondheid, liefde, toekomst. De ellende bleef veilig achter het glas van de tv. of verdween in de papierbak bij de andere oude kranten.

Tja, ze heeft moeilijk huiswerk meegekregen. Allereerst een praatje met moeder Vink, ten tweede de kennismaking met een stervende vrouw.

Ze zet haar fiets in de garage. Even vertoeft ze in de schemerige ruimte waar het koel is vergeleken met de buitentemperatuur. Haar ogen zijn nog verblind door de zon.

Ze hoort de stemmetjes van haar dochtertjes al schallen.

'Nee Roosje, dat is van mij!'

'Heer!' fluistert Anemoon. Ze vouwt haar handen.

'Heer! Help mij dit alles tot een goed einde te brengen. Wijsheid, geef me dat!'

'Mamma!' Armpjes om haar heen, warme knuffeltjes, natte zoentjes. Gekissebis om een emmertje, een schepje. Met aan iedere hand een kind gaat Anemoon weer de zonneschijn in. Opeens weet ze wat ze leren moet: afstand nemen. Het werk en het privé leven streng scheiden. Zo kan ze de baan volhouden, wat zijn voor anderen. Zichzelf hoeft ze niet weg te geven, maar wel haar hulp, begrip, soms raad, liefde. Een te zeer betrokken zijn bij de ander verblindt het zicht.

Wijsheid? De eerste glimp ervan mocht ze al incasseren!

 

Het bezoekje aan huize Vink valt niet tegen. Meteen na het meegeven van het briefje met het verzoek haar te willen ontvangen, kwam de toestemming. 'Per kerende post!' lachte Anemoon.'Joh, je hoefde niet meteen terug te komen, morgen was ook goed geweest!'

Maar Marcel vindt het schitterend dat juf op visite komt. Iets bijzonders voor het kind. Op de weg naar hun huis vertrouwt hij haar toe dat zelfs de dominee er een keertje is geweest. 'Maar we zijn niet van de kerk, zegt me vader. Allemaal onzin. Ze willen je centen, zegt me vader. Maar dat u komt, vindt ie wel leuk, hoor.' De familie woont buiten het dorp in een vooroorlogs huis, dat met enige moeite tot een schitterend verblijf zou kunnen worden omgetoverd. Nu echter groeien in de voortuin van hek tot huis aardappels, ligt de was slordig te drogen over een heg en bengelen de draden van een waslijn doelloos omlaag. Een magere hond scharrelt om het huis. 'Hij is blind!' deelt Marcel ongevraagd mee. Hij wijst naar een leegstaand kippenhok. 'Ziet u dat, juf? Daar lokt ome Hens spreeuwen in en dan maar schieten!' Het kind heft een fictief geweer omhoog: ' Pief-paf-poef!'

Anemoon walgt ervan. Hebben die jongens dan geen respect voor het leven?

Moeder Vink komt haar tegemoet. Anemoon wordt in een kamer genodigd die er onverwacht gezellig uitziet.

De moeder spreekt beschaafd, alleen aan haar ogen is te zien dat het leven haar zwaar valt. Ook de geboden thee is zorgvuldig gezet, de koekjes zijn van de banketbakker. Marcel wordt weggestuurd om een boodschap.

'Hij is gek op u, juf!' zegt de vrouw.

Anemoon knikt. 'Ik mag hem graag, hij doet zijn best.

Hij heeft veel aandacht nodig, dat wel. En die kan ik hem helaas niet altijd geven, er zijn meer kinderen behalve Marcel!' Het valt Anemoon moeilijk de opdracht uit te voeren. Denkend aan wat haar vader onlangs zei, lopen de rillingen haar over de rug. Drank, drugs, incest... Zo machteloos voelt ze zich nu.

Marcel moet een goede nachtrust hebben. Wat een onzinpraatje vergeleken met dat wat er allemaal aan de hand is. Hier is meer hulp nodig dan welke de school kan bieden. Maar wanneer wordt er bij de juiste instanties daadwerkelijk aan de bel getrokken?

Jaja, Marcel kruipt stiekem nog wel eens uit zijn bed. Juf weet hoe die jongens zijn. En dan de grote broers.

'En oom Hens!' geeft Anemoon aan.

