zevenentwintig

 

Vier slopende dagen verstrijken zonder bericht van Ben. Ik stel me een heel arsenaal deprimerende scenario’s voor: Ben die zo volstrekt ongeïnteresseerd is dat hij mijn mailtje laat ondersneeuwen in zijn postvak IN en totaal vergeet om me terug te schrijven; Ben die scheldend naar het scherm staart en vol afkeer mijn mailtje wist; Ben die mijn mailtje doorstuurt naar Tucker, waarop ze vervolgens samen een hoop lol hebben om mijn wanhopige toon. Ik overweeg of ik Annie zal bellen om haar te vragen of zij hem onlangs gesproken heeft, of ze ook maar iets over zijn leven weet. Per slot van rekening is ze behoorlijk scheutig geweest met de details over mijn relatie met Richard. Ik wil het echter gewoon niet op die manier doen. Ik wil mijn informatie liever uit de eerste hand krijgen. Bovendien durf ik er niet volledig op te vertrouwen dat Annie het beste met me voor heeft. Ik weet dat ik haar vriendin ben, maar ze is ook Bens vriendin – en ze zou inmiddels zelfs een band kunnen hebben opgebouwd met Tucker.

Jess is het met me eens. ‘Je moet de confrontatie rechtstreeks met hem aangaan,’ zegt ze.

‘Wat als ik nooit meer iets van hem hoor?’ vraag ik.

‘Je hoort heus nog wel iets… Hij is waarschijnlijk gewoon niet op kantoor, bezig met een of ander project op locatie of zo. Of hij wil je flink in je piepzak laten zitten. En als dat laatste het geval is, dan geeft hij nog steeds om je.’

‘Je hebt gelijk,’ zeg ik, maar in gedachten bereid ik me voor op de mogelijkheid dat mijn kansen definitief verkeken zijn. Dat ik Ben misschien nooit meer zal spreken.

Op vrijdagmiddag, na een lange lunch met een van mijn favoriete agenten, installeer ik me om een paar ongevraagd ingestuurde manuscripten te lezen, ook wel bekend als bagger, omdat het merendeel waardeloze, ongeïnspireerde meuk is. Ze zijn zelfs zo rampzalig dat de meeste uitgeverijen en redacteurs er niet eens naar willen kijken. Het is gewoon zonde van de tijd en de beperkte redactionele capaciteit. Tot op de dag van vandaag, in dertien jaar bagger lezen, heb ik slechts één manuscript ingebracht in de redactievergadering, en, dat werd in zes minuten tijd met de grond gelijkgemaakt.

Ben heeft me ooit gevraagd waarom ik zoveel moeite deed als de kansen zo gering waren. ‘Je koopt geen staatsloten en je gokt niet,’ zei hij, ‘dus waarom lees je dan wel bagger?’

Ik legde hem uit dat het niet geheel rationeel was. Ik zei tegen hem dat het deels voortvloeide uit mijn diepgewortelde neurose die zich in het begin van mijn carrière heeft ontwikkeld, het gevoel om grondig te willen zijn, niets aan het toeval over te laten. Je wist nooit waar de volgende grote roman verborgen kon liggen. Maar afgezien daarvan, zei ik tegen hem dat het idee van bagger gewoon wel iets heeft.

‘Hoe bedoel je?’ vroeg hij terwijl hij een wel heel brutaal begeleidend schrijven meelas over mijn schouder. ‘Wat is er nou leuk aan het idee van saaie plots en massa’s grammaticale fouten?’

‘Het is lastig uit te leggen,’ antwoordde ik. ‘Het is gewoon dat bagger zo democratisch is. Ik hou van het idee om de worstelende schrijver een kans te geven. Ik hou van het idee van de underdog die tegen alle verwachtingen in een grootse prestatie levert.’

‘Nou, het is maar goed dat jij er zo over denkt,’ zei Ben, en hij gaf me een kus. ‘Want ik kwam min of meer uit de afdeling bagger van de blind dates.’

Ik lachte en zei tegen hem dat dat helemaal waar was. ‘Moet je zien wat ik gemist zou hebben als ik dat afspraakje had afgehouden.’

