achttien
Jess is drie dagen over tijd en aarzelt tussen paniek en verrukking. Ik weet alles van Jess’ ‘zwangerschapsvrees’. Ze heeft sinds ik haar ken waarschijnlijk al wel honderd keer in alarmfase drie verkeerd. Sterker nog, een van de eerste gesprekken die ik ooit met haar heb gehad, was in de toiletten van ons studentenhuis. Ze kwam uit een wc-hokje naar buiten, maakte een triomfantelijk pompend gebaar met haar vuist en verkondigde: ‘Ik ben ongesteld geworden!’ Ik lachte en feliciteerde haar, vol ontzag voor deze meid die zo openhartig was tegen iemand die praktisch een vreemde voor haar was.
Jess is grotendeels aan de pil geweest sinds dat incident op Princeton, maar ze vergeet ’m consequent in te nemen. Dan kijkt ze naar haar strip met pillen en roept: ‘Shit! Welke dag is het vandaag? Woensdag?’ om tot de ontdekking te komen dat er ‘zondag’ staat bij het laatste witte pilletje dat door het folie heen gedrukt moet worden. Als dat gebeurt, slikt ze er gewoon drie tegelijk. Ik zeg altijd hetzelfde tegen haar: Neem dat ding elke dag op hetzelfde moment. Leg ze bij je tandenborstel. Hang een briefje op je spiegel.
Maar dat doet ze niet. Of ze wil het niet. In plaats daarvan zeult ze haar pillen mee in haar tasje en vergeet ze ze over te hevelen als ze weer eens van tasje wisselt. Dan zijn er nog de keren dat ze gewoon vergeet om een herhalingsrecept te halen. Of de keren dat ze, om haar woorden te gebruiken, ‘haar lichaam even een adempauze geeft’.
Ik denk dat Jess onbewust – of misschien zelfs wel bewust – geniet van het drama. Er bestaat geen andere verklaring voor waarom zo’n intelligente vrouw daar zo laks in is. Het kan niet anders dan dat ze geniet van onze gesprekken over wat ze (we) zou(den) doen als ze dit keer echt zwanger is. Zou ze het kindje houden? Zou ze abortus plegen? Zou ze het kindje laten komen en het afstaan voor adoptie? Het antwoord is elke keer anders, afhankelijk van de man in kwestie, het moment in haar leven, de wind.
Hoewel ik moet zeggen dat het dit keer anders lijkt. Dit keer wil Jess de baby echt heel graag. Of misschien wil ze Trey gewoon. Een volledige bekentenis ontwijkt ze behendig, maar alles wijst erop dat Jess heeft geprobeerd om zwanger te raken. Ze was zogenaamd ‘vergeten’ tegen Trey te zeggen dat ze geen herhalingsrecept had gehaald. En ze weet ‘vrijwel zeker’ dat ze seks met hem heeft gehad op dag vijftien van haar negenentwintigdaagse cyclus.
Ik merk aan haar dat ze denkt dat Trey voor haar zal kiezen als ze zwanger is van hem. Ik, daarentegen, ben er absoluut van overtuigd dat Trey daar nooit voor zal kiezen. Hij gaat niet bij zijn vrouw weg. Hij zal het zijn vrouw zelfs niet vertellen. Sterker nog, het zou net iets voor Jess zijn als zou blijken dat Treys vrouw ook zwanger is. Ik zie het al gebeuren dat de baby’s allebei in dezelfde maand geboren worden. Misschien zelfs wel op dezelfde dag. Ze zullen ieder aan een andere kant van het land opgroeien zonder van elkaars bestaan af te weten. Of in ieder geval zal Treys wettige zoon niets afweten van het bestaan van zijn vaders onwettige dochter. Jess zal haar dochter waarschijnlijk de waarheid vertellen zodra ze daar de juiste leeftijd voor heeft (een leeftijd waar we jarenlang over zullen discussiëren). Vervolgens zullen Treys beide kinderen naar dezelfde universiteit gaan, waar ze elkaar leren kennen bij het eerstejaarscollege drama. Hij wordt verliefd op haar, en op dat moment zal zij gedwongen zijn om hem de waarheid te vertellen over hun vader.
Niets van dit alles zou me verbazen. Ik verbaas me nooit ergens over als het om Jess gaat.