'Die zag ik liever gaan dan komen!' De bleke vrouw wordt rood. Juf schijnt een en ander te weten. Ze veegt met de rug van haar hand langs de ogen. Zo graag zou ze haar bedroefde moederhart voor iemand uitstorten. Maar deze juf is nog maar een meisje. Wat weet die van het leven af? Een doktersdochtertje, in de watten gelegd. Maar met een lief snuitje en het hart op de goede plaats. Ze herstelt zich.

Ze belooft erop toe te zien dat Marcel meer rust krijgt. 'Ja, hij luistert nog wel naar me. Als Hens er maar niet is. En die oudste van me. Ik ben bang dat die nog wel eens achter de tralies komen, juf.'

Anemoon heeft het idee niet veel bereikt te hebben. Wat ze niet weet, is dat moeder Vink getroost en bemoedigd is door haar afscheidswoorden: 'Als ik ooit wat voor u kan doen, het geeft niet wat, dan geeft u gerust een seintje, mevrouw Vink. Ook als het iets is wat niets met school of Marcel te maken heeft!'

 

De visite bij Ria Beukelaar verloopt heel anders. Anemoon had door de omstandigheden nog niet eerder kennisgemaakt met de zieke vrouw van haar baas.

Ze moet Ria zeggen. Wreed voelt ze zich, vanwege haar gezondheid. Een hulpje brengt thee. 'Het was wennen, alles moeten anderen voor je doen, maar ik ben dankbaar dat ik thuis kan wezen!' zegt de zachte stem.

Anemoon ademt als het ware de sfeer van de dood die hier hangt in. Voor het eerst in haar leven vraagt ze zich af hoe een proces als dit zich voltrekt. In theorie weet ze het als ieder ander. Verzet, ongeloof. Ik? Néé toch, ik niet. Een ander. Zo was het altijd. Dan berusting, overgave? Zij, een dokterskind, vertrouwd met kreten als: Gauw, laat de dokter komen voor het te laat is.

Zij? Voor haar was het gewoon dat pappa hier of daar een stervende te hulp kwam. Niet met medicijnen, maar door een hand vast te houden, de juiste woorden te kiezen.

Ria bestudeert de wisselende uitdrukkingen op het gezichtje boven de fleurige zomerjurk. Haar man had gelijk, dit is een aardige meid. Jammer dat ze tijdelijk is!

'Zeg het maar!' Ze leunt tegen een stapel kussens. Glimlacht. Je kunt je niet voorstellen dat een mens zover komt dat ie blij is met het eigen bed? O ja, toch is dat zo. Je relativeert, leert los te laten. Willem niet, die verzet zich. En Kees? Tja, daar weet je ondertussen alles van, nietwaar? Momenteel scharrelt hij met een paar jongens markten en braderieën af. Ze schijnen nog wat te verdienen ook. Zoveel jongeren zijn in nood.'

De stem van Ria Beukelaar klinkt vlak, ze spreekt alsof ze al afstand van het leven heeft genomen.

'Ja, je bidt dan wel voor je kinderen. En meer kun je niet doen. De mensen klagen vaak over de jeugd die geen toekomst meer zou hebben. Maar dat je je zou moeten bekommeren om hun eeuwig leven, dat hoor je zelden. Ik hoop dat mijn Kees later daar is waar ik dan al ben. En dat ie voor die tijd anderen geen leed heeft berokkend. Ik bid niet meer om ditjes of datjes. Zijn ziel moet gered worden.'

Anemoon weet niet wat ze hierop zeggen moet.

'Daar, pak die foto maar eens van de kast. Dat is Kees toen hij tien jaar was, moeilijk bereikbaar, maar toch uiterlijk een gaaf kind. En de andere kinderen staan op die kiek aan de wand!'

Hier spreekt weer de moeder, die het zwaar valt afscheid te nemen van haar geliefden.

Willem Beukelaar komt thuis. Het ontroert Anemoon als ze het gebaar van liefde ziet waarmee die twee elkaar begroeten. Liefde, tot de dood hen zal scheiden.

Onder de indruk neemt ze afscheid van Ria. Ze durft de smalle hand niet eens een licht drukje te geven.

In de gang zegt Willem: 'Als je het kunt opbrengen, moest je eens terugkomen. Tja, jij bent een kind van je vader!'