Vanaf die dag noemde ik Ben altijd mijn baggerechtgenoot als hij weer eens twee verschillende sokken aanhad, of het brood liet aanbranden, of gewoon iets onhandigs deed. Het was een van onze vele intieme grapjes.

Het is dus ook volkomen logisch dat Ben me uiteindelijk mailt terwijl ik bezig ben me door een paar baggermanuscripten heen te worstelen die Rosemary voor me heeft uitgezocht als zijnde de meest veelbelovende van het hele troosteloze zootje. Ik kijk op als het waarschuwingssignaal klinkt, en ben geschokt om dan eindelijk zijn naam te zien in mijn postvak IN. Mijn hart bonst als een bezetene, en ik zit daar met mijn mond halfopen, verlamd van angst. Op de een of andere manier heeft zijn vetgedrukte Benjamin Davenport iets onheilspellends. Of misschien is het de lege onderwerpregel die erop volgt. Ineens weet ik zeker dat zijn woorden kortaf en grimmig zullen zijn: Ik zie niet in waarom we iets af zouden spreken; ik heb je niets meer te zeggen.

Er verstrijkt een heel uur voordat ik voldoende moed heb verzameld om zijn mailtje te openen. Ik lees zijn drie zinnen twee keer door, zoekend naar betekenis: Volgende week is hectisch. Na Thanksgiving, is dat een optie? Is maandag een handige dag voor jou?

Niets. Ik kan niets uit zijn mailtje opmaken, maar het lijkt beslist niet veelbelovend dat hij mijn naam of een of andere afsluitende zin achterwege heeft gelaten. En ik kan werkelijk niet geloven dat ik vier dagen heb moeten wachten op drie ambigue zinnen. Maar alles bij elkaar voel ik me opgelucht. Het is beter dan wat het had kunnen zijn. Ik heb nog steeds een vleugje hoop als ik mijn antwoord verstuur: Tuurlijk. Om 12.00 uur in Pete’s Tavern?

Pete’s Tavern is New Yorks oudste pub en daarmee een beetje een toeristenlokkertje, maar dat hebben Ben en ik nooit erg gevonden. We hebben heel wat avondjes knus met zijn tweetjes aan de bar doorgebracht, dus zodra ik op verzenden druk, vraag ik me bezorgd af wat hij zal denken van mijn sentimentele keuze. Zijn antwoord komt echter vrijwel meteen. Tot dan. Fijne Thanksgiving.

Weinig kans, denk ik terwijl ik een groot rood afwijzen krabbel op het gekoesterde manuscript van een van de schrijvers.

Later die avond, als ik van mijn werk naar huis ga, krijg ik Maura en Zoe in het oog die haastig over de stoep lopen in de richting van Jess’ appartement. Maura heeft Zoe bij de hand, en draagt diens slaapzak en L.L. Bean-sporttas met monogram in de andere hand. De veters van Zoe’s roze Keds zijn allebei los en slepen achter haar aan over de vochtige stoep. Als ze me eindelijk in het oog krijgt, gilt ze: ‘Tante Claudia!’ alsof ik beroemd ben. Zoe verricht wonderen voor mijn gevoel van eigenwaarde.

‘Hé, Zoe!’ roep ik terug. ‘Kom je een weekendje logeren?’

‘Hm-m!’ roept ze terug. ‘En mama heeft gezegd dat ik net zo lang op mag blijven als ik zelf wil, en dat ik alles mag eten wat ik zelf wil.’

Ik kijk naar Maura om me ervan te verzekeren dat dit klopt. Mijn zus haalt vermoeid haar schouders op. Ze ziet er afgetobd en verloren uit – alsof ze geen puf heeft om strijd te voeren over bedtijden en cornflakes met suiker. Ik vraag me af of dit het begin is van het ‘koop je kinderen af’ fenomeen. Alle kinderen weten dat het enige voordeel van gescheiden ouders hebben, is dat je handig gebruik kunt maken van het schuldgevoel, de uitputting en de onderlinge strijd van pa en ma om in beide kampen alles eruit te halen wat erin zit. Ik weet nog dat mijn eigen kerstcadeaus in aantal en waarde verdubbelden nadat mijn moeder haar koffers had gepakt.

Zoe laat Maura’s hand los en rent naar me toe. Ik buk me om een dubbele knoop in haar veters te maken. Dan geef ik een kus op haar koude, roze wang en fluister in haar oor: ‘Raad eens wat ik voor je heb gekocht?’