Op de avond van de derde dag dat Jess over tijd is, gaan we sushi eten bij Koi, een restaurant in Second Avenue vlak bij haar appartement, ook al is het vrijdagavond en waren we allebei van plan naar een feestje te gaan. Ik ben te moe, en Jess zegt dat ze geen zin heeft in een feestje als ze niet kan drinken.
‘Toe nou, Jess. Denk je echt dat je zwanger bent?’ zeg ik terwijl ik mijn eetstokjes losbreek.
Jess dreunt haar symptomen op. Ze zegt dat ze bekaf is en een opgeblazen gevoel heeft. Ze zegt dat haar tieten zwaar en pijnlijk aanvoelen. Ze zegt dat ze het voelt. Dat ze het gewoon weet.
Ik kijk haar aan en denk ondertussen dat ik dit allemaal al eens eerder heb gehoord. Ik zeg: ‘Ten eerste weet je dat dat ook premenstruele symptomen zijn. Ten tweede ben je een hypochonder en wil je graag zwanger zijn. Natuurlijk voel je dan van alles.’
‘Ik ben geen hypochonder,’ zegt Jess verontwaardigd.
‘Ja, dat ben je wel,’ zeg ik. ‘Wat dacht je van de keer dat we gingen kamperen en jij gewoon zeker wist dat je de ziekte van Lyme had? Je bent zelfs lid geworden van een online patiëntenvereniging!’
‘Ja. Ik had alle symptomen,’ zegt ze. ‘Dat was zo maf.’
‘Je dácht dat je alle symptomen had.’
Ze drukt haar servet tegen haar lippen en zegt: ‘Nou ja. Ik denk dat we na het eten maar een test moeten kopen.’
Ik zucht en zeg: ‘Hoeveel dollar denk je dat je al hebt uitgegeven aan die tests?’
‘Ik meen het. Dit keer voelt het anders.’
‘Oké,’ zeg ik. ‘Vertel me dan eens. Wat ga je doen als je zwanger bent en Trey nog steeds niet bij zijn vrouw weggaat?’
‘Dat doet hij wel.’
‘Maar wat als hij het niet doet?’
‘Dan zou ik de baby toch laten komen,’ zegt ze terwijl ze een stukje brood in de sojasaus doopt. Ze heeft al verkondigd dat ze voorlopig geen rauwe vis meer aanraakt. Voor het geval dat. ‘Dan zou ik gewoon een alleenstaande moeder zijn. Er zijn zoveel mensen die dat doen.’
‘Zou je voltijds blijven werken?’
‘Natuurlijk. Ik hou van mijn werk.’
‘Dus dan zou je een kindermeisje nemen?’
‘Of twee,’ zegt ze.
Ik wil bijna zeggen: ‘Wat heeft het dan voor zin om een kind te krijgen?’ maar iets weerhoudt me ervan. Iets zegt me dat oordelen over andermans beslissing met betrekking tot het onderwerp kinderen het laatste is wat ik moet doen.
Als we naar huis lopen, duikt Jess onderweg een buurtwinkel binnen om een zwangerschapstest te kopen. Vluchtig leest ze wat er achterop het doosje staat en deelt mee dat ze tot morgenochtend wil wachten omdat de uitslag dan betrouwbaarder is. Ik kijk haar sceptisch aan en weet dat het echt uitgesloten is dat ze de verleiding zal kunnen weerstaan om de test vanavond al te doen. Sterker nog, ik gok dat ze ongeveer een uur na thuiskomst voor de verleiding zal bezwijken.
Ik begin te denken dat ik me misschien heb vergist als ik Jess aan de telefoon allerlei investeringsbankiers-jargon hoor spuien. Iets over discount rates en exit multiples. Het lijkt wel Chinees wat ze spreekt. Dan hoor ik haar zeggen: ‘Moet je horen, Schroder. Dit is geen ruimtevaarttechniek. Als je ruimtevaarttechniek wilt, moet je bij de NASA gaan werken. Goed. Zorg dus gewoon dat ik morgenochtend die presentatie heb, en zorg dat het lettertype zo groot is dat die ouden van dagen in de raad van bestuur het kunnen lezen!’
Ik glimlach en zeg tegen mezelf dat het uitgesloten is dat Jess zwanger is. Ze mag dan nog zo graag een baby willen, maar ik kan het me niet voorstellen. Althans, nu niet.
Een paar minuten later, echter, komt ze mijn kamer binnenstormen met een plastic staafje in haar hand. Ik zit op mijn bed en probeer rustig te blijven ademen.