'Je had sociaal werkster moeten worden!' meent Sabine als Anemoon summier over de bezoeken vertelt. 'Tja, lieverd, er komt heel wat kijken in een mensenleven. We willen zo graag dat alles altijd goed komt. Maar dat is een utopie, in dit leven tenminste. Let maar eens op hoe moeilijk men het vindt de leiding van het eigen leven uit handen te geven aan God. Men beweert fanatiek dat het zelfstandig denken en handelen voorop moet staan, we hebben immers ons verstand gekregen! Maar juist het afhankelijk van Hem durven zijn, zwakte toegeven, maakt het God mogelijk ons op de weg te doen gaan. En als je dat vasthoudt, vandaar de mensen op je pad benadert, dan bouw je op. Alle andere manieren mislukken.'

Anemoon is dankbaar dat ze met haar stiefmoeder van gedachten kan wisselen. In gesprekken met leeftijdgenoten stuit ze inderdaad maar al te vaak op hetgeen Sabine aanduidde. Dogma's, vrome praatjes, het gaat immers om de zelfontplooiing?

'Sabine, lief moedertje van me, ik houd van je!'

Sabine komt met een voorstel waarmee iedereen het eens blijkt te zijn. 'Jullie jongelui moesten maar eens naar het huisje in Egmond gaan. De meisjes kunnen hier blijven, zodat Vincent en jij, Anemoon, eens even de handen vrij hebben. Het weer werkt mee, het is maar afwachten of het tijdens de zomervakantie ook zo mooi zal worden.'

Iris en Erik zijn ook van de partij. Erik zegt een busje te kunnen organiseren, zodat ze niet met twee auto's hoeven te gaan. Iris heeft haar parttime hulp voor de zaterdag ingeschakeld en zichzelf vrijaf gegeven.

De jongste Heyblommen vinden het een puik plan. Beiden zitten voor tentamens. 'Ik neem wel het een en ander mee, anders worstel ik met een schuldgevoel!' vindt Violet, die zich tot het uiterste moet inspannen.

Margriet hoopt haar havo-diploma te bemachtigen. Sinds enige tijd wonen die twee samen op een flatje. Ze stimuleren elkaar wat de studie betreft. Een van de redenen waarom ze gelijktijdig het ouderlijk huis verlieten was toch wel het feit dat er een tweede kind werd geboren. 'Pappa en Sabine zijn nooit echt alleen! De tijd is rijp om op eigen benen te gaan staan!' vond Violet. Ze woont liever met de jongere Margriet samen, dan met een vriendin die ze niet door en door kent. Als zusjes konden ze het altijd al goed vinden, ze kennen elkaars gebreken en de positieve kanten. Tot op heden gaat het uitstekend. De weekenden echter weten ze de weg naar het doktershuis te vinden.

Vincent wordt overrompeld, hem wordt nauwelijks gevraagd of hij het plannetje aantrekkelijk vindt. 'Je wordt vrijdagmiddag van huis gehaald en zaterdagavond teruggebracht! Heerlijk, Vincent, zon en zee, wat willen we nog meer?'

Vincent zegt bij uitzondering wat hij denkt. 'Met jou alleen zijn. Met jou en onze dochters!'

Anemoon belooft grif dat ze het er van 't zomer van zullen nemen.

 

Vrijdagmiddag na schooltijd vertrekt het afgeladen busje. Even flitst het door Sabine heen dat ze ook best nog een keertje zo onbezorgd en jolig zou willen zijn. Jong, samen met Onno. Maar die jaren heeft hij gedeeld met zijn eerste vrouw. Doorgaans merkt ze weinig van het leeftijdsverschil tussen hen beiden. Juist Onno's rijpheid trekt haar aan. En mocht het feit dat hij ouder is een rol gaan spelen: ze levert graag een en ander in om de partner te blijven die hij nodig heeft. Wat het zwaarste is dient ook het zwaarste te wegen: hun liefde voor elkaar.

'Volgende keer trekken wij eropuit!' meent Onno. Hij loodst de kleindochters het huis binnen. 'Niet jammeren, dames! Jullie mogen lekker een ijsje halen, soms willen pappies en mammies wel een keer saampjes uit. Een andere keer mogen jullie weer mee!'

Roosje accepteert wat opa zegt, maar Cynthia blijft klagen.

'Ga maar met mij mee, ik moet nog een paar visites afleggen,' komt Siebe. Het kind houdt op met huilen. 'Ikke alleen? Zonder Roosje?'

Roosje wil niet eens mee, ze klemt zich vast aan een broekspijp van opa. 'Zonder Roosje. Kom op, puk!' Siebe tilt het kind van de grond. Een mini-Anemoon. Hij zet haar op de achterbank. 'Zo, nu ben jij een deftige mevrouw en ik de chauffeur!'