‘Wat?’ zegt Zoe opgewonden.

‘Pop-Tarts!’

Aardbeien Pop-Tarts zijn Zoe’s lievelingskostje – maar ze krijgt ze alleen bij speciale gelegenheden. Tot voor kort is Maura altijd van het biologische voedsel geweest.

‘Welke smaak?’ vraagt Zoe opgewonden.

‘Aardbeien. Met glazuur en suikerhagel,’ zeg ik. ‘Zo!’

Zoe straalt. Het is fijn om iemand zo makkelijk te kunnen plezieren. Ik wou alleen dat ik Maura’s problemen ook kon oplossen. Ik kom overeind en sla mijn armen om mijn zus heen. Ik kan haar ribben voelen, en de scherpe botten van haar schouderbladen, dwars door haar Burberry trenchcoat heen. ‘Je bent graatmager, Maura,’ zeg ik. ‘Ik maak me zorgen om je…’

Maura zucht en raakt haar jukbeen aan. ‘Ik weet het. Ik zie eruit als een lijk, hè?’

‘Je ziet er niet uit als een lijk,’ zeg ik. ‘Maar wel… te mager. Je moet goed voor jezelf zorgen –’

‘Het is gek,’ zegt Maura. ‘Tot vorige week zou ik gedacht hebben dat je nooit te rijk of te slank kon zijn… Nu ben ik daar niet meer zo zeker van… Ik zou liever arm, dik en gelukkig zijn…’

Zoe valt haar in de rede en zegt: ‘Is Jess ook thuis? Mag ik haar schoenen passen?’

‘Natuurlijk mag dat! Alle honderd paar!’ zeg ik. Als ik een bescheiden beroemdheid ben in Zoe’s ogen, dan is Jess zo ongeveer Madonna. Zelfs een kind van zes is in staat om verschillende gradaties in schoonheid en stijl te bespeuren.

Maura werpt een blik op haar Cartier-horloge en zucht. ‘Oké. De jongens zijn bij Daphne… Scott verwacht me om acht uur… Ik kan maar beter naar huis gaan.’

‘Sterkte,’ zeg ik. Dan raak ik haar arm aan en zeg tegen haar dat ik van haar houd. Het is iets wat Maura en ik zelden tegen elkaar zeggen, al trekken we het nooit in twijfel.

‘Ik ook van jou, Claudia. Dank je,’ zegt Maura. Dan knielt ze voor haar dochter en strijkt het haar uit diens gezicht. ‘En ik hou ook van jou, poesje.’

‘Ik ook van jou, mammie,’ zegt Zoe, en ze slaat haar armen om haar moeders nek.

‘Lief zijn voor tante Claudia,’ zegt ze.

‘Oké, mammie.’

Maura glimlacht naar haar dochter. Dan staat ze op en kijkt me aan.

‘Bel me zodra je kunt,’ zeg ik.

Ze knikt, draait zich om en loopt vlug naar haar zilvergrijze Range Rover, haar hoge hakken klikken op de stoep. Ik kijk haar een paar seconden na en word overmand door bezorgdheid. Vergeleken bij het weekend dat haar te wachten staat, lijkt mijn naderende lunchafspraak in Pete’s Tavern een triviale ontmoeting. Ik vermoed dat dat de impact is die drie onschuldige kinderen hebben op de situatie.

Als ik op Zoe neerkijk, realiseer ik me dat zij ook bezorgd kijkt. Ze staat met samengeknepen ogen te kijken terwijl haar moeder de auto start en wegrijdt. Maura zwaait en toetert nog even. Zoe zwaait terug en zegt geluidloos: ‘Dag mammie.’

Ik heb mijn nichtje nog nooit zo triest gezien, en ik vraag me af of het komt doordat ze voelt dat er iets mis is – of dat ze gewoon nog te jong is om twee nachten van huis te zijn. Ik haal mijn hand door haar haar en zeg: ‘Zullen we naar binnen gaan, Zoey Doughy?’

Ze knikt en zegt: ‘Tante Claudia?’ Haar stem gaat vragend omhoog.

‘Ja, liefje?’ zeg ik, nerveus vanwege wat ze misschien zal gaan vragen.