‘Kijk. Een kruisje,’ zegt ze, het plastic staafje onder mijn neus duwend. Haar handen beven.
‘Ben je zwanger?’ vraag ik, nog steeds ongelovig. Wetenschappelijke bewijzen zeggen me niks.
‘Ik krijg een kindje,’ zegt Jess, en haar ogen staan vol tranen. Van het vrolijke soort. Van het soort dat je op een olympisch podium ziet op het moment dat het volkslied weerklinkt.
‘Wauw,’ zeg ik, zittend op de rand van mijn bed. ‘Ik kan het gewoon niet geloven.’
‘Ik ook niet,’ fluistert Jess.
‘Heb je Trey al gebeld?’
‘Ja. Hij nam niet op.’
‘Heb je een bericht ingesproken?’
‘Hm-m. Ik heb gezegd dat het belangrijk was…’ Haar stem sterft weg.
‘Bang,’ zegt ze. ‘Overdonderd… Maar blij.’
Ik omhels haar en fluister: ‘Gefeliciteerd.’ We laten elkaar los, staren elkaar aan, dan naar het staafje, en dan weer naar elkaar.
‘Wat gaat er door jou heen?’ vraagt ze na een minuut van stilte.
Ik schud mijn hoofd, bevangen door een wirwar van emoties. Ik ben voornamelijk bang voor mijn beste vriendin. Ik weet hoe hoopvol ze is, hoe graag ze wil dat het goed komt tussen haar en Trey, en hoe kapot ze ervan zal zijn als de realiteit in de loop van de komende negen maanden tot haar door begint te dringen. Ik kan er niks aan doen dat ik ergens ook een beetje boos ben op Jess omdat ze zichzelf dit aandoet, omdat ze het moederschap op deze manier afdwingt. Ik ben kwaad op haar omdat ze verkeerde beslissingen neemt in haar leven, en ik kan er niks aan doen dat ik nadenk over de impact van die beslissingen op mij en mijn leven. Ik wilde geen baby met Ben, mijn man, dus ik wil al helemaal geen baby met een vriendin. Maar ik zou echt een monster zijn als ik nu mijn koffers zou pakken terwijl mijn vriendin zwanger is en me nodig heeft. Ik zou echt een monster zijn als ik bewust afstand neem op zo’n kritiek kruispunt.
Daarnaast, begraven onder alle voor de hand liggende reacties, is er ook nog een andere vreemde emotie. De angst dat ik op een zijspoor beland als ik inderdaad ergens anders ga wonen en afstand neem van Jess en haar baby. Dat ik iets bijzonders zal missen. Dat Jess’ leven zoveel meer zal worden dan mijn leven. Het is haast alsof ik jaloers op haar ben. Hetgeen krankzinnig is, want ik wil natuurlijk helemaal geen baby. Echt niet.
Ik begin me af te vragen wat ik me altijd afvraag als ik te kampen heb met irrationele, niet te hanteren emoties: Is het normaal dat ik me zo voel? Hebben andere mensen ook wel eens weemoedige gedachten over iets wat ze eigenlijk helemaal niet willen? Ik hoop dat het antwoord ja is, aangezien er altijd een zekere troost uitgaat van het idee dat je niet alleen bent. Dat andere mensen hetzelfde doormaken als jij. Dat je een tikje gestoord bent, maar wel normaal.
Jess gaat achterover liggen op mijn bed en staart naar het plafond, terwijl ik uit alle macht een analogie probeer te bedenken, iets wat mijn gemoedstoestand kan verklaren. Mijn gedachten blijven steken bij Charlie, mijn eerste liefde, die ik af en toe nog wel eens tegenkom als ik bij mijn ouders in Huntington ben. Charlie is brandweerman in mijn geboorteplaats – wat betekent dat hij zijn werkweek doorbrengt met het redden van loslopende honden en katten en het geven van lessen brandveiligheid op onze oude basisschool. Hij brengt zijn weekenden door met kijken naar wedstrijden van de Jets en het aansteken van de ene Camel Light met de andere, samen met zijn vrienden van de middelbare school, en in de tuin spelen met zijn vier kinderen. Ik durf te wedden dat Charlie geen paspoort heeft en sinds het eindexamen geen boek meer heeft gelezen. Kortom, zijn leven lijkt in niets op het mijne – en een leven met Charlie zou nooit genoeg zijn geweest voor mij. Maar als ik hem zie, trekt er toch altijd nog een soort verlangend gevoel door me heen bij de herinnering aan hoe het was om zestien te zijn, op een warme zomeravond uit de bioscoop naar buiten te komen en vervolgens in Charlies geparkeerde auto te gaan zitten zoenen terwijl we luisterden naar zijn cassettebandje met liefdesliedjes. En toch verwar ik deze dingen niet met het daadwerkelijke verlangen om bij Charlie te zijn.