Cynthia trappelt met haar voetjes. 'Niet deftige mevrouw. Ik ben Hoodkapje!'

Sabine roept door het geopende raampje: 'Pas goed op haar, Siebe. Vergeet niet de contactsleuteltjes eruit te nemen!'

Tegen acht uur belt Anemoon. Of het goed is gegaan met de kinderen? Ze vond het zo ellendig dat ze het op een brullen zetten toen ze in het busje stapte! 'Ik heb dat Vincent maar niet verteld, Sabine. De volgende keer neem ik ze mee.'

 

Vincent hunkert ernaar zijn vrouw eens een ogenblik voor zichzelf te hebben.

Doch de Heyblomclan gunt hem dit blijkbaar niet. Telkens weer duikt een zus op die zo nodig een verhaal kwijt moet.

Erik is niet weg te slaan bij de zee, hij zwemt, duikt en surft. Trouwens, erg veel contact heeft Vincent toch niet met zijn zwager. Hun werelden zijn zo verschillend. Uiteindelijk geeft hij het op, trekt zich met een boek terug in een duinpan: net als Anemoon uitgekletst is met Violet, klampt Margriet haar aan.

'Anemoon, ik heb me bij twee studierichtingen laten inschrijven. De pabo en de sociale academie. Ik hink echter op twee gedachten, toe, help jij me eens denken! Ik hoor van jou zulke positieve berichten over je baan, dacht je dat ik geschikt zou zijn? Ik heb geen zin om een jaar te verprutsen door een verkeerde keus. Als je eens wist met hoeveel dat het geval is! Het is moeilijk hoor, om de goeie beslissing te nemen!'

Lopend op blote voeten, schaars gekleed, kuieren de zussen langs en door de branding. De zon brandt op hun huid, de zuidenwind is lauw. Vliegers hangen hoog in de lucht, meeuwen scheren krijsend en hongerig als altijd in cirkels boven zee en land.

Margriet tuurt in de branding, zoals ze haar hele leven al heeft gedaan is ze ook nu weer op zoek naar zeesterren. Af en toe bukt ze zich, in de hoop er een te ontdekken.

Anemoon overdenkt haar antwoord. 'Joh, je zult zelf moeten beslissen. Ik geloof wel dat je er geschikt voor bent. Je kunt ook zo goed met de tweeling overweg. Maar er komt wel wat voor kijken, meer dan ik gedacht heb, meer dan ze ons op de opleiding vertelden.'

In korte bewoordingen haalt ze enkele praktijkvoorbeelden aan. 'En dan moet je ook het vermogen hebben om samen te kunnen en willen werken met het team. De juf voor wie ik inval schijnt daarop te zijn vastgelopen. Zij had een heel andere instelling die niet paste in het schema.'

Even zoekt ze naar woorden om het geval juf Kolkman te beschrijven. 'Ach...' aarzelt ze. 'Weet je, ik ken haar niet persoonlijk. Misschien zit er meer achter. In ieder geval zou de opleiding je op het lijf geschreven zijn. Gunst, Margrietje, ik zou het leuk vinden als we collega's waren!'

Hand in hand rennen ze als kinderen door de branding, het water spat hoog op. Even zijn de zorgjes en verplichtingen van alledag vergeten.

 

Elders worden meer serieuze gesprekken gevoerd. Althans: wordt een poging ertoe gedaan. In de pijnlijk nette achtertuin van zijn woning, van oudsher het meesterhuis genoemd, staat Willem Beukelaar tegenover zijn zoon.

'Ditmaal ontsnap je me niet, jongen. Ik moet je onder vier ogen spreken. Ik zou zeggen: ga zitten. En blijf zitten tot ik uitgesproken ben. Ik wil niet dat ma getuige is van ons gesprek!'

De jongen laat zich op een stoel vallen, kijkt de vader ongeïnteresseerd aan. Wetend dat hij hem ergert door gedrag, maar ook door zijn uiterlijk. Een kort leren jack met glimmende doppen versierd, hangt over zijn schouders. Hoewel er truien, bloezen en broeken te over in zijn kleerkast hangen, verkiest Kees een oneindig maal gewassen T-shirt en een spijkerbroek waarin gaten zitten boven de traditionele kledij zoals die door zijn broers wordt gedragen. Het ergst vindt Willem het haar, dat op de rug tot een staartje is samengebonden.