En jawel, ze stelt een van haar karakteristieke vragen: ‘Waarom is mama zo verdrietig?’

Dus ik geef een van mijn briljante antwoorden: ‘Mama is soms gewoon wel eens verdrietig. Dat is alles…’

Zoe zucht en zegt dan: ‘Gister heeft ze in de auto het sh-woord gezegd. En toen moest ze huilen.’

‘Mama’s zeggen soms wel eens lelijke dingen. En soms moeten ze wel eens huilen,’ zeg ik. ‘Maar het komt wel weer goed. Alles komt wel weer goed.’

‘Beloof je dat?’ zegt ze, haar blauwe ogen groot van ongerustheid.

De paniek slaat me om het hart en ik vraag me af wat het juiste antwoord is. Mag ik een dergelijke belofte wel doen? Wat is goed? Ik wil beslist niet liegen tegen Zoe. Ik moet ineens denken aan een verontrustende aflevering van Family Feud die ik heb gezien toen ik een jaar of zeven was. De allerlaatste bonusvraag was: ‘Top vijf van leugens die je ouders je hebben verteld.’ Ik weet nog dat ik mijn hersens pijnigde en mijn best deed om iets te verzinnen, terwijl de familie Johnson de antwoorden uit hun mouw schudde. Sinterklaas! Paashaas! Tandenfee! Het was een verschrikkelijk moment. Deels omdat er een trieste waarheid aan het licht was gekomen over mijn favoriete trio, maar ook omdat ik net een handgeschreven brief van de Noordpool had gekregen – een brief waarvan ik nu wist dat het vuile nep was. Ik rukte hem van mijn prikbord af en confronteerde mijn ouders met hun leugens.

Toch denk ik aandachtig na over Zoe’s vraag en kom tot de conclusie dat alles inderdaad goed zal komen. Dus ik zeg: ‘Ja, Zoe. Dat beloof ik.’

Ze schenkt me een hoopvolle glimlach. Dan stopt ze haar kleine hand in de mijne en zegt: ‘Zullen we nu Pop-Tarts eten? Als avondeten?’

‘Goed idee,’ zeg ik. ‘Pop-Tarts als avondeten. En Pop-Tarts toe!’

‘En vooraf?’ vraagt ze.

‘Jep. Ook vooraf,’ zeg ik glimlachend. ‘Wat zou er nou beter kunnen zijn dan dat?’

Als Zoe en ik bijna klaar zijn met onze verfijnde driegangenmaaltijd van aardbeien Pop-Tarts, komt Jess uit haar werk. Zoe en zij begroeten elkaar met een knuffel en een kus terwijl ik haar discreet vraag of Michael straks ook nog komt. Ze schudt haar hoofd en zegt dat ze het gezellig wil maken met ons. Daar ben ik blij om, want ik wist niet goed hoe ik een buitenechtelijke logeerpartij aan Zoe had moeten uitleggen. Nu wendt Zoe zich tot Jess en vraagt: ‘Wie is Michael? Je vriend?’

‘Ja,’ zegt Jess glimlachend. ‘Dat is mijn vriend.’

Zoe vuurt onmiddellijk de volgende vraag af. ‘Houd je van hem?’

Jess kijkt naar mij en lacht.

‘Ze windt er geen doekjes om,’ zeg ik.

‘Wat betekent dat?’ wil Zoe weten.

‘Dat je heel goede vragen stelt,’ zeg ik.

‘O,’ zegt Zoe, en richt haar verwachtingsvolle blik dan weer op Jess.

‘Ja,’ zegt Jess. ‘Ik hou van hem.’

‘Waarom?’ vraagt Zoe.

‘Nou. Hij is slim. En lief. En grappig. En heel, heel knap.’

Zoe fronst haar bleke voorhoofd terwijl ze deze informatie verwerkt. Dan stelt ze de vraag die we ons allemaal hebben gesteld. ‘Ga je met hem trouwen?’

Jess lijkt eindelijk met stomheid geslagen. ‘Hmm. Nou, Zoe, dat weet ik niet. We zullen wel zien.’

‘Wanneer zullen we het zien?’

‘Ik weet het niet. Dat is moeilijk te zeggen.’