Ik wil ook geen baby, maar ik voel toch een steek. Een heel kleintje, maar wel zodanig dat ik eruit flap: ‘Als ik had geweten dat dit zou gebeuren…’
Jess spert haar ogen wijd open. Langzaam spreekt ze mijn naam uit, als een vraag.
‘Wat?’ vraag ik onschuldig.
‘Heb je je bedacht?’
‘Waarover?’ zeg ik.
‘Over Ben? Over kinderen? Over een kind krijgen met Ben?’ zegt ze, en haar gezicht staat bezorgd, achterdochtig en hoopvol tegelijk.
‘Nee,’ zeg ik met nadruk. ‘Doe niet zo achterlijk. Natuurlijk heb ik me niet bedacht.’
‘Nou, gelukkig maar,’ zegt Jess langzaam. ‘Want als je je wel had bedacht, dan zou je nu ongeveer tien keer dieper in de nesten zitten dan ik.’
Ik kijk haar aan en zeg: ‘Natuurlijk heb ik me niet bedacht.’
De volgende ochtend blijf ik in bed liggen lezen – Woeste hoogten, voor ongeveer de vijftigste keer. Dat vind ik het mooiste boek aller tijden. En ik geloof dat ik het zelfs nog mooier vind nu mijn eigen relatie op de klippen is gelopen. Op een perverse manier geniet ik er bijna van om me net zo gekweld te voelen als Cathy zich voelde vanwege Heathcliff.
Ik vind mijn favoriete regels en lees ze hardop: ‘Mijn grote gedachte in het leven is hijzelf. Als al het andere verging en hij bleef over, zou ik er ook nog steeds zijn… Hij is altijd, altijd in mijn gedachten – niet als iets aangenaams… maar als mijn eigen wezen.’
Ik zucht en blader door naar een andere cruciale passage: ‘Want ellende en verval, en dood, en niets wat God of Satan zou kunnen afroepen had ons kunnen scheiden, dat heb jíj gedaan, uit vrije wil. Ik heb je hart niet gebroken – dat heb jij gedaan; en door het te breken, heb je het mijne gebroken.’
Dan, net als ik heerlijk zit te zwelgen in de bevredigende, melodramatische weeën van passie en wanhoop, denk ik aan Ben, die in het begin van onze relatie het boek op mijn aandringen heeft gelezen. Zijn eerste woorden toen hij het uit had, waren: ‘Nou. Met die Heathcliff kun je echt vreselijk lachen, hè?’ Ik glimlach bij de herinnering aan hoe ik toen gelachen heb.
Op dat moment gaat mijn mobiele telefoon. Ik verwacht, heel irrationeel, dat het Ben zal zijn die belt, maar als ik op het schermpje kijk, zie ik dat het gewoon Daphne is. Ik neem op, en zij vraagt of ik nog nieuws heb. Pas op dat moment realiseer ik me hoe pijnlijk het voor haar zal zijn als ze erachter komt dat Jess zwanger is. Ik kies de weg van de minste weerstand en zeg dat ik geen nieuws heb. Jess mag het haar zelf vertellen. Ik ben het absoluut niet van plan, tenzij het echt niet anders kan.
‘En hoe is het daar?’ vraag ik om haar af te leiden.
‘O, niks bijzonders,’ zegt ze.
‘Zijn Tony’s uitslagen al binnen?’ vraag ik.
‘Ja,’ zegt ze. ‘Die zijn binnen.’
‘En?’
‘Hem mankeert niets. Niks aan de hand,’ zegt ze, haar stem ineens merkwaardig schril en opgewekt. De gedachte dat ze misschien wel zwanger is, dringt zich aan me op, maar ik durf het niet te vragen. In plaats daarvan blijf ik op veilig terrein en zeg: ‘En hoe gaat het verder?’