Willem verbergt zijn bezorgde ogen achter een zonnebril met donkere glazen. Zoals die jongen eruitziet... de huid is vaal, de jeugdpuistjes vormen rode plekken. Maar het meest verontrustend vindt Willem de uitdrukking van de ogen. Soms denkt hij: Is dit heus ons kind?

'Ik weet dat jij je ophoudt met de jongens van Vink. Vooral Hens staat slecht bekend, Kees. Ik weet niet of je van alles op de hoogte bent.'

Kees maakt een blasé gebaar. Willem vat opnieuw moed.

Preken wil hij niet. Vooral niet over God en gebod praten. Een vriend gaf hem eens de raad: Praat meer met God over je kinderen dan met je kinderen over God. In zijn geval is dit in ieder geval van toepassing.

'Jij weet net zo goed als ik dat die affaire met de bromfietsen die onlangs stof deed opwaaien, niet zo'n beste zet was. Die bewuste knapen die gezien werden door een collega van mij, zijn kameraden van Hens Vink en consorten. Duidelijk dat dat gegooi met stenen uit dezelfde bron kwam, mijn jongen. Duidelijk is ook, voor de politie en mij, dat jij vlak bij dat vuurtje je broodjes bakt. En ik heb het nog niet eens over dat spul dat jullie snuiven of erger, Kees! Kijk me aan! Je moeder is stervende! Hoe lang ze nog bij ons zal zijn, weet God alleen, Kees. Kun je ter wille van haar je niet anders gedragen? Je belast haar laatste maanden ongehoord zwaar! Je bent geen kind meer! Lieve help, je bent achttien en te beroerd om je school af te maken. Wat jij zoal uitspookt kan ik alleen maar raden.'

De tuin rondom hen is een plaatje. Bloeiende borders, glad en gaaf gazon. Keurig onderhouden paden. De tegenstelling met degenen die gebruik van het zitje maken, is groot.

Wanorde en chaos stempelen het leven van Kees Beukelaar.

De stilte tussen hen is geladen. 'Klaar?' vraagt de zoon.

Hij frommelt een sigaret uit een pakje. Om zijn jonge mond ligt een trek van medelijden, minachting.

Willem slaat zich op de knieën. Geagiteerd roept hij: 'Is er dan niets meer waarmee ik je kan bereiken? Heb je dan geen hart.'

Even is de jongen getroffen. Hij heeft zijn vader nog nooit zien huilen. Vader, de meester. Voor hem de verpersoonlijking van het gezag.

Kees hult zich in een rookwolk. 'Die brief,' zegt Willem schor.

Kees hapt. 'Dat moet je zien als een grapje, pa, het is een misdrijf om iemand te verlakken bij een smeris. Daar moet je voor boeten! Iemand een beetje schrik aanjagen, zodat ze zulke stommiteiten voortaan achterwege laten. Leven en laten leven. Ieder op zijn eigen manier!'

Stikvol zit Kees met meer kreten, verwijten. Ook verdriet. Maar hij is niet in staat het te verwoorden. Geen mens is het waard dat je hem deelgenoot maakt van je innerlijk. Ze bedriegen je toch allemaal. Zelfs je eigen ouders.

Hij trapt tegen een stoelpoot. Voor zijn gevoel is het de maatschappij die een dreun krijgt.

Leven... Leven? Hij lacht hard. Hij had nooit geboren moeten worden. Ach, wat schattig,, het nakomertje van de Beukelaartjes. Hij springt op, raapt de ruw omgestoten stoel niet op. 'Klaar?'

Willem gaat met zijn rug naar hem toestaan. 'Ik vraag je nogmaals: denk aan je moeder, Kees. Het is nog niet te laat!'

Even later klinkt het geronk van zijn zware brommer. Willem verlaat de tuin, wetend dat zijn vrouw ongetwijfeld uit haar lichte slaap is gewekt door het starten van de motor en het geluid van opspattend grind tegen de ramen.

 

Zaterdagochtend. Het is duidelijk merkbaar dat het hoogzomer is, de campings zijn overvol. Onno wordt heel wat keertjes weggeroepen. Kleine ongelukjes, zieke baby's, buikgriep.