‘Waarom is het moeilijk te zeggen?’

‘Nou, omdat je soms van iemand houdt terwijl het misschien niet de juiste persoon voor je is. Het duurt even om dat uit te zoeken,’ legt Jess uit, veel beter dan ik ooit had gekund.

‘Ik hoop dat je met je vriend gaat trouwen,’ zegt Zoe. ‘Dat zou echt romantisch zijn.’

‘Dat zou inderdaad romantisch zijn,’ zegt Jess. ‘Laten we een wens doen voor een goede afloop.’

Zoe doet haar ogen dicht en doet een stille wens. Als ze haar ogen weer opendoet, is ze ernstig. ‘Oom Ben en tante Claudia zijn gescheiden,’ zegt ze, alsof ik niet in de kamer ben.

‘Ik weet het,’ zegt Jess, zonder me aan te kijken.

‘Maar ze hield wel van oom Ben,’ zegt Zoe, en ze kijkt nu naar mij. ‘Ja toch, tante Claudia?’

‘Ja,’ zeg ik. Dan begeef ik me op glad ijs door te zeggen: ‘En dat zal ik altijd blijven doen.’

Zoe’s gezicht klaart op. ‘Dus je gaat misschien nog een keer met hem trouwen?’

Daar heb je het, denk ik. Mijn enige grote hoop blootgelegd en uitgesproken door een kind. Ik denk na over mijn mogelijke antwoorden. Ik overweeg om te zeggen dat het een mogelijkheid is. Dat ik dat heel graag zou willen. Dat ik Ben mis tot in het diepste van mijn hart en dat ik denk dat ik een grote fout heb begaan door niet te willen nadenken over het krijgen van een baby met hem. Dat ik tegen beter weten in te koppig en star en wraakgierig en trots was. Dat ik hoop dat het niet te laat is.

Maar ik ben bang om dit hardop uit te spreken. Ik wil geen ongeluk over mezelf afroepen. In plaats daarvan kom ik met een vaag en halfslachtig: ‘Nou, Zoe, daar zou ik maar niet op rekenen.’

Zoe, die alles altijd heerlijk letterlijk neemt, roept verontwaardigd: ‘Maar ik kan best al een klein beetje rekenen!’ en begint prompt haar kunsten te vertonen. ‘Eén plus één is twee, twee plus twee is vier, drie plus drie is zes.’

‘Je bent een kanjer,’ zeg ik lachend, en ik druk een kus op haar kruin.

‘Tante Claudia?’ zegt ze vragend.

‘Ja, Zoe?’

‘Als je weer met oom Ben gaat trouwen, dan hoop ik dat het heel snel is. Weet je waarom?’

Ik kijk nerveus naar haar en concentreer me op een kriebelig gevoel in mijn onderbuik. Het kind zal toch zeker niets weten over eicellen op leeftijd? Ze zal toch zeker niet weten dat ik Ben een kind zal moeten aanbieden in ruil voor slechts de hoop dat ik hem terug kan krijgen? Uiteindelijk zeg ik: ‘Waarom dan, Zoe?’

‘Daarom. Als je te lang wacht, ben ik straks te oud om jullie bloemenmeisje te zijn.’

Ik glimlach opgelucht. ‘Hmm. Daar zeg je me wat, Zoe. Je begint al een hele dame te worden.’

‘Dus wacht niet te lang,’ zegt ze. ‘En het niet stiekem doen dit keer.’

‘Hmm. Nou. Dat zien we nog wel,’ zeg ik, en vraag me af of Zoe dit spervuur van vragen nog lang gaat volhouden. Als ik niet uitkijk, weet ze straks ook nog van alles uit me los te peuteren over mijn mailwisseling met Ben, onze lunchafspraak, en mijn oprechte hoop dat mijn ex-man niet smoorverliefd is op een griet die Tucker heet.

Ik zet me schrap voor haar volgende vraag, die heerlijk onschuldig blijkt te zijn: ‘Kunnen we nu dan schoenen gaan passen?’ vraagt ze me.

‘Nou en of,’ zeg ik, opgelucht dat ik mijn nichtje niet hoef te vertellen over Tucker, de hardlopende, vruchtbare dokter met het mooie haar, die onmogelijk van Ben kan houden zoals ik dat doe.