‘Ach, je weet wel, gewoon het ritme van het schooljaar weer oppakken… Werken aan een paar nieuwe prikborden enzo.’
‘Dat klinkt goed,’ zeg ik. ‘Die prikborden van jou zijn super.’
‘Ach ja. Dank je, Claudia,’ zegt ze.
Er valt een lange stilte, en dan zegt Daphne: ‘Zeg, Claudia, heb je zin om morgenavond bij ons te komen eten? Rond een uur of zeven? Ik wil mijn lasagne voor je maken.’
‘Komt Maura ook?’ wil ik weten.
‘Nee.’
‘Papa of mama?’
‘Nee. Alleen jij. Dat leek me nou zo leuk!’ zegt ze.
‘Is goed hoor, Daph,’ zeg ik, en concludeer dat ze waarschijnlijk niet zwanger is. Anders zou ze ons wel allemaal uitnodigen. Maar gezien de recente ontwikkelingen in mijn leven, zal er vast wel over baby’s gepraat gaan worden.
De volgende avond neem ik de trein naar Huntington. Als ik het perron af loop, zie ik Daphne naar me zwaaien vanuit haar knalgele Mini Cooper. Ik loop naar haar toe en bespeur iets op haar gezicht wat er onnatuurlijk en overdreven uitziet. Als een beginnende actrice die doet alsof ze blij is.
Als ik bij de auto ben, zeg ik: ‘Hé, Daph!’ en ik hoor de gemaakte opgewektheid in mijn eigen stem. Ik realiseer me dat het vreselijk moeilijk is om normaal te doen als iemand anders zich vreemd gedraagt.
Tijdens de rit naar haar huis praten we over koetjes en kalfjes, en over de kinderen op haar school. Ze vertelt me ook, in wel heel erg lovende bewoordingen, dat ze de roman van Amy Dickerson zo prachtig vond. Ze zegt dat ze hem heeft geselecteerd voor haar boekenclubje, ook al houden ze het over het algemeen bij chicklit.
‘De meiden zullen er weg van zijn,’ zegt ze. ‘Hij is gewoon zo… inspirerend voor de geest.’
Ik kijk naar Daphne en denk dat dit naar alle waarschijnlijkheid de eerste keer is dat Daphne ooit heeft verwezen naar activiteit op geestelijk niveau. Mijn zus is beslist niet dom, maar ze is verre van introspectief.
Als we bij haar huis arriveren, klikt Daphne met een druk op de knop de garagedeur open. Ik zie Tony’s zwarte busje in de garage staan en voer in gedachten huwelijksproblemen af van mijn lijstje. Althans, problemen met een dringend karakter. Aan de andere kant zou deze merkwaardige vorm van vrolijkheid volstrekt onlogisch zijn in de context van een echtscheiding. Er is iets anders aan de hand.
‘Ik ben weer thuis, ik ben weer thuis, jippiejee!’ zegt Daphne met een nerveus lachje. Het is wat mijn vader altijd zegt als hij onze garage binnenrijdt. Daphne heeft die gewoonte overgenomen. Misschien zou ik dat ook doen als ik een garage had.
Ik loop achter Daphne aan naar de keuken, begroet haar twee keffende yorkshireterriërs, Anna en Gary, en aanschouw een waar feestmaal van krabtaartjes gemaakt van Engelse muffins en heel veel boter. Daphne is geen keukenprinses – ze heeft de basisvaardigheden gewoon buitengewoon goed onder de knie. Tony zit aan het aanrecht naar een honkbalwedstrijd te kijken, maar als hij ons ziet, staat hij op, loopt naar me toe en kust me op de wang. ‘Wat ontzettend leuk je te zien, Claudia!’ zegt hij, en hij klinkt al net zo gekunsteld als mijn zus.
‘Ik vind het ook ontzettend leuk om jou te zien, Tony,’ zeg ik.
Daphne zet het geluid van de televisie zachter en vraagt heel lief: ‘Zou je de muziek alsjeblieft weer aan willen zetten, schat?’
Tony gehoorzaamt terwijl ik zeg: ‘Wauw, Daph. Krabtaartjes. Is er iets te vieren?’
Ze trekt een onschuldig gezicht. ‘Nee hoor. Het leek me – ons – leuk als je gezellig kwam eten. Dat is alles. Toch, Tone?’
‘Hm-m,’ zegt Tony. ‘Precies.’