Hillie, de huishoudelijke hulp, heeft een lichte maaltijd bereid en een tafel in de tuin gedekt. Sabine zegt verrukt dat het geheel er niet alleen smakelijk, maar ook knus uitziet. 'Heerlijk, dat buiten eten! Prefereer jij nog steeds een stadspraktijk, Siebe?'

De aanstaande arts zegt zich misschien nog te bedenken.

Het spijt hem dat hij niet mee kon naar Egmond, maar plicht is plicht. Ze mogen al dankbaar zijn dat er tijdens de maaltijd geen telefoontjes komen. Volgend weekend is de praktijk gesloten, Siebe ziet er nu al naar uit. Vooral de vrije zondag weet hij te waarderen. Normaal je gang kunnen gaan, zonder steeds de kans op onderbreking, naar de kerk, genieten van een boek of muziek.

Na de maaltijd vertrekt Theo naar een vriendje en als zijn moeder de baby heeft verzorgd, dienen zich twee bezoekers aan, de mensen bij wie Siebe onderdak heeft gevonden. 'Enig!' vindt Sabine. Zo niet de twee kleine meisjes, die zo hun eigen plannetje met oma hadden. Ze mochten toch spelen met de grote-kinderspelletjes van vroeger? De croquetstokken staan al klaar! Cynthia's kleine handen hebben met veel moeite de half verroeste boogjes in het gras gedrukt.

Siebe zegt nog een paar visites te moeten afleggen. 'Ik kan ze toch meenemen!' stelt hij voor.

Sabine duwt hem een stapel prentenboeken in de handen.

'Graag, als jij bij je patiënten bent, kunnen zij plaatjes kijken'. De kinderen fluistert ze in het oor dat ze vanavond wat langer mogen opblijven. En zondagmorgen zullen ze samen in het grote bed ontbijten. Alsof dat nog niet genoeg is, belooft ze hen na de lunch ijs uit de diepvries met aardbeitjes uit de tuin.

'Lekkel! Aadbeitjes!' likkebaardt Cynthia.

Ze zitten zoet op de achterbank, als een plaatje. De kopjes komen net boven de rand van de ramen uit.

Siebe heeft moeite het juiste adres te vinden. Het blijkt een flink eind buiten de bebouwde kom te zijn. Via hobbelige zandpaden komen ze uiteindelijk daar waar hij verzocht is te komen.

'Mogen wij naal buiten? Bloemen plukken vool oma?' vraagt Cynthia, haar handje al op de deurknop.

Siebe aarzelt een moment. Ach, kwaad kan het niet. De omgeving is rustig. Een mekkerende geit die wanhopig tracht gras te bemachtigen daar waar ze net niet bij kan, rukt aan het touw dat vastzit aan een pin. Het dier is het enige levende wezen dat te bespeuren valt.

'Niet bij de sloot komen!' beveelt Siebe. Hij opent de portieren en tilt de kinderen eruit. 'Kijk eens, daar groeien margrieten, die zie je niet zo vaak. Ik weet zeker dat oma daar graag een bos van wil hebben!'

Cynthia rollebolt over het gras van het lachen. 'Magieten, tante Magieten!'

Siebe pakt de instrumententas, verlaat met een gerust hart de twee vrolijke dochters van Anemoon. Hij wordt bij de deur al opgewacht.

'Mijn vrouw is bang dat de baby... het moet nog drie weken duren, ik bedoel... 'Een aanstaande vader die duidelijk van streek is.

'We zullen zien, geen paniek!' zegt Siebe opgewekt. Het plukken van bloemen verveelt de meisjes al snel. De geit is veel boeiender! Ze gooien handjes vol geplukt gras in haar richting, schateren als ze het gemekker horen.

Ze sluipen zelfs naar de slootkant, ondanks het verbod van oom Siebe. Tot hun spijt staat er geen druppel water in, toch hebben ze een mooi speelterreintje gevonden! De diepe greppel is een heerlijke verstopplaats. Geen van beiden merken dat een auto langzaam het erfje komt opgereden. Een meisje laat zich afzetten waarna de wagen gekeerd wordt.

Terwijl de motor blijft lopen begeeft het meisje zich naar de kinderen. 'Hoi!' zegt ze. Cynthia en Roosje kijken zwijgend over de grasrand. 'Hoi!' zegt het meisje nog eens.

Kritisch gaan de kinderoogjes langs haar kleding. Het roodgeverfde haar lijkt op dat van mamma, maar toch ook weer niet. En mamma draagt ook nooit zulke strakke broeken en gekke bloesjes. Geïnteresseerd klautert Cynthia uit de greppel, Roosje met zich meetrekkend. 'Hoi!' zegt ze voor hen beiden.