Ik voel dat ik sta te grijnzen. ‘Hm-m.’
‘Wat?’ zegt Daphne onschuldig.
Ik lach. ‘Er is hier iets aan de hand.’
Daphne en Tony wisselen een onmiskenbare blik.
‘Wil je een wijntje?’ vraagt Daphne. ‘We hebben rood en wit.’ ‘Hm-m. En laat me eens raden wat je in de koelkast hebt. Chocolademousse als toetje?’
Haar ogen worden groot. ‘Hoe wist je dat?’
‘Omdat ik weet dat jíj weet dat chocolademousse mijn lievelingstoetje is… Dus, Daphne, vertel me nou maar gewoon wat er aan de hand is. Ik bedoel – willen jullie geld lenen?’
Ik heb onmiddellijk spijt van mijn grapje. Mijn zus heeft me nog nooit om een lening gevraagd, maar Tony en zij zitten regelmatig krap bij kas, en misschien hebben ze inderdaad geld nodig voor de vruchtbaarheidsbehandelingen. Voor alle zekerheid voeg ik eraan toe: ‘Nu ik alleen ben, heb ik toch niks meer om mijn geld aan uit te geven!’
Tony lacht. ‘Ja, ach, we kunnen inderdaad wel een paar centen gebruiken. Heb jij toevallig nog een duizendje of vijf in je portemonnee? Ik ben wel toe aan een nieuwe set golfclubs. Of een motor,’ zegt hij, met zijn hand het draaiende gebaar van een motorrijder makend.
‘Je krijgt geen motor! Die zijn veel te gevaarlijk,’ zegt Daphne, die ineens heel even zichzelf is. Dan zegt ze tegen mij: ‘Doe niet zo mal. We hebben geen geld nodig. Maar toch bedankt. Bedankt dat je het aanbiedt. Je bent zo’n vrijgevige, zorgzame zus.’
Ik lach en zeg met een nasaal accent: ‘Oké. Luister, dame, ik wil mijn zus terug. Wat heb je met mijn zus gedaan?’
Daphne trekt haar beste dociele-huismus-gezicht en zegt: ‘Ik heb geen idee wat je daarmee bedoelt.’ Vervolgens draait ze zich om, veegt haar handen af aan haar schort en gaat in de weer met de Screwpull-kurkentrekker, Bens kerstcadeau voor Tony van jaren geleden toen we voor het eerst lootjes hadden getrokken met kerst. Het is moeilijk te bevatten dat het ding het langer heeft volgehouden dan hij. Ik ga naast Tony aan het aanrecht zitten en neem een krabtaartje. Het is hemels.
‘Oké,’ zeg ik. ‘Je kunt het krijgen zoals je het hebben wilt. Ik ben in elk geval blij dat ik de vip-behandeling krijg. Deze krabtaartjes zijn goddelijk.’
Daphne schenkt langzaam drie glazen vol rode wijn, en als ze zich uiteindelijk omdraait, lopen de tranen over haar wangen.
Voordat ik haar kan vragen wat er scheelt, zegt ze: ‘We hoeven je geld niet, Claudia… Maar we willen inderdaad iets van je.’
Ik slik mijn krabtaartje door en voel een knoop in mijn maag. Om de een of andere bizarre reden denk ik dat Daphne een nier nodig heeft. Natuurlijk krijgt ze er eentje van mij.
‘Ben je ziek?’ vraag ik, en ik voel me slap van angst. De gedachte dat een van mijn zussen jong zou sterven, is gewoonweg ondraaglijk.
‘Nee,’ zegt Daphne, en haar stem breekt. ‘Ik mankeer niks… Maar mijn eicellen…’
‘Je eicellen?’ zeg ik, al weet ik precies wat ze bedoelt en wat ze me zal gaan vragen. Ik kijk naar Tony. Ook hij schiet vol. Hij legt een hand over die van Daphne heen.
‘Ik heb vorige week mijn onderzoeken gehad… en onze dokter heeft ons verteld dat mijn eicellen niet goed zijn,’ zegt ze, nu echt in tranen. ‘Ze zijn, nou ja, gewoon compleet waardeloos.’
‘Daph… Wat erg voor je,’ zeg ik, en ik sta op om haar te omhelzen.
Ze heft haar hand op om me af te weren en vervolgt dan: ‘Dus Tony en ik… vroegen ons af of… of we er misschien eentje van jou mogen hebben.’