'Zeg,' begint het meisje op fluistertoon, 'ik wil wat vragen, gaan jullie mee naar je mamma? Die is uit, hè? Jaja, dat weet ik. En nu heeft ze gevraagd of jullie ook willen komen. Zie je die auto? Daar zit mijn vriend in. Wij brengen jullie naar je mamma! En ik heb heel veel lekkers voor onderweg! Oma vindt het goed!'

Roosje aarzelt, maar Cynthia niet. Ze trekt het zusje mee, knikt en hobbelt over het oneffen gras achter het meisje aan.

Opeens grijpt de rood gelokte hun handjes vast, sleurt ze bijna naar de auto.

Cynthia gilt onbeheerst, ze trapt en schopt waar ze maar tegenstand vindt. 'Ik wil niet!' Roosje zou haar voorbeeld willen volgen, maar een sterke arm duwt haar pardoes op de achterbank en voor ze weet wat haar overkomt rijdt de auto weg, een ontdane Cynthia achterlatend.

'Sufferd, we hadden ze allebei moeten hebben!' snauwt een stem vanaf de voorbank.

Het meisje protesteert. 'Makkelijk praten, jullie. Ik het vuile werk opknappen zeker. Kom, kindje, hier heb je wat lekkers!'

Roosje zit verstijfd op de versleten achterbank. Doodsbang is ze voor die ruwe stemmen. 'Wil naar mamma,' piept ze.

Het meisje legt een arm om haar heen, zegt onverwacht vriendelijk: 'Wees jij maar niet bang, popje. Dat zusje van je is dom, jij bent een slimmerd. Jij krijgt straks wat heel moois van me. Tot... tot mamma je komt halen zorg ik een beetje voor je. Goed?'

Roosje knikt aarzelend. Zonder de dappere Cynthia is ze maar half.

De twee jongens op de voorbank ontspannen zich. 'Ik dacht een ogenblik dat die vent in de gaten had dat we hem achtervolgden. Best spannend, lui. We hebben geluk gehad dat die kinderen mee waren, en dat hij zo ver buiten de bebouwde kom moest zijn.'

Het meisje vult aan: 'Zo zie je maar weer dat je niet altijd je plannen kunt uitvoeren zoals je ze hebt voorbereid. Soms moet je de kans grijpen. Wie heeft er wat lekkers voor me? Ik beef van de spanning.'

Even later voegt de roestbak zich tussen het overige verkeer op een snelweg die tot diep in de Veluwe leidt.

Onderweg wordt even gestopt, het meisje wil op de voorbank zitten en de jongeman naast de chauffeur kan niet anders dan deze wens inwilligen.

Het klikt helemaal niet tussen hem en het kind. Bang schuift Roosje tot in het uiterste hoekje. De jongen zegt: 'Als je maar weet dat dit het laatste is waar ik aan meedoe.'

Gehoon van de voorbank. Held, sukkel. Tegenstellingen. Het maakt ze niet uit hoe ze hun woorden kiezen. De klank van hun stemmen zorgt voor een eigen manier van communiceren.

'Is het nog ver?' vraagt het meisje. Genietend van haar sigaret leunt ze achterover. De chauffeur mompelt iets onverstaanbaars. 'Weet je zeker dat er niemand thuis is in het huis van je tante?' vraagt het meisje bezorgd, haar hoofd omdraaiend naar de jongen.

'Dat zeg ik toch! Luister dan ook! M'n tante logeert bij ons, totdat... nou ja, ze zorgt voor m'n moeder. Je weet wel.'

Stilte. Ja, ze weten.

Leven - dood! De chauffeur haalt zijn schouders op. Leven moet je leren! Je moet de kansen nemen als ze er zijn! Durven! Hij verhoogt het tempo, lacht als was er iets om te lachen. De verdovende middelen geven hem nieuwe durf. Een inhaalmanoeuvre, tegenliggers, remgeknars, woorden die uit een diepte schijnen te komen: 'Nee, dat niet! Dat niet!'

 

Ruwe handen die het kind uit de gekantelde wagen trekken, haar meeslepen de heide op, waar twee andere auto's die meer geluk hadden tot stilstand zijn gekomen. Een steekvlam, een knal. Een bizar einde van een bizar plan.